Bijlagen (pag. 255 t/m 360) - Enquête Srebrenica

Deze bijlage(n) is onder nr. 4F toegevoegd aan dossier 28506 - Enquête Srebrenica.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Enquête Srebrenica; Bijlagen (pag. 255 t/m 360) 
Document­datum 27-01-2003
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST66211_F
Kenmerk 28506, nr. 4F
Van Staten-Generaal (SG)
Originele document in PDF

2.

Tekst

APPENDIX E

UITGAANDE BRIEVEN

02-Sreb-02             Brief aan de minister van Buitenlandse Zaken d.d.

24 juli 2002 inzake het protocol van afspraken m.b.t. de beschikbaarstelling van documenten door de ministers van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken en Defensie aan de enquêtecommissie

03-Sreb-02             Brief aan de minister van Defensie d.d. 24 juli 2002

inzake beschikbaarstelling van het dagboek van de heer Voorhoeve

09-Sreb-02             Brief aan de minister van Defensie d.d. 2 september

2002 inzake goede opvang van Dutchbat III en andere direct betrokkenen tijdens de verhoren

26-Sreb-02             Brief aan Général Janvier d.d. 17 september 2002

houdende een verzoek tot verlening van zijn medewerking aan het onderzoek

27-Sreb-02             Brief aan M.F. Loncle te Parijs, Frankrijk d.d. 17 septem- ber houdende een verzoek om bemiddeling inzake de medewerking van de heer Janvier aan het onderzoek

29-Sreb-02             Brief aan J.M.G. Baril d.d. 17 september 2002 houdende een verzoek om medewerking aan het onderzoek

28-Sreb-02             Brief aan de minister-president d.d. 19 september 2002

houdende een verzoek om via zijn (in)formele kanalen en mogelijk de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie bij zijn Franse counterparts te bevorderen dat de heer Janvier zijn medewerking aan het onderzoek van de commissie wil geven

79-Sreb-02             Brief aan D.J. van den Bergh PVVN d.d. 1 oktober 2002

houdende een verzoek om ondersteuning en aanbeveling te verkrijgen tot het horen van de heer Janvier

84-Sreb-02             Brief aan de minister-president d.d. 17 oktober 2002

inzake het opnemen van contact van ministeriële zijde met personen die door de commissie voor een vertrouwelijk gesprek zijn uitgenodigd en het verzoek om ontvangst van alle correspondentie tussen die personen en de ministeries

93-Sreb-02             Brief aan de minister-president d.d. 29 oktober 2002

inzake opheldering over het van ministeriële zijde contact opnemen met personen die door de commissie voor een vertrouwelijk gesprek zijn uitgenodigd

95-Sreb-02             Brief aan S. Tharoor d.d. 30 oktober 2002 houdende een uitnodiging voor een gesprek met de commissie

141-Sreb-02           Brief aan J.H. de Jonge d.d. 7 november 2002 inzake zijn openbaar verhoor

Sreb-02–149          Brief van de minister van Defensie d.d. 25 november

2002 houdende het definitieve rapport inzake het onderzoek naar de KL-archieven

211-Sreb-02           Brief aan F. Loncle d.d. 30 december 2002 houdende verzoek om het resterende vertrouwelijke gedeelte van de getuigenis van Janvier voor de Franse onderzoekscommissie en verzoek om bevestiging dat het archief geen vertrouwelijke informatie bevat

Vertrouwelijk

Den Haag, 24 juli 2002

Aan: de Minister van Buitenlandse Zaken d.t.v. coördinatie- en documentatie-eenheid enquêtecommissie Srebrenica

i.a.a.: de Minister-President de Minister van Defensie

Ons nummer: 02-Sreb-02

Hierbij doe ik u toekomen een protocol van afspraken inzake de beschikbaarstelling door de ministers van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken en Defensie van documenten aan de enquêtecommissie Srebrenica. Op ambtelijk niveau is over dit protocol overeenstemming bereikt tussen de vertegenwoordigers van genoemde ministers en de staf van de enquêtecommissie. De enquêtecommissie kan zich in dit protocol vinden. Graag verzoek ik u mij op zo kort mogelijke termijn te berichten of de minister-president, de minister van Defensie en u met dit concept-protocol kunnen instemmen.

Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik ook het volgende onder uw aandacht te brengen. In het protocol wordt, onder punt 3.5, melding gemaakt van nadere afspraken op de kortst mogelijke termijn inzake inzage in en het gebruik van ministerraadsnotulen. De enquêtecommissie hecht er zeer aan dat inderdaad zo snel mogelijk afspraken op dit punt worden gemaakt, aangezien juist in deze enquête dit punt van eminent belang is. Reeds bij brief van 8 juli 2002 verzocht ik namens de commissie te bevorderen dat hierover binnen een paar dagen in de Ministerraad zou worden besloten en legde ik u de wensen op dit punt van de commissie voor. Bij brief van 12 juli berichtte de vorige minister-president echter dat hij zich niet meer vrij voelde over dit punt afspraken te maken met de commissie. Om die reden verzoek ik u met klem om nu in overleg met de minister-president te bewerkstelligen dat dit punt zo mogelijk nog deze week in de ministerraad wordt besproken en afgehandeld.

Mocht het door de ministerraad te nemen besluit nadere uitwerking vergen, dan verzoekt de enquêtecommissie u te bevorderen dat volgende week op ministersniveau steeds is voorzien in een vertegenwoordiging met voldoende mandaat om de noodzakelijke vervolgbesluiten te nemen. Gezien de beperkte tijdsduur die de commissie ter beschikking staat, kan zij het zich niet permitteren dat de onderzoekers van de commissie gedurende de zomervakantie nog niet kunnen beschikken over alle voor het onderzoek van belang zijnde documenten.

De voorzitter van de enquêtecommissie Srebreniear---^

Den Haag, 24 juli 2002 Aan: de Minister van Defensie

Ons nummer: 03-Sreb-02

Vorige week heb ik een informeel en vertrouwelijk gesprek gevoerd met de heer Voorhoeve inzake de beschikbaarstelling door de heer Voorhoeve van zijn dagboek ("aantekeningen") inzake het dossier-Srebrenica. Over dit gesprek bericht ik u het volgende.

De heer Voorhoeve gaf aan persoonlijk geen enkel bezwaar te hebben tegen gebruik van het dagboek door de enquêtecommissie en haar staf. Hij heeft mij een copie van zijn dagboek overhandigd onder de voorwaarden die hij destijds ook stelde in het kader van het onderzoek van de Tijdelijke commissie besluitvorming uitzendingen. Hij berichtte mij dit zelf inmiddels ook al schriftelijk aan u te hebben medegedeeld.

De heer Voorhoeve gaf wel aan dat het dagboek als "geheim" is gerubriceerd, onder andere vanwege de verwijzing naar documenten van internationale oorsprong. Om die reden is volgens de heer Voorhoeve het dagboek niet zonder meer in zijn geheel vrijelijk door de commissie en haar staf te gebruiken. De heer Voorhoeve gaf in dit kader aan dat het dagboek is onder te verdelen in een aantal componenten. M.n de gedeelten die zijn eigen feitelijke waarnemingen over de gang van zaken bevatten en het gedeelte "Prangende als-vragen achteraf kunnen volgens de heer Voorhoeve vrijelijk worden gebruikt. Laatstgenoemd gedeelte zou volgens de heer Voorhoeve zelfs in zijn geheel kunnen worden gedeclassificeerd. De heer Voorhoeve gaf aan graag bereid te zijn het bovenstaande aan u te bevestigen en is daartoe tot 2 augustus aanstaande thuis bereikbaar.

Ik heb met de heer Voorhoeve afgesproken dat ik u zou benaderen met het verzoek om over het gebruik van het dagboek nadere afspraken te maken, hetgeen ik bij deze doe. Ik verzoek u er mee in te stemmen dat commissie en staf het dagboek kunnen gebruiken conform de voorwaarden die in het concept-protocol van afspraken worden gesteld aan het gebruik van vertrouwelijke informatie. Ik verwijs u m.n. naar punt 3 van genoemd protocol, dat ik u vandaag bij separate brief (kenmerk 02-Sreb-02) in afschrift heb toegezonden. In aanvulling hierop verzoek ik u op voorhand om vrijelijk gebruik te mogen maken van het gedeelte "Prangende als-vragen achteraf. Mogelijk zal ik u in de komende tijd nog specifieke verzoeken over andere gedeelten van het dagboek doen.

De voorzitter van de enquêtecommissie Srebr.

Den Haag, 2 september 2002

Aan: de Minister van Defensie Mr. A.H. Korthals

Ons nummer: 09-Sreb-02

Geachte heer Korthals,

De enquêtecommissie Srebrenica heeft in het kader van haar voorbereiding op de openbare verhoren onder meer een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiger van het Veteraneninstituut, de heer Weerts. In dat gesprek werd het vermoeden van de commissie bevestigd dat de te verwachten publiciteit rond de enquête voor een aantal Dutchbatters emotioneel ingrijpend kan zijn.

Naar aanleiding van dit gesprek, en in vervolg op de toezegging van uw ambtsvoorganger in zijn brief van juni dit jaar over nazorg van de zijde van Defensie in het kader van de komende enquête Srebrenica, verzoek ik u namens de commissie alle noodzakelijke (aanvullende) maatregelen te nemen voor een goede opvang van Dutchbat-lll en andere direct betrokkenen, al dan niet in samenwerking met het Veteraneninstituut. Graag ontvangt de commissie op zo kort mogelijke termijn inzicht in de wijze waarop u aan deze opvang invulling wilt geven.

De commissie beziet de mogelijkheden om tijdens de verhoren in de Tweede Kamer voor direct betrokkenen de mogelijkheid van een beperkte vorm van opvang te bieden. De commissie verzoekt u nu reeds om medewerking aan een verzoek van de commissie om beschikbaarstelling van een deskundige van uw ministerie op het gebied van deze problematiek (mogelijk Kolonel Martens), mocht de commissie daartoe definitief besluiten. Ook verzoekt de commissie u om toestemming op korte termijn contact op te mogen nemen met de heer Martens, teneinde hierover met hem van gedachten te kunnen wisselen.

Hoogachtend,

de voorzitter van de enquêtecommissie Srebrenica^

A.D. Bakker

La Haye, 17 septembre 2002 A l'attention de: General Janvier, Bernard

Notre reference: 26-Sreb-02

Monsieur le General,

Par ia présente nous souhaitons vous informer d'un sujet important tout en demandant votre collaboration, qui serait fort utile et appréciée.

Au debut du mois de juin 2002 le parlement des Pays-Bas a mis sur pied une commission d'enquête qui vise a fournir au parlement les informations nécessaires afin qu'il puisse se former une opinion politique definitive quant a l'approche du parlement, du gouvernement hollandais et des responsables militaires et civils avant, pendant et après les événements survenus a Srebrenica.

Une enquête parlementaire sur la chute de Srebrenica a déja été menée aux Pays-Bas. L'enquête actuelle est considérée comme enquête terminale ayant pour but de pouvoir rendre un jugement politique définitif. On envisage de clöturer l'enquête vers la fin de cette année.

Certaines parties de cette enquête terminale ont trait a la période pendant laquelle vous étiez commandant des forces de paix des Nations unies. La commission d'enquête a tiré la conclusion qu'afin de bien pouvoir répondre a certaines interrogations faisant partie de l'enquête vos points de vue seraient pour elle d'une importance capitale. C'est pour cette raison que je m'adresse a vous pour voir si vous êtes pret a partager vos idees avec la commission et le cas échéant, a quelles conditions.

Je vous prie gentilment d'adresser votre réponse a:

enquêtecommissie Srebrenica t.a.v. T.N.J. de Lange Postbus 20018 2500 EA Den Haag Pays-Bas

Vous pouvez également joindre la commission au numero de telephone suivant: +31 70 3185081.

Veuillez agréer, ener Monsieur, l'expression de mes sentiments respectueux.

Le-présittentdeja commission d'enquête Srebrenica,

A.D. Bakker

La Haye, 17 septembre 2002

A l'attention de l'Assemblée Nationale M. Frangois Loncle 126, rue de l'Université 75355 Paris

Notre reference: 27-Sreb-02

Cher Monsieur Loncle,

Par la présente je souhaite vous présenter un sujet tres important auquel on vous prierait de bien vouloir collaborer. Votre collaboration collegiale serait fort appréciée.

Au début du mois de juin 2002 Ie parlement des Pays-Bas a mis sur pied une commission d'enquête. Cette commission d'enquête s'est assignee Pobjectif de fournir au parlement les informations nécessaires pour qu'il puisse se former une opinion politique definitive a regard de l'approche du parlement, du gouvernement hollandais et des responsables militaires et civils avant, pendant et après les événements survenus a Srebrenica.

Une enquête parlementaire sur la chute de Srebrenica a déja été menée aux Pays-Bas. L'enquête actuelle est entendue comme enquête terminale ayant done pour but de rendre un jugement politique définitif. Nous envisageons pouvoir la clóturer vers la fin de cette année. Entretemps la commission se sert avec beaucoup d'intérêt de votre rapport "Mission d'information commune sur les événements de Srebrenica".

Certaines parties de l'enquête terminale ont trait a la période pendant laquelle M. Janvier était Ie commandant des forces de paix des Nations unies. La commission d'enquête a tiré la conclusion qu'afin de bien pouvoir répondre a ses interrogations, les points de vue de M. Janvier seraient indispensables. C'est pour cette raison que moi en tant qu'ancien président de la commission d'enquête susmentionnée, mais surtout en tant que votre collègue, je m'adresse a vous au nom de la commission en vous priant de faire en sorte que M. Janvier puisse et veuille donner suite a l'invitation que je lui ai adressée. Dans cette invitation je lui ai demandé s'il est pret a partager avec nous ces points de vue et, Ie cas échéant, de nous faire savoir a quelles conditions.

Vous pouvez adresser votre courrier a l'adresse sousmentionnée:

enquêtecommissie Srebrenica t.a.v. T.N.J. de Lange Postbus 20018 2500 EA Den Haag Pays-Bas

II est également possibile de joindre la commission au numero de telephone suivant: +3170 3185081.

Je vous prie d'agréer, cher Monsieur, l'expression de mes sentiments respectueux,

Le président deJSLCommission d'enquête Srebrenica, A.D. Bakker

The Hague, 17 September 2002 Attn: General (ret) J.M.G. Baril, CMM, MSM, CD Our reference: 29-Sreb-02 Dear Mr. Baril,

I would like to bring the following matter under your attention and kindly request your co-operation.

At the beginning of June 2002, the Dutch Parliament set up a committee of inquiry. This committee of inquiry ("enquêtecommissie") is responsible for: enabling the parliament to form a final political opinion on the actions taken by the parliament, the Dutch government and the officials/military responsible for the actions preceding, during and after the events in Srebrenica.

A parliamentary investigation respecting the course of events at the time of the fall of Srebrenica took place earlier in the Netherlands. The inquiry that currently takes place is intended to conclude the investigation and to ultimately form the necessary political judgement. The aim is to round off the inquiry by the end of this year.

Some parts of the investigation to be concluded are related to the period in which you operated as Senior Military Advisor to the Secretary-General of the United Nations. The committee of inquiry has come to the conclusion that, to be able to answer various questions, it is of great importance that the committee shares your views with respect to these questions. On behalf of the committee, I would like to see whether, and if so, under which conditions, you are willing to share your views with the committee. If you are willing to do so, I will be happy to address the UN with a formal request to assist you in your preparations.

I kindly request you to send your response to:

Enquêtecommissie Srebrenica Attn: T.N.J, de Lange Postbus 20018 2500 EA Den Haag The Netherlands You can reach the committee by telephone at: +31-70-3185081 Sincerely yours,

je Committee of Inquiry AD. BakleST

Den Haag, 19 september 2002

Aan: de Minister-President,

Minister van Algemene Zaken Mr. dr. J.P. Balkenende

Ons nummer: 28-Sreb-02

Geachte heer Balkenende,

De enquêtecommissie Srebrenica heeft inmiddels nader in kaart gebracht welke personen zij wil uitnodigen voor een voorgesprek. Eén van die personen is generaal Janvier, voormalig bevelhebber van UNPF. De commissie heeft de heer Janvier inmiddels schriftelijk verzocht medewerking aan het onderzoek van de commissie te willen overwegen. Graag wil ik u verzoeken de (in)formele kanalen van u en mogelijk ook de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie bij uw Franse counterparts te willen gebruiken teneinde zo veel mogelijk te bevorderen dat de heer Janvier zijn medewerking aan het onderzoek van de commissie wil geven.

Namens de commissie verzoek ik u de commissie spoedig te berichten of, en zo ja op welke wijze, u invulling aan dit verzoek hebt gegeven. Bij voorbaat dank ik u voor de door u te nemen moeite.

Hoogachtend,

de voorzitter van de enquêtecommissie Srebrenk

A.D. Bakker

PERSOONLIJK/VERTROUWELIJK

Den Haag, 1 oktober 2002

Aan: PWN

t.a.v. drs. DJ. van den Bergh PER FAX

Ons nummer: 79-Sreb-02

Geachte heer Van den Bergh,

Naar aanleiding van het telefoongesprek van gistermiddag tussen u en de voorzitter van de enquêtecommissie Srebrenica bericht ik u graag het volgende.

De parlementaire enquêtecommissie Srebrenica van de Tweede Kamer verzoekt u het mogelijke te doen om bij het Department of Peace-Keeping Operations van de Verenigde Naties ondersteuning en aanbeveling te verkrijgen voor het door de commissie horen van de Franse generaal b.d. Bernard Janvier. De heer Janvier was, zoals bekend, bevelhebber van UNPF in Zagreb ten tijde van de val van Srebrenica in juli 1995, en als zodanig bevelhebber van de Unprofor-troepen en het daarbinnen opererende Dutchbat-3. Tijdens de voorbereidingen voor de openbare verhoren, die door de commissie naar verwachting in november a.s. zullen worden gehouden, heeft de commissie een aantal vragen geïdentificeerd. Een aantal van deze vragen zou zij graag aan de generaal Janvier willen voorleggen in een mondeling (en bij voorkeur openbaar) gesprek. De heer Janvier is overigens inmiddels door de commissie ook rechtstreeks per brief benaderd.

Onderwerpen waarover de commissie de heer Janvier in het bijzonder zou willen spreken, zijn de volgende:

  • • 
    luchtsteun;
  • • 
    communicatie VN-Dutchbat, waaronder inhoud geweldsinstructie.

Het ware wenselijk indien DPKO aan de heer Janvier zou kunnen laten weten dat deze het verzoek van de commissie ondersteunt, zulks mede in het licht van het enige jaren geleden door de secretarisgeneraal van de VN uitgebrachte rapport over Srebrenica, dat getuigde van een grote mate van openheid. De vragen die de commissie aan de heer Janvier zou willen stellen zijn uiteraard aanvullend op genoemd rapport en op de eerder in Nederland uitgebrachte rapporten, waaronder dat van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD).

Hiernaast zou ik u namens de commissie willen verzoeken om het DPKO op de hoogte te stellen van het feit dat de commissie ook heeft uitgenodigd General (ret) J.M.G. Baril. Hij was ten tijde van de uitzending van Dutchbat-1 (het eerste Nederlandse bataljon dat naar Nederland werd verzonden), eind 1993, begin 1994 senior military adviser van SGVN en als zodanig mede-verantwoordelijk voor de gesprekken met de Nederlandse regering over de voorwaarden waaronder Dutchbat werd uitgezonden. Het is goed voorstelbaar dat de heer Baril, mocht hij overwegen positief te reageren op het verzoek van de commissie, een beroep zal doen op het secretariaat van de Verenigde Naties om hem daarin met informatie te ondersteunen. De door de commissie in zijn geval bekeken periode is bijna tien jaar geleden, en zij kan zich daarom voorstellen dat de heer Baril inzage zou willen hebben in terzake

Namens de commissie zeg ik u bij voorbaat dank voor de door U en de P.V. te verrichten inspanningen. U kunt over mijn verzoek te allen tijde in contact treden met het secretariaat van de commissie, telefoon (+31) 70 3185081, of met de voorzitter persoonlijk. .                            Zoals gisteren afgesproken zult u

behalve met de commissie- over dit verzoek niet door middel van de code(s), maar alleen direct met de minister van Buitenlandse Zaken communiceren, zulks in verband met de in deze fase van de werkzaamheden van de commissie in acht te nemen vertrouwelijkheid.

MrT.NJ.de Lang griffierp^clerrientaire enquêtecommissie Srebrenica

Den Haag, 17 oktober 2002

Aan: de Minister-President

Ons nummer: 84-Sreb-02

Het is de commissie ter ore gekomen dat van ministeriële zijde contact is opgenomen met personen die door de commissie voor een vertrouwelijk voorgesprek zijn uitgenodigd, met het verzoek om beschikbaarstelling van het verslag van het betreffende voorgesprek. De commissie spreekt haar bevreemding over deze handelwijze uit. Het is de betrokken ministeries bekend dat deze gesprekken in vertrouwelijkheid plaatsvinden. Naar het oordeel van de commissie gaat het dan niet aan dat de ministeries door hun handelwijze er zelf actief aan bijdragen dat deze vertrouwelijkheid wordt geschonden. Het mogelijke argument dat het hierbij (deels) gaat om eigen medewerkers doet hieraan naar het oordeel van de commissie niet af (vertrouwelijk is vertrouwelijk). Daar komt bij dat de ministeriële verzoeken zich ook uitstrekken tot personen die geen medewerker van een betreffend ministerie (meer) zijn.

Graag ontvangt de commissie op de kortst mogelijke termijn een nadere toelichting op deze gang van zaken. Bij die gelegenheid ontvangt de commissie graag (voorbeelden van)alle correspondentie die de afgelopen maanden in het kader van de voorbereiding op de enquête tussen de ministeries en de voor een voorgesprek uitgenodigde personen is gewisseld.

Hoogachtend,

de voorzitter van de enquêtecommissie Srebrenica,

A.D. Bakker

C«...ft«~«t.M«

..:*. c«km.Ui

Den Haag, 29 oktober 2002

SPOED

Aan: de Minister-President

i.a.a.: de Minister van Buitenlandse Zaken de Minister van Defensie

Ons nummer: 93-Sreb-02

Bij brief van 17 oktober 2002, nr. 84-Sreb-02, heb ik u om opheldering gevraagd over het van ministeriële zijde opnemen van contact met personen die door de commissie voor een vertrouwelijk voorgesprek zijn uitgenodigd, met het verzoek om beschikbaarstelling van het verslag van het betreffende voorgesprek. Ik heb u bij die gelegenheid verzocht om een antwoord op de kortst mogelijke termijn.

Tot op heden heeft de commissie nog geen antwoord van u ontvangen. Daar komt bij dat de werkzaamheden van de commissie door de in de brief van 17 oktober genoemde ministeriële handelwijze kunnen worden beïnvloed. Om deze redenen verzoekt de commissie u om uiterlijk morgen aan het einde van de dag de gevraagde reactie alsnog te ontvangen. In aanvulling daarop ontvangt de commissie graag een opgave van de personen, waarvan de verslagen inmiddels op de in de brief van 17 oktober wijze zijn verkregen. Aan deze punten voeg ik nog toe de vraag door wie (welke bewindspersoon en/of welke ambtelijk verantwoordelijke) tot deze handelwijze opdracht is gegeven.

Hoogachtend,

de voorzitter van de enquêtecommissie Srebrenica,

Enquêtecommissie Srebrenica

TuiqoHd Corner Hor QtetcKi.rtonoraül Dncthi ie OftfHfl OKfWI CA Vian Hoon

The Hague, 30 October 2002 Mr. S. Tharoor

Our reference: 95-Sreb-02

Your excellency,

It is an honour to bring to your urgent attention the following matter and kindly request your cooperation.

At the beginning of June 2002, the Dutch Parliament set up a committee of inquiry. The task of this "enquêtecommissie" is to investigate the actions taken by the parliament, the government, the United Nations and the individual officials/military responsible for the actions preceeding, during and after the events in Srebrenica.

The Netherlands Institute for Wardocumentation has published a full report on the fall of Srebrenica last April. Your valuable contribution to this report is well known to the committee. The parliamentary inquiry that currently takes place is intended to form the necessary final political judgement and will have a strong international and public profile. The aim is to round off the inquiry by the end of this year.

Some parts of the investigation to be concluded are related to the period in which you operated as Special Assistant to the Under-Secretary-General for Peacekeeping Operations of the United Nations. In the last few months the committee has done an in-depth investigation into several important -documents. One of these documents was the impressive report on Srebrenica which Mr. Kofi Annan published in november 1999. The committee has come to the conclusion that it is of great importance that the United Nations are represented at the highest level during our hearings. Under-Secretary-General Guéhenno has indicated to the Permanent Representative of the Netherlands, Ambassador Van den Berg, the full support of the United Nations. Furthermore, the committee considers it of utmost importance that during this inquiery the important role of the United Nations in peacekeeping operations in general and especially in this operation is pointed out.

On behalf of the committee, I would like to invite you for appearance at the hearings of the committee.

I kindly request you to send your response to:                                                                  ^

Enquêtecommissie Srebrenica

Attn: T.N.J, de Lange

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

The Netherlands

You can also reach the committee by telephone (+31-70-3185081), fax (+31-70-3185090) or e-mail (t.delange@tk.parlement.nl)

Sincerely yours,                                            _ __          ______________

_j3eXbaimTarnïf the Committee of Inquiry Srebrenica,

A.D. Bakker

Den Haag, 7 november 2002

PERSOONLIJK/VERTROUWELIJK

De heer J.H. de Jonge

Per e-mail: commander.hqtff@unet.com.mk

Ons nummer: 14$-Sreb-02

Geachte heer De Jonge,

In reactie op uw brief van 6 november 2002 aan de griffier van de enquêtecommissie Srebrenica bericht ik u het volgende.

Helaas moet ik u berichten dat er, gezien de tijdsdruk die op de werkzaamheden van de commissie drukt, in het verhoorschema van de commissie geen ruimte is om pas na medio december u voor een openbaar verhoor uit te nodigen. Tegelijkertijd acht de commissie het voor haar onderzoek van groot belang uw verklaringen in het openbaar te vernemen. De voor u gekozen datum en tijdstip zijn niet toevallig gekozen; de commissie tracht door een "logische" volgorde van de te horen personen zo veel mogelijk relevante informatie te vergaren en een zo goed mogelijk beeld voor betrokkenen en belangstellenden neer te zetten.

Gezien het voorgaande doe ik, zonder naar het instrumentarium van de Wet op de parlementaire enquête te willen grijpen, een dringend persoonlijk beroep op u om toch aan de eerdere oproep van de commissie voor een openbaar van u op vrijdag 15 november a.s. te voldoen. Daar kan aan bijdragen dat de commissie voornemens is om grosso modo het zelfde type vragen aan u voor te leggen als die in het voorgesprek met u aan de orde zijn geweest. Dit zal ongetwijfeld schelen in uw voorbereidingstijd, zeker nu u kort geleden al een dergelijke voorbereiding hebt gedaan. Gevoegd bij de wetenschap dat er voldoende militaire en civiele vliegverbindingen met Skopje zijn om te kunnen spreken van een dagelijkse vliegverbinding, hoopt de commissie uw vrees voor een te lange afwezigheid in Macedonië voor het belangrijkste deel te kunnen wegnemen. Uiteraard is de commissie desgewenst graag bereid uw reis te faciliteren, waar mogelijk en nodig.

Graag verneem ik zo spoedig mogelijk (is een e-mail per ommegaande mogelijk?) uw reactie. U kunt mij ook telefonisch bereiken

Hoogachtend, was getekend,

de voorzitter van de enquêtecommissie

's-Gravenhage, 29 november 2002

De minister van Defensie Postbus 20701 2500 ES Den Haag

Ons kenmerk: Sreb-02-149

Uw brief van: 25 november 2002

Geachte heer Korthals,

Namens de Enquêtecommissie Srebrenica dank ik u hartelijk voor de toezending van uw bovenvermelde brief.

Gaarne verzoek ik u aan de commissie een nadere aanduiding te geven van de samenstelling van de 16 meter archief van het kabinet Bevelhebber der landstrijdkrachten (blz. 44 van het rapport). De commissie hecht er overigens aan er volledigheidshalve op te wijzen dat zij zich het recht voorbehoudt om het archief desgewenst alsnog ter plekke in te zien.

Hoogachtend,

de griffiervan de Srebrenica,

ecommissie

Hague, 30 December 2002

To: Assemblee Nationale L 'Honorable M. Francois Loncle, President Mission d'information commune sur les evenements de Srebrenica, By fax: 0033 140635832

cc: H.E. A. Gazeau-Secret By fax: 070-3125814

Our reference: 211-Sreb-02 Dear Sir,

I herewith confirm our telephone conversation from Thursday last and would like to thank you very much for your efforts in assisting our Parliamentary Enquiry. I understand that the testimony of General Janvier as published in the 'Auditions 'part of your Report is complete except for approximately 15 lines that refer to a more general position of the General regarding his appreciation of US Foreign Policy. I would request if it is possible to receive those 15 lines on paper.

I also understand that the archives of your Mission do not entail more confidential information, which is not in the published report of your Commission. It would be of crucial importance for us to have this confirmed, also in view of our conversations of additional and * confidential information which were held with the French Ambassador in the Netherlands. Would there still be an appreciation on your side that additional information could be relevant to us we are ready to come to Paris immediately to check (also in view of the upcoming deadline for our Report half January), even if this would refer to only a limited part of your Mission. You will appreciate the necessity for us to check everything which might be relevant. I will send a copy also to the French Ambassador in the Netherlands in view of our earlier discussions with her.

I would like to thank you again for your assistance and help and wish you all the best for 2003.

We are looking forward to your answer,

.G Koenders, MP

APPENDIX F

RELEVANTE VEILIGHEIDSRAADSRESOLUTIES

713 25 september 1991

Instelling wapenembargo; ondersteuning ECMM (European Commission Monitoring Mission)

 

743

21 februari 1992

758

8 juni 1992

770

13 augustus 1992

781

9 oktober 1992

816

31 maart 1993

819

16 april 1993

824

6 mei 1993

836

4 juni 1993

844

18 juni 1993

1004

12 juli 1995

Instelling UNPROFOR

UNPROFOR in Bosnië

Maatregelen om humanitaire hulptransporten te beveiligen

Verbod op militaire vluchten boven Bosnië

Afdwingen vliegverbod, basis voor operatie «Deny Flight»

Instelling van Srebrenica als (eerste) «Safe Area»

Instelling van de «Safe Areas»: Sarajevo, Tuzla, Zepa, Gorazde, Bihac

UNPROFOR toegestaan om geweld te gebruiken, mogelijkheid van inzet van luchtwapen

Vergroting UNPROFOR voor bescherming van de «Safe Areas»

Eis tot terugtrekking Servische troepen uit Srebrenica

UNITED NATIONS

Security Council

Resolution 713 (1991) of 25 September 1991

The Security Council,

^Conscious of the fact that Yugoslavia has welcomed, through a letter from the Permanent Representative of Yugoslavia to the United Nations addressed 10 the President of the Security Council,'" the decision to convene a meeting of the Security Council,

Having heard the statement by the Minister for Foreign Affairs of Yugoslavia,'"

Deeply concerned by the fighting in Yugoslavia, which is causing a heavy loss of human life and material damage, and by the consequences for the countries of the region, in particular in the border areas of neighbouring countries.

Concerned that the continuation of this situation constitutes a threat to international peace and security,

Recalling its primary responsibility under the Charter of the United Nations for the maintenance of international peace and security,

Recalling also the provisions of Chapter VH1 of the Charter,

Commending the efforts undertaken by the European Community and its member States, with the support of the States participating in the Conference on Security and Cooperation in Europe, to restore peace and dialogue in Yugoslavia, through, inter alia, the implementation of a cease-fire including the sending of observers, the convening of a conference on Yugoslavia, including the mechanisms set forth within it, and the suspension of the delivery of all weapons and military equipment to Yugoslavia,

Recalling Ibe relevant principles enshrined in the Charter, and in this context taking note of the declaration of 3 September 1991 of the States participating in the Conference on Security and Cooperation in Europe that no territorial gains or changes within Yugoslavia brought about by violence are acceptable,

Taking note of the agreement for a cease-fire concluded on 17 September 1991 in Igalo, and also that signed on 22 September 1991,

Alarmed by the violations of the cease-fire and the continuation of the fighting,

Taking note of the letter dated 19 September 1991 from the Permanent Representative of Austria to the United Nations addressed to the President of the Security Council,1"

Taking note also of the letters dated 19 and 20 September 1991 from, respectively, the Permanent Representative of Canada"6 and the Permanent Representative of Hungary1*1 to the United Nations addressed to the President of the Security Council,

Taking note further of the letters addressed to the Secretary-General dated 5 and 22 July, 6 and 21 August and 20 September 1991 from the Permanent Representative of the Netherlands,"* the letter dated 12 July 1991 from the Permanent Representative of Czechoslovakia,1" the letter dated 7 August 1991 from the Permanent Representatives of Belgium, France and the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland,1*1 and the letter dated 19 September 1991-from the Permanent Representative of Australia,1" as well as the letter addressed to the President of the Security Council dated 7 August 1991 from the Chargé d'affaires a.i. of the Permanent Mission of Austria,1" and the letters dated 29 August and 4 and 20 September 1991 from the Permanent Representatives of Belgium, France and the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland1" to the United Nations.

  • 1. 
    Expresses its full support for the collective efforts for peace and dialogue in Yugoslavia undertaken under the auspices of the member States of the European Community with the support of the States participating in the Conference on Security and Cooperation in Europe consistent with the principles of that Conference;

2     Supports fully all arrangements and measures resulting from "such collective efforts as those described above, in particular with regard to assistance and support to the ceasefire observers, and to consolidate an effective end to hostd.ties in Yugoslavia and to assure the smooth functioning of the process instituted within the framework of the Conference on Yugoslavia;

3     Invites to this end the Secretary-General to offer his assistance without delay, in consultation with the Government of Yugoslavia and all those promoting the efforts referred to above, and to report as soon as possible u> the Security Council;

4      Strongly urges all parlies to abide strictly by the ceasefire agreements of 17 and 22 September 1991;

5     Appeals urgently to and encourages all parties ;o settle their disputes peacefully and through negotiation at the Conference on Yugoslavia, including through the mechanisms set forth within it;

6     Decides, under Chapter VII of the Charter of the United Nations, that all States shall, for the purposes ot establishing peace and stability in Yugoslavia immediately implement a general and complete embargo on all deliveries of weapons and military equipment to Yugoslavia uni.l the Council decides otherwise following consultation between the Secretary-General and the Government of Yugoslavia;

7 Calls upon all States to refrain from any action which might contribute to increasing tension and to impeding or delaying a peaceful and negotiated outcome to the conflict in Yugoslavia, which would permit all Yugoslavs to dec.de upon and to construct their future in peace;

UNITED NATIONS

s

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/743 (1992) 21 February 199-2

RESOLUTION 743 (1992)

Adopted by the Security Council at its 3055th meeting, on 21 February 1992

The Security Council.

Reaffirming its resolutions 713 (1991) of 25 September 1991, 721 (1991) of 27 November 1991, 724 (1991) of 15 December 1991, 727 (1992) of S January 1992 and 740 (1992) of 7 February 1992,

Noting the report of the Secretary-General of 15 February 1992 (S/23592) submitted pursuant to resolution 721 (1991) and the request of the Government of Yugoslavia (S/23240) of 26 November 1991 for a peace-keeping operation referred to in that resolution,

Noting in particular that the Secretary-General considers that the conditions permitting the early deployment of a United Nations Protection Force (UNPROFOR) are met and welcoming his recommendation that this Force should be established with Immediate effect,

Expressing its gratitude to the Secretary-General and his Personal Envoy for their contribution to the achievement of conditions facilitating the deployment of a United Nations Protection Force (UNPROFOR) and their continuing commitment to this effort,

Concerned that the situation in Yugoslavia continues to constitute a threat to international peace and security as determined in resolution 713 (1991),

Recalling Its primary responsibility under the Charter of the United Nations for the maintenance of International peace and security,

Recalling also the provisions of Article 25 and Chapter VIII of the Charter of the United Nations,

Commending again the efforts undertaken by the European Community and its member States, with the support of the States participating in the Conference

92-08003 4150Z (£) 210292

/. .

S/RES/743 (1992) Page 2

on Security and Cooperation in Europe, through the convening of a Conference on Yugoslavia, including the mechanisms set forth within it, to ensure a'. peaceful political settlement,

Convinced that the implementation of the United Nations peace-keeping plan (S/23280, annex III) will assist the Conference on Yugoslavia in reaching a peaceful political settlement,

  • 1. 
    Approves the report of the Secretary-General of 15 February 1992 (S/23592);
  • 2. 
    Decides to establish, under its authority, a United Nations Protection Force (UHPROFOR) in accordance with the above-mentioned report and the United Nations peace-keeping plan and requests the Secretary-General to take the measures necessary to ensure its earliest possible deployment;
  • 3. 
    Decides that, in order to implement the recommendations in paragraph 30 of the report of the Secretary-General, the Force is established in accordance with paragraph 4 below, for an initial period of 12 months unless the Council subsequently decides otherwise;
  • 4. 
    Requests the Secretary-General immediately to deploy those elements of the Force which can assist in developing an implementation plan for the earliest possible full deployment of the force for approval by the Council and a budget which together will maximize the contribution of the Yugoslav parties to offsetting its costs and in all other ways secure the most efficient and cost-effective operation possible;
  • 5. 
    Recalls that, in accordance with paragraph 1 of the United Nations peace-keeping plan, the Force should be an interim arrangement to create the conditions of peace and security required for the negotiation of an overall settlement of the Yugoslav crisis;
  • 6. 
    Invites accordingly the Secretary-General to report as appropriate and not less than every six months on progress towards a peaceful political settlement and the situation on the ground, and to submit a first report on the establishment of the Force within two months of the adoption of this resolution;
  • 7. 
    Undertakes, in this connection, to examine without delay any recommendations that the Secretary-General may make in his reports concerning the Force, including the duration of its mission, and to adopt appropriate decisions;
  • 8. 
    Urges all parties and others concerned to comply strictly with the cease-fire arrangements signed at Geneva on 23 November 1991 and at Sarajevo on 2 January 1992, and to cooperate fully and unconditionally in the implementation of the peace-keeping plan;

/...

S/EES/743 (1992) Page 3

  • 9. 
    Demands that all parties and others concerned take all the necessary measures to ensure the safety of the personnel sent by the United Nations and of the members of the European Community Monitoring Mission;
  • 10. 
    Calls again upon the Yugoslav parties to cooperate fully with the Conference on Yugoslavia in its aim of reaching a political settlement consistent with the principles of the Conference on Security and Cooperation in Europe and reaffirms that the United Nations peace-keeping plan and its implementation is in no way intended to prejudge the terms of a political settlement;
  • 11. 
    Decides- within the same framework that the embargo imposed by paragraph 6 of Security Council resolution 713 (1991) shall not apply to weapons and military equipment destined for the sole use of UNPROFOR;
  • 12. 
    Requests all States to provide appropriate support to UNPROFOR, in particular to permit and facilitate the transit of its personnel and equipment;
  • 13. 
    Decides to remain actively seized of the matter until a peaceful solution is achieved.

UNITED NATIONS

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/758 (1992) 8 June 1992

RES0LUTI01I 758 (1992)

Adopted by the Security Council at its 3083rd meeting. on 8 June 1992

The Security Council,

Reaffirming its resolutions 713 (1991) of 25 September 1991, 721 (1991) of 27 November 1991, 724 (1991) of 15 December 1991, 727 (1992) of 8 January 1992, 740 (1992) of 7 February 1992, 743 (1992) of 21 February 1992, 749 (1992) of 7 April 1992, 752 (1992) of 15 May 1992 and 757 (1992) of 30 May 1992,

Hoting that the Secretary-General has secured the evacuation of the Marshal Tito barracks in Sarajevo,

Noting also the agreement of all the parties in Bosnia and Herzegovina to the reopening of Sarajevo airport for humanitarian purposes, under the exclusive authority of the United Nations, and with the assistance of the United Nations Protection Force (UHPROFOR),

Hoting further that the reopening of Sarajevo airport for humanitarian purposes would constitute a first step in establishing a security zone encompassing Sarajevo and its airport,

Deploring the continuation of the fighting in Bosnia and Herzegovina which is rendering impossible the distribution of humanitarian assistance in Sarajevo and its environs,

Stressing the imperative need to find an urgent negotiated political solution for the situation in Bosnia and Herzegovina,

  • 1. 
    Approves the report of the Secretary-General of 6 June 1992 (S/24075) submitted in accordance with paragraphs 17 and 18 of resolution 757 (1992);

92-24333 4245Z (E)

080692

S/RES/758 (1992) Page 2

  • 2. 
    Decides to enlarge the mandate and strength of UHPROFOR, established under resolution 743 (1992), in accordance with the Secretary-General's report;
  • 3. 
    Authorizes the Secretary-General to deploy, when he judges it appropriate, the military observers and related personnel and equipment required for the activities referred to in paragraph 5 of his report;
  • 4. 
    Requests the Secretary-General to seek Security Council authorization for the deployment of the additional elements of UHPROFOR, after he has reported to the Council that all the conditions necessary for them to carry out the mandate approved by the Security Council, including an effective and durable cease-fire, have been fulfilled;
  • 5. 
    Strongly condemns all those parties and others concerned that are responsible for violations of the cease-fire reaffirmed in paragraph 1 of the agreement of 5 June 1992 annexed to the Secretary-General's report;
  • 6. 
    Calls upon all parties and others concerned to comply fully with the above-mentioned agreement and in particular to respect strictly the cease-fire reaffirmed in paragraph 1 thereof;
  • 7. 
    Demands that all parties and others concerned cooperate fully with UNPROFOR and international humanitarian agencies and take all necessary steps to ensure the safety of their personnel;
  • 8. 
    Demands that all parties and others concerned create immediately the necessary conditions for unimpeded delivery of humanitarian supplies to Sarajevo and other destinations in Bosnia and Herzegovina, including the establishment of a security zone encompassing Sarajevo and its airport and respecting the agreements signed in Geneva on 22 May 1992;
  • 9. 
    Requests the Secretary-General to continue to use his good offices in order to achieve the objectives contained in paragraph 8 above, and invites him to keep under continuous review any further measures that may become necessary to ensure unimpeded delivery of humanitarian supplies;
  • 10. 
    Requests the Secretary-General to report to the Security Council on his efforts no later than seven days after the adoption of this resolution;
  • 11. 
    Decides to remain actively seized of the matter.

UNITED NATIONS

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/770 (1992) 13 August 1992

RESOLUTION 770 (1992)

Adopted bv the Security Council at its 3106th meeting, on 13 August 1992

The Security Council.

Reaffirming its resolutions 713 (1991) of 25 September 1991, 721 (1991) of 27 November 1991, 724 (1991) of 15 December 1991, 727 (1992) of 8 January 1992, 740 (1992) of 7 February 1992, 743 (1992) of 21 February 1992, 749 (1992) of 7 April 1992, 752 (1992) of 15 May 1992, 757 (1992) of 30 May 1992, 758 (1992) of 8 June 1992, 760 (1992) of 18 June 1992, 761 (1992) of 29 June 1992, 762 (1992) of 30 June 1992, 764 (1992) of 13 July 1992 and 769 (1992) of 7 August 1992,

Noting the letter dated 10 August 1992 from the Permanent Representative of the Republic of Bosnia and Herzegovina to the United Nations (S/24401),

Underlining once again the imperative need for an urgent negotiated political solution to the situation in the Republic of Bosnia and Herzegovina to enable that country to live in peace and security within its borders,

Reaffirming the need to respect the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Recognizing that the situation in Bosnia and Herzegovina constitutes a threat to international peace and security and that the provision of humanitarian assistance in Bosnia and Herzegovina is an important element in the Council's effort to restore international peace and security in the area,

Commending the United Nations Protection Force (UNPROFOR) for its continuing action in support of the relief operation in Sarajevo and other parts of Bosnia and Herzegovina,

Deeply disturbed by the situation that now prevails in Sarajevo, which has severely complicated UNPROFOR's efforts to fulfil its mandate to ensure the security and functioning of Sarajevo airport and the delivery of humanitarian assistance in Sarajevo and other parts of Bosnia and Herzegovina

92^37966 4351Z (E) 130892

130892

S/RES/770 (1992) Page 2

pursuant to resolutions 743 (1992), 749 (1992), 761 (1992) and 764 (1992) and the reports of the Secretary-General cited therein,

Dismayed by the continuation of conditions that impede the delivery of humanitarian supplies to destinations within Bosnia and Herzegovina and the consequent suffering of the people of that country,

Deeply concerned by reports of abuses against civilians imprisoned in camps, prisons and detention centres,

Determined to establish as soon as possible the necessary conditions for the delivery of humanitarian assistance wherever needed in Bosnia and Herzegovina, in conformity with resolution 764 (1992),

Acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations,

  • 1. 
    Reaffirms its demand that all parties and others concerned in Bosnia and Herzegovina stop the fighting immediately;
  • 2. 
    Calls upon States to take nationally or through regional agencies or arrangements all measures necessary to facilitate in coordination with the United Nations the delivery by relevant United Nations humanitarian organizations and others of humanitarian assistance to Sarajevo and wherever needed in other parts of Bosnia and Herzegovina;
  • 3. 
    Demands that unimpeded and continuous access to all camps, prisons and detention centres be granted immediately to the International Committee of the Red Cross and other relevant humanitarian organizations and that all detainees therein receive humane treatment, including adequate food, shelter and medical care;
  • 4. 
    Calls upon States to report to the Secretary-General on measures they are taking in coordination with the United Nations to carry out this resolution, and invites the Secretary-General to keep under continuous review any further measures that may be necessary to ensure unimpeded delivery of humanitarian supplies;
  • 5. 
    Requests all States to provide appropriate support for the actions undertaken in pursuance of this resolution;
  • 6. 
    Demands that all parties and others concerned take the necessary measures to ensure the safety of United Nations and other personnel engaged in the delivery of humanitarian assistance;
  • 7. 
    Requests the Secretary-General to report to the Council on a periodic basis on the implementation of this resolution;
  • 8. 
    Decides to remain actively seized of the matter.

UNITED NATIONS

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/781 (1992) 9 October 1992

RESOLUTION 781 (1992)

Moptefl by the Security Council at its 3122nd m>etin?. o» 9 October 19?3

The Security ^»»>ffU

Reaffirming its resolution 713 (1991) and all subsequent relevant resolutions,

Petermineg to ensure the safety of humanitarian flights to Bosnia and Herzegovina,

Hating the readiness of the parties, expressed in the framework of the London Conference, to take appropriate steps in order to ensure the safety of humanitarian flights and their commitment at that Conference to a ban on military flights,

gecalling in this context the Joint Declaration 1/ signed at Geneva on 30 September 1992 by the Presidents of the Republic of Croatia and the Federal Republic of Yugoslavia (Serbia and Montenegro), and in particular paragraph 7 thereof,

Retailing alffQ the agreement reached on air issues at Geneva on 15 September 1992 among all the parties concerned in the framework of the Working Group on Confidence and Security-building and Verification Measures of the London Conference, £,/

Mftrjoed at reports that military flights over the territory of Bosnia and Herzegovina are none the less continuing,

1/ S/24476, annex. 1/ S/24634, annex.

92-49164 4392Z (B) 091092

091092

S/RBS/781 (1992) Page 2

Noting the letter of 4 October 1992 from the President of the Republic of Bosnia and Herzegovina addressed to the President of the Security Council, 3/

Considering that the establishment of a ban on military flights in the airspace of Bosnia and Herzegovina constitutes an essential element for the safety of the delivery of humanitarian assistance and a decisive step for the cessation of hostilities in Bosnia and Herzegovina,

Acting pursuant to the provisions of resolution 770 (1992) aimed at ensuring the safety of the delivery of humanitarian assistance in Bosnia and Herzegovina,

  • 1. 
    Decides to establish a ban on military flights in the airspace of Bosnia and Herzegovina, this ban not to apply to United Hations Protection Force flights or to other flights in support of United Nations operations, including humanitarian assistance;
  • 2. 
    Requests the United Nations Protection Force to monitor compliance with the ban on military flights, including the placement of observers where necessary at airfields in the territory of the former Yugoslavia;
  • 3. 
    Also requests the United Nations Protection Force to ensure, through an appropriate mechanism for approval and inspection, that the purpose of flights to and from Bosnia and Herzegovina other than those banned by paragraph 1 above is consistent with Security Council resolutions;
  • 4. 
    Requests the Secretary-General to report to the Council on a periodic basis on the implementation of the present resolution and to report immediately any evidence of violations;
  • 5. 
    Calls upon States to take nationally ox through regional agencies or arrangements all measures necessary to provide assistance to the United Nations Protection Force, based on technical monitoring and other capabilities, for the purposes of paragraph 2 above;
  • 6. 
    Undertakes to examine without delay all the information brought to its attention concerning the implementation of the ban on military flights in Bosnia and Herzegovina and, in the case of violations, to consider urgently the further measures necessary to enforce this ban;
  • 7. 
    Decides to remain actively seized of the matter.

1/ S/24616.

S/RES/816 (1993)

English

Page 2

  • 1. 
    Decides to extend the ban established by resolution 781 (1992) to cover flights by all fixed-wing and rotary-wing aircraft in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, this ban not to apply to flights authorized by UNPROFOR in accordance with paragraph 2 below;
  • 2. 
    Requests UNPROFOR to modify the mechanism referred to in paragraph 3 of resolution 781 (1992) so as to provide for the authorization, in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, of humanitarian flights and other flights consistent with relevant resolutions of the Council;
  • 3. 
    Requests UNPROFOR to continue to monitor compliance with the ban on flights in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, and calls on all parties urgently to cooperate with UNPROFOR in making practical arrangements for the close monitoring of authorized flights and improving the notification procedures;
  • 4. 
    Authorizes Member States, seven days after the adoption of this resolution, acting nationally or through regional organizations or arrangements, to take, under the authority of the Security Council and subject to close coordination with the Secretary-General and UNPROFOR, all necessary measures in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, in the event of further violations, to ensure compliance with the ban on flights referred to in paragraph 1 above, and proportionate to the specific circumstances and the nature of the flights;
  • 5. 
    Requests the Member States concerned, the Secretary-General and UNPROFOR to coordinate closely on the measures they are taking to implement paragraph 4 above, including the ruleB of engagement, and on the starting date of its implementation, which should be no later than seven days from the date when the authority conferred by paragraph 4 above takes effect, and to report the starting date to the Council through the Secretary-General;
  • 6. 
    Decides that, in the event of the Co-Chairmen of the Steering Committee of the International Conference on the Former Yugoslavia notifying the Council that all the Bosnian parties have accepted their proposals on a settlement before the starting date referred to in paragraph 5 above, the measures set forth in the present resolution will be subsumed into the measures for implementing that settlement;
  • 7. 
    Also requests the Member States concerned to inform the Secretary-General immediately of any actions they take in exercise of the authority conferred by paragraph 4 above;
  • 8. 
    Requests further the Secretary-General to report regularly to the Council on the matter and to inform it immediately of any actions taken by the Member States concerned in exercise of the authority conferred by paragraph 4 above;
  • 9. 
    Decides to remain actively seized of the matter.

UNITED                                                                                                            S

NATIONS

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/816 (1993) 31 March 1993

RESOLUTION 816 (1993)

Adopted by the Security Council at its 3191st meeting. on 31 March 1993

The Security Council,

Recalling its resolutions 781 (1992) of 9 October 1992 and 786 (1992) of 10 November 1992,

Recalling paragraph 6 of resolution 781 (1992) and paragraph 6 of resolution 786 (1992) in which the Council undertook to consider urgently, in the case of violations of the ban on military flights in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, the further measures necessary to enforce the ban,

Deploring the failure of some parties concerned to cooperate fully with united Nations Protection Force (UNPROFOR) airfield monitors in the implementation of resolutions 781 (1992) and 786 (1992),

Deeply concerned by the various reports of the Secretary-General concerning violations of the ban on military flights in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina (S/24783, S/24810, S/24840, S/24870, S/24900 and Add.l to 31),

*"■ Deeply concerned in particular by the Secretary-General's letters to the President of the Security Council of 12 and 16 March 1993 (S/25443 and S/25444) concerning new blatant violations of the ban on military flights in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, and recalling in this regard the statement by the President of the Security Council of 17 March 1993 (S/25426), and in particular the reference to the bombing of villages in the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Recalling the provisions of Chapter VIII of the Charter of the United Nations,

Determining that the grave situation in the Republic of Bosnia and Herzegovina continues to be a threat to international peace and security,

S/RBS/816 (1993)

English

Page 2

  • 1. 
    Decides to extend the ban established by resolution 781 (1992) to cover flights by all fixed-wing and rotary-wing aircraft in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, this ban not to apply to flights authorized by UNPROFOR in accordance with paragraph 2 below;
  • 2. 
    Requests UNPROFOR to modify the mechanism referred to in paragraph 3 of resolution 781 (1992) so as to provide for the authorization, in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, of humanitarian flights and other flights consistent with relevant resolutions of the Council;
  • 3. 
    Requests UNPROFOR to continue to monitor compliance with the ban on flights in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, and calls on all parties urgently to cooperate with UNPROFOR in making practical arrangements for the close monitoring of authorized flights and improving the notification procedures;
  • 4. 
    Authorizes Member States, seven days after the adoption of this resolution, acting nationally or through regional organizations or arrangements, to take, under the authority of the Security Council and subject to close coordination with the Secretary-General and UNPROFOR, all necessary measures in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, in the event of further violations, to ensure compliance with the ban on flights referred to in paragraph 1 above, and proportionate to the specific circumstances and the nature of the flights;
  • 5. 
    Requests the Member States concerned, the Secretary-General and UNPROFOR to coordinate closely on the measures they are taking to implement paragraph 4 above, including the rules of engagement, and on the starting date of its implementation, which should be no later than seven days from the date when the authority conferred by paragraph 4 above takes effect, and to report the starting date to the Council through the Secretary-General;
  • 6. 
    Decides that, in the event of the Co-Chairmen of the Steering Committee of the International Conference on the Former Yugoslavia notifying the Council that all the Bosnian parties have accepted their proposals on a settlement before the starting date referred to in paragraph 5 above, the measures set forth in the present resolution will be subsumed into the measures for implementing that settlement;
  • 7. 
    Also requests the Member States concerned to inform the Secretary-General immediately of any actions they take in exercise of the authority conferred by paragraph 4 above;
  • 8. 
    Requests further the Secretary-General to report regularly to the Council on the matter and to inform it immediately of any actions taken by the Member States concerned in exercise of the authority conferred by paragraph 4 above;
  • 9. 
    Decides to remain actively seized of the matter.

UNITED NATIONS

s

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/819 (1993) 16 April 1993

RESOLUTION 819 (1993)

Adopted by the Security Council at its. 3199th meeting, on 16 April 1993

The Security Council,

Reaffirming its resolution 713 (1991) of 25 September 1991 and all its subsequent relevant resolutions,

Taking note that the International Court of Justice in its Order of

8 April 1993 in the case concerning application of the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and Herzegovina v. Yugoslavia (Serbia and Montenegro)) unanimously indicated as a provisional measure that the Government of the Federal Republic of Yugoslavia (Serbia and Montenegro) should immediately, in pursuance of its undertaking in the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide of

9 December 1948, take all measures within its power to prevent the commission of the crime of genocide,

Reaffirming the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Reaffirming its call on the parties and others concerned to observe immediately the cease-fire throughout the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Reaffirming its condemnation of all violations of international humanitarian law, including, in particular, the practice of "ethnic cleansing",

Concerned by the pattern of hostilities by Bosnian Serb paramilitary units against towns and villages in eastern Bosnia and in this regard reaffirming that any taking or acquisition of territory by the threat or use of force, including through the practice of "ethnic cleansing", is unlawful and unacceptable,

Deeply alarmed at the information provided by the Secretary-General to the Security Council on 16 April 1993 on the rapid deterioration of the

93-22190 4965Z (E) 160493

18 0 4 9 3

S/RES/819 (1993) Page 2

situation in Srebrenica and its surrounding areas, as a result of the continued deliberate armed attacks and shelling of the innocent civilian population by Bosnian Serb paramilitary units,

Strongly condemning the deliberate interdiction by Bosnian Serb paramilitary units of humanitarian assistance convoys,

Also strongly condemning the actions taken by Bosnian Serb paramilitary units against UNPROFOR, in particular, their refusal to guarantee the safety and freedom of movement of UNPROFOR personnel,

Aware that a tragic humanitarian emergency has already developed in Srebrenica and its surrounding areas as a direct consequence of the brutal actions of Bosnian Serb paramilitary units, forcing the large-scale displacement of civilians, in particular women, children and the elderly,

Recalling the provisions of resolution 815 (1993) on the mandate of UNPROFOR and in that context acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations,

  • 1. 
    Demands that all parties and others concerned treat Srebrenica and its surroundings as a safe area which should be free from any armed attack or any other hostile act;
  • 2. 
    Demands also to that effect the immediate cessation of armed attacks by Bosnian Serb paramilitary units against Srebrenica and their immediate withdrawal from the areas surrounding Srebrenica;
  • 3. 
    Demands that the Federal Republic of Yugoslavia (Serbia and Montenegro) immediately cease the supply of military arms, equipment and services to the Bosnian Serb paramilitary units in the Republic of Bosnia and Herzegovina;
  • 4. 
    Requests the Secretary-General, with a view to monitoring the humanitarian situation in the safe area, to take immediate steps to increase the presence of UNPROFOR in Srebrenica and its surroundings; demands that all parties and others concerned cooperate fully and promptly with UNPROFOR towards that end; and requests the Secretary-General to report urgently thereon to the Security Council;
  • 5. 
    Reaffirms that any taking or acquisition of territory by the threat or use of force, including through the practice of "ethnic cleansing", is unlawful and unacceptable;
  • 6. 
    Condemns and rejects the deliberate actions of the Bosnian Serb party to force the evacuation of the civilian population from Srebrenica and its surrounding areas as well as from other parts of the Republic of Bosnia and Herzegovina as part of its overall abhorrent campaign of "ethnic cleansing";

/..,

S/RES/819 (1993) Page 3

  • 7. 
    Reaffirms its condemnation of all violations of international humanitarian law, in particular the practice of "ethnic cleansing" and reaffirms that those who commit or order the commission of such acts shall be held individually responsible in respect of such acts;
  • 8. 
    Demands the unimpeded delivery of humanitarian assistance to all parts of the Republic of Bosnia and Herzegovina, in particular to the civilian population of Srebrenica and its surrounding areas and recalls that such impediments to the delivery of humanitarian assistance constitute a serious violation of international humanitarian law;
  • 9. 
    Urges the Secretary-General and the United Nations High Commissioner for Refugees to use all the resources at their disposal within the scope of the relevant resolutions of the Council to reinforce the existing humanitarian operations in the Republic of Bosnia and Herzegovina in particular Srebrenica and its surroundings;
  • 10. 
    Further demands that all parties guarantee the safety and full freedom of movement of UNPROFOR and of all other United Nations personnel as well as members of humanitarian organizations;
  • 11. 
    Further requests the Secretary-General, in consultation with UNHCR and UNPROFOR, to arrange for the safe transfer of the wounded and ill civilians from Srebrenica and its surrounding areas and to urgently report thereon to the Council;
  • 12. 
    Decides to send, as soon as possible, a mission of members of the Security Council to the Republic of Bosnia and Herzegovina to ascertain the situation and report thereon to the Security Council;
  • 13. 
    Decides to remain actively seized of the matter and to consider further steps to achieve a solution in conformity with relevant resolutions of the Council.

UNITED NATIONS

W£$

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/824 (1993) 6 May 1993

RESOLUTION 824 (1993)

Adopted by the Security Council at its 3208th meeting, on 6 May 1993

The Security Council.

Reaffirming all its earlier relevant resolutions,

Reaffirming also the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Having considered the report of the Mission of the Security Council to the Republic of Bosnia and Herzegovina (S/25700) authorized by resolution 819 (1993), and in particular, its recommendations that the concept of safe areas be extended to other towns in need of safety,

Reaffirming again its condemnation of all violations of international humanitarian law, in particular, ethnic cleansing and all practices conducive thereto, as well as the denial or the obstruction of access of civilians to humanitarian aid and services such as medical assistance and basic utilities,

Taking into consideration the urgent security and humanitarian needs faced by several towns in the Republic of Bosnia and Herzegovina as exacerbated by the constant influx of large numbers of displaced persons including, in particular, the sick and wounded,

Taking also into consideration the formal request submitted by the Republic of Bosnia and Herzegovina (S/25718),

Deeply concerned at the continuing armed hostilities by Bosnian Serb paramilitary units against several towns in the Republic of Bosnia and Herzegovina and determined to ensure peace and stability throughout the country, most immediately in the towns of Sarajevo, Tuzla, Zepa, Gorazde, Bihac, as well as Srebrenica,

Convinced that the threatened towns and their surroundings should be

S/RES/824 (1993)

English

Page 2

Aware in this context of the unique character of the city of Sarajevo, as a multicultural, multi-ethnic and pluri-religious centre which exemplifies the viability of coexistence and interrelations between all the communities of the Republic of Bosnia and Herzegovina, and of the need to preserve it and avoid its further destruction,

Affirming that nothing in the present resolution should be construed as contradicting or in any way departing from the spirit or the letter of the peace plan for the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Convinced that treating the towns referred to above as safe areas will contribute to the early implementation of the peace plan,

Convinced also that further steps must be taken as necessary to achieve the security of all such safe areas,

Recalling the provisions of resolution 815 (1993) on the mandate of UNPROFOR and in that context acting under chapter VII of the Charter,

  • 1. 
    Welcomes the report of the Mission of the Security Council established pursuant to resolution 819 (1993), and in particular its recommendations concerning safe areas;
  • 2. 
    Demands that any taking of territory by force cease immediately;
  • 3. 
    Declares that the capital city of the Republic of Bosnia and Herzegovina, Sarajevo, and other such threatened areas, in particular the towns of Tuzla, Zepa, Gorazde, Bihac, as well as Srebrenica, and their surroundings should be treated as safe areas by all the parties concerned and should be free from armed attacks and from any other hostile act;
  • 4. 
    Further declares that in these safe areas the following should be observed:

(a)  The immediate cessation of armed attacks or any hostile act against these safe areas, and the withdrawal of all Bosnian Serb military or paramilitary units from these towns to a distance wherefrom they cease to constitute a menace to their security and that of their inhabitants to be monitored by United Nations military observers;

(b)  Full respect by all parties of the rights of the United Nations Protection Force (UNPROFOR) and the international humanitarian agencies to free and unimpeded access to all safe-areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina and full respect for the safety of the personnel engaged in these operations;

  • 5. 
    Demands to that end that all parties and others concerned cooperate fully with UNPROFOR and take any necessary measures to respect these safe areas;
  • 6. 
    Reguests the Secretarv-General to take acDrocriate measures with a

S/RES/824 (1993)

English

Page 3

in this connection, also demands that all parties and all others concerned cooperate fully and promptly with UNPROFOR;

  • 7. 
    Declares its readiness, in the event of the failure by any party to comply with the present resolution, to consider immediately the adoption of any additional measures necessary with a view to its full implementation, including to ensure respect for the safety of united Nations personnel;
  • 8. 
    Declares also that arrangements pursuant to the present resolution shall remain in force up until the provisions for the cessation of hostilities, separation of forces and supervision of heavy weaponry as envisaged in the peace plan for the Republic of Bosnia and Herzegovina, are implemented;
  • 9. 
    Decides to remain seized of the matter.

UNITED NATIONS

S

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/836 (1993) 4 June 1993

RESOLUTION 836 (1993)

Adopted by the Security Council at its 3228th meeting,

on 4 June 1993

The Security Council,

Reaffirming its resolution 713 (1991) of 25 September 1991 and all subsequent relevant resolutions,

Reaffirming in particular its resolutions 819 (1993) of 16 April 1993 and 824 (1993) of 6 May 1993, which demanded that certain towns and their surrounding areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina should be treated as safe areas,

Reaffirming the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina and the responsibility of the Security Council in this regard,

Condemning military attacks, and actions that do not respect the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina, which, as a State Member of the united Nations, enjoys the rights provided for in the Charter of the United Nations,

Reiterating its alarm at the grave and intolerable situation in the Republic of Bosnia and Herzegovina arising from serious violations of international humanitarian law,

Reaffirming once again that any taking of territory by force or any practice of "ethnic cleansing" is unlawful and totally unacceptable,

Commending the Government of the Republic of Bosnia and Herzegovina and the Bosnian Croat party for having signed the Vance-Owen Plan,

Gravely concerned at the persistent refusal of the Bosnian Serb party to accept the Vance-Owen Plan and calling upon that party to accept the Peace Plan for the Republic of Bosnia and Herzegovina in full,

S/RES/836 (1993) Page 2

Alarmed by the resulting plight of the civilian population in the territory of the Republic of Bosnia and Herzegovina in particular in Sarajevo, Bihac, Srebrenica, Gorazde, Tuzla and Zepa,

Condemning the obstruction, primarily by the Bosnian Serb party, of the delivery of humanitarian assistance,

Determined to ensure the protection of the civilian population in safe areas and to promote a lasting political solution,

Confirming the ban on military flights in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, established by resolutions 781 (1992) of 9 October 1992, 786 (1992) of 10 November 1992 and 816 (1993) of 31 March 1993,

Affirming that the concept of safe areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina as contained in resolutions 819 (1993) and 824 (1993) was adopted to respond to an emergency situation, and noting that the concept proposed by France in document S/25800 and by others could make a valuable contribution and should not in any way be taken as an end in itself, but as a part of the Vance-Owen process and as a first step towards a just and lasting political solution,

Convinced that treating the towns and surrounding areas referred to above as safe areas will contribute to the early implementation of that objective,

Stressing that the lasting solution to the conflict in the Republic of Bosnia and Herzegovina must be based on the following principles: immediate and complete cessation of hostilities; withdrawal from territories seized by the use of force and "ethnic cleansing"; reversal of the consequences of "ethnic cleansing" and recognition of the right of all refugees to return to their homes; and respect for the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Noting also the crucial work being done throughout the Republic of Bosnia and Herzegovina by the United Nations Protection Force (UNPROFOR), and the importance of such work continuing,

Determining that the situation in the Republic of Bosnia and Herzegovina continues to be a threat to international peace and security,

Acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations,

  • 1. 
    Calls for the full and immediate implementation of all its relevant resolutions;
  • 2. 
    Commends the Peace Plan for the Republic of Bosnia and Herzegovina as contained in document S/25479;
  • 3. 
    Reaffirms the unacceptability of the acquisition of territory by the use of f-5rce and the need to restore the full sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina;

S/RES/836 (1993) Page 3

  • 5. 
    Decides to extend to that end the mandate of UNPROFOR in order to enable it, in the safe areas referred to in resolution 824 (1993), to deter attacks against the safe areas, to monitor the cease-fire, to promote the withdrawal of military or paramilitary units other than those of the Government of the Republic of Bosnia and Herzegovina and to occupy some key points on the ground, in addition to participating in the delivery of humanitarian relief to the population as provided for in resolution 776 (1992) of 14 September 1992;
  • 6. 
    Affirms that these safe areas are a temporary measure and that the primary objective remains to reverse the consequences of the use of force and to allow all persons displaced from their homes in the Republic of Bosnia and Herzegovina to return to their homes in peace, beginning, inter alia, with the prompt implementation of the provisions of the Vance-Owen Plan in areas where those have been agreed by the parties directly concerned;
  • 7. 
    Requests the Secretary-General, in consultation, inter alia, with the Governments of the Member States contributing forces to UNPROFOR:

(a)  To make the adjustments or reinforcement of UNPROFOR which might be required by the implementation of the present resolution, and to consider assigning UNPROFOR elements in support of the elements entrusted with protection of safe areas, with the agreement of the Governments contributing forces;

(b)  To direct the UNPROFOR Force Commander to redeploy to the extent possible the forces under his command in the Republic of Bosnia and Herzegovina;

  • 8. 
    Calls upon Member States to contribute forces, including logistic support, to facilitate the implementation of the provisions regarding the safe areas, expresses its gratitude to Member States already providing forces for that purpose and invites the Secretary-General to seek additional contingents from other Member States;
  • 9. 
    Authorizes UNPROFOR, in addition to the mandate defined in resolutions 770 (1992) of 13 August 1992 and 776 (1992), in carrying out the mandate defined in paragraph 5 above, acting in self-defence, to take the necessary measures, including the use of force, in reply to bombardments against the safe areas by any of the parties or to armed incursion into them or in the event of any deliberate obstruction in or around those areas to the freedom of movement of UNPROFOR or of protected humanitarian convoys;
  • 10. 
    Decides that, notwithstanding paragraph 1 of resolution 816 (1993), Member States, acting nationally or through regional organizations or arrangements, may take, under the authority of the Security Council and subject to close coordination with the Secretary-General and UNPROFOR, all necessary measures, through the use of air power, in and around the safe areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina, to support UNPROFOR in the performance of its mandate set out in paragraphs 5 and 9 above;
  • 11. 
    Requests the Member States concerned, the Secretary-General and UNPROFOR to coordinate closely on the measures they are taking to implement

S/RES/836 (1993) Page 4

  • 12. 
    Invites the Secretary-General to report to the Council, for decision, if possible within seven days of the adoption of the present resolution, on the modalities of its implementation, including its financial implications;
  • 13. 
    Further invites the Secretary-General to submit to the Council, not later than two months after the adoption of the present resolution, a report on the implementation of and compliance with the present resolution;
  • 14. 
    Emphasizes that it will keep open other options for new and tougher measures, none of which is prejudged or excluded from consideration;
  • 15. 
    Decides to remain actively seized of the matter, and undertakes to take prompt action, as required.

UNITED                                                                                                         A

NATIONS                                                                                                     O

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/844 (1993) 18 June 1993

RESOLUTION 844 (1993)

Adopted bv the Security Council at its 3241st meeting.

on 18 June 1993

The Security Council.

Reaffirming its resolution 713 (1991) of 25 September 1991 and all subsequent relevant resolutions,

Having considered the report of the Secretary-General (S/25939 and Corr.l and Add.l) pursuant to paragraph 12 of resolution 836 (1993) concerning the safe areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Reiterating once again its alarm at the grave and intolerable situation in the Republic of Bosnia and Herzegovina arising from serious violations of international humanitarian law,

Recalling the overwhelming importance of seeking a comprehensive political solution to the conflict in the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Determined to implement fully the provisions of resolution 836 (1993),

Acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations,

  • 1. 
    Approves the report of the Secretary-General;
  • 2. 
    Decides to authorize the reinforcement of the United Nations Protection Force (UNPROFOR) to meet the additional force requirements mentioned in paragraph 6 of the report of the Secretary-General as an initial approach;
  • 3. 
    Requests the Secretary-General to continue the consultations, inter alia, with the Governments of the Member States contributing forces to UNPROFOR, called for in resolution 836 (1993);
  • 4. 
    Reaffirms its decision in paragraph 10 of resolution 836 (1993) on the use of air power, in and around the safe areas, to support UNPROFOR in the performance of its manrtato »«< a•>/-><-»<«•*>*.*>« u..k>. pi.i... __*_•_____.»•___<■-■__ __

S/RES/844 (1993) Page 2

  • 5. 
    Calls upon Member States to contribute forces, including logistic support and equipment to facilitate the implementation of the provisions regarding the safe areas;
  • 6. 
    Invites the Secretary-General to report to the Council on a regular basis on the implementation of resolution 836 (1993) and this resolution;
  • 7. 
    Decides to remain actively seized of the matter.

UNITED                                                                                                       Q

NATIONS                                                                                                    O

Security Council

Distr. GENERAL

S/RES/1004 (1995) 12 July 1995

RESOLUTION 1004 (1995)

Adopted by the Security Council at its 3 553rd meeting, on 12 July 1995

The Security Council,

Recalling all its earlier relevant resolutions,

Reaffirming its commitment to the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina,

Gravely concerned at the deterioration in the situation in and around the safe area of Srebrenica, Republic of Bosnia and Herzegovina, and at the plight of the civilian population there,

Gravely concerned also at the very serious situation which confronts personnel of the United Nations Protection Force (UNPROFOR) and a great number of displaced persons within the safe area at Potocari, especially the lack of essential food supplies and medical care,

Paying tribute to the personnel of UNPROFOR deployed in the safe area of Srebrenica,

Condemning the offensive by the Bosnian Serb forces against the safe area of Srebrenica, and in particular the detention by the Bosnian Serb forces of UNPROFOR personnel,

Condemning also all attacks on UNPROFOR personnel,

Recalling the Agreement for the demilitarization of Srebrenica of 18 April 1993 (S/25700, annex) by the Government of the Republic of Bosnia and Herzegovina and the Bosnian Serb party, and regretting that it has not been implemented in full by either party,

Stressing the importance of renewed efforts to achieve an overall peaceful settlement, and the unacceptability of any attempt to resolve the conflict in the Republic of Bosnia and Herzegovina by military means,

S/RES/1004 (1995)

English

Page 2

Acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations,

  • 1. 
    Demands that the Bosnian Serb forces cease their offensive and withdraw from the safe area of Srebrenica immediately;
  • 2. 
    Demands also that the parties respect fully the status of the safe area of Srebrenica in accordance with the Agreement of 18 April 1993;

3 . Demands further that the parties respect fully the safety of UNPROFOR personnel and ensure their complete freedom of movement, including resupply;

  • 4. 
    Demands that the Bosnian Serb forces immediately and unconditionally release unharmed all detained UNPROFOR personnel;
  • 5. 
    Demands that all parties allow unimpeded access for the United Nations High Commissioner for Refugees and other international humanitarian agencies to the safe area of Srebrenica in order to alleviate the plight of the civilian population, and in particular that they cooperate on the restoration of utilities;
  • 6. 
    Requests the Secretary-General to use all resources available to him to restore the status as defined by the Agreement of 18 April 1993 of the safe area of Srebrenica in accordance with the mandate of UNPROFOR, and calls on the parties to cooperate to that end;
  • 7. 
    Decides to remain actively seized of the matter.

APPENDIX G

OVERZICHT GERAADPLEEGDE BRONNEN

Officiële stukken

Kamerstukken (Tweede Kamer)

21 427             Staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing

36–37 brief en rapport van de tweede externe commissie van de Bijzondere Commissie Vraagpunten (Het bestel bijgesteld), d.d. 27 april 1993

21 490             Hoofdlijnen van het veteranenbeleid

25 brief van de staatssecretaris van Defensie, d.d. 9 februari 2001

21 501-20 Europese Raad

29 brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, d.d. 22 juni 1993

21 991             Defensienota-1991

3         nota, d.d. 7 maart 1991

22 181

De situatie in Joegoslavië

22 verslag van een mondeling overleg, d.d. 12

augustus 1992 27 verslag van een mondeling overleg, d.d. 17 juni

1992 41 verslag van een mondeling overleg, d.d. 28 januari

1993 58 brief van de minister van Buitenlandse Zaken, d.d.

26 augustus 1993 51 verslag van een mondeling overleg, d.d. 6 mei 1993 61 verslag van een mondeling overleg, d.d. 2

september 1993 63 verslag van werkbezoek, d.d. 21 oktober 1993

66       brief van de minister van Defensie, d.d. 3 december 1993

67       verslag van een mondeling overleg, d.d. 16 november 1993

70 brief van de minister van Defensie, d.d. 26 januari 1994

73       verslag van een mondeling overleg, d.d. 21 december 1993

74       verslag van een mondeling overleg, d.d. 1 februari 1994

76 brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie, d.d. 30 maart 1994 78 brief van de minister van Defensie, d.d. 16 mei 1994

81       brief van de minister van Defensie, d.d. 5 juli 1994

82       brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie, d.d. 16 september 1994

88       verslag van een algemeen overleg, d.d. 18 oktober 1994

89       brief van de minister van Defensie, d.d. 2 januari 1995

92 verslag van een algemeen overleg, d.d. 9 maart

1995 101 verslag van een algemeen overleg, d.d. 10 mei 1995 103 brief van de ministers van Defensie en van

Buitenlandse Zaken, d.d. 23 juni 1995 108 verslag van een werkbezoek, d.d. 5 juni 1995 111 brief van de minister van Defensie, d.d. 3 augustus

1995 115 brief van de minister van Defensie, d.d. 28 augustus

1995 117 motie van de leden Heerma en Rosenmöller, d.d. 5

september 1995

119     verslag van een algemeen overleg, d.d. 31 augustus 1995

120     brief van de minister van Defensie, d.d. 12 september 1995

122 brief van de minister van Defensie, d.d. 14

september 1995 125 verslag van een mondeling overleg, d.d. 12 juli 1995 128 brief van de minister van Defensie, 30 oktober 1995 (met ter inzage gelegd stuk: Rapport gebaseerd op de debriefing Srebrenica, d.d. 4 oktober 1995)

133     brief van de minister van Defensie, d.d. 30 november 1995

134     lijst van vragen en antwoorden, d.d. 30 november 1995

135     brief van de minister van Defensie, d.d. 4 december 1995

136     brief van de minister van Defensie, d.d. 5 december 1995

138 lijst van aanvullende vragen en antwoorden, d.d.

11 december 1995 149 brief van de minister van Buitenlandse Zaken, d.d.

4 maart 1996 157 brief van de minister van Defensie, d.d. 25 april 1996 161 brief van de minister van Defensie, 14 juni 1996 (met ter inzage gelegd stuk: IGZ, Incidenten bij de medische hulpverlening aan burgers door de krijgsmacht hospitaal organisatie in voormalig Joegoslavië, d.d.

12 juni 1996) 181 lijst van vragen en antwoorden, d.d. 27 maart 1997

22 975             Prioriteitennota

2         Prioriteitennota (Een andere wereld, een andere

Defensie), d.d. 12 januari 1993 22 motie van de leden Van Traa en Van Vlijmen, d.d.

19 mei 1993

23 591             Betrokkenheid van het parlement bij de uitzending van militaire eenheden

2         motie van het lid Van Middelkoop c.s., d.d. 21

december 1994

24 464             Militaire aansturing van de Nederlandse deelname aan crisisbeheersings- en vredesoperaties

1         brief van de minister van Defensie, d.d. 20 oktober

1995

25 069             Onderzoeksopdracht inzake Srebrenica

1         brief van de ministers van Onderwijs, Cultuur en

Wetenschappen, van Defensie en van Buitenlandse Zaken, d.d. 18 oktober 1996

6         verslag van een algemeen overleg, d.d. 31 oktober

1996

26 122             Srebrenica

I         brief van de minister van Defensie, d.d. 13 augustus

1998 (met ter inzage gelegd stuk: managementrapportage van een functionaris van de Koninklijke Marechaussee, d.d. 4 augustus 1995)

4         brief van de minister van Defensie, d.d. 28 septem- ber 1998 (met ter inzage gelegd stuk: Omtrent Srebrenica: rapport over de verzameling en verwerking van informatie door de defensie-organisatie over gebeurtenissen rond de val van de enclave Srebrenica, commissie-Van Kemenade, d.d. 28 september 1998)

5–6 rapport van de Werkgroep Srebrenica, d.d. 15 december 1998

7         brief van de Werkgroep Srebrenica, d.d. 12 februari

1999

9         brief van de minister van Justitie, d.d. 24 maart 1999

II       brief van de minister van Buitenlandse Zaken, d.d. 5 juli 1999 (met ter vertrouwelijke inzage: Feitenrelaas Srebrenica)

13 brief van de minister van Defensie, d.d. 13 juli 1999

17       brief van de minister van Justitie, d.d. 16 december 1999

18       brief van de minister van Defensie, d.d. 21 december

1999 (feitenrelaas debriefing ’Srebrenica’, d.d. 22 september 1995)

28       brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 10 april 2002 (aanbieding van het NIOD-rapport, als ter inzage gelegd stuk, getiteld: Srebrenica, een «veilig gebied»: reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area)

29       brief van de minister van Defensie, d.d. 12 april 2002

30       brief van de minister van Defensie, d.d. 17 april 2002 (met ter inzage gelegd stuk: nota, opgesteld door de directeur Voorlichting n.a.v. het rapport-Van Kemenade, d.d. 6 oktober 1998)

31       brief van de minister van Defensie, d.d. 17 april 2002

34       brief van de minister van Defensie, d.d. 27 mei 2002 (herdr.)

35       brief van de minister van Defensie, d.d. 27 mei 2002

36       brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, d.d. 14 juni 2002

37 38

39

40

brief van de minister van Defensie, d.d. 21 juni 2002 brief van de minister van Defensie, d.d. 9 juli 2002 (met ter inzage gelegd stuk: BMC; RU Groningen, Srebrenica en de ministeriële verantwoordelijkheid : ontwerp van een onderzoek, juni 2002) verslag van een algemeen overleg, d.d. 27 juni 2002 brief van de minister van Defensie, d.d. 4 december 2002

26 200 X Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1999

18 motie van de leden Van den Doel en Van ’t Riet, d.d. 8 december 1998

26 454             Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen

1         brief van het presidium, d.d. 24 maart 1999

7–8 rapport van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (Vertrekpunt Den Haag), d.d. 4 september 2000

9         bijlagen

10       hoorzittingen 18 brief van de minister van Defensie, d.d. 31 oktober

2000

26 933             Personeelszorg rond vredesoperaties

1         brief van de staatssecretaris van Defensie, d.d. 26 november 1999 (notitie Personeelszorg rond vredesoperaties)

28 334             Kabinetsscrisis 2002

2         motie van het lid Melkert c.s., d.d. 17 april 2002

28 341             Aanvullende onderwerpen NIOD-rapport

2         rapport van de Tijdelijke Commissie Aanvullende

Onderwerpen NIOD-rapport, d.d. 24 april 2002

28 506             Enquête Srebrenica

1         brief van de enquêtecommissie Srebrenica, d.d.

3 september 2002

Handelingen (Tweede Kamer)

1990–1991, 21, pp. 1115–1133, d.d. 8 november 1990 1992–1993, 2, pp. 54–80, d.d. 16 september 1992 1992–1993, 13, pp. 805–823, d.d. 22 oktober 1992 1992–1993, 53, pp. 3850–3876, d.d. 9 maart 1993 1994–1995, 93, pp. 5587–5612, d.d. 28 juni 1995 1995–1996, 40, pp. 3155–3189, d.d. 19 december 1995 1996–1997, 12, pp. 715–720, d.d. 15 oktober 1996 1996–1997, 25, pp. 1974–1985, d.d. 13 november 1996 1996–1997, 27, pp. 2190–2191, d.d. 19 november 1996 1998–1999, 64, pp. 3917–3927, d.d. 31 maart 1999 1998–1999, 66, pp. 3997, d.d. 7 april 1999 2000–2001, 12, pp. 825–834, d.d. 12 oktober 2000 2001–2002, 68, pp. 4539–4541, d.d. 16 april 2002

2001–2002, 69, pp. 4545–4580, d.d. 17 april 2002 2001–2002, 73, pp. 4751–4775, d.d. 25 april 2002 2001–2002, 73, pp. 4775–4833, d.d. 25 april 2002

Kamervragen (Tweede Kamer)

Aanhangsel Handelingen

1992–1993, 462                       vragen van de leden Van Traa en Vos aan minister Ter Beek (Defensie) over uitlatingen van de bevelhebber der landstrijdkrachten, luitenant-generaal Couzy, inzake militaire interventie van de VN in het voormalige Joegoslavië, d.d. 26 maart 1993

1994–1995, 287                       vragen van het lid Marijnissen (SP) aan minister Voorhoeve (Defensie) over uitspraken van luitenant-kolonel C. Haverhoek bd en kolonel N. Stuiver bd inzake de uitzending van de Luchtmobiele Brigade naar het voormalig Joegoslavië, d.d. 13 december 1994

1994–1995, 1071                     vragen van het lid De Hoop Scheffer (CDA)

aan minister- president Kok (Algemene Zaken) over uitlatingen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de Servische wandaden, d.d. 19 juli 1995

1996–1997, 1220                     vragen van de leden Hoekema (D66) en Valk

(PvdA) aan minister Voorhoeve (Defensie) over de uitspraken van luitenant L. van Duijn, d.d. 2 mei 1997

Boeken, rapporten en tijdschriftartikelen

Andeweg, R. B. (red.), Ministers en ministerraad. – ’s-Gravenhage : Sdu, 1990

Assemblée nationale, Rapport d’information parla mission d’information cummune sur les événements de Srebrenica. – [s.l. : s.n.], 2001

Beek, R. ter, Manoeuvreren:herinneringen aan Plein 4. – Amsterdam : Balans, 1996

Bosnia-Hercegovina: The fall of Srebrenica and the failure of U.N. peacekeeping, in: Human Rights Watch/Helsinki 7 (1995) 13 (Oct.) (themanummer)

Bovens, M.; Hart, P. ’t, Understanding policy fiascoes. – New Brunswick etc. : Transaction, 1996

Couzy, H. A., Mijn jaren als bevelhebber. – Amsterdam etc. : Veen, 1996

Delaere, M., The Jane’s interview(interview met generaal Couzy), in: Jane’s Defence Weekly, 26 february 1994

Faber, M. J.; IKV, Srebrenica:de genocide die niet werd voorkomen. – Baarn : Ten Have, 2002

Hart, P. ’t; Metselaar, M.; Verbeek, B. (red.), Publieke besluitvorming. – ’s-Gravenhage : VUGA, 1995

Hart, P. ’t; Rosenthal, U. (red.), Kritieke momenten:studies over beslissen in moeilijke omstandigheden. – Arnhem : Gouda Quint, 1990

Hoop Scheffer, J. de, Sterven voor Mogadishu of Goradze?, in: Atlantisch Perspectief 17 (1993) 4 (aug.) p. 6–9;

Hren, H., Srebrenica:het verhaal van de overlevenden. – Amsterdam : Van Gennep, 1999

Karremans, Th., Srebrenica:who cares?:een puzzel van de werkelijkheid. – Nieuwegein : Arko, 1998

Klep, Chr.; Gils, R. van, Van Korea tot Kosovo:de Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945. – Den Haag : Sdu, 1999

Korsten, A. F. A.; Toonen, Th. A. J. (red.), Bestuurskunde:hoofdfiguren en kernthema’s. – Leiden etc. : Stenfert Kroese, 1988

Kreemers, B., De achterkant van de maan:Haagse schaduwen over Srebrenica. – Amsterdam : Prometheus, 2002

Doctrinecommissie van de Koninklijke Landmacht, Landmacht Vredesoperaties LDP III. – Den Haag : [s.n.], 1999

McGrew, A. G.; Wilson, M. J. (ed.), Decision making:approaches and analysis. – Manchester : Manchester University Press, 1985

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, NIOD, Srebrenica, een ’veilig’ gebied:reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area. – Amsterdam : Boom, 2002 (hoofdrapport: 3 delen; 4 deelstudies)

Otten, M. H. P., Verstrikt in grote projecten, hoe de stadhuizen in Amsterdam en Apeldoorn totstandkwamen. – Den Haag : VNG, 2000

Owen, D., Balkan Odyssey. – Orlando : Harcourt Brace, 1995

Peters, C. E., Verdeelde macht:een onderzoek naar invloed op rijks-besluitvorming in Nederland. – Amsterdam : Boom, 1999

Politiek Comité Stari Most, Roodboek: getuigenissen vanSrebrenica-overlevenden die in Nederland asiel zoeken. – [s.l.] : Politiek Comité Stari Most, 2002

Ripley, T., Operation deliberate force:the UN and NATO campaign in Bosnia 1995. – Lancaster : CDISS, 1999

Rosenthal, U. (red.); Crisis Onderzoek Team, Crisis, oorzaken, gevolgen, kansen. – Alphen a/d Rijn : Samsom, 1998

Rosenthal, U., Rampen, rellen, gijzelingen:crisisbesluitvorming in Nederland. – Amsterdam etc. : De Bataafsche Leeuw, 1984

Rosenthal, U.; Schendelen, M.P.C.M. van; Ringeling, A.B., Openbaar bestuur:organisatie, beleid en politieke omgeving. – Alphen a/d Rijn : Tjeenk Willink, 1984

United Nations, UN, The fall of Srebrenica:report of the Secretary-General pursuant to general (Assembly resolution 53/35). – [s.l. : s.n.], 1999

Valk, Th. W. de, Het milieu tot besluit:een evaluatie van de Nederlandse regeling milieu-effectrapportage. – Amsterdam : Vrije Universiteit, 1997

Vries, J. de, Paars en de managementstaat:het eerste kabinet-Kok (1994–1998). – Leuven etc. : Garant, 2002

Weerdenburg, J. (red.), Lessen uit Srebrenica:Nederland en internationale vredesmissies. – Utrecht : Prestige, 1998

Westerman, F.; Rijs, B., Srebrenica:het zwartste scenario. – Amsterdam etc. : Atlas, 1997

APPENDIX H

AFKORTINGENLIJST

ABiH AIH

AO

AVV

AVVN

b.d. BHC

BLS

BMC

BSA

Armija Bosnia i Herzegovina (Bosnische regeringsleger)

Afdeling Individuele Hulpverlening (Koninklijke

Landmacht)

Algemeen Overleg

Adviesraad Vrede en Veiligheid

Algemene Vergadering van de Verenigde Naties buiten dienst (gepensioneerd)

Bosnia-Herzegovina Command (hoofdkwartier

UNPROFOR in Sarajevo)

Bevelhebber der Landstrijdkrachten

Bestuur en Management Consultants

Bosnian Serb Army (Bosnisch-Servische strijdkrachten;

ook VRS)

CAS                        Close Air Support

CHOD                     ChiefofDefence

CDS                        Chef Defensiestaf

CIVPOL                   civiele politie van de VN

CKAB                      Chef Kabinet vandeBLS

CKMar                    Commandant der Koninklijke Marechaussee

CL                           confrontatielijn

CO                          Centrale Organisatie (Ministerie van Defensie)

COCB                     Comité Chef Defensiestaf/Bevelhebbers krijgsmachtdelen

CONOPS                Concept of Operations

CONTCO                Contingentscommandant

COSNE                   Command Center North East

COS                        ChiefofStaff

CPG                        Contingency Planning Group (WEU)

CvV                         Centrum voor Vredesoperaties

DAB

DARIC DAV

DB DCBC DEU DGPZ

DICO DJZ

DOPS DPC DPKO DPV

DV

ECMM EPS

Directie Algemene Beleidszaken (Ministerie van

Defensie)

Defensie Archieven-, Registratie- en Informatiecentrum

Directie Atlantische Samenwerking en Veiligheidszaken

(Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Dutchbat I, II, III

Defensie crisisbeheersingscentrum

Directie Europa (Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Directeur-Generaal Politieke zaken (Ministerie van

Buitenlandse Zaken)

Defensie Interservice Commando

Directie Juridische zaken (Ministerie van Defensie en

Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Directeur Operationele staf (Koninklijke Landmacht)

Defence Planning Committee (NAVO)

Department of Peacekeeping Operations (VN)

Directie Politieke VN-zaken (Ministerie van Buitenlandse

Zaken)

Directie Voorlichting (Ministerie van Defensie)

European Commission Monitoring Mission Europese Politieke Samenwerking

EPU

Europese Politieke Unie

FAC FC

Forward Air Controller Force Commander

GL

I&V

ICFY

ICMP

ICRC

ICTY

IFOR IKV

JCO JNA

KHO

KL

Klu

KM

KMar

KMD

LMB

MC

MID

MILAD

MILAT

MKF

MSF

Gerechtelijk Laboratorium

Inlichtingen en Veiligheid

International Conference on the Former Yugoslavia International Commission on Missing Persons International Committee of the Red Cross International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia

Implementation Force Interkerkelijk Vredesberaad

Joint Commission Observer

Jugoslavenska Narodna Armija (Joegoslavisch

Volksleger)

Krijgsmacht Hospitaal Organisatie Koninklijke Landmacht Koninklijke Luchtmacht Koninklijke Marine Koninklijke Marechaussee Krijgsmachtdeel

Luchtmobiele Brigade; ook Lumob genoemd

Military Committee (Chef Defensiestaf NAVO)

Militaire Inlichtingendienst

Militair adviseur van Nederlandse permanente vertegenwoordiging bij de VN

Militair Attaché

Moslim-Kroatische Federatie

Médecins sans Frontières (Artsen zonder Grenzen)

NAC

NAR

NAVO

NFI

NGO

NIOD

OM

OP

OPLAN

OSGVN

OVSE

PBLS PCDS PV

North Atlantic Council (zie NAR) Noordatlantische Raad Noordatlantische Verdragsorganisatie Nederlands Forensisch instituut niet-gouvernementele organisatie Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie

Openbaar Ministerie

Observatiepost

Operation Plan

Onder-Secretaris Generaal van de VN

Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in

Europa

Plaatsvervangend Bevelhebber der Landstrijdkrachten Plaatsvervangend Chef Defensiestaf Permanente Vertegenwoordiger

QRF

Quick Reaction Force (Dutchbat)

RIOD

ROE

RRF

zie NIOD

rules of engagement

Rapid Reaction Force

SACEUR                 Supreme Allied Commander Europe (opperbevelhebber

NAVO)

SAS                        Special Air Service

SCO                        Souschef Operatiën

SEAD                      Suppression of Enemy Air Defenses

SG                          Secretaris-Generaal

SGVN                     Secretaris-Generaal van de VN

SHAPE                   Supreme Headquarters Allied Powers Europe

Sitrap                     Situatierapport

Sitrep                     Situation Report

SMG                       Sectie Militaire geschiedenis

SNE                        Sector North East (hoofdkwartier in Tuzla)

SNR                        Senior National Representative

SOP                        Standing Operating Procedure

SRSG                     Special Representative of the Secretary-General (VN)

SSP                         Swedish Shelter Project

TCBU TCN

Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen Troop Contributing Nation

UAV                        Unmanned Areal Vehicles

UN                          United Nations

UNCHR                   United Nations Centre for Human Rights

UNCIVPOL             United Nations Civil Police

UNHCR                   United Nations Higher Commissioner for Refugees

UNMO                    United Nations Military Observer

UNPA                     United Nations Protected Area

UNPF                      United Nations Peace Forces

UNPROFOR           United Nations Protection Force

VN VR VRS

Verenigde Naties Veiligheidsraad

Vojska Republike Srpske (Bosnisch Servische strijdkrachten)

WCP WEU WEZ

weapons collection point West-Europese Unie weapon exclusion zone

APPENDIX I                                           LIJST VAN VOORGESPREKKEN EN OPENBARE VERHOREN

  • A.P.P.M. van Baal

Generaal-majoor, plaatsvervangend Bevelhebber der Landstrijdkrachten (oktober 1994–juni 1996)

  • drs. D.J. Barth

Secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie (mei 1995–januari 2003)

  • G.J.M. Bastiaans

Brigade-generaal, commandant van de Luchtmobiele Brigade (1994–1996)

  • A.L. ter Beek

Minister van Defensie (november 1989–augustus 1994)

  • dr. N.H. Biegman

Permanent Vertegenwoordiger bij de VN – PVVN (september 1992–september 1997)

  • J.D. Blaauw

Lid van de Tweede Kamer voor de VVD (januari 1978–heden)

  • prof.dr. J.C.H. Blom

Directeur van het NIOD (vanaf september 1996–heden)

  • H.W.J. van Boetzelaer

Laborant – MID/KM

  • C.L. Brantz

Kolonel, chef-staf en plaatsvervangend commandant Sector North East VN Vredesmacht – Tuzla (maart 1995–september 1995)

  • H.A. Couzy

Luitenant-generaal, Bevelhebber der Landstrijdkrachten (september 1992–juli 1996)

  • H.F. Dijkstal

Minister van Binnenlandse Zaken en vice-premier (augustus 1994–augustus 1998)

  • L.C. van Duijn

Eerste luitenant, pelotonscommandant C-compagnie Dutchbat III (januari 1995–juli 1995)

  • D.G.J. Fabius

Generaal-majoor, commandant Koninklijke Marechaussee (oktober 1993–februari 1999)

  • R.A. Franken

Majoor, plaatsvervangend commandant Dutchbat III (januari 1995–juli 1995)

  • mr. F.H.G. de Grave Minister van Defensie (augustus 1998–augustus 2002)
  • J.R. Groen

Kapitein, commandant B-compagnie Dutchbat III (januari 1995–juli 1995)

  • C.G.J. Hilderink

Commodore, souschef Operatiën Defensiestaf (mei 1995–april 1997)

  • mr. J.G. de Hoop Scheffer Lid van de Tweede Kamer voor het CDA (juni 1986–mei 2002)
  • J.H. de Jonge

Kolonel, Hoofd Operatiën VN-vredesmacht – hoofdkwartier Zagreb (28 januari 1995–28 augustus 1995)

  • F.E. van Kappen

Generaal-majoor, militair adviseur van de Secretaris-Generaal van de VN (1 juli 1995–1998)

  • Th.J.P. Karremans

Luitenant-kolonel, commandant Dutchbat III (januari 1995–juli 1995)

  • prof.dr. J.A. van Kemenade Opsteller van het rapport: «Omtrent Srebrenica» – september 1998
  • W. Kok

Minister-president (augustus 1994–augustus 2002)

  • prof.dr. P.H. Kooijmans Minister van Buitenlandse Zaken (januari 1993–augustus 1994)
  • H.P.M. Kreemers

Plaatsvervangend directeur Voorlichting Ministerie van Defensie (februari 1991–februari 1999)

  • prof.drs. R.F.M. Lubbers Minister-president (november 1982–augustus 1994)
  • E. van Middelkoop

Lid van de Tweede Kamer voor het GPV (september 1989–maart 2001) en voor de ChristenUnie (maart 2001–mei 2002)

  • mr. H.A.F.M.O. van Mierlo Minister van Buitenlandse Zaken en vice-premier (augustus 1994–augustus 1998)
  • C.H. Nicolai

Brigade-generaal, Chef staf VN-Vredesmacht – hoofdkwartier Sarajevo (1 maart 1995–3 september 1995)

  • drs. J.P. Pronk

Minister voor Ontwikkelingssamenwerking (oktober 1989–augustus 1998) en minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (augustus 1998–augustus 2002)

  • De Ruyter

Ministerie van Defensie

  • J.H.A. Rutten

Tweede luitenant, patrouillecoördinator C-compagnie Dutchbat III (januari 1995–juli 1995)

  • P.H. Rutten

Kapitein Koninklijke Marechaussee – onderzoeksleider «Kodakteam», (juli 1995)

  • Sir Rupert A. Smith

Luitenant-generaal, commandant UNPROFOR – Sarajevo in 1995

  • drs. G. Valk Lid van de Tweede Kamer voor de PvdA (november 1989–mei 2002)
  • A.K. van der Vlis

Generaal, Chef Defensiestaf (mei 1992–augustus 1994)

  • prof.dr.ir. J.J.C. Voorhoeve Minister van Defensie (augustus 1994–augustus 1998)
  • mr. J.M. Vos

Directeur-generaal Politieke Zaken, Ministerie van Buitenlandse Zaken (mei 1993–oktober 1997)

  • mr. O. van der Wind

Brigade-generaal, leider van het debriefingsonderzoek in Assen (augustus 1995)

  • Winkelman

Ministerie van Defensie

  • J.H.M. de Winter

Directeur Algemene Beleidszaken (DAB), Ministerie van Defensie (1994–2001)

LIJST VAN PERSONEN MET WIE EEN VOORGESPREK IS GEVOERD

  • dr. E. Borst-Eilers

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (augustus 1994 – augustus 2002) en vice-premier (augustus 1998–augustus 2002)

  • mr. J. Bos

Senior-jurist bij het Centrum Arbeidsverhoudingen te ’s-Gravenhage (van 1991–1994 ambtelijk secretaris tevens hoofd secretariaat van de Commissie van Advies inzake gewetensbezwaren militaire dienst)

  • mr. H. van den Broek

Minister van Buitenlandse Zaken (november 1982–januari 1993)

  • P.J. Duijn

Hoofd van de Militaire Inlichtingendienst bij het Ministerie van Defensie (1990–1994; in 1990 bevorderd tot Commodore van de Koninklijke Luchtmacht)

  • drs. C.P.M. Klep

Wetenschappelijk medewerker bij het bureau Onderzoek en Publicaties van de Sectie Militaire Geschiedenis, thans: Instituut voor Militaire Geschiedenis (1992–2000)

  • J.A.C. de Ruiter

Luitenant-kolonel; Military Assistant to the Chief-of-Staff UNPROFOR – Sarajevo (maart 1995–september 1995)

  • E.P. Smid

Sergeant in Dutchbat III, gestationeerd op de OP – Observatiepost «Charlie» (juli 1995)

  • R.P.H. van Veen

Eerste Militair Adviseur van de Nederlandse Ambassadeur bij de VN te New York (1993–medio 1996)

  • C.H.P. Vermeulen

Luitenant-kolonel, commandant Dutchbat I (februari–juli 1994)

  • drs. E.E. Warlicht

Generaal-majoor, directeur Personeel van de Koninklijke Landmacht – van 22 juli tot 12 augustus 1995 waarnemend bevelhebber van de Koninklijke Landmacht

OVERZICHT VAN VOORGESPREKKEN (CHRONOLOGISCH)

23 september 2002

25 september 2002

26 september 2002

30 september 2002 2 oktober 2002

3 oktober 2002

7 oktober 2002

9 oktober 2002

10 oktober 2002

14 oktober 2002

16 oktober 2002

17 oktober 2002 23 oktober 2002

6 november 2002

7 november 2002 2 december 2002 5 december 2002

drs. D.J. Barth prof.dr. P.H. Kooijmans

E. van Middelkoop mr. J.H.M. de Winter

G.J.M. Bastiaans

D.G.J. Fabius prof.dr. J.A. van Kemenade

C.P.M. Klep

H.P.M. Kreemers

A.K. van der Vlis drs. E.E. Warlicht

A.L. ter Beek mr. H. van den Broek

H.F. Dijkstal drs. G. Valk mr. J.M. Vos

P.J. Duijn

C.G.J. Hilderink

A.P.P.M. van Baal

J.D. Blaauw prof.dr. J.C.H. Blom mr. F.H.G. de Grave

C.H. Nicolai

C.H.P. Vermeulen dr. E. Borst-Eilers

J. Bos

C.L. Brantz

H.A. Couzy

L.C. van Duijn

J.R. Groen drs. J.P. Pronk mr. J.G. de Hoop Scheffer

R.P.H. van Veen

Th.J.P. Karremans

J.H.A. Rutten mr. O. van der Wind dr. N.H. Biegman

R.A. Franken

J.H. de Jonge mr. H.A.F.M.O. van Mierlo prof.dr.ir. J.J.C. Voorhoeve

W. Kok prof.dr.ir. J.J.C. Voorhoeve prof.drs. R.F.M. Lubbers

E.P. Smid

F.E. van Kappen

J.A.C. de Ruiter

H.W.J. van Boetzelaer

De Ruyter

P.H. Rutten

Winkelman

Stenografisch verslag van een voorgesprek door middel van een zogeheten conference call met de Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica op 23 oktober 2002.

Gehoord wordt de heer R.F.M. Lubbers

Aanvang: 14.00 uur

Voorzitter: de heer A.D. Bakker

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Mevrouw B.M. de Vries, de heer A. Mosterd, mevrouw J.C. Huizinga-Heringa en mevrouw F. Vergeer-Mudde,

alsmede de heer T.N.J. de Lange, griffier en mevrouw G.S. Verheuvel en de heer E. Stolk, leden van de staf van de commissie.

De voorzitter: Mijnheer Lubbers, welkom bij de enquêtecommissie. Het is fijn dat wij u op deze manier kunnen spreken. De leden van de staf en van de enquêtecommissie zijn hier aanwezig. Wij hebben een aantal vragen voor u, dat is ook aangegeven in de correspondentie. De vragen zullen voornamelijk worden gesteld door commissielid mevrouw Huizinga, afkomstig van de Christenunie, en door mijzelf.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Goedemiddag mijnheer Lubbers. Ik val gelijk met de deur in huis en ga terug naar het begin van de besluitvorming rond de uitzending van troepen naar Bosnië in 1994. U was voorstander van ingrijpen. U kon echter namens de Nederlandse regering niet direct iets aanbieden omdat mensen alleen op basis van vrijwilligheid konden worden uitgezonden. Waarom pleitte u voor ingrijpen terwijl u niet direct iets kon aanbieden?

De heer Lubbers: Bedoelt u met ingrijpen het ter beschikking stellen van mensen?

Mevrouw Huizinga-Heringa: Ja.

De heer Lubbers: U weet dat het besluit over safe areas eerder was genomen en dat Nederland aan dit concept had meegewerkt. De volgende praktische vraag was of de Canadezen die toen in Srebrenica waren, afgelost zouden gaan worden door Nederlandse manschappen. Ik was daar in beginsel voorstander van omdat wij het concept steunden en dus naar de mate van onze mogelijkheden daaraan ook zelf medewerking wilden verlenen. Het is juist dat u zegt dat er aan voorwaarden moet worden voldaan om dit te doen: je moet mensen hebben, mensen moeten bereid erheen te gaan, enzovoorts. Het was niet mijn rol die checks te doen, dat doet de minister van Defensie. Het ging om de politieke beschikbaarheid om het concept van de safe areas mede inhoud te geven door beschikbaar te zijn een land op te volgen. Die beschikbaarheid was uiteraard niet voor eindeloos, wij zouden weer door een ander worden opgevolgd.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Mijn vraag was misschien wat onduidelijk. U zegt dat u de Canadezen wilde opvolgen. U hebt toch al op de top in Kopenhagen in mei 1993 sterk gepleit voor ingrijpen? U kon toen niets aanbieden namens Nederland. Waarom pleitte u zo sterk voor ingrijpen?

De heer Lubbers: Het ging niet zozeer om ingrijpen. Ik pleitte ervoor om met Europese landen samen invulling te geven aan onze politieke verantwoordelijkheid om troepen beschikbaar te stellen. Ik herinner mij die raad inderdaad nog heel nadrukkelijk. Daar waren verschillende discussies en verschillende mogelijkheden. Ik zal dat niet allemaal en detail beschrijven, dat is elders wel te lezen.

Het is duidelijk dat wij vonden, Nederland met andere landen samen, dat het concept van de safe areas goed was en dat wij tegelijkertijd moesten proberen de escalatie van het vechten daar tegen te gaan. Wij vonden het geen goed idee – zoals de Amerikanen dachten – om het te ontmoedigen en de een gewoon tegen de ander te laten vechten op dat ogenblik. Het zijn politieke keuzes geweest in Kopenhagen. Ik herinner me die nog wel. Het was niet zozeer dat wij niets aan te bieden hadden. Integendeel, later is gebleken dat wij wel iets aan te bieden hadden en wij hebben het ook aangeboden.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Wat was naar uw mening voor het kabinet het einddoel van ingrijpen in Bosnië door de internationale gemeenschap?

De heer Lubbers: Het einddoel van het ingrijpen, van de militaire presentie daar, was voorkomen dat het «moord en brand» werd tussen de strijdende partijen en dat de burgerbevolking daar meer en meer het slachtoffer van zou worden.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Kunt u uw antwoord herhalen? Ik heb het eerlijk gezegd niet goed kunnen volgen.

De heer Lubbers: Het einddoel was te proberen tot vrede te komen in Bosnië-Herzegovina en te voorkomen dat de gewone mensen meer en meer het slachtoffer zouden worden van een conflict tussen partijen.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Hoe werd dat pleidooi in Kopenhagen en ook internationaal ontvangen?

De heer Lubbers: Goed. Er is een afweging geweest in Kopenhagen, maar uiteindelijk – als ik mij goed herinner, het laat zich nalezen – is op de top inderdaad besloten tot het onderschrijven van het safe areas concept. Er is een beginseltoezegging gedaan door de landen om daaraan medewerking te verlenen. Bij het vervolg daarop zijn zover ik mij kan herinneren twee kanttekeningen te maken. De eerste is dat de aantallen troepen die uiteindelijk ter beschikking werden gesteld lager uitvielen dan de ambitie was van Kopenhagen. Er werd minder invulling gegeven aan de belofte dan daar verondersteld mocht worden. De tweede is dat het concept van de safe areas zelf ondersteuning op afstand vergde, met name door het luchtwapen. Dat is inderdaad gaan functioneren en het heeft een tijd gefunctioneerd, maar na verloop van tijd begon het sleets te raken, minder effectief te worden. Hiervoor is een aantal redenen.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Ik denk dat de heer Bakker daar zo meteen op terugkomt. Ik vroeg hoe uw pleidooi op de top in Kopenhagen om in te grijpen in de situatie internationaal werd ontvangen.

De heer Lubbers: Dat werd goed ontvangen. Ik wil overigens niet suggereren dat het een specifiek Nederlands initiatief was.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Werd het ook door andere landen ondersteund?

De heer Lubbers: Jazeker, het was een gemeenschappelijk pleidooi.

Mevrouw Huizinga-Heringa: U hebt tijdens de EU-top in juni 1993 gevechtstroepen aangeboden. De minister van Defensie was daar veel terughoudender in. Wist u dat hij er terughoudend over was toen u het aanbod deed?

De heer Lubbers: Nee. Ik denk dat je – zoals ik net al opmerkte – aan een aantal voorwaarden moet voldoen om iets effectief te kunnen doen. De minister van, in dit geval, Defensie kijkt vervolgens specifiek of aan die voorwaarden kan worden voldaan. Het is een politiek aanbod dat geconditioneerd is om het praktisch te maken. Het is dan normaal dat een minister van Defensie voorzichtiger en terughoudender is. Als wij het allemaal weer een keer nalezen, blijkt dat defensie geleidelijk aan zeer gemotiveerd raakte, met name inzake een bepaalde vormgeving met de Luchtmobiele Brigade. Enfin, u weet dat uit het lezen van het dossier. Dan is het moment dus allang gepasseerd. Het is echter juist dat het begint met politiek commitment en dat vervolgens praktisch wordt gekeken of het kan worden waargemaakt. Daarvoor moet een aantal «stoplichten» worden genomen: heb je de mensen, zijn de mensen bereid te gaan, is de Kamer het ermee eens, heb je de goede modaliteiten, et cetera.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Was u er op het moment dat u het aanbood niet van op de hoogte hoe de minister van Defensie erover dacht?

De heer Lubbers: Ik kan mij niet herinneren dat de minister van Defensie toen ik terugkwam van die top opgewonden mijn kamer binnenkwam en zei: wat heb je nou aangeboden, daar zijn wij het helemaal mee oneens. Nee, dat herinner ik mij niet.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Wist u rond de tijd van die Europese top dat Nederland niet in staat was om zowel een logistiek bataljon als het luchtmobiel bataljon in te zetten?

De heer Lubbers: Ik weet niet zeker of ik dat toen zo precies wist. Dat herinner ik me gewoon niet.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Ik vroeg of u wist hoe de minister van Defensie erover dacht. U zei dat het een politieke beslissing is en dat later de praktische dingen aan de orde komen en soms «stoplichten» moeten worden gepasseerd. U hebt er toch wel over gesproken met de minister van Defensie? U kwam immers met een aanbod van een logistiek bataljon.

De heer Lubbers: Ik neem aan dat ik toen met hem heb gesproken, zowel ervoor als erna. Het staat mij niet precies meer voor ogen, maar het lijkt mij zo normaal.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Het is u niet bijgebleven in elk geval dat de minister van Defensie tijdens dat gesprek terughoudend was.

De heer Lubbers: Nee.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Kunt u nogmaals uitleggen waarom u dat aanbod heeft gedaan tijdens de Europese top?

De heer Lubbers: Ik heb dat gedaan als onderdeel van een collectieve inspanning van de landen om het concept inhoud te geven en de last van het concept te verdelen. Er is toen zeker gesproken, ook met de minister van Buitenlandse Zaken, over wat de contouren zouden moeten zijn van een dergelijke beschikbaarheidaanmelding. Daar waren wij het over eens. Het heeft verder zijn vervolg gehad. Zoals u net als zei is het in de vormgeving het anders geworden, maar ik zie geen wezenlijk verschil tussen de top en wat er later gebeurde.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Sorry, ik werd even afgeleid. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik het ook lastig vind over de telefoon. Wat was de reden om het aanbod te doen?

De heer Lubbers: De reden dat het aanbod werd gedaan, was om mee te helpen inhoud te geven aan wat toen de beste methode leek te zijn – ik denk ook nog steeds dat het de enige was – om te komen tot van beheersing van het conflict en tot bescherming van de burgerbevolking.

Mevrouw Huizinga-Heringa: In het NIOD-rapport staat een aantal conclusies over het optreden van Nederland. Een daarvan is dat Nederland de neiging heeft een idealistisch standpunt in te nemen. Onderschrijft u die conclusie?

De heer Lubbers: Neen. Het is overigens goed om idealistisch te zijn. Het gaat om politiek en om bescherming van de internationale rechtsorde. Dat staat in onze Grondwet. Het is dus geen kwestie van idealisme, maar van naleven van de Grondwet. Je kunt erover discussiëren of je de goede weg bewandelt en of je de goede instrumenten hanteert. Het is raar om dit tot idealisme te bestempelen. Het is geklets.

Mevrouw Huizinga-Heringa: U zegt dat de Grondwet moet worden nageleefd, maar in de manier waarop dit gebeurt, is de een idealistischer dan de ander. Heeft Nederland niet een heel idealistische weg gekozen om de Grondwet uit te voeren?

De heer Lubbers: Het NIOD-rapport maakt dat niet aannemelijk. Als ik mij goed herinner, is het concept van de safe area ingezet door grote landen als de Verenigde Staten, Rusland, Groot-Brittannië, Frankrijk en Spanje. Als wij die landen afdoen als idealisten, vraag ik mij af of het NIOD niet beter zijn huiswerk kan overdoen.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Een tweede conclusie van het NIOD-rapport luidt dat Nederland de neiging heeft zijn internationale invloed te overschatten.

De heer Lubbers: Impliciet wordt de indruk gewekt, dat het een Nederlands initiatief was. Dan overschatten wij ons echt. Het hele idee van de safe area’s is niet in Den Haag geboren, laat staan dat het afkomstig is van idealistische ministers in Den Haag. Wel is het zo dat Nederland de neiging heeft te willen voldoen aan zijn verplichtingen in relatie tot de internationale rechtsorde en zich er niet met een jantje-van-leiden vanaf te maken. Of het nu gaat om de 0,7 procent voor ontwikkelingssamenwerking of een kwestie als die waarover wij het nu hebben, Nederland probeert, soms misschien meer dan andere landen, zo goed mogelijk zijn verplichtingen na te komen. Dat kun je gerust zo stellen.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Bent u het eens met de derde conclusie uit het NIOD-rapport dat Nederland in EU-verband de neiging heeft het meest vergaande standpunt in te nemen?

De heer Lubbers: De bewering dat Nederland de neiging heeft het meest vergaande standpunt in te nemen, gaat mij iets te ver. In de ontwikkelingssamenwerking, die ik zojuist als voorbeeld noemde, doen de Scandinavische landen het soms beter dan wij. Dat was ook het geval in voormalig Joegoslavië en Bosnië-Herzegovina. Uit een vergelijkende studie tussen verschillende landen zal volgens mij niet blijken dat Nederland als het ware alsmaar probeerde de beste leerling van de klas te zijn. Wij behoren wel tot de landen met een traditie om VN-initiatieven serieus te nemen en daaraan ook invulling te geven.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Maar Nederland liep toch wel voorop met de opvatting dat hieraan in internationaal verband iets gedaan moest worden?

De heer Lubbers: Neen, dat geloof ik niet. Wij zouden ijdel zijn als wij dit dachten. Ik herinner mij dat de opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken, minister Van den Broek en minister Kooijmans, deze zaak zeer serieus hebben genomen. Ik herinner u er echter aan, dat Canada ons voor was in Srebrenica. Dit staat op gespannen voet met de bewering dat Nederland voorop moest lopen. De Canadezen liepen voorop en wij liepen er achteraan. Dat klinkt heel wat bescheidener.

Mevrouw Huizinga-Heringa: U onderschrijft dus niet de conclusie dat Nederland de neiging had het meest vergaande standpunt in te nemen?

De heer Lubbers: Neen.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Had Nederland volgens u een juist idee van zijn internationale invloed?

De heer Lubbers: Ik denk het wel. Ik geloof dat wij een goede middenklasser waren en dat wij een zekere invloed hadden. Wij zijn betrokken geweest bij alle drama’s die zich in het voormalige Joegoslavië hebben afgespeeld. Ik noemde u al de naam van minister Van de Broek. Daar hoort ook ambassadeur Wijnants bij. Nederland was vanaf het begin zeer actief. Dat kwam ook doordat wij enkele jaren daarvoor, toen het allemaal begon, het voorzitterschap vervulden van de Europese Raad. Nederland maakte ook deel uit van de trojka die daar heen ging. Wij waren vanaf het allereerste begin heel nauw betrokken bij het politieke proces in de Europese Unie. Het is dus juist dat Nederland zich zeer betrokken voelde bij de problematiek.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Had het feit dat Nederland in die beginjaren voorzitter was van de Europese Unie te maken met het streven van Nederland en met de internationale betrokkenheid?

De heer Lubbers: Als je daar aanwezig bent en samen met andere landen probeert oplossingen te vinden, is het duidelijk dat dit later ook zijn doorwerking heeft. Ter vergelijking merk ik op dat Nederland ook actief betrokken was bij de eerste Golfoorlog. Was dat idealisme? Was dat omdat wij het beste jongetje van de klas wilden zijn? Of was dat omdat wij samen met onze bondgenoten serieus invulling wilden geven aan de noodzaak om daar actief op te treden? Dat optreden vond toen overigens plaats in het kader van een VN-resolutie.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Moet ik uit uw woorden opmaken dat het Nederlandse EU-voorzitterschap en de wens om Nederland internationaal op de kaart te zetten niets te maken heeft gehad met de opstelling inzake het ingrijpen in Bosnië?

De heer Lubbers: Het heeft er wel mee te maken. Wij waren internationaal zeer actief. Wij keken niet de andere kant op en wij leefden onze verplichtingen na. Ik gaf u daarvan andere voorbeelden, zoals de ontwikkelingssamenwerking en de Golfoorlog. Srebrenica is een ander voorbeeld. Het NIOD-rapport is geschreven vanuit de analyse dat het fout is gegaan en dat er in het begin waarschijnlijk iets fout is gegaan. Er is echter in het begin helemaal niets fout gegaan.

Mevrouw Huizinga-Heringa: In het NIOD-rapport staat ook dat de opstelling van Nederland in hoge mate moralistisch was.

De heer Lubbers: Dat is meer van hetzelfde. Ik noem dat: proberen een spannend boek te schrijven. Het is echter niet gebaseerd op een objectieve analyse. Nederland was daar, na Canada, aanwezig met anderen landen en heeft gewoon zijn werk goed gedaan. Natuurlijk hebben allerlei aspecten een rol gespeeld, zoals de vraag welke landen zouden deelnemen en in welke volgorde. Ik geloof dat het NIOD goed beschrijft dat er later verschuivingen zijn opgetreden. Het NIOD slaat echter de plank mis door zichzelf een soort analyse aan te bieden en terug te denken in de trant van: als het op het eind fout is gegaan, waarom hebben wij ons dan met Bosnië-Herzegovina willen bemoeien? Waarom heeft alleen Nederland dit gedaan? Welnu, in de eerste plaats merk ik op dat het niet alleen Nederland betrof. Nederland was onderdeel van een aantal landen dat dit samen deed. Dit vloeide voort uit het concreet inhoud geven aan onze grondwettelijke verplichtingen. Daarover lees ik niets in het NIOD-rapport. Het NIOD wekt de indruk alsof een aantal mensen ergens in een kamer uit een soort moralisme of idealisme heeft gezegd: zouden wij eens iets moois kunnen doen voor andere mensen. Dat lijkt mij een verkeerde duiding van de buitenlandse politiek en de defensiepolitiek die toen gevoerd werden. Ik zou het ook buitengewoon pijnlijk vinden als onze participatie in de Golfoorlog destijds nu zou worden uitgelegd als een vergaande vorm van Nederlands moralisme.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Is er in die eerste jaren in de ministerraad, of op een andere manier, wel eens tegengas gegeven? Is u toen wel eens verweten dat u idealistisch of moralistisch bezig was?

De heer Lubbers: Ik? In geen geval.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Niet in de ministerraad en ook niet op een andere manier?

De heer Lubbers: Neen.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Wat was voor de ministerraad het einddoel van het ingrijpen in Bosnië?

De heer Lubbers: Dat was precies wat ik zojuist al zei. Het ging echter niet alleen om Nederland, maar om Nederland als partner in de internationale aanpak. Ik geloof niet dat Nederland zich daarin onderscheidt van andere landen.

Mevrouw Huizinga-Heringa: De tijdelijke Commissie uitzendingen stelt dat er een accentverschuiving in de motieven heeft plaatsgevonden. Aanvankelijk ging het om het bijdragen aan een vreedzame oplossing. Daarna ging het ook om humanitaire hulpverlening, het voorkomen van schendingen van mensenrechten en het mogelijk maken van een vredesakkoord. Bent u het ermee eens dat de motieven voor actief ingrijpen in de loop van de tijd verschoven?

De heer Lubbers: Ik geloof dat de omstandigheden in de loop der tijden veranderd zijn, waardoor de duiding van de beslissingen een andere wordt. Ik geloof dat het inderdaad juist is om uw rijtje te volgen. Het begon met de internationale rechtsorde en het bevorderen van vrede. Daarbij werd ook al gedaan wat het beste is voor de burgerbevolking. In de tweede fase ging het erom dat de safe area’s er waren om de burgerbevolking te beschermen. Dat was een accentverschuiving. Door de ontwikkelingen op de grond tussen de strijdende partijen kregen die safe area’s voor de betrokken partijen ook militaire betekenis. Doordat de betrokken partijen uittestten wat zij met die safe area’s konden doen, ontstond de neiging om die safe area’s meer te militariseren. Het was dus niet meer zuiver een safe area, die het zelf moet hebben van de luchtsteun als «deterrence» dat er niets zal gebeuren. Op een gegeven moment werd besloten die safe area’s in enigerlei mate verdedigen. De vraag deed zich daarbij voor, hoe de mensen daar bewapend moesten zijn. Op dat ogenblik begonnen er ook spanningen te ontstaan. De vraag was aan de orde of het concept houdbaar en goed was. Inmiddels zijn wij dan aangekomen in de periode van het eerste kabinet-Kok. Vanaf ongeveer de zomer van 1994 wordt dat dilemma actueel en het is natuurlijk zeer actueel geworden voor minister Voorhoeve en zijn collega.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Was er in de periode dat u ministerpresident was ook al een verschuiving van het bijdragen aan een vreedzame oplossing naar meer aandacht voor de humanitaire hulpverlening?

De heer Lubbers: Ja. Ik herinner mij nog heel goed dat ik daar in 1994 ben geweest, ik geloof in mei. Ik heb toen gepreciseerd dat safe area’s er zijn om mensen te beschermen. De Nederlandse militairen die die daar waren om de mensen te beschermen, moesten worden beschermd door het luchtwapen.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Geldt ook voor het kabinet dat die verschuiving plaatsvond?

De heer Lubbers: Ja, dat zou u ook aan andere collega’s moeten vragen. Ik denk dat het betrekkelijk evident is dat het concept inhield dat men moest proberen de zaak zo goed mogelijk te beheersen en geweld in te dammen. Dit was het algemene concept zoals wij erover spraken. Het idee was dat wij in de safe areas in ieder geval mensen konden beschermen. Ik denk toch dat dit door mijn collega’s ook zo werd ervaren. Het derde element had betrekking op de dilemma’s die optreden bij druk van strijdende partijen op de grond op safe areas en de vraag hoe je daar in militaire zin mee om moet gaan. In mijn herinnering speelde dat al tijdens mijn eigen kabinetsperiode, maar het kreeg een extra dimensie toen de Serven gijzelaars begonnen te nemen en zaak begonnen uit te testen. Wij praten dan over midden 1994 en vooral het najaar van 1994, op weg naar het drama.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Ik noemde drie motieven, maar er is ook een ander motief naar voren gekomen. Europese veiligheidsbelangen zouden in het geding zijn geweest. Heeft dat ook een rol gespeeld in het kabinet?

De heer Lubbers: Ik geloof niet dat wij het zó besproken hebben in het kabinet. Misschien hebben wij het wel gehad over het punt dat Europa – ik ga ook nu even terug naar het verdrag van Maastricht – bezig was met een operatie om te komen tot een geloofwaardig Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Dat waren toen sleutelwoorden en de Europese Raden waren doordrenkt van de opdracht om te proberen iets te doen op dat terrein. Dat is juist. Ik zou dat toch niet willen verwarren met de notie als zouden er vitale veiligheidsbelangen van de Europese Unie in het geding zijn. Het was meer de overtuiging dat je tezamen een veiligheidsbeleid moest voeren.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Dit motief speelde dus niet mee in de afweging van het kabinet om wel of niet in te grijpen in Bosnië?

De heer Lubbers: Nee, het was geen kwestie van vitale belangen.

Mevrouw Huizinga-Heringa: Mijnheer Lubbers, ik ben aan het einde van mijn vragenlijst gekomen en dank u hartelijk voor uw antwoorden.

De heer Lubbers: Dank u.

De voorzitter: Mijnheer Lubbers, ik neem het estafettestokje over. Wij zijn nog steeds op het punt van de uitzending, dus de zomer en het vroege najaar van 1993. Op een goed moment wordt het de Luchtmobiele brigade. Twee jaar geleden is er een rapport verschenen van de commissie vredesoperaties van de Kamer en het NIOD schrijft daar ook iets over. De Kamercommissie schreef: de Kamer had het voortouw bij de uitzending van de Luchtmobiele brigade door de motie-Van Vlijmen/Van Traa. U hebt toen al verklaard dat dit niet zo was, want het kabinet wilde de Luchtmobiele brigade zelf al inzetten. Aan wie schrijft u nu, alles gelezen en gehoord hebbende, het initiatief en het voortouw toe bij het besluit tot uitzending van de Luchtmobiele brigade? Schrijft u het initiatief toe aan de Kamer of aan het kabinet?

De heer Lubbers: U noemde net de namen van Van Vlijmen en Van Traa; Van Vlijmen was zelfs een partijgenoot van mij. Het eerlijke antwoord is volgens mij dat dit niet gescheiden was. De situatie was poreus en het initiatief lag dus bij beiden. Van Traa was overigens een coalitiegenoot. Eerder in dit gesprek heb ik al de vergelijking gemaakt met de Golfoorlog. Aan het begin van de coalitie CDA/PvdA bestond de vooronderstelling dat de Partij van de Arbeid grote moeite zou hebben om het beleid van participatie aan deze oorlog, met de Amerikanen, te dragen. Dat was het begin van mijn samenwerking met premier Kok en Relus ter Beek, maar ook met mensen als Van Traa in de Kamer. In die episode bleek dat het CDA en de PvdA elkaar eigenlijk heel gemakkelijk vonden in de overtuiging dat dit, na afweging, toch het beste was. Geleidelijk aan kwamen wij voor de praktische afweging te staan hoe nu invulling te geven aan onze commitment in de safe areas. Er is door mij de toezegging gedaan dat wij een poging zouden doen. Daarover hebben wij gesproken op de top. Vervolgens kwam het op de praktische vormgeving aan. Ik ga ervan uit dat in die tijd de nodige gesprekken hebben plaatsgevonden tussen mensen als Relus ter Beek en Van Traa en misschien zelfs mensen van het CDA in de regering, waaronder mogelijk mijzelf. In ieder geval vonden er gesprekken plaats tussen de minister van Buitenlandse Zaken en specialisten in de Tweede Kamer. Ik vind het dus heel moeilijk om een oordeel te geven over de vraag: wie was nu eigenlijk de eerste? In het algemeen heb ik de neiging om te zeggen dat het de regering was die toch in eerste instantie Je hebt toch altijd de neiging om de regering te vragen «wat willen jullie nu eigenlijk?» om dan vanuit de Kamer te zeggen of je het ermee eens bent of niet. Dat spoort dus ook met mijn eerdere mededelingen, waar u net aan refereerde, dat het naar mijn idee toch geen heel goede voorstelling van zaken is om te zeggen dat het allemaal in de Kamer is geboren. Het ging hier wel om de praktische vormgeving van een eerder politiek commitment. Voor die praktische vormgeving heb je de Kamer volop nodig, want anders gebeurt het eenvoudigweg niet. Ik denk dat de Kamer daarop stevige invloed heeft gehad.

De voorzitter: De vraag was of die motie-Van Vlijmen/Van Traa daadwerkelijk een materiële werking heeft gehad of dat de motie een moment markeerde in een proces dat eerder werd bevestigd dan dat er een nieuw initiatief werd genomen.

De heer Lubbers: Ik geloof dat een motie haast altijd een consolidatie is van een consensus in een coalitie, want er wordt zelden een motie ingediend zonder dat er overleg over heeft plaatsgevonden met de meest betrokken bewindslieden in die coalitie. Het is nu eenmaal zo dat een regering geen moties indient, dat doet de Kamer. Als regeringspartijen een motie indienen, mag je aannemen dat zij overleg hebben gepleegd met de ministers om te vragen of dit eigenlijk is wat wij willen. Als de ministers knikken en zeggen dat dit eigenlijk is wat men wil, zal er worden voorgesteld het maar in een motie vast te leggen om te proberen de steun van de Kamer te verwerven.

De voorzitter: In ieder geval ging het in 1993 nog zo. Dat is echter meer een opmerking terzijde.

De heer Lubbers: Wie ben ik om daar op in te gaan?

De voorzitter: Wij zijn nog steeds in het voorjaar van 1993. De secretarisgeneraal van de Verenigde Naties meldt dat hij voor het safe area-concept, waarover u het al even hebt gehad, eigenlijk 34 000 man nodig heeft. Het worden er minder dan 7000 en het is ook dan al duidelijk dat het aantal van 34 000 man niet gemakkelijk zal worden gehaald. Heeft Nederland overwogen om zich terughoudender op te stellen en het safe area-concept misschien nog eens tegen het licht te houden?

De heer Lubbers: U hebt misschien al of zult waarschijnlijk nog spreken met minister Kooijmans.

De voorzitter: Ja.

De heer Lubbers: Ik herinner mij nog goed dat ik met hem naar Washington reisde. Op dat moment had hij op zijn agenda staan om nog eens een poging te doen de Verenigde Staten te bewegen op de grond –

niet speciaal in de deze safe area, maar in het safe area-concept – een bijdrage te leveren. Dat werd een categorisch «nee», want dat zagen de Amerikanen helemaal niet zitten. Ik herinner mij wel dat het mij des te meer motiveerde om de absolute noodzaak in de gesprekken aan de orde te stellen om te kunnen rekenen op deterrence, de ondersteuning van de F-16’s. In die zin is er een zekere samenhang. Naarmate de bemensing, de aantallen mensen, dunner werd in het safe area-concept, werd de rol van de F-16’s om toch de nodige backing voor die operatie te geven, belangrijker. In die zin zeg ik dat er niet ongezien aan voorbijgegaan is dat er te geringe aantallen waren op de grond. Daar ging uw vraag ook over. U vroeg ook of dat is besproken of aan de orde is geweest. In alle eerlijkheid herinner ik mij niet dat wij als bewindslieden overwogen hebben om, gegeven de geringe aantallen die beschikbaar waren voor die safe areas, van het safe area-concept als zodanig afscheid te nemen.

De voorzitter: Dat is als zodanig niet ter discussie geweest?

De heer Lubbers: Nee.

De voorzitter: Waarom eigenlijk niet? Je zou je kunnen afvragen of je de doelstelling, namelijk – hoe zei u het net – de humanitaire doelstelling om moord en brand te voorkomen, wel kunt realiseren als je geen 34 000 maar 7000 man hebt en of je in dat geval niet beter op zoek kunt gaan naar iets anders. U zei dat de reactie daarop was: luchtsteun.

De heer Lubbers: Ja.

De voorzitter: De humanitaire doelstelling was het voorkomen van ernstige conflicten. Is er op uw niveau, als premier, en in de ministerraad een verkenning gemaakt van die doelstelling en wat er van Nederlandse kant nodig zou zijn aan middelen, eenheden, operatieplannen, enzovoort? Is dat op dat niveau aan de orde geweest of was dat een zaak van Defensie?

De heer Lubbers: U hebt het over mijn niveau, dus laat ik dan ook maar voor mijzelf spreken. Er zijn hier twee punten te markeren. Voor het eerste ga ik even terug naar de top over het concept van de safe areas en de commitment om dat concept te vullen met mankracht. Toen al bleek dat er een spanning bestond tussen de voordelen van het concept en het risico van de te geringe beschikbaarheid van troepen van de verschillende landen. De afweging heeft gespeeld of je moet gaan denken aan andere modellen. Wij hebben ons afgevraagd welke alternatieven er waren. Ik zei eerder in dit gesprek, en ik herhaal dat nu, dat toentertijd – dat was dus meer ten tijde van de besluitvorming ten principale – wel degelijk het beëindigen van het wapenembargo als mogelijk alternatief van het hele concept aan de orde is geweest. Dat betekende heel praktisch dat men wapens wilde leveren om evenwicht te verkrijgen tussen de strijdende partijen. Het ging dan met name om het bewapenen van de Bosnische moslims. Ik herinner mij dat de toenmalige bondskanselier Kohl die gedachte nog niet zo slecht vond, zonder zich daar helemaal aan over te geven. Omdat hij dat nadrukkelijk aan de orde stelde, moesten wij de afweging geleidelijk aan maken of dat misschien toch geen minder kwetsbaar alternatief was.

De voorzitter: Nederland was daar niet voor?

De heer Lubbers: Nee en uiteindelijk was Kohl er ook niet voor. Ik vertel dit alleen omdat u vroeg: is er op uw niveau gesproken over alternatieven? De eerlijkheid gebiedt mij daar «ja» op te antwoorden. Op een gegeven moment gingen wij het doen en kwam het tweede punt aan de orde: wat gaat Nederland eigenlijk bijdragen? Daar hebt u net het nodige over gezegd toen het over die motie ging. Ik zal over precies hetzelfde iets anders zeggen. Daaruit blijkt dat er op dat moment een levendige uitwisseling van argumenten ontstond over de beste invulling van onze bijdrage. In alle eerlijkheid moet ik zeggen dat ik daarbij als ministerpresident niet erg betrokken ben geweest. Dat bleef heel nadrukkelijk bij Defensie. Ik weet dat Defensie en Buitenlandse Zaken er samen over spraken. Ik geloof echter dat het op de eerste plaats een kwestie van de defensiespecialisten was. De mensen van Defensie die op deze manier die keuze wilden maken, zeiden, wat ook wel enigszins begrijpelijk was, dat als van hen werd verwacht dat zij actief de klus klaarden, zij ook wilden aangeven hoe zij de klus praktisch inhoud zouden geven. Dat brengt mij op een tweede opmerking. Op het niveau van mijn functie waren mijn gesprekken met Boutros-Ghali in het Catshuis wel markante momenten, die ook allemaal zijn vastgelegd.

De voorzitter: Dat was later, daar zullen wij nog op ingaan. Ik maak de stap naar de periode na de zomer. Toen werd uiteindelijk formeel het aanbod aan de VN gedaan om de Luchtmobiele Brigade te sturen. Dat gebeurde onder de vlag van VN-Resolutie 836, waarin het mandaat is vastgesteld. Is er toen in de ministerraad nog over de invulling van het mandaat gesproken?

De heer Lubbers: Dat weet ik niet meer. Ik zou het in de notulen van de ministerraad moeten nalezen. Ik neem aan dat u toegang hebt tot die notulen. Ik raad u dan ook aan die te raadplegen. Ik moet niet gaan gissen.

De voorzitter: In dat mandaat was natuurlijk het, door u genoemde, humanitaire doel opgenomen, bescherming van de bevolking van de safe areas. Een onderdeel van dat mandaat was ook de ontwapening van de bevolking van de enclave. Stond dat u toen ook al voor ogen?

De heer Lubbers: Dat herinner ik mij ook niet.

De voorzitter: Geldt dat in die fase ook voor discussies over zaken als bewapening, locatie en geweldsinstructies?

De heer Lubbers: Ja, ik kan hiervan alleen zeggen dat dergelijke zaken wel in de ministerraad aan de orde kwamen en ik weet wel vrij zeker dat daarover geen wezenlijke controverses waren. Dat zou mij bij zijn gebleven als dat «conflict tussen de ministers X en Y» of als dat punt waarover wij heel verschillend dachten. Dat was niet het geval. Het accent ging toen al vrij snel verschuiven – misschien komen wij daar later ook nog op – naar de praktijk van de steun van de F-16. Die steun hadden wij met ons geringe aantal mensen en beperkte bewapening hard nodig. Dat krijgt twee momenten. Het moment, waaraan ik net al refereerde, van het gesprek met Boutros-Ghali en zijn mensen en de toezeggingen op dat punt. Dat was een heel belangrijk moment.

Het tweede moment, waarover ik ook al heb gesproken, was het bezoek aan het Witte Huis. De toezeggingen die daar zijn gedaan, werden als het ware ook nog geloofwaardiger door de NAVO-top in Brussel. Dat was overigens precies het moment dat ik samenzat met Chrétien voor de overdracht van de Canadezen naar de Nederlanders. Er werd daar vrij forse taal gebruikt, toen overigens ook nog door president Mitterand van Frankrijk.

Op de derde plaats staat mijn bezoek in mei aan Srebrenica scherp op mijn netvlies. Als je daar op die vlakte zit en naar de bergen kijkt, weet je dat het snel gebeurd is, als mensen vanaf die bergen naar beneden trekken. Je moest dus een deterrence hebben. Het derde moment ging dus consequent over dezelfde zaak. Dat was ook de reden om, nota bene, van daaruit naar Villafranca te gaan om te horen hoe het in de praktijk gaat. Hoeveel tijd hebben jullie nodig om de lucht in te gaan. Ik kreeg daar voorgeschoteld hoe dat in de praktijk zou gaan. Dat werd mij uiteengezet. Ik vertel dat hele verhaal, omdat er uit blijkt hoezeer dit element toen als cruciaal werd beschouwd en niet was los te koppelen.

De voorzitter: Als ik het mij goed herinner, hebt u twee jaar geleden gezegd dat u op dat moment, na Villafranca, daarover gerust was gesteld?

De heer Lubbers: Ja.

De voorzitter: Ik ga nog even terug naar het najaar van 1993. Is toen nog aan de orde geweest welke ruimte Nederland had binnen dat VN-mandaat en de instructies van de VN, om eigen keuzes te maken ten aanzien van bijvoorbeeld bewapening of instructies aan de mannen?

De heer Lubbers: Ik herinner mij dat niet. Dat kan erop wijzen dat er in ieder geval, laat ik zeggen, geen krachtige discussie is geweest. Ik kan echter niet uitsluiten dat er over is gesproken. Dat is punt één. Later is mij wel gebleken, door mij er lezend in te verdiepen, dat Denemarken of een ander Scandinavisch land, zeer bewust verder is gegaan met de bewapening van zijn mensen. Dat heeft een zegenende werking gehad. Ik herinner mij wel dat daar in het voorjaar op een plek – het was niet Srebrenica – de blauwe vlaggen van de VN op de bergen weldadig te zien waren. Ik weet niet hoe het op andere plaatsen was. Toen ik dáár echter vroeg hoe dat land met zo weinig mensen etc. de orde handhaafde, kreeg ik als antwoord dat het een kwestie was van direct duidelijk optreden. Een kwestie van meteen duidelijk maken dat je niet accepteert dat er over je wordt heengelopen.

De voorzitter: Maar dan moet je dat ook wel kunnen.

De heer Lubbers: Dat was toen ook de instelling van de Nederlandse militairen. Als je het later allemaal leest, krijg je een bepaald gevoel. Dan zijn er twee elementen: de erosie door het geleidelijk aan doldriest wordende optreden van de Serven die gingen uitproberen en gevangenen gingen maken etc. Dit heeft, denk ik, met name de Fransen geleidelijk aan in hun houding veranderd. Dat is het ene element. Het is echter ook juist om te zeggen dat het tweede element, het lucht-wapen, wel degelijk is gebruikt; u kent de situatie rond de berg Igman etc. Ook noem ik de situatie «on the ground» waar zelfs met beperkte middelen, ik wil niet zeggen werd gebluft, maar toch nadrukkelijk werd gezegd: let op, ik ben hier de baas en jij niet! Dat zijn natuurlijk toch twee factoren die het gezag handhaven en die zijn kennelijk het laatste jaar meer en meer gaan eroderen en dan komt het drama.

De voorzitter: U noemt zelf de Denen. Daaruit blijkt dus ook dat er een soort nationale ruimte is om daaraan een invulling te geven. Misschien is de VN op zo’n punt ook voor het blok te zetten. Dat heeft Nederland echter, in uw herinnering, niet gedaan en ook niet overwogen.

De heer Lubbers: Nee.

De voorzitter: Goed. Dan ga ik naar het punt van het gebruik van geweld. Daarover bestaan natuurlijk ook VN-instructies voor de UNPROFOR-operatie. Er is op een goed moment gezegd dat geweld mocht worden gebruikt, maar alleen voor zelfverdediging. Die geweldsinstructies hebben echter tot nogal wat verwarring geleid; dat lezen wij ook in het NIOD-rap-port. Had u in die tijd een beeld van de mogelijkheden en onmogelijkheden voor het gebruik van geweld? Ik spits de vraag toe: ging het nu alleen om zelfverdediging of mocht geweld ook worden gebruikt ter bescherming van de bevolking van de enclave?

De heer Lubbers: Ik herinner mij dat ook niet.

De voorzitter: De vraag is of u daarvan in die tijd een beeld had.

De heer Lubbers: Nee, ik had dat beeld niet. Ik kan alleen een inkleuring geven. Ik geloof dat in de loop der tijden dat hele element van rules of engagement, zoals het ook wel werd genoemd, aardig is verschoven. Ik kan het niet precies dateren in relatie tot dit onderwerp, alleen meer in het algemeen, maar ik geloof dat het eerlijk is om te zeggen dat er een fase is geweest waarin de rules of engagement, als het ware, te krap bemeten werden. Ik denk ook dat een van de elementen is dat de Denen er blijk van hebben gegeven door te zeggen dat het allemaal leuk en aardig is, maar als je ons vraagt dit werk te doen, moeten wij dat op een geloofwaardige wijze kunnen doen. Dus een combinatie van beschikbare wapens en wat je kunt en geoorloofd bent te doen in bepaalde situaties. Zij zijn geleidelijk aan gaan begrijpen dat je, om dit werk geloofwaardig te doen, een ruimere toestemming om op te treden, nodig hebt. Dat is overigens niet alleen met militairen, ik denk dat het met politie en ME in Nederland in de loop der jaren net zo is gegaan. Wij komen uit een geschiedenis van «doe in hemelsnaam niets», tot de erkenning dat je tijdig moet optreden en niet over je heen moet laten lopen, als het nodig is. Anders verlies je je gezag. Daarin is, denk ik, een verschuiving opgetreden. Ik sluit niet uit dat door de Nederlandse troepen daar op dat vlak en ook in die zin – u refereerde net aan het NIOD-rapport op dat punt – een verschillende invulling werd gegeven van wat wel en niet mocht. Ik heb ook pas later bij de NIOD gelezen dat er kennelijk verschillende interpretaties bij de mensen bestonden die op zichzelf aanleiding zijn geweest tot verwarring. Dan laat ik nog maar buiten beschouwing in welke mate de superieuren, Karre-mans en anderen, evaluaties maakten of het zin had om op te treden of dat maar helemaal niet opgetreden diende te worden. Nou ja, ik zwijg daar verder maar over.

De voorzitter: U spreekt een aantal malen over Denemarken. Wist u in die tijd ook dat men daar een andere opstelling had gekozen?

De heer Lubbers: Nee, dat wist ik niet.

De voorzitter: Nee, anders was mijn vraag natuurlijk geweest waarom Nederland dat dan niet had gedaan.

De heer Lubbers: Ik denk het niet; dat heb ik ook net gezegd. Ik heb dat later gelezen en gehoord en ik vond dat tekenend. Het enige wat ik wel weet is – laat ik daarover geen twijfel laten bestaan – dat toen ik er was, geen mens geloofde dat dit een verantwoorde operatie was als je niet waar nodig honderd procent kon rekenen op steun met de F-16’s.

De voorzitter: Precies, op die luchtsteun? Als ik los van die precieze geweldsinstructies e.d. kijk naar de opvatting van het Nederlandse kabinet in die tijd ten aanzien van het gebruik van geweld op de grond, was u dan van mening dat geweld ook mocht en wellicht moest worden ingezet ter bescherming van de bevolking in de enclave?

De heer Lubbers: Daarover bestond bij mij persoonlijk natuurlijk geen twijfel.

De voorzitter: Bij u bestond daarover persoonlijk geen twijfel, maar was dat ook het algemene gevoel in het kabinet?

De heer Lubbers: Dat weet ik niet. Ik weet niet of ik erover gediscussieerd heb. U vraagt mijn mening. Als ik zo kijk naar mijn mensen van toen, dan denk ik dat collega’s als Van den Broek en Kooijmans van Buitenlandse Zaken – dat waren natuurlijk de meest betrokken collega’s – het zeker ook zo aanvoelden. Het was misschien ook een kwestie van temperament dat wij vonden dat je in die dingen stevig moest zijn.

De voorzitter: U hebt het al een aantal keer over de heer Boutros-Ghali gehad en over hetgeen u daar heeft overwogen rondom de luchtsteun. Wij hebben daarvan nu een aantal dingen gezegd. Wij hadden het natuurlijk heel goed bestudeerd, zowel in het NIOD-rapport als in het rapport van de TCBU van twee jaar geleden. Op dat punt heb ik eigenlijk geen aanvullende vragen op hetgeen u zo-even hebt verduidelijkt. Ik denk dat dat heel nuttig is geweest. Deze commissie gaat namelijk niet alles overdoen wat eerdere commissies al hebben gedaan. Ik heb nog wel een aanvullend punt. In de marge van de NAVO-top in Brussel op 10 januari 1994, dus vlak voordat u de ontmoeting met Boutros-Ghali had, hebt u contact gehad met de Canadese premier Chrétien.

De heer Lubbers: Klopt.

De voorzitter: Het NIOD schrijft erover dat uit dat contact bleek dat de Canadese premier echt opgelucht was dat de Canadezen Srebrenica konden verlaten. Klopt dat?

De heer Lubbers: Ja. Ik heb hem net nog gesproken, maar dan in een heel ander verband. Hij en ik herinneren ons dat moment nog heel goed.

De voorzitter: Hebt u dat signaal toen ook doorgegeven aan de minister van Defensie?

De heer Lubbers: Dat Chrétien opgelucht was?

De voorzitter: Ja. Misschien moet ik het toelichten. Het feit dat de Canadezen zo opgelucht waren, terwijl er in Nederland eigenlijk niet eens meer werd gediscussieerd of echt een uitvoerige discussie werd gehouden over de vraag of wij wel naar Srebrenica moesten gaan, had dus in zekere zin ook wel een paar alarmbellen kunnen doen rinkelen. Aanvankelijk hadden wij daar geen voorkeur voor. Later gingen wij daar toch naartoe en waren de Canadezen dolblij dat zij daar weg mochten. Het had dus gekund – maar daarom vraag ik u ernaar – dat dat nog weer een signaal was geweest dat we de vraag of wij er wel naartoe moesten gaan, toch nog eens even goed tegen het licht moesten houden.

De heer Lubbers: Ja, maar het punt van Chrétien was niet dat zij daar in een onverantwoorde situatie zaten, maar het punt was dat zij het al een tijdje gedaan hadden en dat wij al eerder hadden afgesproken dat wij mekaar zouden afwisselen. Daarom zei hij dat hij opgelucht was dat Nederland het nu ging doen en zo denk ik dat wij ook absoluut opgelucht waren geweest als de Oekraïners ons tijdig waren gaan opvolgen.

De voorzitter: Waarom?

De heer Lubbers: Niet omdat de situatie onhoudbaar was, maar omdat dit van begin af aan time-limited operaties zijn geweest, met het doel om het tijdelijk te doen. Dat is een opmerking. De tweede opmerking is dat hét gebeuren in de NAVO-top niet het gesprek tussen Chrétien en mij was. Het was natuurlijk al bekend voordat ik met hem sprak, maargoed, je doet het dan toch als goede collega’s. Hét gebeuren was natuurlijk de stevige taal op die Top, die overigens over het participatief concept ter uitbreiding van de NAVO ging. Daar is toen zeer nadrukkelijk stevige taal gesproken, geharnaste taal ten opzichte van het gecommitteerd-zijn aan het gebruik van luchtsteun aldaar. De communiqués laten zich nalezen. Dat is nadrukkelijk met zoveel woorden gezegd en dàt was het gebeuren. Daardoor was die Top er één die vertrouwen gaf en die niet het gevoel gaf van: Gut, in welke nesten zijn wij ons nu aan het werken?

De voorzitter: Ja, ja. Niettemin was het nodig om een week later nog met Boutros-Ghali echt op die luchtsteun door te gaan natuurlijk.

De heer Lubbers: Ja, omdat wij – het is een beetje vervelend om dit nu te zeggen als VN-man – stevig wantrouwend waren over de diplomatieke taal die altijd vanuit New York gebezigd werd. Wij vroegen ons af wat het waard was en wilden het op dat moment echt weten. Daar hadden wij dus wel behoefte aan, ja. Dat zeker. Ik heb eerder gezegd dat het natuurlijk ook niet voor niets was dat, toen ik daar op bezoek ging in Bosnië-Herzego-vina, er een bezoek in Villafranca op volgde. Daaruit moge blijken dat het niet een soort van zijverschijnsel was, maar niet de hoofdzaak. Het werd uitdrukkelijk gezien als een vitaal onderdeel van de gehele operatie.

De voorzitter: Ik kom even terug op Chrétien, want ik citeerde net het woord opgelucht uit het NIOD-rapport. U zei dat dit klopte. Als ik echter aan «opgelucht» denk, denk ik toch echt een emotie. Het is meer dan dat je functioneel denkt: nouja, wij hebben onze klus geklaard, nu gaan jullie je klus doen. Het heeft meer iets van: ik ben blij dat wij daar weg zijn. Moet ik dat zo niet zien?

De heer Lubbers: Nee, ik geloof niet dat u het zo moet zien, anders had Chrétien ooit wel gezegd, aangezien ik hem toch geleidelijk aan persoonlijk goed heb leren kennen, dat hij het ontzettend sneu vond dat hij ons met dat probleem had opgezadeld. Zo heeft hij dat helemaal niet ervaren.

De voorzitter: Waaruit bleek zijn opluchting dan?

De heer Lubbers: Zoals ik al zei: er is een schema voorzien en in dat schema moet er een opvolging komen. Ik kan mij niet herinneren dat wij hem voortijdig zijn gaan aflossen, eerder dan voorzien werd. Hij was eraan toe. Je moet toch altijd maar weer een land vinden, dat het daarna weer gaat doen. Zoals blijkt, is dat later voor Voorhoeve / Van Mierlo niet zo eenvoudig geweest. Zij hebben daar kennelijk moeite mee gehad. In het NIOD-rapport staan overigens merkwaardige dingen daarover, alsof wij op het moment dat de Oekraïners al wilden komen, zelf liever wilden blijven. Dat kan ik absoluut niet beoordelen. Ik ben er echter vrij zeker van dat, als het moment gekomen is om weer te gaan, zulk een overdracht altijd gebeurt waarbij wordt gezegd: wij hebben onze klus gedaan, wij gaan weer naar huis. In die zin opluchting. «Zet hem op, jullie gaan aan de slag». Zo moet u het zien.

De voorzitter: Het was meer van: er is een tijd van komen en gaan.

De heer Lubbers: Precies.

De voorzitter: In ieder geval was dit voor u geen signaal dat er reden was om nog eens even extra ernaar te kijken. Integendeel: u zegt – als ik u goed herhaal – dat die NAVO-top juist vertrouwen in de werking van de luchtsteun gaf.

De heer Lubbers: Zeker.

De voorzitter: Dan ben ik door mijn vragen heen, mijnheer Lubbers. Mijn hartelijke dank. De laatste vraag die als voorzitter altijd stel aan de mensen, die wij spreken, is of er nog iets is wat u zelf onder de aandacht van deze commissie zou willen brengen.

De heer Lubbers: Ik laat het werk graag aan u over.1 De voorzitter: Prima. Dank u wel. Zoals u weet, maken wij van dit gesprek een verslag als zou het hier hebben plaatsgevonden. Wij zullen ook opschrijven hoe het heeft plaatsgevonden. Wij zullen het verslag aan u toesturen, zodat u er eventueel correcties op kunt aanbrengen. U weet dat wij later dit najaar openbare verhoren zullen houden. Wij moeten nog beslissen wie wij daartoe zullen willen oproepen. In ieder geval zullen wij daar uiteraard zo vroeg mogelijk over communiceren met u, omdat wij wel begrip hebben voor uw positie in de VN en met name voor uw drukke agenda.

De heer Lubbers: Ja.

De voorzitter: Daar hebben wij dan nader contact over.

De heer Lubbers: Akkoord.

De voorzitter: Mag ik dan hiermee het gesprek beëindigen, terwijl ik u nogmaals hartelijk dank?

De heer Lubbers: Uitstekend.

De voorzitter: Prima.

De heer Lubbers: En succes.

De voorzitter: Prettige dag verder. Dag.

Sluiting: 15.10 uur.

1 Zie in dit verband ook de brief van de heer Lubbers d.d. 8 oktober 2002 aan de enquête- commissie (Sreb-02-48).

APPENDIX J

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2001–2002

28 506

Enquête Srebrenica

Nr. 1

BRIEF VAN DE ENQUÊTECOMMISSIE SREBRENICA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 3 september 2002

De enquêtecommissie Srebrenica heeft de eer u hierbij een tussentijds verslag van haar werkzaamheden aan te bieden. Het betreft onder meer een nadere uitwerking van de onderzoeksonderwerpen zoals verwoord in het rapport van de Tijdelijke commissie aanvullende onderwerpen NIOD-rapport (28 341 nrs. 1–2) en het debat over het rapport (Handelingen vergaderjaar 2001–2002, TK 73, blz. 4751–4775).

De commissie sluit niet uit dat het onderzoek gaandeweg aanleiding zal geven tot enige bijstellingen.

De voorzitter van de commissie, Bakker

De griffier van de commissie, De Lange

Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 506, nr. 1

  • 1. 
    Inleiding

In dit verslag wordt ingegaan op de onderzoeksonderwerpen (inclusief de te horen categorieën personen), de planning van het onderzoek en de samenstelling van de staf van de commissie.

  • 2. 
    Onderzoeksonderwerpen

De enquêtecommissie heeft als uitgangspunt voor het nader invullen van de onderzoeksopdracht genomen het rapport van de Tijdelijke commissie aanvullende onderwerpen NIOD-rapport1 en het debat over dit rapport tussen de Kamer en de tijdelijke commissie2. Tijdens dit debat zijn zowel opmerkingen in algemene zin als per fase gemaakt. Voor zover de voorzitter van de tijdelijke commissie deze annotaties in concluderende zin heeft overgenomen, zijn ze door de enquêtecommissie verwerkt in de onderzoeksonderwerpen, mede met inachtneming van de onderzoeksresultaten van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen3 (TCBU) en het NIOD. Het doel van het onderzoek4 is uiteraard ongewijzigd gebleven.

1  Brief van de Tijdelijke commissie aanvullende opmerkingen NIOD-rapport (28 341, nrs. 1–2).

2  Handelingen TK 73, 25 april 2002.

3  Vertrekpunt Den Haag, rapport van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (26 454, nrs. 7–10).

4  TK 28 341 nr. 2, p. 27.

Het voorgaande heeft er toe geleid dat aan de onderzoeksonderwerpen is toegevoegd de wijze waarop de regering in overleg met de Verenigde Naties het mandaat voor uitzending naar Bosnië heeft ingevuld. Voorts is de lotsverbondenheid van Dutchbat met de inwoners van de enclave expliciet als onderzoeksonderwerp benoemd. Ook zal de commissie onderzoek doen naar de wijze waarop Dutchbat de haar opgedragen taken heeft uitgevoerd, als onderdeel van de uitvoering van het beleid. Daarnaast heeft de commissie besloten dat het nadere onderzoek over de nasleep zich specifiek zal richten op mogelijke verwijtbare onwil bij de landmachttop met betrekking tot het optreden in de nasleep van de val van Srebrenica. De commissie zal dus geen onderzoek doen naar mogelijk in de structuur en cultuur van de Landmacht verankerde collectieve onwil tot informatieverschaffing.

De Tijdelijke commissie aanvullende onderwerpen NIOD-rapport heeft beschreven welke categorieën personen mogelijk zouden kunnen worden gehoord. De enquêtecommissie neemt bij de nadere uitwerking daarvan als leidend beginsel dat alleen personen zullen worden gehoord die een relevante bijdrage kunnen leveren aan het doel van het onderzoek, gerelateerd aan specifieke onderzoeksvragen. Daarbij houdt de enquêtecommissie de mogelijkheid open dat het aantal personen waarmee een voorgesprek wordt gevoerd groter is dat het aantal tijdens een hoorzitting onder ede te horen personen.

Hierna wordt per fase nader ingegaan op de onderzoeksonderwerpen.

Fase 1: de voorbereiding tot uitzending (tot januari 1994)

Onderwerp van onderzoek is de politieke-bestuurlijke (incl. militaire) besluitvorming die heeft geleid tot de uitzending van Nederlandse troepen naar Srebrenica. Aangezien de TCBU en het NIOD verschillende accenten leggen bij de rol van de Kamer en het kabinet gedurende het hele traject van uitzending, wordt nader onderzoek gedaan naar de te onderscheiden verantwoordelijkheden en motieven van kabinet, Kamer en ambtelijk apparaat. Kaders waarbinnen dit onderwerp wordt onderzocht, worden onder meer gevormd door het mandaat van UNPROFOR en de Rules of Engagement. Binnen deze kaders wordt onderzocht op welke wijze het mandaat in het verkeer tussen Den Haag en de VN is ingevuld. Tevens wordt onderzocht de wijze waarop het militaire apparaat met de politiek

Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 506, nr. 1

2

heeft gecommuniceerd over de concrete invulling van het mandaat, mede tegen de achtergrond van de toenmalige afspraken hieromtrent.

Fase 2: 1994 tot1juli 1995

Voor deze fase richt het onderzoek zich vooral op de consequenties die het kabinet heeft getrokken uit de constatering van minister Voorhoeve in september 1994 dat de situatie in de enclave Srebrenica militair gezien «uitzichtloos» was. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de adviezen van militaire zijde, onder andere op het gebied van de exit-strategie en het al dan niet voorziene militaire scenario indien luchtsteun onverhoopt achterwege zou blijven bij een Bosnisch-Servische aanval op de enclave.

Fase 3: juli 1995

Onderwerp van onderzoek voor deze fase is het optreden van de Nederlandse regering, de ambtelijk/militair verantwoordelijken en de Kamer tijdens en direct na de val van Srebrenica. Dit optreden wordt mede onderzocht in het kader van de toen geldende internationale context, waarbij ook het optreden van de VN aan de orde is. Meer specifiek staat centraal de coördinatie van het beleid binnen het kabinet en de communicatie over het kabinetsbeleid met Dutchbat, Kamer, VN en NAVO, alsmede de invulling van de verantwoordelijkheid – ook wel omschreven als lotsverbondenheid – die Nederland ten opzichte van de bevolking in de enclave droeg. Daarbij wordt ook onderzocht hoe en met welke argumenten de afweging is gemaakt tussen enerzijds de veiligheid van Dutchbat en anderzijds de veiligheid van de bevolking in de enclave, en of Dutchbat opgedragen taken naar behoren heeft uitgevoerd.

Fase 4: nasleep

Onderzocht worden de geconstateerde incidenten met betrekking tot de informatievoorziening over de gang van zaken tijdens en na de val van Srebrenica (waaronder de debriefing) binnen de krijgsmacht en het ministerie van Defensie aan de politieke leiding en (vervolgens) aan de Tweede Kamer. Centrale vraag daarbij is of sprake is geweest van onwil of onkunde. Hierbij worden ook de onderzoeken betrokken die in latere jaren naar deze incidenten hebben plaatsgevonden.

Tevens wordt onderzocht of de debriefing voldoende ruimte bood voor één van de door Defensie zelf genoemde doelen van de debriefing, te weten het verwerken van de indrukken en ervaringen die de militairen van Dutchbat III hadden opgedaan.

  • 3. 
    Planning

De enquêtecommissie is in april 2002 gevraagd een kortdurend onderzoek te verrichten en voor het einde van 2002 haar werkzaamheden af te ronden. De commissie heeft, mede gezien de start van haar werkzaamheden pas in juni van dit jaar, het voornemen de openbare verhoren in de loop van dit najaar te houden. De planning is er op gericht het eindrapport in januari 2003 aan de Kamer aan te bieden.

  • 4. 
    Samenstelling staf

De staf van de commissie bestaat in totaal uit tien personen. Naast een griffier en een onderzoekscoördinator zijn er onder meer onderzoekers, een assistent-griffier en informatiespecialisten aangesteld.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 506, nr. 1

3

APPENDIX K

STATEN-GENERAAL

Instelling Enquêtecommissie Srebrenica De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft op 5 juni 2002 overeenkomstig artikel 143 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de enquêtecommissie Srebrenica ingesteld. Deze commissie zal onderzoek verrichten naar het optreden van de Kamer, de Nederlandse regering en de ambtelijk/militair verantwoordelijken in de aanloop naar, tijdens en na afloop van de gebeurtenissen in Srebrenica.

Overeenkomstig artikel 144 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is de datum waarbinnen het onderzoek dient te zijn afgerond, bepaald op eind december 2002. Tot lid van de commissie zijn benoemd de leden:

  • • 
    A.D. (Bert) Bakker (D'66, voorzitter);
  • • 
    mw. B.M. de Vries (WD);
  • • 
    drs. A.G. (Bert) Koenders (PvdA);
  • • 
    dr. A. Mosterd (CDA);
  • • 
    mw. J.C. Huizinga-Heringa (Christenunie);
  • • 
    mw. F. Vergeer-Mudde (SP);
  • • 
    H.H.R. Wijnschenk (LPF).

De commissie heeft op 11 juni 2002 de heer A.D. Bakker benoemd tot haar voorzitter. De griffier van de commissie is de heer T.NJ. de Lange.

Staatscourant 12 juni 2002, nr. 109

APPENDIX L                                          TRANSCRIPTEN VAN GESPREKKEN TUSSEN GENERAAL MLADIC

EN LUITENANT-KOLONEL KARREMANS OP 11, 12 EN 21 JULI 1995 (VERTAALD IN HET NEDERLANDS).

De Mladic – tapes # 1

De Mladic – tapes # 2 De Mladic – tapes # 3

(M=Generaal Radtko Mladic, K=Luitenant Kolonel Karremans)

04.29–06.00:

BEELDEN BIJ HET VN-PANTSERVOERTUIG

05.38:

M: Rustig aan. Iets meer naar links. Ga naar beneden, verdomme. Dit is een bevel.

06.01 – GESPREK MLADIC – KARREMANS (via tolk) 06.02–06.06 Tolk: (???) 06.06:

M: Volgens uw wetten hebben de VN vliegtuigen aanvallen uitgevoerd. Van wie waren deze vliegtuigen? Van de Nederlanders? 06.11–06.21:

Tolk: De NAVO heeft in opdracht van u luchtaanvallen op ons uitgevoerd. Van wie waren die vliegtuigen? Van Nederland? 06.22–06.47

K: Nee, generaal Mladic heeft dat verkeerd begrepen. Ik ben niet degene die daartoe opdracht heeft gegeven. In een bepaalde fase heeft de commandant dergelijke middelen tot zijn beschikking. En in situaties zoals die in de enclave was ontstaan, neemt hij zo’n beslissing. 06.48

M: Wil je dat even vertalen.

Tolk: Op grond van de beoordeling van de situatie neemt de commandant een dergelijke beslissing. 06.56–07.02:

K: Ze hebben het bevel uitgebreid overwogen. 07.03

Tolk: Ze dachten er lang over na. 07.07–07.16:

K: Ik geef alleen informatie door aan de sectorleiding in Tuzla, over wat er gaande is in de enclave. 07.17

Tolk: Ze hebben de informatie gekregen van de ... (niet te verstaan). 07.22–07.26:

K: Niet alleen wat betreft de militaire situatie. 07.31–07.40:

K: Maar dus ook over de burgerbevolking. Want dat behoort ook tot mijn taken, de humanitaire kwesties binnen de enclave. 07.41

Tolk: (Niet te verstaan) 07.45–07.55:

Tolk: Dus niet alleen over de militairen, maar ook over de burgers. U gaat ook over het civiele personeel van de VN daar? 07.56 K: Ja. 07.57–08.04:

Tolk: Hij vertegenwoordigt daar alle partijen van UNPROFOR, zowel de burgerlijke als de militaire instanties.

08.05

M: Wie?

08.06

Tolk: Hij.

08.07–08.13:

M: Heeft UNPROFOR vandaag op uw bevel luchtaanvallen uitgevoerd op onze stellingen rondom Srebrenica?

08.14–08.25:

Tolk: (vertaalt vraag)

08.26–08.39:

K: Nogmaals, die opdracht komt niet vanuit het bataljon. Dat komt van hogerhand. Generaal Mladic weet hoe het werkt: Dat komt rechtstreeks van de VN in New York.

08.40–08.43:

Tolk: Dat gebeurde niet in mijn opdracht, maar op bevel van de hoogste militaire leiding.

08.44–08.59:

M: Uw troepen zijn vredestroepen. Volgens de wet. In de regio Srebrenica hebben uw troepen het leger van onze regering onder vuur genomen.

Was dat op uw bevel?

09.09

M: Waar bleef je?

09.11

Tolk: Ik kom net binnen.

09.12–09.16:

M: Vertalen. Ik wil weten of zijn troepen in zijn opdracht vandaag het vuur hebben geopend op mijn soldaten.

Tolk: (vertaalt vraag)

09.23–09.26

K: Ja, dat klopt. En ik zal uitleggen...

09.27

Tolk: (Niet te verstaan)

09.29

K: Als ik even mag.

09.30

Tolk: Absoluut.

09.31–09.34:

K: Voor alles wat ik op militair gebied in de enclave doe, moet ik toestemming vragen van de legerleiding.

09.45–09.47:

K: Om het vuur te mogen openen of wat dan ook.

09.49–09.50:

K: Pas als ik daarvoor toestemming krijg...

09.54–09.56:

K: ...en afhankelijk van de situatie...

09.57–10.16:

K: ...en als de vredestroepen beschoten worden door mortieren of tanks,

krijg ik toestemming om het vuur te openen, voor zover dat mogelijk is.

Dus in zoverre komt het bevel van mij. Zo werkt dat bij ons. Dan vuren we boven de hoofden.

10.17–10.30:

Tolk: Als er geschoten wordt op de vredestroepen. In zo’n geval zou dan toestemming worden gegeven. Alleen in zo’n geval dus.

10.30–10.31:

K: Dat hebben wij als bevel gekregen.

10.33–10.51:

K: Als vredestroepen laten wij ons niet graag dwingen om slachtoffers maken als er geschoten wordt. 10.57–11.01:

K: We doen het alleen uit zelfverdediging. 11.05–11.14:

M: U heeft dus uw manschappen bevolen om mijn soldaten te vermoorden en de luchtmacht van de NAVO om aanvallen uit te voeren op mijn troepen? 11.15–11.24: Tolk: (vertaalt vraag) 11.24–11.41:

K: Nogmaals, dat is niet mijn beslissing. Dat wordt van hogerhand besloten op grond van informatie die de VN in New York vanaf de basis krijgt. 11.42–11.50: Tolk: (vertaalt antwoord) 11.50–11.57:

M: U moet bij mij niet met fantasie-verhaaltjes aankomen, overste. U moet antwoord geven op mijn vragen. Heeft u uw troepen bevel gegeven om het vuur te openen op mijn leger, of niet? 11.58–12.05: Tolk: (vertaalt vraag) 12.06–12.08:

K: Ik heb een bevel tot zelfverdediging gegeven. 12.08–12.09: Tolk: (vertaalt antwoord) 12.11–12.13:

M: Tegen wie moesten ze zich verdedigen als ze door niemand werden aangevallen? 12.17–

K: Ik werd aangevallen door mortieren en tanks. 12.21–12.29:

M: Overste, conform de overeenkomst van april–mei 1993 was het uw taak om de moslims in Srebrenica te ontwapenen. 12.35–12.40:

M: Maar u heeft ze bewapend, u helpt ze wapens binnen te smokkelen en u laat ze zich voorbereiden om te vechten tegen de Serviërs. 12.45–12.49:

M: Bovendien heeft u vandaag ook nog uw troepen het bevel gegeven om het vuur te openen op mijn soldaten. 12.53–12.54

M: Ik wil weten wat u wilt. 12.56–13.18

K: Als ik even mag... Het Bosnische leger heeft me de afgelopen maand acht keer verzocht om alle wapens in te leveren bij het inzamelpunt. 13.18–13.20:

M: Hoeveel wapens had u dan? 13.20–13.22:

Tolk: Hoeveel wapens waren er bij het inzamelpunt? 13.23–

K: Weet jij dat? NN: Een paar tanks. 13.26–

K: Twee gevechtstanks. 13.32

K: Een paar mortieren. !3.34

K: En zo’n driehonderd geweren. 13.39–15.31

K: Dat verzoek heb ik tot acht keer toe afgewezen. Want ik ben van mening, zoals ik de mensen in de enclave ook heb uitgelegd, dat dat geen goede zaak is voor de bevolking. Want we willen de status-quo bewaren. Daarom heeft de militaire leiding binnen de enclave alle wapens ingezameld die we tegenkwamen tijdens het patrouilleren. Die zijn naar het inzamelpunt gebracht. Ik besef ten volle dat er binnen de enclave veel wapens zijn. En dat die van buitenaf naar binnen zijn gesmokkeld. Ik heb dat diverse malen gemeld aan de militaire leiding in Tuzla en Sarajevo. Want dit Dutchbat bestaat uit 200 man. Daarmee kunnen we de enclave niet verdedigen of volledig afsluiten. Iedereen die binnen de enclave met een wapen rondliep, heeft dat wapen bij ons moeten inleveren. 15.32

M: Wat zijn uw wensen? 15.34

M: We willen een gesprek. 15.40

K: Ik heb met de generaal Nicolai gesproken, zo’n twee uur geleden. En ook met de burger-autoriteiten, over een verzoek uit naam van de bevolking. Het is een verzoek, ik ben immers niet in de positie om eisen te kunnen stellen. 16.27

K: De legerleiding in Sarajevo heeft verklaard dat de enclave gevallen is. 16.43–17.26

K: Ik heb van de Bosnische legerleiding het bevel gekregen om voor de vluchtelingen te zorgen. Er zitten nu zo’n tienduizend vrouwen en kinderen in het kamp in Potocari. De Bosnische leiding wil onderhandelen over de terugtrekking van het bataljon en het vertrek van de vluchtelingen en om ze daar, waar mogelijk, bij te helpen. 17.39–19.30

K: Er zijn vrouwen bij die Engels spreken. En volgens de soldaten die de nood van de bevolking proberen te lenigen, zeggen veel vrouwen dat ze wachten op bussen om uit de enclave te vertrekken. Ze zijn ziek, moe en doodsbang. Namens generaal Nicolai vraag ik om humanitaire hulp zoals voedsel en medicijnen. Want zelfs mijn bataljon heeft nauwelijks nog brandstof of voedsel, doordat men de laatste vier maanden geen transporten meer doorlaat. De situatie is de laatste vier maanden heel moeilijk. Daarom heb ik mij niet aan de militaire zaak kunnen wijden. Ik heb mij meer gericht... Tolk: (vertaalt antwoord) 19.31

M: Waarop? 19.32

K: Op hulp. 19.33 M: Goed. 19.34

K: Op hulp van de militairen aan... 19.37

M: Een sigaretje? Tolk: Rookt u? 19.39

K: Normaal gesproken rook ik, ja. Maar ik heb de laatste tijd zo veel gerookt... 19.48 M: Steek er eentje op, het zal je laatste niet zijn. Neem maar.

19.54

K: Met de militaire taak van Dutchbat is het nu gedaan. 20.02

Tolk: Ze zien in, dat de militaire taken van Dutchbat voorbij zijn. 20.07

M: Einde verhaal. 20.09

K: Men heeft me gevraagd om de vluchtelingen zoveel mogelijk te helpen. 20.22

M: Ha. Goed. Verder nog iets? 20.32

K: Ja. Ik heb nog een punt. Het gaat om de verkenningsposten. 20.45

K: Dit is meer een persoonlijke opmerking. Ik wil de Servische militaire leiding bedanken voor de goede behandeling van de soldaten. 21.03

M: Daar hoeft u me niet voor te bedanken. 21.06

M: Hoe ziet u de oplossing van deze situatie? 21.15

K: Mag ik daar iets op zeggen? Misschien zeggen ze in Sarajevo iets heel anders. Want daar bepalen ze het beleid. 21.33

K: Maar volgens mij is dit het einde van de enclaves. 21.42

K: En om de bevolking ter wille te zijn, en dus niet het Bosnische leger, zal ik de inwoners waar mogelijk helpen om de enclave te verlaten. Waar ze ook naartoe willen. Ik geloof dat de meesten naar Tuzla willen. Ik ben daar een keer geweest, drie maanden geleden. En volgens mij hebben ze daar een beter leven dan hier. Ze wonen hier in armzalige omstandigheden. Met de zeer kleine voorraad voedsel en medicijnen die het bataljon nog had, hebben we ze zoveel mogelijk geholpen. Dat behoort ook tot mijn taken, die humanitaire hulp. 22.54

M: U heeft ze meer geholpen dan nodig is. 23.03

K: Ik ben hier om de burgerbevolking te helpen. Niet het leger. 23.09

M: Ja, ja. Jullie hebben de moslims en de Kroaten geholpen. En ons hebben jullie geïsoleerd, vooral die Van den Broek van jullie. 23.19

M: Hij is een van de mensen die onze droom en onze gezamenlijke staat heeft vernietigd, zowel voor ons als voor de moslims. 23.28

M: Beste man, we waren een tevreden land. Alle bevolkingsgroepen waren tevreden. 23.34

M: En we hadden een goed leven samen, zowel in Srebrenica als hier. 23.40

M: Totdat de moslims gingen doen wat hen door Van den Broek, Zimmerman en andere westerse mafiosi werd opgedragen. 23.48

M: Toen ik voor het gemeentehuis in Srebrenica stond, zag ik dat er vanuit jullie observatiepost werd geschoten met een mitrailleur. Ik heb dit meegenomen om u te laten zien. Uw troepen hebben mij persoonlijk beschoten. 24.09

K: Daar weet ik niets van, maar als dat zo is, bied ik daarvoor mijn excuses aan. Als mens en als militair. 24.24

K: Normaal gesproken schieten we niet op generaals. 24.30

M: Normaal gesproken schiet ik ook nooit. 24.34

M: Hoe oud bent u? Wanneer bent u geboren? 24.41

K: In 1948. Ik ben 45. 24.46

M: U bent zes jaar jonger dan ik. Is dit de eerste oorlog die u meemaakt? 24.53 K: Nee. 24.54

M: Heeft u eerder deelgenomen aan een oorlog? 24.58

K: Ik heb in Libanon geweest. In 1979. Als commandant van een peloton. Ik heb ook in Zagreb gezeten, in 1991. Dat was tijdens de oorlog in Kroatië en Slovenië. 25.22

M: En nu bent u naar Srebrenica gekomen. Dit is de eerste oorlog van mijn carrière. En dit is mijn land. 25.33

K: Dat begrijp ik. 25.34

M: Het is niet uw land. Er is geen enkele reden om vanuit uw pantserwagen op mij te schieten. 25.44

K: Nogmaals excuses. 25.46

M: Want u schiet op mij in mijn eigen land. Ik ga toch ook niet schieten in Nederland. 25.55

M: Wat doen we nu verder? 26.00–28.21

K: Generaal Nicolai heeft me gevraagd, zonder te weten dat ik u hier zou spreken... Dat wist hij dus niet. Maar ik kan er beter meteen over beginnen. Generaal Nicolai vraagt om een vrijgeleide voor de burgerbevolking. En voor het bataljon. Want zoals ik al zei, worden we al vier maanden niet bevoorraad. En volgens mij willen de soldaten naar huis. Mijn soldaten tenminste. Maar generaal Nicolai vroeg wel of ik wilde zeggen dat ik het liefst vertrek na onderhandelingen, dus met toestemming vanuit Pale en dan met de burgerbevolking. Met de mensen die uit de enclave weg willen. Dat vragen ze. Ik weet niet of ik hier een antwoord kan krijgen. Want ik besef dat ik met zulke verzoeken in Pale moet zijn. Of in Sarajevo. Maar daar ben ik nooit geweest, dus ik weet niet hoe het daar werkt. Ik ben de pianist maar, zoals ik altijd heb gezegd. Schiet dus niet op de pianist. 28.24

M: U bent een slechte pianist. 28.26–30.00

K: Dit heeft generaal Nicolai me dus gevraagd. Hij heeft z’n orders van generaal Janvier in Sarajevo en ook van de burger-autoriteiten: Om de bevolking te sparen, moet hij de acties van de laatste zes dagen stopzetten. Iedereen wil graag de status-quo bewaren en de enclave verlaten. Dat is het beste voor de bevolking. Verder heb ik nog gevraagd om een veiligheidszone rond mijn legerkamp in Potocari. Tolk: Aan wie?

K: Via OP(?????). Een veiligheidszone dus, want we zitten daar met zo’n 300 soldaten en ruim tienduizend burgers. We willen zoveel mogelijk voor de bevolking doen. Meer kan ik niet doen. 30.01

M: Bent u getrouwd en heeft u kinderen? 30.06

K: Ik heb twee kinderen. 30.07

M: Hoe oud zijn ze? Tolk: Hoe lang hebt u ze niet gezien? 30.11

K: Een half jaar. 30.15

M: En u wilt ze graag terugzien? 30.20

K: Ja, natuurlijk. 30.22

M: Dat wilden mijn soldaten ook, die u vandaag in Srebrenica heeft gedood. 30.33–32.00

K: Dat begrijp ik. Dat geldt ook voor... Maar generaal Mladic heeft vast ook gehoord dat ik afgelopen zaterdag ook een soldaat heb verloren. Die is nu weer in Nederland. En twee maanden geleden verloor ik ook een soldaat. Op z’n verjaardag. Omdat hij nieuw was bij de vredesmacht, heb ik z’n ouders gesproken. Dat is zeker de eerste keer niet makkelijk. We hebben het laatste half jaar heel wat soldaten naar huis moeten sturen, omdat ze bij vuurgevechten betrokken geraakt waren. Dus ik vraag het ook voor m’n soldaten. 31.59

K: Ik heb nog een vraag. Wat kan ik generaal Nicolai berichten over ons gesprek van vanavond? 32.15

M: Overste, u zult hier niet ver komen met datgene wat Nicolai wil. Hij kan noch u noch de moslimbevolking helpen. Maar als u er op staat om met hem te spreken, dan kunt u hem het volgende overbrengen: 32.44

M: UNPROFOR is, ondanks de luchtaanvallen van de NAVO en de oorlogshandelingen van uw troepen tegen mijn soldaten, vooralsnog geen doelwit. Uw soldaten en officieren hebben maar een leven, net als u zelf. Ik geloof niet dat u uw leven hier wilt verliezen. Daarom eis ik volledige medewerking. De moslimbevolking is niet ons doelwit. Ik wil u helpen. Al verdient u dat niet. Niet als mens en ook niet als officier. Maar ik doe het voor die jongens, die kinderen van UNPROFOR, omdat ik niet wil dat ze in een doodskist naar hun moeder worden teruggestuurd. Ik wil ook de moslimburgers helpen, want die hebben geen schuld aan wat er is gebeurd. Daarom wil ik u het volgende vragen: 34.23

M: Bent u in staat en zo ja, wanneer, om hier te komen met de vertegenwoordigers van de burgers? Ik wil afspraken met ze maken. U kunt hier allemaal uit komen, of allemaal blijven, of allemaal omkomen. Ik wil niet dat u omkomt. Als het moslimleger van Srebrenica wil praten, dan kunt u ook hun vertegenwoordiger meenemen. Als het kan, laat dan ook Zulko

(Zulfo?) Trsunovic meenemen of iemand anders die volgens uw inschatting de belangrijkste autoriteit is. Want ik weet dat Naser Oric niet hier is. 35.38

M: Tijdens de vergadering die we dan zullen beleggen, zullen we afspreken dat dit alles stopt en dat er een vreedzame oplossing komt voor de burgerbevolking, uw soldaten en het moslimleger. U krijgt mijn garantie om zo’n bijeenkomst te kunnen organiseren en de garantie voor de veiligheid van mensen die u meeneemt. Denkt u dit voor vanavond te kunnen regelen? 36.16–37.01

K: Eerlijk gezegd zou ik het niet weten. Ik zou het graag doen. Maar ik weet niet waar die mensen zijn. Dat moet ik uitzoeken. Ik weet niet waar de civiele autoriteiten zijn. En ook niet waar de militaire autoriteiten zijn. Ik kan via de tolken proberen om voor vanavond zo’n gesprek te regelen. Dat wil ik best doen, maar ik kan op dit moment niets beloven. 37.02

M: Kunt u in elk geval iemand namens de bevolking laten komen? Ik wil horen wat ze willen. 37.13–37.47

K: Goed. Als de generaal maar begrijpt dat we onder al die vrouwen en kinderen moeten zoeken naar iemand die ze wil vertegenwoordigen. Maar liever de autoriteiten zelf, natuurlijk. 37.50

M: Breng ze hier. Ik wil de burgerbevolking en uw soldaten helpen. Daarom stel ik voor dat u teruggaat en alles regelt en mij voor 23.00 uur laat weten of er iemand bij de vergadering aanwezig kan zijn. Voor morgen moet u zorgen dat u hier komt met de vertegenwoordigers van de autoriteiten, zodat we zonder verder bloedvergieten of slachtoffers deze problemen kunnen oplossen. 38.35

K: Ik heb nog een laatste vraag, als het mag. Mag ik ook vertegenwoordigers van Artsen zonder Grenzen meenemen? 38.48

M: U mag vertegenwoordigers van alle internationale organisaties meenemen. Die zijn geen doelwit van mijn actie. Heeft u nog gewonden? 39.04

K: Een paar. 39.07

M: U mag uw gewonden ook meenemen. We zullen ze verzorgen. Zijn er gewonden onder de moslims? 39.20–39.39

K: Daar wordt al voor gezorgd. Maar er zijn geen medicijnen. Een aantal moslims zijn stervende. We doen alles om dat te voorkomen. 39.40

M: Om hoeveel mensen gaat het? 39.43

K: Toen we het kamp verlieten, telden we 82 gewonden. 39.54

M: Ik ben bereid om ze te helpen. 39.59

K: Dank u voor dit humanitaire gebaar. En hartelijk bedankt voor dit gesprek. Ik laat het u nog weten.

De Mladic – tapes # 2

De Mladic – tapes # 1 De Mladic – tapes # 3

(M=Generaal Radtko Mladic, K=Luitenant Kolonel Karremans)

GESPREK MLADIC – KARREMANS

00.31

K: Ik zal het doorgeven.

00.35

M: Tot kijk.

00.37

K: Bedankt voor deze ontmoeting. Ik zal u via mijn liaison-officier voor elf uur vanavond laten weten of we een geschikte vertegenwoordiger van de burgerbevolking kunnen vinden. Die zal ik dan meenemen naar de onderhandelingen.

01.08

M: We zullen ons buigen over de burgers, uw troepenmacht en de vertegenwoordigers van de internationale organisaties. Daarover zullen we afspraken maken tijdens de vergadering. We zullen een plan maken.

01.32

NN man: Misschien die ??? nog even zien?

01.35

K: Ik heb nog een laatste persoonlijke vraag, als dat mag. Kan ik even met mijn soldaten praten?

01.43

M: Met de soldaten hier?

Die van u? Zijn dit zijn soldaten? Laat ze komen.

01.53

Ze worden uit hun kamers gehaald.

01.56

K: Bedankt.

01.56

M: Geef iedereen een biertje.

Je mag niets vragen. We drinken een biertje en ze kunnen weg.

Pils?

02.05

Tolk: Een biertje?

K: Een wat?

Tolk: Een bier.

K: (mompelt, niet te verstaan)

02.13

M: Wilt u dat?

K: Nee, bedankt.

M: Waarom niet?

K: Als ik... Dat is niet goed. Ik drink graag een biertje met u als ik... Ik

waardeer het zeer, maar mijn soldaten drinken geen bier, dus ik vind dat ik ook geen bier moet drinken. Zonder...

02.46

M: Hij is officier, hij drinkt het wel op. We drinken samen een biertje. Regel ook dat de officieren en soldaten een sandwich krijgen, want ze hebben haast.

03.01

K: Bedankt.

03.06

M: En zorg ervoor dat hier geen vliegtuigen rondvliegen.

03.09

NN man: Er is geen bier, alleen wijn en mineraalwater. M: Goed, geef dan wijn met water.

Geen bier te krijgen hier. Het wordt wijn met mineraalwater. 03.27

M: Ik verwacht u om 23.00 uur met uw delegatie. We zullen tijdens het eten afspraken met elkaar maken. Kunnen er bussen worden besteld? Via Nicolai? 03.48

K: Bussen? Eh, dat zou moeten kunnen. Ik denk dat we dat kunnen regelen. 04.02 M: Goed.

Ik zal kijken wat ik kan doen. 04.07

NNman: (Nederlands) 04.15

M: Hier zijn de officiële talen alleen Servisch en Engels. 04.19

tolk: Hij heeft bezwaar dat u Nederlands praat. U moet hier Engels spreken. 05.00

K: We hebben een hele tijd geen bier, andere drankjes en dergelijke gezien. De soldaten zijn er aan gewend geraakt. 05.21

M: Wacht maar tot u een dag of tien hier zit. 05.30

M: Dan val je vanzelf wel af. 05.36

M: Wacht even. Maak ze niet open. Bewaar voor hen drie liter mineraalwater en drie liter wijn. 05.43

NN vrouw: Komt in orde. 05.44

M: Pak voor hen sandwiches in, voor iedereen. Snel. De soldaten zijn aangekomen. Ze zijn hier en u kunt met hen spreken. 05.55

M: Ik verwacht u hier om 23.00 uur. Tot ziens. 06.12–07.27

BEELDEN GEVANGEN NEDERLANDSE SOLDATEN 07.28 ONDERHANDELINGEN OVER HET VERTREK BURGERBEVOLKING

07.28

K: Om te beginnen wil ik zeggen dat het vandaag moeilijk was een vertegenwoordiger van de vluchtelingen te vinden. Ik ben blij dat we meneer Mandzic bereid hebben gevonden.

07.51

K: In de weinige tijd die we hadden, hebben we onze ideeën over de evacuatie van de bevolking in grote lijnen op papier gezet.

08.17

K: En ook wat de eerste behoeften zijn van de mensen.

08.29

K: Ik zal de lijst doornemen.

08.34 Om te beginnen het kamp Potocari en de fabriek vlak naast het kamp.

08.50

K: We hebben daar op dit moment tussen de 15.000 en 20.000 mensen.

09.02

K: Er komen nog steeds mensen bij.

09.06

K: We hebben... (Nederlands:) Wat is «begeleiden» ook al weer? (Engels: )

We begeleiden ze bij het zoeken van een plek, ergens.

09.27

K: Onder die vluchtelingen hebben we 88 gewonden.

09.39

K: Waarvan 4 zwaargewonden.

09.44

K: Ik heb van Artsen Zonder Grenzen vernomen dat er nog 8 gewonden in

Srebrenica zijn achtergebleven.

09.58 – MLADIC VOOR HET EERST IN BEELD TIJDENS DE ONDERHANDELINGEN

10.03

K: De situatie van de burgerbevolking, zowel in het kamp als in de fabriek...

K: ...is heel erg slecht.

10.18

K: Ze zijn ondervoed. Ze hebben al weken niet genoeg te eten.

10.31

K: Er zijn veel zieken bij.

10.37

K: De meesten van deze mensen, wel 95 procent, zijn vrouwen en er zijn ook veel kinderen bij.

10.50

K: En bejaarden.

10.53

K: Er zijn vrijwel geen mannen bij.

10.57–11.00

DE ONDERHANDELAAR NAMENS DE BURGERS, NESIB MANDZIC,

NAAST KARREMANS VOOR HET EERST IN BEELD

11.00

K: Veel mensen zijn vuil, dragen vuile kleding en hebben vlooien, ongedierte. 11.16

K: Wat we gaan doen vanavond en morgen is... 11.26

K: We hebben niet gerekend op zoveel gasten in het hotel, ons kamp. 11.36

K: We moeten zorgen voor een systeem van waterdistributie en voedseldistributie, voor zover aanwezig. De gewone dingen, die mensen een paar keer per dag moeten doen. 11.54

K: Dat wordt gedaan in de loop van vanavond en morgen. 12.06

K: Op dit moment zijn de mensen rustig. 12.13

K: We hopen dat dat zo blijft. We hebben tussen de groepen mensen militairen gezet. 12.27

K: Om te helpen zoveel als mogelijk is. 12.32

K: Het voedselprobleem. 12.36

K: De bevolking heeft totaal niets te eten. 12.44

K: De situatie voor mijn soldaten is zodanig dat ik nog voor twee dagen voedsel heb. Dan is dat ook op.

12.58

K: Dat betekent, als ik dat zeggen mag...

13.07

K: Dat voedsel de eerste behoefte is.

13.14

K: Op de tweede plaats...

K: Medicijnen.

13.22

K: Ik heb de vertegenwoordigster van Artsen Zonder Grenzen gesproken.

13.30

K: Ze verklaarde...

13.34

K: ...dat in het ziekenhuis in Srebrenica reserves voor dertig dagen aanwezig zijn.

13.48

K: Als we die voorraden kunnen ophalen...

13.54

K: Dan...

13.59

Mladic: Wie is deze mevrouw?

(buiten beeld)

Wie is dat? Naar buiten met haar.

14.09

K: Dan zijn we in staat...

14.12

M: Ik breng het wel naar buiten. Leg daar maar neer.

14.15

K: Dan kunnen we de gewonden de eerste 20 of 30 dagen hulp bieden.

14.29

M: Waar zijn die voorraden?

14.33

K: Die zijn nog in het ziekenhuis in Srebrenica.

14.39

K: Artsen Zonder Grenzen had vandaag geen mogelijkheid om de medicijnen en de apparatuur uit het ziekenhuis mee te nemen.

14.54

M: Het is meegenomen. Ik ben in het ziekenhuis geweest.

14.58

M: Breng dat paneel maar.

15.03

M: Het is allemaal meegenomen. We hebben daar niets aangetroffen.

15.07

K: OK. Dat moet ik dan uitzoeken.

15.12

K: Onze eigen medicijnvoorraden zijn nagenoeg op.

15.21

K: Wel heb ik nog de beschikking over twee operatieteams.

15.30

K: Ze hebben in de loop van vandaag nog wel een aantal zware operaties uitgevoerd, maar ze konden maar een paar mensen helpen. Toen waren de medicijnen voor operaties ook op.

15.52

K: Als ik het zeggen mag, generaal...

15.57

K: ...dan denk ik dat de evacuatie van gewonden de tweede prioriteit hoort te zijn. 16.13

K: Vervolgens hebben we heel kort gebeld met het UNHCR in Belgrado. 16.26

K: Zij hebben op dit moment 30 vrachtwagens ter beschikking. 16.36

K: Die kunnen hier worden gebracht, als we het daarover eens worden. 16.47

K: Het gaat dus vooral om de voedselvoorziening. 17.00

K: Een derde kwestie... 17.04

K: ...is onze dieselvoorraad. 17.08

K: Zoals u weet... 17.09

NNman: (brengt een stuk glas en zegt): Alstublieft. 17.17

M: Zet een fles neer. Dit is afkomstig uit het gemeentehuis in Srebrenica. Ik heb het meegenomen. 17.27

M: Er zijn geen medicamenten meer in het ziekenhuis. 17.34

M: Ik ben rechtstreeks vanuit Srebrenica naar deze bijeenkomst gekomen. 17.41

M: Ik ben heel Srebrenica doorgelopen. 17.47

K: Ik ga dit uitzoeken, want ik ging af op wat de vertegenwoordigster van Artsen Zonder Grenzen me vertelde. 18.00

K: Ik geloof... 18.01

M: Dat hoef ik niet te weten. Laat de overste zeggen wat hij te zeggen heeft. En daarna willen we deze meneer horen. Hoe was uw naam ook weer? 18.10

NNman: Mandzic. 18.11

M: Mandzic? 18.12

K: Wat zei hij? 18.13

Tolk: Wat die vertegenwoordigster zei, was niet belangrijk, dus gaat u alstublieft door. Daarna gaan we verder met meneer Mandzic. 18.21

M: Rook je, Nesib (Mandzic)? Steek er eentje op, wat kan het jou verdommen? Je bent nog een jonge vent. Leg dat maar neer bij Nesib. Geef hem een vuurtje. 18.43

M: Probeer tenminste je hier op de vergadering te ontspannen. Zat je in het leger? Ben je de leider? 18.50 N: Nee. 18.51

M: Zeker weten? 18.52

N: Ja.

18.53

M: Ben je leraar?

18.56

M: Wat heb je gestudeerd?

18.58

N: Electrotechniek.

M: Electrotechniek? Afgemaakt?

N: Ja.

M: Waar?

N: In Sarajevo.

M: Welk jaar?

N: In 1990.

M: Ben je getrouwd?

N : Nee.

M: Wanneer ben je geboren?

N: In 1969.

M: We moeten wachten tot die Nederlander klaar is.

19.25

K: Het volgende punt is de brandstof.

19.33

K: Ik weet dat de generaal zich ervan bewust is dat wij sinds 16 februari geen diesel meer hebben gekregen in de enclave.

19.48

K: We hebben vandaag 4000 tot 5000 liter diesel achter moeten laten.

20.01

K: Daarom heb ik voor de electriciteitsgeneratoren...

20.05

M: Waar hebben ze het achtergelaten?

20.10

K: In het kamp.

20.12

M: Waar? In Srebrenica?

20.15

K: In Potocari.

Tolk: Dat is wat ze nog in voorraad hadden. 4000 à 5000 liter. Dat is nodig voor de generatoren.

20.28

K: Voor de generatoren voor de electriciteit.

20.36

K: Maar vooral voor het waterzuiveringssysteem.

20.45

K: Om het water drinkbaar te maken.

20.50

K: En om het bruikbaar te maken voor operaties en de koelsystemen.

21.16

K: Ik gevraagd om een team van de UNHCR of burgerautoriteiten dat ons transportmiddelen kan leveren, bussen bijvoorbeeld.

21.43

K: Het enige wat ik kan doen, is koppen tellen en nagaan voor hoeveel mensen we transport nodig hebben.

21.54

NN: Counting. Tellen is counting.

22.08

K: En als het mogelijk blijkt, dan zal ik aan de militaire autoriteiten vragen of zij kunnen zorgen voor de bussen.

22.25

K: Maar ik heb geen idee wat zij te bieden hebben.

22.30

K: Nu nog niet.

22.35

K: We zijn nu bezig om vast te stellen welke mensen waarheen willen,

maar dat kost tijd.

22.56

K: Ik weet niet wat mogelijk is wat dat betreft.

23.06

K: Dat is iets waar meneer Mandzic misschien meer over kan zeggen. Ik

weet niet waar ze heen willen.

23.20

K: We moeten een plan maken voor de evacuatie waarbij we kijken wie als eerste moeten vertrekken. Vanwege hun leeftijd, ziekten en dergelijke.

23.44

K: En dan nog het laatste.

23.49

K: We hebben nagedacht over het tijdpad.

24.00

K: Ik weet niet hoeveel tijd we nodig zullen hebben.

24.07

K: Als we toestemming krijgen om met de evacuatie te beginnen...

24.17

K: ...moeten we nagaan hoeveel middelen we daarvoor nodig zullen hebben.

24.31

K: Dit is wat we heel snel op papier konden zetten.

24.39

K: Als ik terug ben in het kamp, in Potocari....

24.46

K: ...dan zal ik alle details uitwerken.

24.54

K: Daar zijn we al mee begonnen.

25.01

M: Bedankt.

25.05

Nesib! Achternaam?

N: Mandzic.

M: Mandzic Nesib.

Heren, bedankt.

25.27

M: Tot ziens. Alles ligt in jouw handen. En laat hier mensen komen die iets te betekenen hebben. Als er geen mannen zijn, dan kunnen de vrouwen het overnemen.

25.40 BEELDEN VAN VERTREKKENDE MILITAIREN BUITEN 25.55 ONDERHANDELAARS CAMILA OSMANOVIC-PURKOVIC, NESIB MANDZIC EN IBRO NUHANOVIC STAPPEN UIT DE VN-AUTO EN LOPEN NAAR HOTEL FONTANA IN BRATUNAC WAAR DE ONDERHANDELINGEN OP DE TWEEDE DAG WERDEN VOORTGEZET

26.52

Ibro Nuhanovic.

M: Mandzic. U ken ik al.

26.58

NN: Meneer Mandzic heeft u gisteren al ontmoet.

27.04

vrouw: Osmanovic Camila.

27.29

K: Als u hulp nodig heeft van de soldaten van mijn bataljon, dan zijn ze bereid hulp te bieden. 27.41

K: Ik kreeg vanochtend orders van mijn ministerie van Defensie. 27.49

K: We moeten zo veel mogelijk helpen. 27.52

M: Bedankt voor het aanbod.

M: Meld uw ministerie van Defensie dat uw soldaten veilig zijn... ... en dat uw strijdkrachten geen onderwerp zullen zijn van onze belangstelling. Daarom verzoek ik u om u op te stellen als hulpverlener voor al die mensen daar die in nood zijn. U kunt ook rekenen op onze medewerking. 28.24

Camila: Bedankt, generaal. 28.26

Tolk: Nog een vraag. 28.29

K: Is het mogelijk dat ik een vertegenwoordiger van het oppercommando verzoek om hier aanwezig te zijn? 28.54

M: Daar kan ik niet aan meewerken. 29.00 M: Schenk iedereen een jenever in.

29.10 INTERVIEUW MET EEN «OVERGELOPEN» MILITAIR

29.10

Interviewer: Sergeant-majoor, u had de mogelijkheid om terug te gaan naar Srebrenica, maar toch besloot u om over te lopen naar de Serviërs.

Waarom?

29.30

Sergeant-majoor: We vreesden voor onze levens, en we moesten onze observatiepost verlaten. We hadden maar twee opties en we hebben deze gekozen.

29.54

Interviewer: U was van mening dat dit het veiligste was?

30.01

Sergeant-majoor:

Ja.

30.07 – BEELDEN GEGIJZELDE DUTCHBATTERS BUITEN + BINNEN IN HOTEL FONTANA AAN TAFEL

32.12 – BEELDEN IN POTOCµARI – MLADICA-A + KARREMANS + MILITAIREN + een man in burger

32.36

Man in burger: Nogmaals: Hiervandaan kunnen ze meteen bij het kruispunt afslaan naar de autoweg Belgrado – Zagreb. 32.45

Man in burger: Dan doorrijden tot de grensovergang Batkovci – Lipovac. 32.37

M: De sirene van het eerste voertuig in de kolonne geeft over twee minuten uw vertrek aan.

Geef bevel dat de motoren worden gestart en een goede reis, overste. 33.16

K: We hebben nog 20 minuten nodig. 33.22

M: Laat hem de motor afzetten om brandstof te sparen. 33.33

M: Geschikte peer.

33.57

M: Hou je wapen in passieve stand, bij de rechter schouder, allemaal. Hou je wapen bij de rechter schouder, het is veilig. Ze zijn onze gast.

34.11

M: Geweren bij de rechter schouder houden.

34.19

M: Waar is die lange majoor gebleven?

34.33

K: O, majoor Boering.

34.36

Majoor Boering is mijn personeelsofficier.

34.39

K: Hij begeleidde het eerste konvooi vluchtelingen naar Kladanj.

34.47

K: Toen is hij met de vluchtelingen naar de demarcatielijn(?) gelopen.

34.56

M: Sorry. Dit is de burgemeester van de buurgemeente Ljubovija in

Servië. Dit is generaal Nicolai.

NNman: Ik ben Dragan Rajic, de vice-premier.

M: O, ben je vice-premier geworden?

Waar ga je naartoe?

NNman: Verderop, ik heb het erg druk.

/nps//nps/

De Mladic - tapes # 3

De Mladic - tapes # 1 De Mladic - tapes # 2

(M=Generaal Radtko Mladic, K=Luitenant Kolonel Karremans, Nicolai=Generaal/Majoor C.Nicolai)

POTOC|jARI - VERTREK DUTCHBAT

16.03 K: Engels

Die grote man? Eh, hij wilde het Servische vluchtelingenkonvooi escorteren naar (plaatsnaam). Hij raakte de weg kwijt. Na een dag slaagde hij erin Kladanj? te bereiken. Hij werd opgepikt doordat hij in die stad bleef. En hij is nu in Duitsland. 16.31

M: Doe hem de groeten. Het spijt me dat ’t met hem zo rot is gelopen. K: Nee, hij had een prettige tocht. 17.01

K: Opper? Opper Raven.

Geef hem even een seintje als hij naar buiten kan. 21.06

M: Als herinnering aan deze dag, waarop uw strijdkrachten veilig het gebied van de Servische Republiek gaan verlaten, wil ik u dit geschenk geven. 21.14

M: Overste. 21.18

M: Ik wens u een goede reis. En doe de groeten aan uw mensen in Nederland.

21.23

K: Hartelijk dank.

M: Ik wens u het allerbeste.

21.25

K: Is dit voor mijn vrouw?

Voor mijn vrouw?

M: Ja, voor u en uw vrouw.

Bedankt.

K: Ik dank u vriendelijk.

21.36

M: U kunt nu overstappen in uw eigen voertuig. En hij kan hier wachten totdat uw kolonne voorbij rijdt. Uw plaatsvervanger kan vast vertrekken.

21.45

M: Deze heren zijn van de Federale Republiek Joegoslavië. Ik draag u aan hen over.

21.51

NN: We zullen ons grondgebied binnengaan en dan rustig verder rijden.

Uw voertuigen worden door ons begeleid en beschermd.

22.12

M: Proost. Op de vrede.

22.16

Nicolai: Voor vrede.

22.17

M: De burgemeester van Bratunac.

22.49

M: We lopen naar de brug.

26.41

Stem veldtelefoon:

We zijn goed op weg. Maar we hebben een technisch probleem met een van de voertuigen in de kolonne.

2e stem veldtel.:

Haal hem uit de kolonne als hij problemen heeft.

26.52

M: Alles is geoorloofd.

26.57

M: We moeten dit zelf toch ook ondergaan. Obrad, laat ze gewoon doorrijden. Laat ze doorrijden.

27.17

M: Hij was coöperatief. Hij begreep wie het hier voor het zeggen heeft.

27.25

Nicolai: Het klopt. Het tijdschema klopt precies.

27.31

M: Alles wat ik doe, doe ik grondig en precies.

29.10

M: Laat hem vertrekken. Hij kan weg. Hij mag door.

29.25

M: Deze brug gaan we de ’Hollandse brug’ noemen.

29.36

K: De laatste bagage zit bij uw groep.

Tolk: De laatste twee.

29.52

stem: Op dit moment is de laatste compagnie onderweg. De laatste dus.

M: OK

30.09

M: Generaal.

Nicolai: Hartelijk dank. Proost (Nazdravje).

M: Proost.

Proost burgemeester.

Proost. proost.

30.29

M: Proost Obrad. Geef een borreltje aan de Servische politieman en de douanier. Kom even hier en neem een glaasje. Jullie zijn mijn leger. Waar komen jullie vandaan?

vrouw: Uit Bratunac.

M: Veel gezondheid en moed.

vrouw: Bedankt. Met u ook alles goed?

M: Maak even kennis met generaal Nicolai.

Nicolai: Ik ben generaal Nicolai.

M: Onze vrouwen willen u begroeten.

31.04

M: Alles goed met u? Kom gerust dichterbij. Kom maar. Waar komt u

vandaan?

Vrouw: Uit Zuta Greda.

M: En u?

vrouw: Uit Bratunac.

M: Aha, Bratunac.

vrouw: Ook uit Bratunac. Maar ik woon in Ljubovija.

M: Uitstekend. Ga maar hier rechts staan.

32.47

M: Goede reis. En een succesvol leven toegewenst.

Ik dank u en uw strijdkrachten voor de hulp die u tijdens deze operatie heeft geboden.

33.01

K: Bedankt. Bedankt voor uw vertrouwen.

M: Goede reis.

33.09

Nicolai: Goede reis. En we zien elkaar in Holland.

M: Kolonel. Goede reis.

33.16

K: Een laatste borreltje.

M: Om op elkaar te toosten. Proost, generaal.

Nicolai: Proost.

M: Op de goede afloop. Meneer de burgemeester, proost.

33.32

M: Misschien wilt u nog iets aan de pers kwijt? Ga uw gang. Zowel u als generaal Nicolai.

33.38

K: Ik laat het aan de generaal over, die verklaring. Ik ga nu naar mijn troepen.

M: Goed. Bedankt en een goede reis. Laat iets van u horen. En doe de groeten aan iedereen in Nederland.

K: Opper, rijden.

34.02

Tolk: Kunt u iets zeggen over deze missie en over de afloop ervan, en de reden voor uw vertrek?

34.10

Nicolai: De reden van ons vertrek is dat er geen missie meer bestaat omdat er nog maar een partij over is in in dit gebied.

34.28

Nicolai: Ik wil nog kwijt dat ik generaal Mladic wil bedanken voor het goed georganiseerde vertrek van mijn eenheden.

34.43

Nicolai: En ik ben erg blij voor mijn soldaten dat ze nu naar huis mogen.

Ze hebben het verdiend.

34.47 34.52

Interviewer: Gaan al zijn soldaten weg? M: Gaan alle soldaten weg? 35.02

Nicolai: Helaas heeft een van mijn soldaten zijn leven verloren in dit gebied. Maar niemand blijft hier nog. 35.11

Nicolai: Maar de rest zal maandag thuis aankomen. 35.14

Int. Bedankt. 35.19

M: Ik wil het slotcommentaar geven. Int.: Nu meteen?

M: Ja, meteen. Daarna kunnen jullie weg. 35.33

Int.: Wat is er gebeurd vandaag? 35.36

M: In het kader van de overeenkomst tussen mij en generaal Smith van woensdag, werd vandaag het vertrek van Dutchbat succesvol voltooid, met al hun materieel en manschappen. Ik ben generaal Nicolai en ook de soldaten en de officieren van het Nederlandse bataljon dankbaar voor hun geduld en hun verantwoordelijke houding, die het mogelijk maakte om hen veilig te laten vertrekken. 36.09

Int.: Waren er nog incidenten? 36.11

M: Er waren geen incidenten en daar was ook geen aanleiding toe. Want alle betrokkenen hebben begrepen dat de operatie van het Bosnisch-Servische leger niet gericht was tegen de burgerbevolking of de eenheden van UNPROFOR. Het doel van onze operaties in deze en andere enclaves was het bestrijden van fundamentalistisch-terroristische benden, die zowel ons vertrouwen hebben geschonden als dat van de internationale gemeenschap. Ze hebben niet gehandeld conform de overeenkomsten van 21 april en 8 mei 1993, waarin bepaald werd dat ze zich zullen laten ontwapenen, maar juist het tegenovergestelde gedaan. We kunnen aantonen door welke landen ze werden bewapend. Ze hebben een eigen legerkorps opgericht en in Srebrenica hun 28ste divisie gelegerd. Ik wil u bedanken omdat u deze gebeurtenis hebt willen verslaan. Ik wens de generaal en zijn manschappen een goede reis en een behouden terugkeer naar hun families en ik hoop dat we succesvol zullen samenwerken bij de verdere missies van de VN in deze regio. 37.34

Int.: Bedankt en veel geluk op het krijgsveld. M: Bedankt. 37.40

Nicolai: Mijn naam is Nicolai. Ik ben de stafchef van UNPROFOR in Sarajevo. 37.50

M: Heren, ik groet u allemaal en wens u een goede reis. 37.54

NN: Bedankt, generaal.

M: Veel plezier. Meneer de burgemeester, dank u wel voor uw gastvrijheid. En ook u bedankt. Tot ziens.

/nps//nps/

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.