Bijlagen (pag. 128 t/m 178) - Enquête Srebrenica - Hoofdinhoud
Deze bijlage(n) is onder nr. 4C toegevoegd aan dossier 28506 - Enquête Srebrenica.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Enquête Srebrenica; Bijlagen (pag. 128 t/m 178) |
---|---|
Documentdatum | 27-01-2003 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST66211_C |
Kenmerk | 28506, nr. 4C |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Originele document in PDF |
STRIKT-PERSOONLIJK
AANTEKENING BLS Bladzijde: 1,
Groepsgesprek met team van OP-S op 16 juli 1995 in ZAGREB, tijdstip 14.30-16.00
Op 15 juli te ongeveer 12.45 uur hoorde de groep, die in een school in BRATUNAC vast werd gehouden, dat zij vrijgelaten waren en zouden vertrekken. zij geloofden het niet, maar het bleek toch waar te zijn. Met Servische militaire politiebegeleiding werden ze begeleid in een bus naar NOVISAD. De groepsc zat voor in de bus en had te horen gekregen dat ze naar Belgrado zouden gaan. Toen ze de afslag naar Belgrado niet namen, werd hij ongerust. De wegen werden smaller en toen ze een militaire gevangenis zagen werden ze echt ongerust. Het eindpunt werd een recreatie-bungalowpark van "Center Pares". Pas toen viel de ongerustheid weg. Een "Servische generaal" vertelde hen dat ze gast waren van het Servische volk. Ze kregen een diner aangeboden en de drankjes kwamen in grote getale. Alles werd met een videocamera opgenomen en daardoor bleef men zich toch ongemakkelijk voelen. Tijdens de functievervulling op OP-S bevond de groep zich in een oncomfortabele positie. Naast en achter hun positie waren opstellingen van de BIH. Deze konden zij niet of maar nauwelijks onder waarneming houden. Verschillende keren hadden BIH-strijders hen duidelijk gemaakt dat ze hun positie niet mochten opgeven. Ze toonden hun daarbij een RPG en maakten duidelijk dat die dan voor hun YPR zou zijn. Over de boordradio hoorden ze van de dood van Raviv van Renssen. Toen ze dat hoorden zaten ze stuk en was het gedurende ca 30 min ijzig stil. Ze realiseerden zich toen heel goed dat hen ook zelf zoiets kon overkomen. Na zo'n 30 min begonnen ze maar wat te "dollen" om de spanning te breken. Het werk moest "door". Tijdens beschietingen met tank vuur, mortieren en klein kaliber wapens zijn ze soms doodsbang geweest. Ze hadden dealiber indruk dat er niet direct op hen is geschoten, maar ze zaten regelmatig tussen twee vuren in. Er waren geen duidelijke aanwijzingen van de opsroom (R) over al of niet de post opgeven en eventuele terugkeer. Na het sneuvelen van sld v. Renssen, wat zij steeds "moord" bleven noemen, was het hen duidelijk dat terugtrekken geen goede optie was. Ze besloten om zich "gevangen" te laten nemen door de BSA, uiteraard met zo weinig mogelijk risico. Ze spraken negatief over de Moslimstrijders en positief over de BSA. Ze voelden zich in de steek gelaten door de QRF. Die had hun toch moeten steunen. Had volgens hen ook
STRIKT-PERSOONLIJK
AANTEKENING BLS Bladzijde: 2.
De YPR die vanuit de cie (R) gestuurd werd om dekking te geven aan de vlucht van personeel van het Swedish Shelter Project of dekking van de OP's werd volgens hen door onjuiste opdrachten van R omsingeld door de BSA en afgevoerd. De waarnemingen/meldingen van de YPR werden niet serieus genomen door R. Het personeel had veel vertrouwen in hun C, Sgt Bresser. Als ze "er door zaten", dan beurde hij hen op. Na hun gevangenname kreeg Sgt Bresser een aanwijzing om naar BRATUNAC te verplaatsen. Sgt Bresser drong aan (eiste) een begeleiding, omdat hij niet wist wat hij onderweg tegen zou komen. Onderweg hebben ze verschillende "vuuropstellingen" van de BSA gezien, die met hoge vuursnelheid en vaak met directe richting aan het vuren waren. Ze werden aanvankelijk in "een hotel" in BRATUNAC ondergebracht. Na een zekere periode werden ze verplaatst naar een school. Sgt Bresser vroeg of ze hun slaapzakken uit de YPR konden halen. Dat mocht en daar was geen toezicht bij. In de slaapzakken hebben zij handgranaten en munitie gestopt en nog andere praktische attributen (zoals b.v. kompassen) en meegenomen naar hun kamers. Tijdens hun verblijf zijn ze langdurig gefilmd. Ze begrepen dat die opnames voor propaganda-doeleinden zouden worden gebruikt. Steeds probeerden ze daar rekening mee te houden. Zo werden ze door een vriendelijke generaal (ééntje die er voor geleerd heeft en niet uit de rangen omhoog gekomen) uitgenodigd voor een barbecue aan de rivier met een schaap aan het spit. Sgt Bresser heeft dat geweigerd. Sgt Bresser is ook uitgebreid ondervraagd. Dat is ook gefilmd. Ondervraging was zeer professioneel. Op mijn vraag heeft hij medegedeeld dat er geen druk op hem is uitgeoefend, dat ondervraging correct is verlopen. Ik kreeg de indruk dat hij meer heeft gezegd dan dat hij aanvankelijk van plan was. Hij had een kaart bij zich met alle OP's van de enclave. Op de kaart waren met blauw aangegeven de medevac-points. Natuurlijk werd gevraagd wat die punten betekenden. De vragen over de OP's heeft hij gedeeltelijk beantwoord. T.a.v. BIH-opstellingen heeft hij geantwoord, dat hij die niet kende. De drie kaderleden in Bratunac, later uitgebreid tot zes, hebben een ontsnappingsplan gemaakt. Ze hebben dat n.m.m. heel professioneel opgezet. Ze hadden ook goed nagedacht over wanneer wel of niet. Ze hadden de soldaten niet hierover geïnformeerd. Na hun vrijlating hoorde ik van de Sgt I Pattiwael van Westerloo dat hij de buitenkant van het complex heeft
STRIKT-PERSOONLIJK
AANTEKENING BLS Bladzijde: 3.
Tijdens hun verblijf zijn ze één of meer keren werkelijk bedreigd met de dood. Ik wilde tijdens het groepsgesprek (debriefing) hier niet nader op ingaan. Deze bedreiging is als realistisch ervaren. Een soldaat I (chauffeur YPR) was separaat ondergebracht van de groep. Hij vertelde dat hij daar niet tegen kon en dreigde door het lint te gaan. Sgt Bresser heeft n.a.v. dit geval kunnen regelen dat hij weer bij de groep kon komen. Mijn indruk was dat het gevangen houden meer en langer emoties heeft veroorzaakt dan het verblijf op de OP. Zeer gefrusteerd kwam de volgende gebeurtenis aan de orde. Tijdens hun verblijf kregen ze een kort bezoekje van de BC. Deze zou opgemerkt hebben dat ze toch op een rare manier daar terecht waren gekomen; "ze konden nu tenminste voetballen". Werd opgevat als ernstig verwijt en ook als geen belangstelling voor hen als personen. Zat ze nog zeer hoog. Sgt Bresser merkte op dat de Lkol K er erg moe uitzag en het natuurlijk ook flink voor de kiezen had gehad. Door dit en/of andere voorvallen was er absoluut geen solidariteit meer met het bat. Op het tijdstip van de begrafenis van Sld v. Renssen hebben zij een korte ceremonie buiten gehouden. Een tafel werd afgedekt met de VN-vlag van Sgt. I Pattiwael er overheen. Daarop het militair paspoort van v. Renssen, opengeslagen bij zijn foto. Een VN-medaille op de tafel. Gezamenlijk een minuut stilte en toen één voor één langs de tafel. Heeft heel veel indruk gemaakt. Sommigen hadden het gevoel dat zij het door de dood van v Renssen hebben overleefd! (Door dat ongeluk besloten om niet terug te trekken)! Afsluitend: het gedrag van Sgt Bresser heeft op mij grote indruk gemaakt.
Op 16 juli hoorde ik toevallig op het terras van "Holland-huis" dat twee sergeanten bezig waren met een "beoordeling" van een functionaris van DB. Op mijn directe vraag bleek het om sgt I Bos te gaan, die als oudste o.o. detache-mentsc van de gegijzelden werd. Zij hadden als jongere collega veel respect en waardering voor zijn optreden. Ze waren van mening dat hij voor een waardering in aanmerking zou moeten komen.
Later herinnerde ik me nog dat de eerdergenoemde chauffeur van de YPR zag dat er, als ze naar het hotel gingen om te eten, een Servische militair in de YPR
STRIKT-PERSOONLIJK
AANTEKENING BLS Bladzijde: 4.
Hij ergerde zich daar groen en geel aan. Hij heeft een kans gezien om alleen bij de YPR te komen en gezorgd dat er niet meer "gespeeld" kon worden!
Groepsgesprek met medisch personeel van verbandplaats op 16 juli '95 in ZAGREB tijdstip 13.00-14.30
De groep werd in twee delen gesplitst. Ik heb gekozen voor het deel, waarin kol-arts Kremer zat. Al snel bleek dat er kritiek, maar ook echte frustraties bestonden t.o.v. bataljonsleiding. Gedurende de laatste tien dagen of "de grote klap", zoals het ook wel werd genoemd, had de batsleiding goed gefunctioneerd. Bij de beschieting van de compound (bleek later met opgezet vlak naast de compound) zijn de meesten doodsbang geweest. Een kap-verpleger is bij de patiënt (hernia, kon niet uit zijn bed) gebleven. Heeft hem onder de trap gereden en is daar zelf bij gebleven (een geïmproviseerde schuilplaats). Was toen heel bang. Er ontstond een hevige discussie over het niet behandelen van een moslimvrouw (gewond op verschillende plaatsen). Men koos om de capiciteit beschikbaar te houden voor NL-militairen. 's Avonds is de gewonde vrouw vervoerd naar het ziekenhuisje in Sebrenica. Men wist dat het daar wemelde van de ernstig gewonden en dat er weinig kans was dat de vrouw behandeling zou krijgen. De chirurg had nog steeds grote moeite met dit voorval en twee Sgtn I vonden nog steeds dat het een goede beslissing was geweest. Lag nog zeer emotioneel!. De concentratie van vluchtelingen op en rond de compound heeft hen het meeste geraakt. Ze hebben vrachtauto's van Dutchbat binnen zien komen met wel honderd vluchtelingen er op en er aan hangend. Voor een plaats in een Mercedes-Benz zou in Potocari wel 1000 DM zijn geboden. De angst (radeloosheid) van de vluchtelingen was immens. Langs de weg van Sebrenica naar Potocari liggen vele lijken met nekschoten. Eén van de groep is ooggetuige geweest van een executie van Moslim-strijders. De Serven pikten sommige mannen er uit en voerden hen af. Zij zijn ervan overtuigd dat de schoten die zij later hoorden allen maar executies waren. Een Sgt I meldde de volgende ervaring: Hij moest een vrachtwagen begeleiden vol met zwaar gewonden. In het donker ('s avonds) werd hij onderweg gedwongen, onder bedreiging van Kalasnikow, om zijn helm en scherfvest af te geven. In de buurt van Kladanj
STRIKT-PERSOONLUK
AANTEKENING BLS Bladzijde: 5.
Vrijwel de gehele nacht met de zwaargewonde achter in de vrachtwagen op pad geweest, zonder drinken, zonder verband, alleen met voldoende infuusvloeistof. Een oudere man overleed al snel, zodat ook een dode moest worden meegezeuld. Was een uitermate frustrerende ervaring. De kapitein (zelfde van ziektenverpleging) had geen goed woord over het functioneren van het Sitcen. Zijn vrouw werd regelmatig onheus bejegend, geen enkele betrokkenheid. Een Sgt I ondersteunende dat zeer emotioneel. Als dit een zorgvuldig werkgeverschap is, dan zou hij voor een andere baan kiezen. Van de overval onderweg tijdens de verplaatsing van Potocari naar Zagreb had men weinig of nauwelijks last gehad. Het werd niet zelf geopperd, maar ik heb ernaar gevraagd. De begeleiding van dit gesprek door Lkol Venhoven (mil psycholoog) maakte op mij geen sterke indruk. Nog vergeten te melden dat het meest angstige moment was toen op het radionet kwam: "If there will be another air strike, we will shell the compound an shoot all the officers and soldiers" of zoiets dergelijks. Alle kanonnen stonden toen zichtbaar gericht op de compound!
Gesprek met Kol-arts Kremer op 17 juli '95 in ZAGREB, tijdstip 09.00-0945
Ik heb Kol Kremer gevraagd naar de frustraties t.o.v. de bataljonsleiding. Hij vond het Lkol K veel op zijn bureau zat en (te) weinig met mensen sprak. (Te) weinig op de OP's kwam en dat de feitelijke leiding werd gegeven door majoor Franken. Er was geen of te weinig oor voor adviezen van stafofficieren. Maj F. maakte het beleid en de anderen moesten het uitvoeren. Nadat MSF de behandeling van patiënten in Sebrenica beëindigde, vroeg het Gemeentebestuur aan C-DB om de behandeling te gaan doen. Kol Kremer wilde dat alleen doen onder de paraplu van hulporganisaties. Hij vond dat DB die verantwoordelijkheid niet op zich kon of mocht nemen. Hij heeft een dienstopdracht in deze dan ook geweigerd. "Den Haag" heeft besloten dat Kol Kremer terecht had geweigerd. Daarna sprak de bataljonsleiding (Lkol K + Maj F) niet meer met Kol K. Bij de eerste rotatiemo-gelijkheid vond het KHO-team dat ze door het bataljon "vergeten" werd. Bij de tweede mogelijkheid wederom. 's-Avonds om 23.00 uur hoorden ze pas dat ze de volgende ochtend zouden roteren. Het informeren van het thuisfront is niet
STRIKT-PERSOONÜJK
AANTEKENING BLS Bladzijde: 6.
Ik heb tijdens de Thuisfrontdag op 15 juli geconstateerd dat het thuisfront niet was geïnformeerd. Tijdens "de grote klap" was vrijwel allen Maj F op het radionet hoorbaar. Efficiënt en goed, maar waar was Lkol K? Indruk van Kol Kremer is dat Lkol K niet geïnteresseerd was in het personeel. Hij had geconstateerd dat Lkol K veel lof kreeg toegezwaaid voor zijn functioneren, maar hij vroeg zich af of dat wel terecht was. Hij zelf had veel waardering voor het verkpel van het bat. Vond hij fantastische kerels, hij trok veel met hen op. Hij ging regelmatig naar hun observatiepost en volgde daar de beschietingen door de kijker, van laden, vingers in de oren, afschot tot waarneembare treffers in omgeving compound. Hij had dat ook op de video gefilmd. I.v.m. veiligheid is op het moment dat de Serviërs de compound binnen kwamen dit beeldmateriaal vernietigd. Hij had veel bewondering voor de FAC'ers. Deze zijn voortdurend gericht beschoten, maar bleven op hun post. Uiteindelijk zijn ze letterlijk bijna weggeschoten. Bij het loslaten van hun positie door BIH beschoten. De drie aanwezige SAS'ers hadden zoiets nog nooit meegemaakt! Waardering voor het KL-FAC-team! Wederom kwam naar voren dat hij maar één keer echt bang was geweest, nl bij het horen van de bedreiging over de radio. Hij kent de tekst ook uit zijn hoofd. Op mijn vraag over verschrikkelijke dingen t.a.v. de Moslimvluchtelingen zei hij nog dat rupsvoertuigen van de B-cie over lijken naar Potocari zijn gereden. Op de compound zijn 5000 vluchtelingen geweest. Deze zijn geregistreerd. Lkol K heeft een lijst van alle mannen, die op de compound zijn geweest. BSA heeft ook voor propaganda filmopnamen gemaakt van de vluchtelingen. Er kwam een brandweerauto met water. Zodra de filmploeg klaar was, weg brandweerauto. Zelfde met het uitdelen van brood. Generaal Mladic heeft een aantal vrouwen geholpen met instappen in de bussen. Nadat de filmploeg klaar was, werden ze erin geschopt en geslagen.
Tweede Kamer der Staten Generaal
T.a.v. de leden van de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
PAYS-BAS { l' )
27 oktober 2002
Geachte commissieleden,
Hierbij vraag ik uw aandacht en wil u als commissie informeren. Eerst wil ik mij aan u voorstellen: Ik ben de vader van Raviv van Renssen. Raviv is op 8 juli 1995 in Srebrenica omgekomen. Hij staat bekend als vredessoldaat, niet zomaar.
U gaat in opdracht van de Kamer en naar aanleiding van het NIOD-rapport uw werk uitvoeren. U doet dat namens de politiek, om precies te zijn; u bent volksvertegenwoordiger namens ons allen. Ik ga niet in op de politieke toedracht.
Ik woon in Frankrijk. De reden daarvoor zou kunnen zijn om ver weg te zijn. Maar ik ben en zal altijd betrokken blijven en daar heb ik om de plaats van mijn zoon Raviv in te nemen ook de verantwoordelijkheid voor genomen. De reden om mij in Frankrijk te vestigen is ingegeven door mijn gezondheid en rust. Dat gaat maarten dele op. Ook in Frankrijk heeft een parlementaire enquête plaatsgevonden die heeft geleid tot een veroordeling van de rol van generaal Janvier in verband met Srebrenica.
Daarnaast wil ik u wijzen op een televisiedocumentaire, die op 3 juli 2002 is uitgezonden door de televisiezender ARTE. Hierin geeft ARTE op indringende wijze verslag van de val van Srebrenica. De videoband heb ik via het NIOD verkregen, na het NIOD hiervan op de hoogte te hebben gesteld. Ook de Koninklijke Landmacht heb ik hierover ingelicht.
Mijn schrijven is gebaseerd vooral op mijn bezorgdheid over de zorg en nazorg. Binnen de contacten met de Koninklijke Landmacht hebben de directe collega's van Raviv mij na hun terugkeer in 1995 tot klankbord gekozen en dat is tot heden nog zo gebleven. Hun ervaringen die ze naar mij toe uitten waren niet gecensureerd. Ik heb mij voorgenomen om er op een gepaste wijze mee om te gaan en hun vertrouwen niet te schaden. Door radio- of t.v.-uitzendingen ben en word ik wel op de proef gesteld. Ik werk niet mee aan het afleggen van opgelegde verklaringen door de pers om maar ongenoegen en kritiek te uiten om sensationeel nieuws te maken. Ik vraag aan u als enquêtecommissie om een open transparant onderzoek.
Waarom gingen de Dutchbatters ?
Zeven jaar na de dood van Raviv ervaar ik het als weer pijnlijk om die vraag, die ik aan hem stelde, te moeten ondergaan. Bij zijn afscheid was het antwoord dat Raviv zelf gaf: Ik ga voor de vrede. Voor mij was dat toen een opluchting, blij was ik allerminst. Ik wist dat hij nooit meer terug zou komen. Ik maakte mij grote zorgen over de taakinvulling. Ik maakte me zorgen over wat er kon gebeuren. Ik ben geen deskundige, maar ga af op mijn levenservaring: weet wat oorlogen kunnen veroorzaken en ik weet ook wat in het toenmalige Joegoeslavie zich voordeed en wat kon gebeuren.
Volgens mij is wat in ons maatschappelijk en politiek denken ontbreekt, wat ook onze zwakte is, dat wij schromelijk verzuimd hebben een doorgeefluik te zijn. Als oorlogsslachtoffer kon of
vertrouwelijk
Dat de Dutchbatters gingen is niet zomaar. Daar ken ik hen te goed voor.
Zij stonden voor een moeilijke taak uit te voeren in een onmogelijke structuur te ver van de verantwoordelijken. Ze waren te licht en te opzichtig bewapend.
Een vredesmissie moet leiden tot vredeshandhaving, die is niet te vervullen als deze niet op acoorden is gebaseerd. Het was een taakstelling in oorlogsgbied met strijdende partijen.
Binnen de VN lag verschil in opvatting over vredesonderhandeling en militaire ondersteuning, dan kan veel misgaan. Niet weten en ontkennen leidde tot besluiteloosheid. Het drama Raviv was geen incident op zich. Wat ik begrepen heb en nooit door Defensie is weerlegd, is dat Raviv en zijn collega's zich opwierpen als onderhandelaars. Voor de geschiedenis wellicht op laag niveau, maar wel gebeurd (misschien) op een cruciaal moment voor de val.
Wat u mist en niet is verteld of gerapporteerd betreft de zorg en de nazorg na de dood van Raviv en de terugkeer met het vliegtuig op Soesterberg. Als vader van Raviv ervaarde ik dit als een ontzetting. Voor de duidelijkheid : Ik ben gescheiden maar Raviv is wel mijn zoon. Defensie wilde niet van de regels afwijken en mij informeren. De handelwijze was formeel: strak volgens de regels. Ik moest zelf per telefoon met Defensie in Den Haag contact opnemen, terwijl in het t.v.-journaal van 8 uur de naam van Raviv vrijgegeven was. Ik stond wel voor de onmogelijke taak mijn familie direct te informeren. Op mijn verzoek heb ik de volgende dag morele steun van de humanistisch raadsman van Raviv gekregen. Maar voor en tijdens de militaire begrafenis heb ik geen overleg mogen voeren. Er is ook de fout gemaakt om mij een rekening te presenteren van de begrafenis. Op persoonlijke titel is door de raadsman van Raviv gevraagd om op zijn begrafenis een toespraak te houden.
In mijn toespraak heb ik de wens van Raviv tijdens zijn afscheid van mij uitgesproken: We hebben je een Joodse voornaam gegeven, maar ik had je zo graag een Joodse achternaam willen geven. Nimmer heb ik van Defensie een vraag over Raviv of reactie gekregen. Dat Raviv een Joodse voornaam had was toch een teken dat het om een Joodse identiteit ging. Op eigen initiatief heeft de heer W. van Dijk, krijgsmachtrabbijn, op een bijzondere wijze na de begrafenisceremonie contact gelegd. Als het alleen om een voornaam gaat; daarbij schiet de nazorg schromelijk te kort. Men weet en kan er niet mee omgaan.
Bureau Casemanagement geeft met moeite fouten toe en is pas twee-en-een half jaar geleden in het leven geroepen.
De zorg en de nazorg is in belang van Defensie. Crisisberaad of grote spanningen kunnen leiden tot oorlog. Dat is ons allen bekend. Als men inzicht wil hebben in en mee wil praten moet men geïnformeerd en goed gedocumenteerd zijn. Luisteren naarde samenleving is bepalend. Amateuristische methodes en geen open transparante ondersteuning zijn geen bijdragen aan de samenleving.
Men komt tot misvorming van communicatie, mismanagement. Men kan niet omgaan met een samenleving waarin uitgelegd wordt wat ik en wij vragen : Waarom.
Dat leidt tot getraumatiseerd overleg.
Na de officiële uitreiking van het NIOD-rapport op 10 april en de tekstuitleg op 11 april 2002 tijdens een bijeenkomst van Dutchbat 3 te Stroe, was de pers al zeer deskundig. De analyse was al opgemaakt.
Onder embargo zijn stukken vrijgegeven. De passage over Raviv is zo ook naar buiten gekomen. Mijn vertrouwen is bijzonder geschaad. Ik stel vast dat het niet gepast was en is dat het NIOD zich hiervoor heeft geleend, niet zorgvuldig naar alle betrokkenen toe.
hiervoor uitnodigen.' Het NIOD verwijst mij in een brief dd. 14 augustus j.l. door naar de heer Bakker, voorzitter van de Tweede Kamercommissie.
Op 30 juni 2002 heb ik in een brief aan de Personeelszorgcoördinatie van de Koninklijke
Landmacht mijn bezorgdheid over de zorg en nazorg voorgelegd. In deze brief heb ik suggesties gedaan. Tijdens het gesprek met Personeelszorgcoördinatie op 17 oktober j.l.
heb ik de volgende tekst uitgesproken en voorgelezen :
'Ik wil het initiatief nemen en de nadruk erop leggen dat er wel een organisatie moet komen.
Een eerste stap zou de vorming van een breed platform kunnen zijn. De organisatie moet kunnen beschikken over middelen, een open en toegankelijk hulp-en informatiecentrum,
materiële en immateriële steun bieden aan betrokkenen. De organisatie moet op den lange duur zijn bestaansrecht hebben met het oog op alle gebeurtenissen binnen en buiten
Defensie. Ik wil mij verbinden aan, en ideeën aanleveren voor, elk initiatief dat gericht is op de nazorg.'
De reactie in de brief van 23 oktober j.l. van Personeelszorgcoördinatie is dat ik mij moet wenden tot de Nederlandse Bond voor Oorlogs- en Dienstenslachtoffers (BNMO).
Mijn bezwaar zit hier in dat voor mij de zorg en nazorg, binnen de Koninklijke Landmacht aan de orde is en gekoppeld aan de actualiteit.
In deze brief antwoordt men ook dat ik in de gelegenheid gesteld word voor een periode van
3 achtereenvolgende jaren één GV-bijeenkomst van het rabbinaat bij te wonen, de reiskosten zullen vergoed worden 'conform de hiervoor geldende regels' van de Koninklijke
Landmacht. Het bezoek door de krijgsmachtrabbijn de heer W. van Dijk is voor deze periode van één tot twéé keer per jaar uitgebreid.
Na 3 jaar zal herzien worden of deze regeling geëffectueerd zal worden.
De slotzin is: 'Ik hoop dat ik u hiermee voldoende geïnformeerd heb en enigszins tegemoet ben gekomen aan uw wens om in ieder geval betrokken te blijven bij de nazorg rond het overlijden van uw zoon.'
Dit antwoord is in tegenstelling tot de brief van de Minister van Defensie Dr. Ir. J.J.C. Voorhoeve dd. 11 juli 1996 :
Ten slotte wijs ik u erop, dat u te allen tijde een beroep kunt doen op de professionele organisaties van de defensieorganisatie indien u daar behoefte aan heeft.'
Ik heb niet het gevoel van erkenning binnen de Koninklijke Landmacht. Dit heeft voor mij niet geleid tot open, betere en duidelijke zorg en nazorg. Ik zal en kan me niet stilhouden of passief reageren; ik zal veel moeten uitleggen.
Voor u als commissie ligt nu een taak in het voorkomen van een wereld van onbegrip. Ik wens u alle wijsheid en sterkte toe.
Hoogachtend,
C.W.F, van Renssen
w
k Minister-President Ministerie van Algemene Zaken
Vertrouwelijk Secretaris-Generaal
Postadres Postbus 20001 2500 EA Den Haag
Bezoekadres Binnenhof 19, Den Haag
0 Contactpersoon CJ. Kramer
E - m a i 1 c.kramer@minaz.nl
Telefoon 070 - 356.43.94 Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica De heer B. Bakker, voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag
V*
Sn&lr-oZ- 5 070 365 41 74
Datum 30 oktober 2002
Kenm erk 02M442616
Onderwerp Srebrenica Geachte heer Bakker,
Naar aanleiding van uw brief van 17 oktober jl., uw nummer 84-Sreb-02, bericht ik u, mede namens mijn ambtgenoten van Buitenlandse Zaken en van Defensie, het volgende.
In het kader van uw onderzoek hebt u een aantal (oud-) bewindslieden en (oud-) ambtenaren en militairen schriftelijk uitgenodigd voor een vertrouwelijk voorgesprek. Conform het Protocol van Afspraken van 24 juli jl. hebt u de huidige betrokken ministers toestemming gevraagd voor het vertrouwelijk horen van een aantal nog in dienst zijnde ambtenaren en militairen. Wij hebben deze toestemming onmiddellijk verleend.
Een aantal personen heeft zich, naar aanleiding van de tot hen gerichte "persoonlijk/vertrouwelijke" uitnodiging, op eigen initiatief tot de ministeries van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Algemene Zaken gewend met het verzoek om bijstand, zoals inzage in documentatie. Betrokkenen deden deze verzoeken omdat zij zich degelijk op het voorgesprek met uw commissie wilden voorbereiden. Uiteraard hebben wij daarop positief gereageerd. Enkelen hunner hebben het stenogram van hun voorgesprek uit eigener beweging aan ons ter beschikking gesteld. De betrokken denartementen ziin er In uw brief vraagt u om de correspondentie die tussen de ministeries en de voor een voorgesprek uitgenodigde personen is gewisseld. Alleen Defensie heeft gecorrespondeerd.
Op 17 september jl. schreef de secretaris-generaal van dat ministerie een brief aan alle Defensie-ambtenaren die waren uitgenodigd voor een voorgesprek. In die brief zijn zij gewezen op hun rechten en plichten ten aanzien van een parlementaire enquêtecommissie (zie bijlage 1).
In een volgende brief van 11 oktober jl. richtte de secretaris-generaal zich ook tot personen die vroeger bij Defensie in dienst waren. In die brief werd gevraagd om - indien men daarmee zou instemmen - een exemplaar van het verslag van het voorgesprek met uw commissie aan Defensie ter beschikking te stellen, (zie bijlage 2).
Naar aanleiding van uw verzoek in uw brief van 30 oktober 2002, kenmerk 93-Sreb-02, ontvangt u tevens een overzicht van de ter beschikking gestelde stenografische verslagen, (zie bijlage 3).
Wij hebben ons in ons beleid ten aanzien van de onderhavige parlementaire enquête voor alles laten leiden door de overweging dat de regering, in de geest van de gedachtenwisseling in de Tweede Kamer op 17 en 25 april jl. en van het met uw commissie overeengekomen Protocol van Afspraken van 24 juli jl, uw commissie optimaal bij haar waarheidsvinding behulpzaam wil zijn. Uw onderzoek heeft immers tot doel de Kamer in staat te stellen een definitief politiek oordeel te vellen over het optreden van de Kamer, de Nederlandse regering en de ambtelijk/militair verantwoordelijken in de aanloop naar, tijdens en na afloop van de gebeurtenissen in Srebrenica. Naar ons oordeel zouden wij in onze verantwoordelijkheid tegenover de Tweede Kamer tekortschieten, wanneer wij aan betrokkenen geen bijstand zouden verlenen, omdat u aan de uitnodigingen de classificatie "persoonlijk/vertrouwelijk" hebt gegeven.
Hoogachtend,
Mr.dr. J.P. Balkenende
MQc^a, X
Nota
Aan defensie
Defensieambtenaren te horen door de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica
..„van Defensie
Secretarisgeneraal
Plein 4
Postbus 20701
2500 ES Den Haag
Telefoon 070-3188188 http://www.mindef.nl
Stellen drs. D.G. Elbrink Telefoon 070-318 78 91 Fax 070-318 78 83 E-mail a.elbrink@mindef.nl
Datum
Ons kenmerk
Onderwerp
17 september 2002 Parlementaire Enquête Srebrenica
De voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica, dhr. A.D. Bakker, heeft minister Korthals - op grond van artikel 5.2. van het protocol van afspraken tussen de commissie en de regering - om toestemming gevraagd u uit te nodigen voor een (besloten) voorgesprek met de commissie. De minister heeft hiermee ingestemd.
Conform artikel 5.3 van mijn Aanwijzing V/20 (ondersteuning parlementaire enquêtecommissie Srebrenica) wil ik u hierbij wijzen op uw rechten en plichten t.a.v. de enquêtecommissie. Hiertoe vindt een aantal documenten gevoegd. Het betreft ten eerste de genoemde Aanwijzing V/20, waarvan deel uitmaakt het protocol van afspraken tussen commissie en regering.
Verder treft u ter toelichting aan:
-
•de Wet op de parlementaire enquête;
-
•een notitie 'juridische aspecten enquêterecht'; deze notitie is opgesteld n.a.v. de Bijlmerenquête, maar wat betreft haar inhoud nog actueel;
-
•Aanwijzing A/883 (protocol van afspraken over onderzoeken van de Tweede Kamer waarbij inlichtingen van ministers en staatssecretarissen worden gevraagd); deze Aanwijzing geeft algemene richtlijnen ten aanzien van onderzoeken door de Tweede Kamer;
-
•Aanwijzing A/857 (externe contacten rijksambtenaren).
Ik wil u vragen in het bijzonder het gestelde in paragraaf 5 (mondelinge informatie) van het protocol van afspraken tussen commissie en regering ter harte te nemen. Kort gezegd komt het erop neer dat u, zowel tijdens het voorgesprek als tijdens een eventueel verhoor, op grond van de gemaakte afspraken met de commissie en de bepalingen in de Wet op de parlementaire enquête wordt geacht een zo aroot moaeliike ODenheid te betrachten, waarbii u zich concentreert od de feiten en zich
Datum
Ons kenmerk
Defensie
17 september 2002
Secretaris-Genei raal
mediatraining, dan verzoek ik u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de directeur Voorlichtir dhr. H. van den Heuvel, tel. 070-3186305.
Ingevolge de Aanwijzing inzake externe contacten van ambtenaren wordt van u verwacht dat u eventuele verzoeken van journalisten door tussenkomst van uw diensthoofd voorlegt aan mij en ter kennisneming aan de directeur Voorlichting. Op deze manier kan worden gewaarborgd dat vanuit he ministerie op uniforme, consistente en door de minister geaccordeerde wijze wordt gereageerd.
Tenslotte verwijs ik u voor eventuele vragen naar aanleiding van deze nota en de gevoegde bijlagen naar het hoofd van het bureau secretaris-generaal, drs. G.A. Kuiper, tel. 070 - 318 6969.
DE SECRETARIS-GENERAAL,
Ministerie van Defensie Secretaris-Generaal
Aanwijzing SG^Hfel//20
Defensie
I
Datum 30 augustus 2002
Onderwerp ondersteuning parlementaire enquêtecommissie Srebrenica
1. Algemeen
1.1 Op 5 juni 2002 heeft de Tweede Kamer der Staten-Generaal overeenkomstig artikel 143 van het reglement van Orde de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica ingesteld. De enquêtecommissie verricht onderzoek naar het optreden van de Kamer, de Nederlandse regering en de ambtelijk/militair verantwoordelijken in de aanloop naar, tijdens en na afloop van de gebeurtenissen in Srebrenica.
1.2 De minister van Defensie hecht groot belang aan de parlementaire enquête en heeft bepaald dat de enquêtecommissie alle medewerking zal worden verleend, met inachtneming van het gestelde in:
(1) de Wet op de Parlementaire Enquête;
(2) het protocol van afspraken over onderzoeken van de Tweede Kamer waarbij inlichtingen van ministers en staatssecretarissen worden gevraagd, bekend gesteld binnen Defensie als Aanwijzing SG A/883;
(3) het protocol 'afspraken tussen de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica en de regering over het verstrekken van informatie' (als bijlage bij deze aanwijzing gevoegd);
(4) deze Aanwijzing, waarin specifieke nadere richtlijnen aan Defensiepersoneel worden gegeven ten aanzien van de ondersteuning door Defensie van bovengenoemde parlementaire enquêtecommissie.
2. Aanspreekpunt
2.1 Voor de enquêtecommissie en voor interdepartementaal overleg op hoog niveau is een aanspreekpunt ingesteld: het Hoofd van het Bureau Secretaris-Generaal, drs. G.A. Kuiper toestel (070-31) 86969. Alle stukken voor de enquêtecommissie en interdepartementaal overleg worden door zijn tussenkomst verstuurd.
zijn bevoegd een beraad bijeen te roepen van vertegenwoordigers van de betrokken krijgsmachtdelen, ressorts en diensten.
4. Toegang tot documenten
4.1 Door de enquêtecommissie zal documentenonderzoek worden verricht. De commissie zal hierbij onder meer gebruik kunnen maken van de reeds bijeengebrachte stukkenverzameling ten behoeve van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie en van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen. De niet-parlementaire onderzoekers zullen een veiligheidsonderzoek ondergaan en krijgen, binnen de met de regering gemaakte afspraken, dezelfde toegang tot materiaal waarin staatsgeheimen zijn vastgelegd als daartoe gerechtigde ambtenaren. Die toegang betreft Nederlandse documenten (tot en met 'stg-zeer geheim') en documenten van de VN, NAVO, de EU en de WEU (tot en met 'secret'). Met betrekking tot de notulen van de ministerraad geldt een specifieke inzageprocedure. De afspraken hierover zijn gevoegd bij het protocol 'afspraken tussen de Parlementaire Enquêtecommissie en de regering over het verstrekken van informatie'.
4.2 Verzoeken om documentenonderzoek zullen in handen worden gelegd van de directeur van het Defensie Archieven Registratie- en Informatiecentrum (DARIC), die de onderzoekers zal begeleiden en assisteren. D.DARIC heeft toegang tot alle archiefbescheiden. Ik roep in herinnering dat ik in mijn opeenvolgende Aanwijzingen over het archiefbeheer bij Defensie, te weten A/855 van 19 juni 1998, A/877 van 2 mei 2002, en A/879 van 1 juli 2002, heb bepaald dat alle archiefbescheiden die betrekking hebben op crisisbeheersings-, vredes- of humanitaire operaties onmiddellijk na afronding, dan wel tussentijds, zodra het administratief belang dat mogelijk maakt, eventueel door tussenkomst van een daartoe aangewezen instantie, aan het CAD/DARIC dienen te worden overgedragen.
4.3 Op grond van internationale gedragsregels voor het verkeer tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten is het niet toegestaan inzage te geven in materiaal van een buitenlandse zusterdienst, zonder vooraf verkregen toestemming van die dienst. Nederland zal zich ervoor inzetten dat voor al het materiaal waarvoor de enquêtecommissie belangstelling heeft een dergelijke toestemming wordt verkregen. Eventuele bijzondere voorwaarden die derden aan het gebruik van dergelijk materiaal stellen, zullen volledig moeten worden gerespecteerd. Indien een land meent, geen inzage te kunnen verlenen, dan dient het betreffende document uit het archief te worden verwijderd en wordt op de plaats daarvan een blad toegevoegd met de tekst: 'overeenkomstig paragraaf 4.3 van de aanwijzing SG V/20 is hier een document van een ander land verwijderd'.
4.4 Indien het archief andere gerubriceerde documenten bevat, die strikt nationaal eigendom zijn van andere landen of van internationale organisaties, dan meldt u dit aan de in paragraaf 2.1 genoemde functionaris, waarna wordt bezien of dit land door Buitenlandse Zaken moet worden benaderd, voorafgaand aan inzage door de enquêtecommissie.
4.5 Bij twijfel over het verlenen van inzage, raadpleegt u de in paragraaf 3.1 genoemde functionarissen. Met uitzondering van de deelnemers aan het debriefingsonderzoek,
Landstrijdkrachten, toestemming is verkregen. Verklaringen worden voor inzage geanonimiseerd in verband met de privacy van derden. -Jt
5. Mondelinge informatie
5.1 Medewerkers van Defensie die door de enquêtecommissie worden uitgenodigd voor een (voorgesprek en/of een verhoor worden in de gelegenheid gesteld zich hierop voor te bereiden.
5.2 Daartoe zal bij de DARIC een kamer worden ingericht, waarin alle terzake relevante en beschikbare informatie, na verzameling ter inzage ligt. Voorzover DARIC niet over de informatie beschikt dient deze onverwijld beschikbaar te worden gesteld. Contactpersoon is de heer J. Gelauf (070-31(86661)).
5.3 Ter voorbereiding op het (voorgesprek en/of verhoor zullen de medewerkers van Defensie door mij worden gewezen op de rechten en plichten tegenover de •' enquêtecommissie.
5.4 Ter voorbereiding op het (voor)gesprek en/of verhoor kunnen medewerkers van Defensie gebruik maken van een voorbereidende mediatraining, die door de directie Voorlichting (DV) zal worden verzorgd.
5.5 Na afloop van een (voor)gesprek met de enquêtecommissie zullen medewerkers van Defensie gevraagd worden verslag te doen van het gesprek opdat dat gebruikt kan worden bij de voorbereiding van anderen en de voorbereiding van de openbare gesprekken.
5.6 Ten behoeve van verslaglegging zullen medewerkers van Defensie bij de verhoren begeleid worden door een medewerker van DV.
5.7 Door mij zullen de gehoorde medewerkers van Defensie, vooruitlopend op de publicatie van het eindrapport van de enquêtecommissie gewezen worden op de noodzaak van een uniforme en consistente en door de minister geaccordeerde reactie. Ingevolge de Aanwijzingen van de minister-president dienen verzoeken om contacten met de pers te worden voorgelegd aan de directie Voorlichting. Indien het eindrapport in uw ogen vraagt om een reactie uwerzijds verzoek ik u daartoe contact met mij op te nemen.
-
6.Informatie-eigenaar
6.1 Informatie-eigenaar van deze aanwijzing is Bureau SG. Hier kunt u terecht voor nadere informatie over de toepassing van deze aanwijzing.
7. Toezicht op de naleving
7.1 De diensthoofden dragen er zorg voor dat deze aanwijzing voldoende bekend is binnen het dienstonderdeel en dat deze volledig wordt nageleefd.
8.Versnreirïinn inwsrkinntrfiriinn on vervaldatum
Aan
Vertrouwelijk
Defensie
Voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica de heer A.D. Bakker Postbus 20018 2500 EA Den Haag
Ministerie van Defensie Secretaris-Generaal
Plein 4
Postbus 20701 2500 ES Den Haag Telefoon 070-3188188 http://www.mindef.nl
JL)ul* - 02-éi
Datum |
31 oktober 2002 |
Ons kenmerk |
D 2002003476 |
Uw brief |
d.d. 30 oktober 2002 |
Uw kenmerk |
nr. 96-Sreb-02 |
Onderwerp |
Srebrenica |
In reactie op de brief van 30 oktober 2002, kenmerk 96-Sreb-02, die u aan de minister-president heeft gestuurd, kan ik u mede namens hem en de minister van Buitenlandse
Zaken als volgt berichten.
Ik heb goede nota genomen van de bezwaren van uw commissie tegen het opvragen van de verslagen van vertrouwelijke voorgesprekken. Deze bezwaren waren voor de secretaris-generaal van mijn departement gisteren mede aanleiding om zijn verzoek te heroverwegen en in te trekken. Betrokkenen zijn heden benaderd (zie bijlage). Tevens is het verslag dat door een van de genodigden vrijwillig ter beschikking is gesteld teruggestuurd. Een verslag dat heden is binnengekomen is per kerende post teruggestuurd.
DE MINISTER VAN DEFENSIE,
Defensie
Aan
Ministerie van Defensie
Secretaris-Generaal
Plein 4
Postbus 20701 2500 ES Oen Haag Telefoon 070-3188188 http://www.mindef.nl
Datum 30 oktober 2002
Ons kenmerk
onderwerp mijn verzoek d.d. 11 oktober jl.
Geachte heer
Op 11 oktober jl. heb ik een brief aan u verzonden waarin ik u heb verzocht om, indien u daarmee zou instemmen, het gespreksverslag van het voorgesprek dat u heeft gevoerd met de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica, aan Defensie ter beschikking te stellen.
Een nadere afweging heeft mij ertoe gebracht u bij deze te vragen mijn verzoek te beschouwen als niet te zijn gedaan.
DE SECRETARIS-GENERAAL,
Den Haag, 31 oktober 2002
Vertrouwelijk
Zeer geachte heer De Lange,
o
4ï
In het op 25 september jl met de Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica gevoerde gesprek heeft de voorzitter mij gewezen op de mogelijkheid van schriftelijke mededelingen aan de commissie.
Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik:
-
1.Tijdens het op 25 september met mij gevoerde gesprek is gevraagd of de heer Van Kemenade de opdracht had om te zoeken naar personen die verantwoordelijk waren voor de belemmering van de waarheidsvinding (bladzij 19 van het verslag). Bij nalezing van enkele stukken uit die periode trof ik de in dit verband verhelderende, op 11 augustus 1998 door de toenmalige minister De Grave in 'NOVA' gemaakte uitspraak aan: "Ik wil wel weten of het juist is dat defensiepersoneel de waarheidsvinding heeft belemmerd. Aan de orde zijn vragen of leden van Defensie medewerkers van de marechaussee hebben geïntimideerd, of er opzettelijk dingen zijn vernietigd en of anderszins is gepoogd de rechtsgang te blokkeren."
-
2.Tijdens het met mij gevoerde gesprek kwam ook inhoudelijke kritiek op het rapport van de heer Van Kemenade ter sprake. In dit verband wijs ik u graag op de bijstelling van een op 5 oktober 1998 aan de Tweede Kamer gezonden reactie van de minister van Defensie op het rapport 'Omtrent Srebrenica'. In een eerdere versie van deze brief, die op 1 oktober 1998 aan de ministerraad is voorgelegd, wordt gesproken over het "grondige en heldere" rapport van de heer Van Kemenade (blz. 2). In de uiteindelijk aan de Tweede Kamer gezonden versie ontbreken deze kwalificaties. Het gaat hier om de enige substantiële bijstelling van de in de ministerraad besproken brief. Beide versies heb ik bijgevoegd.
-
3.Naar aanleiding van het interview van brigadegeneraal b.d. mr. O. van der Wind in 'Vrij Nederland' van 26 oktober jl. kom ik graag nog even terug op een van mijn uitspraken in het voorgesprek met uw commissie. In het interview met 'Vrij Nederland' beweert generaal Van der Wind dat er pogingen zijn gedaan om de teksten van debriefingsverklaringen van Dutchbatters in te zien. Volgens generaal Van der Wind zijn dergelijke verzoeken geweigerd, omdat aan de leiding van het debriefingsonderzoek vertrouwelijkheid zou zijn opgedragen. Zo'n opdracht is
Tegelijkertijd circuleerden -in tegenspraak met de aan de Dutchbatters beloofde vertrouwelijkheid- binnen de Koninklijke landmacht (delen van) debriefingsverklaringen. Bijgaand doe ik u een kopie van een fax toekomen met de daarbij horende (delen van) debriefingsverklaringen van drie Dutchbatters. Om redenen van privacy heb ik de namen van de desbetreffende Dutchbatters onleesbaar gemaakt. Blijkens de afdrukken zijn de verklaringen in eerste instantie verzonden door 'CDPO ABG-KL', de Adviescommissie Bestuurrechtelijke Geschillen van de Koninklijke landmacht. Van deze commissie was generaal Van der Wind toentertijd voorzitter. De verklaringen zijn daarna met een 'Intern Memorandum' doorgefaxt door de souschef operatiën, brigadegeneraal C.H. Nicolai, naar de plaatsvervangend chef defensiestaf) luitenant-generaal A.P.P.M. van Baal en naar de plaatsvervangend directeur voorlichting. Dat de geheimhouding van de honderden individuele gesprekken zwaar drukten op generaal Van der Wind (zoals in het interview te lezen is) kan ik dan ook niet zonder meer beamen.
Ik hoop u hiermee van dienst te zijn geweest.
Met de meeste hoogachting,
X
Bert Kreemers
Aan:
De heer T.N.J. de Lange
Griffier van de Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica
Tweede Kamer
iffjjjh d ft a c h t
Frederikkazeme
Intern Memorandum
Aan Van Datum Ondarwarp
PCDS plv. Oir Voorlichting
C-OPS/BLS Qf 10 juli 1996
Artikel Volkskrant over WCP Srebrenica.
Nummer
-
1.Hierbij drie relevante verklaringen uit het debriefingsarchief, handelend over het verstrekken van wapent uit het WCP aan de ABIH.
-
2.Hfd MID/KL voert momenteel nog een zoekactie uit in het complete archief (m.n. gericht op <tocumenten uit de periode 6 t/m 11 juli).
-
3.Navraag bij de voormalige UNMO, majoor KL A de Haan, is vooralsnog niet mogelijk i.v.m. oefening In Spanje (t/m 20 juli).
-
4.Majoor Franken Is met vakantieverlof, maar wa9 thuis niet bereikbaar.
-
5.Navraag bij Kolonel A. de Jong (debriefingsteam) leverde op dat uit de debriefings naar voren was gekomen dat Dutchbat t/m eind juni (terecht) geweigerd heeft wapens te verstrekken, doch dat begin juli aangeboden zou zijn eenn geval van een Bosnisch-Servische aanval over de CL de wapens zouden worden vrijgegeven. Hiervan is echter geen gebruik gemaakt.
'02' 11/01 16:23 FAX 03 3560 3237 MIM |002/002
31 October 2002
Dear Chairman Bakker, y^Ktlr - 02 - O 6
I acknowledge with thanks your letter dated 21 October 2002.
You have informed me about the establishment of the committee of inquiry regarding the events in Srebrenica, by the Dutch Parliament. In your letter, you mentioned the publication of the report on the fall of Srebrenica by the Netherlands Institute for War Documentation, the contents of which I have been ignorant of, except a very rough English summary.
While I appreciate your invitation, I regret that I am not able to accede to it, because of my current workload and assignments, which cannot be postponed. You may wish to know that I have already acceded to interviews conducted by several Dutch experts as well as by Dutch journalists. While I cannot obviously verify the accuracy of these interviews and reports, I am sure that they are available to you if needed.
Let me wish the success of your inquiry.
With kind personal regards,
Yours sincerely,
Chairman The Japan Center for Conflict Prevention
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocunentatie
NETHERLANDS INSTITUTE FOR WAR DOCUMENTATION
Herengracht 380,1016 c) Amsterdam the Netherlands
Tel: 020-5233800 Fax:020-5233888
E-mail: info@oorlogsdoc.knaw.nl
Postbank: 507906 abn«amro Bank: 460910582
De heer mr. T.N.J, de Lange Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica Postbus 20018 2500 EA 'S GRAVENHAGE
SmA -OSL'Ö
3
Vertrouwelijk
Amsterdam, 31 oktober 2002
Onze referentie: 20022467\SEC BUSEC CR
Geachte heer De Lange,
In het vertrouwelijk voorgesprek dat ik met de commissie had is door mij toegezegd dat ik een aantal vragen gaarne schriftelijk zou beantwoorden. Daarbij ben ik er in eerste instantie van uitgegaan dat die vragen zelf ook nog schriftelijk geformuleerd zouden worden. Nu dit kennelijk niet het geval is zend ik U bijgaande notitie, waarin de informatie die ik toegezegd heb is vervat in een wat uitvoeriger uiteenzetting die voor de interpretatie van het hoofdonderwerp van ons gesprek ("onkunde" en "onwil" bij de legertop) mijns inziens van veel belang is. Ter vertrouwelijke kennisneming voeg ik enkele interne notities van leden van het onderzoeksteam toe, die wellicht als nadere toelichting van nut kunnen zijn.
Met vriendelijke groet,
J.C.H. Blom
Vertrouwelijk
Onkunde en onwil bij de legertop en in het rapport van Kemenade.
-
1.Het NIOD-rapport gebruikt de term vonwil' van de legertop in de analyse van de grote problemen die rezen in de nasleep van het drama in en rond Srebrenica. Het gaat daarbij om het proces van verzamelen en distribueren van informatie over wat er tijdens de aanval op en de verovering van Srebrenica en de aanwezigheid van Dutchbat in Potocari na de val was gebeurd. Het is nadrukkelijk één van de (en zeker niet de enige) karakteriseringen van deze Nstrijd om de informatie'. Andere factoren waren bijvoorbeeld onvermogen de politieke relevantie van bepaalde zaken goed in te schatten, een algemeen slechte verhouding tusen de legertop en de centrale organisatie, klungeligheden in de communicatie en het verwerken van informatie. Tezamen zijn die andere factoren wel aangeduid als onkunde. Zowel bij onkunde als bij onwil gaat het bovendien in de eerste plaats om karakteriseringen van een proces en is het niet de bedoeling om kwalificaties van individuen, als ging het om een personeelsdossier, te leveren. Het is ook geenszins zo dat in het relaas (reconstructie en analyse) van het NIOD uitsluitend naar de legertop wordt gekeken om de problemen rond de informatie te verklaren. Ook het centrale niveau krijgt ruim aandacht. In deze notitie gaat het verder vooral om die onwil van de legertop, maar de bredere context moet niet uit het oog verloren worden.
-
2.Onwil wordt in de van Dale gedefinieerd als x gebrek aan goede wil'. In die zin is het begrip ook door het NIOD gehanteerd. Het gaat niet om een samenzwering tot insubordinatie. Het rapport wijst de karakterisering vdoofpot' ook met zoveel woorden af. Dit gebrek aan goede wil heeft betrekking op de
2 stadium geuite wens om zo spoedig mogelijk volledig en over alle aspecten van het drama Srebrenica te worden ingelicht.
Alleen dan meende de minister op adequate wijze verantwoording te kunnen afleggen aan het parlement en het publiek. Onwil en onkunde vermengden zich in de praktijk per geval in een verschillende balans. Het hele proces overziend valt de 'goede wil' om conform de instructie uit 1992 en de uitdrukkelijke wens van de minister van juli 1995 te handelen nauwelijks te bespeuren.
-
3.Het ging bij de handelwijze van de legertop (een naar zijn aard enigszins onbepaald begrip, maar evident slaand op de bevelhebber der Landstrijdkrachten als integraal verantwoordelijk voor zijn krijgsmachtonderdeel en de hoogste militairen behorend tot zijn staf, in het bijzonder op hen die op enigerlei wijze bij de nasleep van Srebrenica waren betrokken) niet om gebrek aan interesse voor wat er gebeurd was. Integendeel de legertop was in menig opzicht er zeer kien op te weten wat zich had afgespeeld. Het ging er ook niet om alles vervolgens binnenskamers te houden. Zoals gezegd was het geen streven naar een doofpot. Maar de legertop had wel de wens de informatiestroom te beheersen en zelf te bepalen wat naar buiten kon worden gebracht en wat niet. Daarbij speelde de begrijpelijke wens het personeel te beschermen tegen de soms zeer ingrijpende gevolgen van emotievolle publiciteit en om het imago van de landmacht en in het bijzonder de luchtmobiele brigade en Dutchbat te bewaken. Dat strookte niet altijd met de wens van de minister om zo ruim mogelijk informatie naar buiten te brengen. Ook de aandacht voor de diverse aspecten van de gebeurtenissen was bij legertop en minister verschillend geaccentueerd. Heel globaal gezegd had de legertop meer aandacht voor de operationele aspecten, terwijl bij de minister de mensenrechtenschendingen het hoogst in het vaandel stonden.
Een dergelijke spanning in de relaties binnen grote en comlexe organisaties tussen centrale leiding enerzijds en relatief zeer zelfstandig opererende onderdelen anderzijds, is bepaald niet ongewoon. Het komt op grote schaal zowel bij overheid als bedrijfsleven voor. Centrale leiding en verzelf-
3 was hier ook het geval - om de vraag hoever de bemoeienis van de centrale leiding mag gaan. Wat behoort tot het domein van de minister en wat tot het domein van de legerleiding?
Het gehele verhaal van de informatieverzameling en distributie overziend is duidelijk zichtbaar hoezeer de legertop meende dat Dutchbat een zaak van de landmacht was en ook op dat niveau moest worden afgehandeld. Dat staat haaks op de wens van de minister tot op details en in alle opzichten geïnformeerd te zijn om zo naar eigen inzicht met parlement en publiek (via de voorlichtingskanalen en de media) te communiceren. Er was daarvoor bij de Koninklijke Landmacht weinig begrip, zoals er een gering invoelingsvermogen was voor wat de politieke verhoudingen en de media vroegen. Zonder dat het om uitdrukkelijke insubordinatie gaat, was daarom ook van goede wil om naar de wens van de minister te handelen weinig sprake.
-
4.Het NIOD heeft dus geen materiaal verzameld voor beoordeling van personeel. Dat was niet zijn taak. Wel heeft het NIOD - en dat was wel zijn taak - het verhaal zo concreet mogelijk verteld, waarbij het handelen van individuen (militairen en burgers) soms tot in detail beschreven wordt. Daarmee zijn de individuele verantwoordelijkheden ook duidelijk terug te vinden. Wie er behoefte aan heeft dat individuele optreden politiek, moreel of anderszins van een appreciërende kwalificatie te voorzien, kan dat op grond van het rapport doen. Zo'n oordeel volgt meestal niet één op één voort uit de beschrijving en verklarende analyse van de gebeurtenissen. Men kan er verschillend over oordelen. Het uitspreken van zo'n oordeel is niet zonder meer op een historisch-wetenschappelijk onderzoek te baseren. Het lag daarom niet op de weg van het NIOD dit type personeelsbeoordelingen te geven.
-
5.Hieronder worden op uitdrukkelijk verzoek van de Parlementaire Enquête Commissie enkele concrete voorbeelden gegeven van gebeurtenissen, ten dele op individueel niveau, die deze onwil illustreren. Dat gebeurt overigens onder het nadrukkelijke hierboven geformuleerde voorbehoud en de nadere toelichting op het begrip. Al deze voorbeelden zijn in het rapport in meer
4 eenzijdig verzelfstandigd te worden.
Onwil in bovenbedoelde zin is vast te stellen bij:
-
-de wijze waarop de Militaire Inlichtingendiensten van de krijgsmachtonderdelen - in dit geval relevant de MID/KL - hun informatie weigerden te delen met de MID van de centrale organisatie; als gevolg daarvan werd ook de minister niet (adequaat) ingelicht (zie: Intelligence bijlage, hoofdstuk 3)
-
-de zeer beperkte mate waarin de BLS (Couzy) te Zagreb verworven informatie deelde met de minister, hoewel hij wist dat de minister juist op het gebied van de mensenrechtensituatie grote zorgen had (zie Deel IV, hoofdstuk 5, paragraaf 31)
-
-de 'geheime agenda van Couzy' als onderdeel van de missie van de Sectie Militaire Geschiedenis met betrekking tot een communicatie tussen DCBC en KL-Crisisstaf (en beiden met de diverse instanties op de Balkan) ; het wantrouwen van de BLS jegens de centrale organisatie sprak hier heel duidelijk (zie Deel IV, hoofdstuk 5, paragraaf 22)
-
-de beperkte verslaglegging van de debriefing te Zagreb door generaal Bastiaanse en het gegeven dat, toen generaal Warlicht dit rapport aan de minister doorgaf, dit volgens anderen duidelijk niet de bedoeling bleek (zie Deel IV, hoofdstuk 5, paragraaf 24 en hoofdstuk 7, paragraaf 4)
-
-de tegenstand van generaal Warlicht, tijdens de korte periode dat hij waarnemend bevelhebber was, om het onderzoek zoals de minister dat wilde te accepteren; hij handelde daarbij in de overtuiging op één lijn te zitten met zijn collegae; dat gold ook voor zijn uiteindelijke acceptatie toen hij meende dat het in feite om een bevel ging; voor alle duidelijkheid, Warlicht meende dat een onderzoek zoals de minister wilde maar beter door het centrale niveau zelf dan wel extern kon worden uitgevoerd; hij verzette zich niet tegen de gedachte aan onderzoek alszodanig (zie deel IV, hoofdstuk 7, paragraaf 6)
-
-het hele proces waarin de debriefing in de zomer van 1995 onder verantwoordelijkheid van generaal Van der Wind werd vormgegeven en vervolgens uitgevoerd, kenmerkt zich door een cumulatieve reeks van beslissingen, die elke keer een verdere stap betekenden in de richting van een onderzoek en een rap-
5 gebrek aan goede wil) is een overtuigende verklaring (zie Deel
IV, hoofdstuk 7)
bij de aanbieding van het debrief ingsrapport werd het zogenaamde feitenrelaas, dat voor de beantwoording van vragen een heel rijke bron van informatie had kunnen zijn, niet aan de centrale organisatie en de minister ter hand gesteld; wel waren er exemplaren bestemd voor de BLS en de CK Mar.; meedenken met de minister en diens verantwoordelijkheden, zou onderkenning van deze nuttige functie met zich mee gebracht hebben
-
-het incident van de vlekkende kolonel' en de afhandeling daarvan na diens ontmaskering illustreert op wel heel duidelijke wijze de vijandige atmosfeer rond de BLS jegens de minister; hier was zelfs sprake van een bewuste actie om de minister te beschadigen (zie Deel IV, hoofdstuk 8, paragraaf 5)
-
-rond het 'medisch dossier' is meer dan eens informatie, die op het niveau van de legertop (in dit geval in het bijzonder de generaal van Baal) aanwezig was, niet doorgegeven (zie Medische bijlage pp. 136-141)
de besluitvorming rond de bevordering van Karremans tot kolonel was formeel een zaak van de bevelhebber; de politieke gevoeligheid ervan springt niettemin in het oog; goede wil de minister steeds adequaat op de hoogte te houden, zou tot vroege melding daarvan hebben geleid.
N.B. Ook de meeste andere incidenten rond de informatievoorziening aan parlement en pers laten elementen van gebrek aan goede wil zien, al zijn aspecten van 'onkunde' daarbij wellicht wat nadrukkelijker aanwezig; te denken valt aan de verklaring van Franken van 17 juli 1995, de lijst van 239 namen, de managementrapportage, de brief van Karremans van 29 augustus 1995; in een enkel geval, zoals bij het mislukte fotorolletje, is de minister wel spontaan direct ingelicht (in dit geval door de commandant van de Marechaussee). 6. In het rapport van Kemenade is het element van onwil niet of nauwelijks onderkend. Dat is ten dele het gevolg van de op goede gronden beperkte taakopvatting van Van Kemenade en de sterke tijdsdruk waaronder hij werkte. Toch was volgens het NIOD in Van Kemenades eigen interviewmateriaal, dat bij zijn
6 de publicatie van het rapport opgemerkt. Als voorbeelden kunnen geldende interviews met G. Kremer, De Winter, P.H. Rutten en
Van Dijk, Ter Kuile, Hetebrij, Brantz en Warlicht.
Voor alle duidelijkheid zij hier herhaald dat het NIOD-rapport expliciet opmerkt dat voor de beschuldiging, dat Van Kemenade niet integer zou zijn te werk gegaan en dat de conclusies aan het onderzoek vooraf zijn gegaan, geen bewijs is aangevoerd.
1 november 2 002
J.C.H. Blom Directeur NIOD
?
Mr. T.N. J. de Lange
Enquêtecommissie Srebrenica
Tweede Kamer der Staten-Generaal ,-
Postbus 20018 S>f?&k> - 0 2. -
2500 EA Den Haag
Brigade Generaal Jhr. J.H. de Jonge Camp TFF Bunardzik Macedonië
Betreft: uw schrijven kenmerk 113-Sreb-02 Skopje, 6 november 2002
Geachte heer De Lange,
Hierbij reageer ik op de oproep van de Enquêtecommissie Srebrenica welke mij oproept te verschijnen op vrijdag 15 november 2002. Middels dit schrijven verzoek ik de commissie mij toe te staan op een latere datum voor de commissie te verschijnen. De heb de volgende redenen voor dit verzoek.
Momenteel bevind ik mij als commandant van Task Force Fox in Macedonië. Het verschijnen voor de commissie betekent dat ik voor het in- en uitvliegen, het voorbereiden op en het daadwerkelijke verhoor een week de tijd moet uittrekken. Gezien de onzekere situatie in Macedonië - de nieuwe regering zit nog niet stevig in het zadel, de reacties van de bevolking jegens de momenteel lopende census, het recente vertrek van mijn twee ervaren ondercommandanten en chef staf, en het huidige proces van meningsvorming hier in Skopje waarbij van mij adviezen gevraagd worden betreffende de voortzetting van het mandaat van TFF na 15 december, kan ik een week afwezigheid niet verantwoorden. Met name een correcte interpretatie van het mandaat in de zich op de grond voordoende situaties - een expliciete richtlijn van de Chef Defensie Staf- en het garanderen van de juiste force protection - een verantwoordelijkheid die bij mij zwaar weegt - durf ik nu niet uitbanden te geven aan mijn ondercommandanten aangezien zij slechts drie weken in het gebied zijn.
Bovendien heb ik aan mezelf gemerkt dat het voorgesprek van 10 oktober jl. en - als gevolg daarvan - het gedeeltelijk herleven van mijn periode in Bosnië, mij veel energie heeft gekost en enige tijd op mijn gemoed heeft doorgewerkt. Dit alles gaat ten koste van mijn huidige taak als operationeel commandant.
Op 15 december aanstaande zal ik het commando overdragen aan een opvolger. Vanaf dat moment sta ik volledig tot uw beschikking. De zou het bijzonder op prijs steUen als u mij tot dat moment respijt wilt geven. Mocht u toch op een eerder tijdstip nadere inlichtingen wensen dan verzoek ik de commissie dit af te handelen op de wijze aangegeven in artikel 23 van de Wet op de parlementaire enquête.
Hoogachtend, Wg.
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
NETHERLANDS INSTITUTE FOR WAR DOCUMENTATION
Herengracht 380,1016 cj Amsterdam the Netherlands
Tel: 020-5233800 Fax:020-5233888
E-mail: info@oorlogsdoc.knaw.nl
Postbank: 507906 abn«amro Bank: 460910582
De griffier van de enquêtecommissie Srebrenica Mr. T.N.J, de Lange Postbus 20018 2500 EA Den Haag
£njdr~Q%,-ï$L
1
1 y w-utfwvaj
14 november 2002
Geachte Heer De Lange,
In de bijlage over de archieven bij het NIOD-rapport staat vermeld dat het archief van het kabinet van de bevelhebber der landstrijdkrachten in de loop der tijd leek te zijn geschoond omdat daar geen persoonlijke stukken van de bevelhebber meer in konden worden aangetroffen.
Los van de vraag of hier schoning van het archief heeft plaatsgevonden, wijs ik u er op dat zich in hei arcniei van de debriefing in Asstn, onder nummer 7G, een uitgetikte versie van persoonlijke aantekeningen van generaal Couzy bevindt met als titel "Aantekening BLS' en gemerkt strikt-persoonlijk uitsluitend BLS/CKab. Deze aantekeningen vormen de weerslag van gesprekken die door generaal Couzy in Zagreb zijn gevoerd met vrijgelaten gegijzelden en personeel van de verbandplaats.
Ik acht het gewenst u hier op te attenderen, temeer daar ook generaal Couzy tegen het NIOD heeft verklaard niet meer in het bezit te zijn van deze aantekeningen. De gegevens als zodanig zijn dus nog wel beschikbaar.
Met vriendelijke groet,
J.C.H. Blom
C^o o ** O « f-&%.
Directeur
SaJ-
6$L - 10^ Leiderdorp, 17 november 2002 AAN de Voorzitter en leden van de Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica t.a.v. De Weledele Heer A.D. Bakker, Postbus 20018 2500 EA Den Haag cc Prof. Dr. H. Blom Op 25 september jl. ben ik door uw commissie in een besloten vergadering gehoord over mijn betrokkenheid, ervaringen en herinneringen over de aanzet tot het grote debriefingsonderzoek te Assen, tijdens welke aanzet ik de funktie van Bevelhebber der Landstrijdkrachten heb waargenomen.
Tijdens dat verhoor zijn uiterst relevante vragen gesteld, maar door de beperke tijd is er naar mijn gevoel te kort stil gestaan bij het feit dat ik de opdracht aan de Koninklijke Landmacht om het debriefingsonderzoek voor zijn volledige verantwoording en rekening te nemen aanvankelijk heb geweigerd. Ik was de mening toegedaan dat een dergelijk breed onderzoek, waarbij de landmacht zelve ook onderzoeksobjekt zou zijn, door de centrale organisatie van het ministerie, of nog beter, door een externe organisatie diende te worden uitgevoerd.
Ik acht dit feit van cruciaal belang omdat het de konklusies van het NIOD, dat er bij de landmacht sprake was van onwil, het welbewust beperkt houden van de informatiestroom aan de minister en het naar de hand zetten van het debriefingsonderzoek, logenstraft. Mijn aanvankelijke weigering van de onderzoeksopdracht wint nog verder aan belang doordat het in het NIOD-rapport, evenals de redenen waarom en de voorwaarden waaronder ik de opdracht uiteindelijk toch heb aanvaard, geheel is verzwegen waardoor een onjuist perspektief is ontstaan.
Hoewel ik zeer goed besef dat dit onderwerp een beperkt onderdeel vormt van de ruimere opdracht aan uw commissie, meen ik dat het niettemin van saillante betekenis is, omdat het juist die konklusies betreft die, versterkt door het lange uitblijven van het NIOD-rapport en passend binnen een inmiddels gegroeid 'Gesundes Volksempfinden' over de rol van de Koninklijke Landmacht, in rap tempo en in brede kring door zowel de media als de politiek verantwoordelijken welhaast kritiekloos zijn overgenomen.
Hoewel ik van nature een positieve instelling heb en ik alle vertrouwen heb in het oordelend vermogen van uw commissie, zou ik het mijzelf nimmer kunnen vergeven indien ik niet alles in het werk had gesteld om bij te dragen aan het vinden en verspreiden van de waarheid over de betrouwbaarheid van de toenmalige landmachttop.
Het is dan ook om deze reden dat ik er aan hecht u hierdoor nadere informatie te verschaffen. Het betreft dan een selektie van mijns inziens wezenlijke onjuistheden, onvolledigheden, ongegronde spekulaties, suggestieve konklusies en onzin in Hoofdstuk 7 van Deel III van het NIOD-rapport. Onjuistheden, etc. die voorkomen hadden kunnen worden bij een zorgvuldiger werkwijze door, zoals bij wetenschappelijke onderzoeken gebruikelijk en vereist is, bij voorbeeld het horen van alle betrokkenen, het laten verifiëren van gespreksverslagen door de geïnterviewden en het bewust zoeken naar mogelijkheden tot falsifikatie van de konklusies.
Ik besef zeer goed dat ik met deze brief de schijn op mij kan laden vanuit een verdedigende positie te spreken. Ik weet echter geen andere manier om die schijn te vermijden en toch de aandacht te vestigen op de verregaande slordigheden op grond waarvan in het NIOD-rapport de konklusies zijn getrokken dat de landmachttop bewust informatie aan de minister heeft onthouden en de opzet en uitvoering van het debriefingsonderzoek naar zijn hand heeft gezet.
Afgezien nog van het feit dat ik mij persoonlijk geraakt voel door deze beschuldigingen, waar met mij vooraf overigens ook niet over is gesproken, vind ik ze in algemene zin ook zeer ernstig. Het moet immers wel heel erg met een demokratische samenleving gesteld zijn indien zij niet kan vertrouwen op de loyaliteit en gehoorzaamheid van de topleiding van haar zwaardmacht.
Voor alle duidelijkheid benadruk ik dat mijn bedoeling van de (beperkt)e opsomming van de vele onzorgvuldigheden etc, is om uw aandacht te vestigen op de uiterst povere onderbouwing van de eerdergenoemde konklusies, die, helaas, inmiddels ook in de publieke opinie als onomstotelijk vaststaand zijn beschouwd, zonder dat ze eerst op hun juistheid zijn getoetst. Deze ongefundeerde konklusies, hebben ook tot politieke gevolgen geleid. Zo heeft de bevelhebber der landstrijdkrachten onder zware druk zijn funktie ter beschikking gesteld en heeft de minister-president bij de aankondiging van het aftreden van het kabinet de "tekortschietende informatievoorziening uit de landmachttop" als aanvullende overweging genoemd.
Ik merk nog op dat indien uw commissie mijn mening, dat meergenoemde konklusies ondeugdelijk zijn en redelijkerwijs niet getrokken hadden kunnen worden, kan delen, ook de grond ontvalt aan een andere konklusie uit het NIOD-rapport, n.l. die waarin t.a.v. het rapport van de heer Van Kemenade wordt gekonkludeerd dat "...het verzamelde materiaal (...) voldoende aanwijzingen in zich droeg om ook het spoor van onwil bij de landmacht als oorzaak van de haperende informatievoorziening bij Defensie te signaleren" (blz 3170).
Terzijde mag ik in dit verband nog onder uw aandacht brengen dat de (ook al bijna alom en klakkeloos) geaccepteerde dichotomie 'onwil - onkunde', een simplifikatie van de werkelijkheid met zich brengt. Naast onwil en onkunde is er immers ook nog sprake van gebeurtenissen die eerst later in de tijd van belang worden of eerst dan een sterkere (politieke) aandacht krijgen.
Tenslotte wens ik u sukses met het formuleren van uw eindkonklusies en vertrouw ik er op dat uw commissie daarbij het verzwegen feit van mijn aanvankelijke weigering tot het voor de volledige verantwoording van de landmacht nemen van het grote debriefingsoderzoek op toereikende wijze in haar overwegingen zal weten te betrekken.
Enkele onjuistheden, onvolledigheden, speculaties en suggestieve konklusies in Hoofdstuk 7 (De grote debriefing in Assen, van 4 september tot 4 oktober 1995)
van Deel III van het NIOD-rapport "Srebrenica een 'veilig' gebied"
Drs Eric E. Warlicht
Waarnemend Bevelhebber der Landstrijdkrachten van 22 juli - 12au<iiistus 1995
-
2.De aanzet tot de grote debriefing
Geen bevestiging. Blz 2937, 5e regel van onder:
De indruk bestond dat hij [Bastiaans] enige zaken onder het tapijt had willen vegen.
Behalve wellicht de bron die hierbij is genoemd is geen bevestiging van deze bewering te vinden. Generaal Bastiaans is ook niet om een nadere toelichting hierover gevraagd.
Onjuist Blz 2937,4e regel van onder:
Overigens kreeg de minister op 28 juli pas het definitieve verslag van de debriefing in handen, nadat hij er zelf om had moeten vragen. Het was de bedoeling van Couzy geweest het niet verder dan zijn eigen bureau te laten gaan.
Het betreft hier 2 onjuistheden: Ten eerste heeft de minister niet pas op 28 juli het verslag gekregen, maar op 28 juli, de dag waarop het rapport ook bij mij als waarnemend Bevelheber der Landstrijdkrachten (BLS) werd bezorgd. Bovendien was het weliswaar waar dat de minister om het rapport had gevraagd, maar ook zonder die vraag had de wnd BLS het rapport naar de minister doorgestuurd.
In de tweede plaats is het onjuist dat het de bedoeling van Couzy was om het rapport niet verder dan zijn bureau te laten komen. De genoemde bron van deze bewering (Van Kemenade, deel 2, bijlage 4, E.E. Warlicht) is misleidend, want deze bewering is daar niet in terug te vinden.
Onjuist Blz 2938.18e regel van boven:
Al op 31 juli riep de minister de waarnemend bevelhebber der landstrijdkrachten, generaal-majoor E.E. Warlicht, bij zich om te bespreken hoe ze die stroom van ongecoördineerde uitlatingen konden beëindigen.
Deze bewering is niet waar en staat ook niet (zoals de bronvermelding suggereert) in het rapport van Van Kemenade.
Ik ben op 31 juli niet bij de minister geweest. Wel heeft de minister mij op die dag opgebeld en met mij gesproken over het voorlopig niet naar Bosnië zenden maar het thuis houden van 2 compagnieën van het 42e Bataljon Limburgse Jagers. Over de beperking van de stroom ongecoördineerde uitlatingen is toen niet gesproken.
Deze bewering is onjuist. De deelname van generaal Roos is reeds op 9 augustus bij het verstrekken van de opdracht aan de Koninklijke landmacht overeengekomen, omdat Marechaussee intensief en prominent bij het onderzoek zou worden betrokken.
-
3.De doelstellingen van de grote debriefingsoperatie
Onjuist Blz 2939.13e regel van onder:
Op 31 juli had hij [de minister] zoals gezegd - onder druk van allerlei onthullingenvan Dutchbatters in de media - aan waarnemend Bevelhebber Warlicht toevertrouwd dat gezocht moest worden naar een manier om een einde te maken aan die 'ongecoördineerde uitlatingen'.
Deze bewering is niet waar en staat evenmin in de genoemde bronvermelding. Zie ook bij Blz 2938.18e reëel van boven.
Speculatief/Suggestief Blz 2940.4e regel van onder:
Het feit dat de KL dit zou ondernemen betekende ook dat dit zou gebeuren op de wijze die de landmacht het best kende. Van meet af aan zijn elementen van de drie verschillende bestaande KL-debriefings - operationeel, psychologisch en van de MID - ingebracht in de planning.
Deze bewering mist elke grond en is uitermate speculatief. De hoofdlijnen van de inhoud van het onderzoek (humanitair, militair-operationeel en overige onderwerpen, zoals militaire geschiedschrijving en mogelijke psychologische nazorg) waren reeds op 8 augustus in aanwezigheid van de minister vastgesteld. Hierover bestaat een aantekening in mijn dagboek.
Speculatief/Suggestief Blz 2941. lle regel van boven:
In Zagreb was op 22 en 23 juli al gebleken dat de informatiebehoefte van Couzy en Bastiaans beperkter was dan die van de minister.
Deze konstatering is in de gebruikte kontekst irrelevant. Appels en peren. De informatiebehoefte van Bastiaans en Couzy beperkte zich in eerste instantie voornamelijk tot de militair-operationele zaken. Het onderzoek van generaal Bastiaans had ook primair de bedoeling die militair-operationele zaken te belichten. Hetgeen is geschied.
De aangehaalde zin suggereert dat Bastiaans en Couzy door het houden van het onderzoek door generaal Bastiaans de bevrediging van de bredere informatiebehoefte van de minister wilden voorkomen. Daarvan is niet gebleken en daarvoor ontbreken ook de aanwijzingen.
-
4.De verhouding tussen de Centrale Organisatie en de Koninklijke Landmacht
Speculatief/Suggestief Blz 2941.19e regel van boven:
Voorts heerste binnen de KL de mentaliteit 'we kunnen onze eigen boontjes wel doppen'
Onderbouwing van deze, in algemene termen verwoorde, bewering ontbreekt ten enenmale en is uiterst speculatief en suggestief.
Onjuist/Suggestief Blz 2942. 21e regel van boven:
Een ander typerend incident was het al eerder genoemde verslag van Bastiaans'Zagreb-
Onzin/Suggestief Biz 2942,25e regel van boven:
Het bleek echter niet de bedoeling van Couzy te zijn de minister hiervan een afschrift te geven; het feit dat generaal Warlicht het doorstuurde heeft voor enige paniek gezorgd binnen de KL-gelederen.
Deze bewering bevat meer onzin dan voor mogelijk kan worden gehouden. In de eerste plaats worden er in het NIOD-rapport geen aanwijzingen genoemd waaruit de gesuggereerde bedoeling van Couzy ondubbelzinnig blijkt.
In de tweede plaats heb ik op geen enkele wijze gemerkt dat mijn doorzending van het rapport aan de minister binnen de KL tot welke opwinding dan ook heeft geleid. Was dit wel het geval geweest en dan zou ik dat in hoedanigheid van wnd BLS zeker hebben gemerkt.
Hoewel volstrekt onjuist, draagt ook deze bewering toch bij aan de suggestie van onwil en tegenwerking van de zijde van de landmacht.
Onjuist/Suggestief Blz 2943,9e regel van onder:
Er is destijds aan bewuste informatiesturing door de KL gedaan. Men kreeg soms gewoon geen documenten van de KL, ook als daar expliciet om werd gevraagd.
Het betreft hier een citaat uit een interview met de heer Kreemers. Het is echter geen feit, maar een mening van de heer Kreemers die niet wordt gestaafd met enig bewijs. Als er al ooit een document niet onmiddellijk is afgestaan, is daar ook een reden voor aangegeven.
Er is bij de KL geen 'informatiesturingsbeleid' o.i.d. geweest. De soms moeizame informatieuitwisseling met ambtenaren werkzaam op de centrale organisatie van het ministerie was dan ook niet te wijten aan een bewuste informatiesturing, maar veelal aan niet optimale persoonlijke verhoudingen.
Onjuist/Suggestief Blz 2943.6e regel van onder:
Inderdaad was er een cultuur binnen de KL die ertoe leidde dat de minister niet of niet tijdig werd geïnformeerd over het bestaan van sommige documenten en dat, bij voorbeeld in het geval van de Bastiaans-debriefing in Zagreb, het zelfs helemaal niet de bedoeling was van de Bevelhebber om het daaruit voorgekomen rapport aan de minister te tonen.
Opnieuw wordt in deze bewering gesuggereerd dat er binnen de KL een alom geaccepteerde cultuur, handelwijze of mentaliteit contra de minister of zijn ambtelijke apparaat heerste, zonder dat verifieerbare feiten ter ondersteuning van deze bewering worden aangedragen.
Ook wordt in dit citaat voor de derde maal binnen enkele bladzijden ten beweerd dat het niet in de bedoeling lag om de Bastiaans-rapportage naar de minister te sturen (zie ook bij Blz 2937.4e regel van onder en bij Blz 2942,25e regel van boven), terwijl de werkelijkheid anders is.
Vooringenomen Blz 2944.17e regel van onder:
De directeur van de directie Algemene Beleidszaken (DAB) van het ministerie, J.H.M, de Winter was op 29 september 1995 naar Assen afgereisd om materiaal los te krijgen bij Van der Wind om Kamervragen te kunnen beantwoorden. De medewerking was minimaal. Van der Wind weigerde met een beroep op de vertrouwelijkheid, inzage te verlenen in een aatal debrieflngsverklaringen.
De feiten in deze bewering zijn juist. De duiding ervan echter getuigt van een vooringenomen
Over het belang van de te garanderen vertrouwelijkheid is overigens al op 8 augustus (en door zijn ambtenaren herhaald op 9 augustus) door de minister, in aanwezigheid van de heer De Winter, gesproken, zoals ook uit een aantekening in mijn dagboek blijkt.
Speculatief/Suggestief Blz 2944,3e regel van onder:
Tegen de achtergrond van de hierboven geschetste voorbeelden wekt het geen verbazing dat de verwachtingen van minister en BLS uiteenliepen over wat de grote debriefing moest opleveren.
Het betreft hier een gevolgtrekking die, gezien de kritische kanttekeningen die bij de voorbeelden kunnen worden geplaatst, op zijn minst speculatief kan worden genoemd.
De afwijkende verwachtingen van minister en BLS zouden immers ook, en zelfs met meer kracht van argumenten, kunnen worden toegeschreven aan het uitblijven van toegezegde heldere instrukties over de doelstellingen en de wijze van uitvoering van de opdracht tot het houden van het debriefingsonderzoek.
Speculatief/Suggestief Blz 2945,8e regel van boven:
De door de minister gekozen opzet - breed en met externe adviseurs - werd in KL-kringen met diep wantrouwen bejegend.
Ook bij deze bewering ontbreekt de onderbouwing ten enenmale. De woordkeuze ('in KL-kringen' (wie?); niet eens gewoon wantrouwen, maar 'diep' wantrouwen) draagt nog verder bij aan speculaties en suggesties.
-
5.De Managementrapportage (Marap)
Voor de gebeurtenissen rond de zogenoemde managementrapportage van het 'KODAKTEAM' verwijs ik naar hetgeen ik daarover tegenover de heer Van Kemenade heb verklaard en tijdens het besloten verhoor aan u heb herhaald.
Slordigheid Wel wijs ik nog op een slordigheid, blijkend uit het feit dat op blz 2946, 8e regel van boven een alinea begint met "Op 4 augustus 1995 werd Voorhoeve.....".In deze alinea wordt opnieuw en alsof het eerder in het hoofdstuk al niet aan de orde is geweest het verhaal verteld van het zogenoemde managementrapport. Het lijkt er op of deze passage door een andere auteur is geschreven en tussen een bestaande tekst is geplakt.
-
6.De uitwerking van de opdracht voor de grote debriefing
Onjuist en Suggestief Blz 2951.6e regel van boven:
Dat Voorhoeve actie moest ondernemen om een eind te maken aan de ongeconroleerde stroom berichten vanuit Dutchbat III is ook zeer begrijpelijk. Medewerking van de kant van de KL ging vaak a contre coeur en was meestal niet adequaat of tijdig.
Ook hier ontbreekt het aan aanwijzingen waaruit de medewerking vanuit de KL niet van harte
Onjuist Biz 2951.10e regel van boven:
Niettemin had de minister besloten om aan te sluiten bij de bestaande praktijk van debriefings en de opdracht aan de KL te geven.
Een onjuiste bewering. De overweging van de minister om het onderzoek door de KL te laten uitvoeren berustte op het feit dat het om KL-personeel ging waarvoor hij de landmacht verantwoordelijk achtte en niet op het toegeven aan een verondersteld gebruik t.a.v. het houden van debriefings.
Onjuist/Tendentieus Blz 2951.16e regel van boven:
Plaatsvervangend secretaris-generaal Hulshof en plaatsvervangend chef-defensiestafM. Schouten, gaven Warlicht geen keuze toen deze aarzelde omdat hij de opdracht te lastig vond.
Wederom een onjuiste bewering en wel in meerdere opzichten.
In de eerste plaats heb ik niet geaarzeld, maar direkt en gedecideerd de opdracht geweigerd en voorgesteld het door een extern bureau te laten verrichten, (zie ook de verklaring van generaal Schouten in het verslag van Van Kemenade)
In de tweede plaats heb ik de opdracht niet geweigerd omdat ik de opdracht te lastig vond, maar omdat ik het onjuist vond zo'n breed opgezet onderzoek, waarbij de KL bovendien zelf onderzoeksobjekt was, onder de verantwoordelijkheid van de KL te laten plaatsvinden.
Zeer opmerkelijk hierbij is bovendien dat noch mijn aanvankelijke weigering, noch de argumenten waarom ik uiteindelijk de opdracht heb geaccepteerd en zoals ik u die tijdens het besloten verhoor heb medegedeeld, in het NIOD-rapport (bewust?) zijn vermeld.
Onjuist Blz 2951.13e regel van onder:
Warlicht-en later ook Van der Wind- vroegen het ministerie een aantal malen om een schriftelijke opdracht voor de debriefing. De minister had de KL (de bevelhebber) weliswaar verantwoordelijk voor de operatie gesteld, maar Warlicht vond dat de KL er dan ook een eigen invulling aan moest kunnen geven.
Opnieuw wordt de plank mis geslagen. Het aandringen op de schrifteljke opdracht was het uitvoering laten geven aan de belofte (op grond waarvan ik de opdracht uiteindelijk heb aanvaard) dat nauwgezet zou worden geformuleerd op welke wijze het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd, om te voorkomen dat de landmacht de schijn op zich zou laden de zaken naar zijn hand te zetten.
Onvolledig/Suggestief Blz 2952.10e regel van boven:
Vanaf regel 10 op blz 2952 is mijn schriftelijke rapportage aan generaal Couzy over de gang van zaken bij de totstandkoming van de debriefingsopdracht opgenomen. Anders dan bij letterlijke citaten in een wetenschappelijke publikatie, is in het NIOD-rapport niet met b.v.'[....]' aangegeven dat er passages uit het citaat zijn weg gelaten. Voor een enkele niet overgenomen passage past hiervoor begrip omdat zij inderdaad niet bijdraagt aan een beter begrip van de situatie. Desalniettemin had een aanduiding van weglating moeten worden gegeven.
Van twee niet overgenomen passages kan echter absoluut niet worden gezegd dat zij niet
Uit deze passage blijkt duidelijk de medewerking zowel als de instemming van de KL met de brede doelstelling van het onderzoek. Het welbewust weglaten van deze passage geeft op zijn minst voedsel aan de gedachte dat hier sprake is van een feit dat niet paste binnen een vooringenomen standpunt ten aanzien van de houding van de KL.
De tweede relevante weggelaten passage volgt op de zin die eindigt met "......waarvan ik je de
details zal besparen, is er het volgende besloten:"
De weggelaten passage luidt:
De BLS ontvangt de (ministeriële) opdracht om een breed opgezette debriefing uit te voeren, onder een strikt aantal randvoorwaarden, zoals"
Met name de onderstreepte woorden (die ook in de originele rapportage zijn onderstreept) duiden er op dat ik heb willen aangeven dat de verantwoordelijkheid in handen van de minister blijft en dat de KL werd opgedragen het onderzoek onder strikte voorwaarden uit te voeren.
Onzin/Suggestief Blz 2952.3e regel van onder:
Overigens wist Warlicht af van het contact dat Bosch met Couzy had gehad, en de brief gaf duidelijk aan dat de bevelhebber zijn ideeën in ieder geval via Bosch aan Warlicht kenbaar had gemaakt. De rol van Couzy als coördinator achter de schermen wordt op die manier duidelijker.
Fraai staaltje van 'hineininterpretieren'. Op 8 en 9 augustus heb ik over deze aangelegenheid noch kontakt gehad met Couzy noch met Bosch. Eerst op de avond van 10 augustus hoorde ik via Bosch van Couzy's opvattingen en konstateerde toen dat die niet afweken van de mijne op grond waarvan ik mijn beslissingen reeds had genomen.
Er is dus in het geheel geen sprake van Couzy's rol achter de schermen, een rol die bovendien in het geheel niet zou stroken met zijn persoonlijkheidsstruktuur.
o-o-O-o-o
STQ CONFIDENTIEEL wnourc »«n oofom».
SW> -et-lis
Saor*taris>Qenaraal
Plein 4
Potlbus 20701 3600 ES pen Haag Tsieroon O70-31 aai ae htlpV/www.nMndar.nl
Voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica de haar A,D. Bakkar
Vertrouwelijk
p.tum 19 november 2Q02
onsfcenmwk D socszor^^S'i ondBiwarp Onderzoek archieven KL
Naar aanloiding van de kanttekeningen van het NIOD bij het archiefbeheer binnen Defensie heeft ml]n ambtsvoorganger op 27 mei 2Q02 san brief aan de Tweede Kamer geutuurd. In die brief wordt een deltaplan voor de verbetering van de documentaire Informatievoorzien ng aangekondigd. Ik zal de Tweede Kamer daarover voorafgaand» aan de begrotingsbehandeling infermoren,
In de brief ia een aantal maatregeien opgenomen. Een van de maatregelen is een extern onderzoek naar de archieven van de KL. Ik heb heden het concept-rapport ontvangen.
Ik sluit niet uit dat het concept-rapport u van nut kan zijn bij de verhoren. Daarom blad ik u hlarbij het concept-rapport aan. ©elet op de concept-status verzoek Ik U (de infonnatle uit) het rapport als confidentieel te beschouwan. ik zal par ommegaande hot definitieve ra aport openbaar maken nadat het aan m|| Is aangeboden.
DE MINISTER,
11/20/2002 09:12 FAX NETHERLANDS MISSION N.Y. @]004
11/18/02 TOE 17:47 FAX 212 963 $430 OFF. OF LEGAL COUNSEL ©003
United Nations ^P Nations Unies
MHaDQUaKTÊRS ■ SIEGE NEW YORK. NY 10017
TEL.*. I C2.12) 963.2PI2 ■ FAX'. I (2IÏ) »f.3,436l
IS November 2002
Sro\>-oZ-l*t
Dear Chairman Bakker,
I am writing to thank you for your letter of 30 October 2002 concerning the Dutch Parliaments Enquêtecommissie Srebrenica-Regarding your invitation that I appear at the hearings of your Committee, it is a long-standing United Nations policy that its officials do not normally appear before such bodies. However, 1 have provided extensive responses to the Netherlands Institute for War Documentation, which I hope will be helpful to you as you conclude the work of your Committee of Inquiry.
uwi «— .1***. y Yours sincerely,
Shashi Tnaroor Under-Secretary-General for Communications and Public Information
A.D. Bakker
"l/ia/O*2 TOE1!?^ FAX 212 963 6430 "'" OFF. OF LEGAL COUNSEL QOC
NOV 1*
UNITED NATIONS ^^ NATIONS UNIES
TOSTM. StCMSE-JttKESSE. ?OSl'ALE: UHIMB WfflOKE, K-Y. inoil
TELEPHONE UO. (JIJ)-SS3-12JO SJIX HO. <Ï12) -9«J-}13JD
19 November 2002
Your Excellency,
I have the honour to refer to your letters to Mr. Hedi Annabi and myself of 12 November 2002 and to your meeting with Mr. Annabi on 11 November 2002 requesting the United Nations cooperation in a Dutch Parliamentary Committee hearing on the report on Srebrenica prepared by the Dutch Institute for War Documentation (the Dutch report). In particular, you refer to an invitation extended to Mr. Shashi Tharoor by the Chairman of the Parliamentary Committee and request our assistance in obtaining a general, note indicating that the United Nations has no objections to the appearance of current and/or former UN officials before the parliamentary committee and to assist those invited by granting them adequate access to UN archives.
At the outset, I wish to recall that the Secretary-General has himself published a report on the fall of Srebrenica (A/54/549). In the interest of ensuring the proper administration of justice, the United Nations and its officials, including Mr. Tharoor, have also provided extensive cooperation in the preparation of the above-mentioned Dutch report
In relation to invitations to Secretariat officials to appear before national parliamentary committees, I wish to reiterate the long-standing policy of the United Nations. In view of their status as international civil servants, and the obligations attaching to such status, it has not been the practice for Secretariat officials to provide testimony in such fora, except on the rarest of occasions and on matters of a purely technical nature. In this connection, I also note that you have confirmed that those invited arc free to accept or decline an invitation to testify in the Dutch parliamentary procedure.
His Excellency
Mr. Dirk Jan van den Berg
,i/on/onn? nfl-11 FAX NETHERLANDS MISSION N.Y. ^003
H01Ö/U22 TXIÈ117^46 FAX 212 983 6430 OFF. OF LEGAL COUNSEL @00i
Based on the foregoing, I regret to inform you that we are not in a position to issue a general note of non-objection, as requested in your letter of 12 November 2002. We will however consider such requests on a case-by-case basis depending on the scope and nature of the request, the willingness of the official concerned, and the impact, if any, on the Organisation's interest in facilitating the proper administration of justice.
In this connection, please be advised that Mr. Tharoor has declined the invitation to appear before the parliamentary committee. Attached hereto, please find a copy of his letter to Mr. AJD. Bakkar, Chairman of the Committee.
Please accept, your Excellency, the assurances of my highest consideration.
Hans Corell I
Under-Secretary-Qeneral for Legal Affairs The Legal Counsel
Süeh-os.- (^5
Ï8.ex geachte heer De Lange,
Den Haag, 21 november 2002
Vertrouwelijk
Naar aanleiding van het gisteren met de Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica gehouden verhoor deel ik graag het volgende mee.
Tijdens dit verhoor heb ik melding gemaakt van twee documenten.
Het eerste document betreft de zogeheten ontwerp-minute bij de op 3 augustus 1995 aan de Tweede Kamer gezonden brief. Een kopie daarvan heb ik bijgevoegd.
Het tweede document betreft een aantal delen uit debriefingsverklaringen, die ik op 22 september 1995 van brigadegeneraal mr. O. van der Wind via de fax heb ontvangen. Het gaat om vier delen waarin ik de namen om redenen van privacy heb verwijderd. Het gaat om delen uit:
-
-een op 15 september 1995 gehouden debriefing van sergeant-majoor [naam verwijderd]
-
-een op 7 september 1995 gehouden debriefing van majoor [naam verwijderd]
-
-een op 20 september 1995 gehouden debriefing van dezelfde majoor als hierboven
-
-een op 14 september 1995 gehouden debriefing van een zonder rang vermelde militair [naam verwijderd]
Voor de goede orde meld ik dat op 10 juli 1996 nogmaals een drietal delen uit debriefingsverklaringen door brigadegeneraal mr. O. van der Wind door tussenkomst van brigadegeneraal C.H. Nicolai heb ontvangen. Deze delen waren tegelijkertijd aan de plv. chef defensiestaf verzonden. Hierover heb ik u eerder schriftelijk ingelicht.
\Met de meeste hoogachting,
T
(H.P.M. Kreemers)
22/11/2602 11:04 JHQ SU Jl-4 •» 10031703185090 NO.418 D01
Vertrouwelijk
FAXBERICHT Aan: Griffier van de Enquêtecommissie Srebrenica Mr. T.N.J. de Lange Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Datum: Ons kenmerk Uw kenmerk:
22 november 2002 Fax ParlEnq(3) fax 1 0031 70 318 5090 Onderwerp: Aantal aanvullende opmerkingen Naar aanleiding van een aantal verhoren heb ik de volgende aanvullingen:
verhoor oud-mimster Pronk:
ik heb slechts één kort telefonisch gesprek met hem gehad op zaterdag 15 juli toen hij zich vermoedelijk nog in Tuzla bevond; tijdstip 10.35 uur; voor de onderwerpen zie mijn boek blz 229; hij heeft mij derhalve niet drie of in de dagen ervoor gesproken zoals gesuggereerd;
verhoor gen b.d. Couzy:
luchtfoto's waren kennelijk wel bij de MDD (dit is de NL-Ujn) terwijl ik erom gevraagd heb in de VN-lijn hetgeen te doen gebruikelijk is;
indien Couzy de informatie van de 55 krijgsgevangenen wereldkundig zou hebben gemaakt en ik voorafgaande aan de persconferentie op 23 juli geweten zou hebben wat mijn 55 kerels allemaal gezien hadden, dan waren de opzet en in ieder geval de inhoud van miin bijdrage aan deze persconferentie een heel andere geweest met ook een andere afloop; pas na terugkeer in KL hoorden wij immers wat er daadwerkelijk gebeurd was;
_ *rA**ïwfc/\i* aan K A Qaotiaa-no'
22/11/2002 11:04 JHQ SW Jl-4 * 10031703185090 NO.418
002 de tweede maal dat ik met Bastiaans werd geconfronteerd, was in Zagreb tijdens de Operationele Debrief die naar mijn mening op een superbotte en weinig begripvolle wijze werd uitgevoerd; gedurende de uitzending van Dutchbat 3 is Bastiaans C-Lumblbrig geworden, heeft nooit de moeite genomen om kontakt met mij in Potocari op te nemen, is er in mijn periode ook niet geweest en heeft derhalve in zijn verhoor een beeld geschapen over de bataljonsleiding en het optreden ervan welke uitsluitend berusten op de mening van derden; ongenuanceerd, typisch 'Bastiaans'; hij heeft ongetwijfeld enige reservering t.a.v. mijn persoon omdat ik hem in Zagreb bijna heb willen vermoorden en omdat ik hem in het openbaar IWAB heb genoemd ('ik weet alles beter');
de derde keer dat ik met Bastiaans werd geconfronteerd, was in Heidelberg gedurende een periode van circa twee jaren; ik heb hem zoveel mogelijk gemeden (behalve funktioneel) omdat ik geen enkele behoefte had om wederom met hem geconfronteerd te worden; kortom, ik vind zijn opmerking t.a.v. de bataljonsleiding gedurende zijn verhoor onnodig, misplaatst en typisch 'Bastiaans' (dom);
zijn opmerking t.a.v. de 'agenda van de SMG' snijdt bout; ook ik heb nooit begrepen waarom deze lui bij de Operationele Debrief aanwezig waren; bovendien hebben ze een verkeerd beeld geschetst omtrent een aantal zaken waarvan ze in militaire/personeels technische zin geen verstand hadden;
als eerst verantwoordelijke en hoofdrolspeler wil ik tenslotte iets zeggen over gehouden besprekingen en geschreven documenten:
er is mij nimmer een kopie of samenvatting van de Operationele Debrief (Zagreb) verstrekt doch heb deze onderhands verkregen in december 1998; in deze debrief staan zaken onjuist vermeld hetgeen betekent dat ik gedurende drie jaar niet in de gelegenheid ben geweest om het één en ander recht te zetten;
er is mij nimmer een kopie of samenvatting van het Feitenrelaas verstrekt;
er is mij nimmer een kopie of samenvatting van de Managementsrapportage verstrekt dus niet in de gelegenheid geweest om mij er tegen te weren.
ben nimmer betrokken geweest bij enig (departementaal) overleg zoals bv. het 'Bunkeroverleg'.
Met vriendelijke groet,
Voorschoten, 22 november 2002
Vertrouwelijk
Aan de Enquêtecommissie Srebrenica
t.a.v. mr. T.NJ. de Lange, griffier van de commissie
Geachte heer De lange,
In aansluiting aan mijn verhoor van woensdag 20 november 2002 doe ik u hierbij ter informatie enkele stukken toekomen.
-
1.Een kopie van de fax van minister Voorhoeve aan DAB van maandag 25 september 1995 van belang voor het bezoek van DAB aan Assen (Van der Wind) van 29 september 1995 naar aanleiding van het artikel in NRC Handelsblad van 22 september 1995.
-
2.Delen van de door Van der Wind aan Kreemers toegestuurde vertrouwelijke debriefingsverklaringen (22 september 1995) over de lijst van 59 gewonden en het lot van 7 gewonden in Bratunac.
Voorts wil ik u wijzen op de volgende zinsnede in het NIOD rapport op blz. 2964, die van belang is voor de betrokkenheid van generaal Couzy bij de debriefing: "Met Bosch als chef kabinet werd het een gebruik dat de Bevelhebber daags na een debriefing al een A-4'tje met de belangrijkste wetenswaardigheden op zijn bureau kreeg."
Met vriendelijke groet,
Van: WIEBES; 0203308454; nov-21-02 17:19; Pagina 1/J
Aan de griffier van de enquêtecommissie Srebrenica
Mr. T.N.J. de Lange
Tweede Kamer /" *
Postbus 200 18 OHJUr- 0% ' IH3
2500 EA Den Haag
Vertrouwelijk
Amsterdam, 22 november 2002
Geachte Heer de Lange
Naar aanleiding van het verhoor gisteren van generaal Couzy zou ik U graag op de volgende punten willen attenderen.
Generaal Couzy verklaarde dat de strijdende partijen via vaste telefoonlijnen communiceerden en niet via radio. Daarom heeft hij herhaaldelijk het Amerikaanse aanbod van Sigint koffers afgewezen zoals beschreven in mijn boek 'Intelligence en de oorlog in Bosnië1 dat een deelstudie was van het Srebrenica rapport van het NIOD. De verklaring van generaal is echter niet correct. De meeste telefoonverbindingen via ondergrondse lijnen waren niet langer bruikbaar en de strijdende partijen communiceerden daarom juist voornamelijk via de radio.
Op biz. 273 stel ik daarom ook in mijn deelstudie: Comint personeel dat in Bosnië heeft gewerkt, noemde de oorlog in de regio niet voor niets een 'walkietalkie war,' aangezien het meeste VRS verkeer verliep via Motorola's of walHetalkies van Japanse makelij. De verklaring van Generaal Couzy dat de VRS of AJBiK geen gebruik maakten van radioverkeer en alleen van telefoons met lijnen is derhalve niet juist.
In dit verband wijs ik U erop dat er in Oost-Bosnië altijd een heftige strijd werd geleverd rond radiocommunicatietorens zoals die Veliki Zep en Stolice Tower. Deze radiotorens waren van groot belang voor alle strijdende partijen.
Verder verklaarde ceneraal Couzv dat de intelligence uit die (door de
Van:,WIEBESv; 0203308454; nov-21-02 17:19;
Pagina 2/2
toe had nu juist wel degelijk de serieuze intentie om te delen met de Nederlandse diensten.
De Amerikaanse diensten zouden gedeeld hebben op basis van het quid pro quo principe maar ook vanwege de wetenschap dat de KL na aanvaarding van het aanbod in een machtspositie zou komen te verkeren. Niets delen met Nederlandse diensten betekende automatisch dat de KL bij wijze van spreken 'de deksels van de koffers' dicht kon doen. De Amerikaanse diensten hadden dus het grootste belang erbij om te delen mei de KL. Dit is mij recent nogmaals bevestigd door een Amerikaanse inl i chtingenfuncti onaris.
Voorts verklaarde generaal Couzy dat de KI., in de enclave geen grote Servo-Kroatische analysecapaciteit er tegenaan kon gooien. Welnu, dat hoefde ook niet want dat zouden de Amerikaanse inlichtingendiensten nu juist voor de Nederlandse diensten doen.
Ook verklaarde generaal Couzy dat hij niet begreep waarom Karremans en Franken niet konden beschikken over luchtfoto's. Welnu, de verklaring is simpel. De KL heeft nooit gezorgd voor een rechtstreekse zwaar beveiligde crypto- verbinding tussen de MID en Dutch Bat. Andere buitenlandse bataljons in Bosnië beschikten wel over een dergelijke verbinding met hun nationale hoofdsteden.
Omdat de enquêtecommissie hierop nadrukkelijk doorvroeg en het blijkbaar belangrijk vond, meende ik daarom U van het bovenstaande op de hoogte te moeten brengen. Mocht de commissie nog nadere specifieke vragen op het gebied van intelligence dan ben ik uiteraard graag bereid die te beantwoorden.
Met vriendelijke groet
Dr. Cccs Wiebes
Sfieb-oZ-lSS'
Minister van Buitenlandse Zaken
Aan de Voorzitter van de Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica de heer A.D. Bakker
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag^ynovember 2002
*-AY* H^ \^cA\\m- ,
Met verwijzing naar uw brieven aan de minister-president inzake het horen van generaal Javier, bericht ik u het volgende.
Ambassadeur Kroner in Parijs heeft op 19 en 20 november jl. gesproken met achtereenvolgens de directeur van het kabinet van de minister van Defensie, de diplomatieke adviseur van de Franse President en de directeur van het kabinet van de minister van Buitenlandse Zaken. Bij alle gesprekspartners ervoer hij begrip voor de wensen van uw commissie. Ook gaven zij uiting aan hun sympathie voor de politieke gevoeligheden met betrekking tot Srebrenica.
De directeur van het kabinet van de minister van Buitenlandse Zaken zegde toe aan de kwestie van uw uitnodiging aan generaal Janvier de nodige aandacht te schenken. De diplomatieke adviseur van de Franse President zegde de ambassadeur toe de onderhavige aangelegenheid onder de aandacht van zijn militaire collega te zullen brengen. Hij preciseerde dat volgens de Franse regels ook een gepensioneerde militair voor dergelijke kwesties steeds de toestemming van de Franse overheid dient te verkrijgen.
Op 20 november jl. ontving de ambassadeur een schriftelijke reactie van generaal Janvier op zijn brief van 18 november jl. Uit die reactie blijkt dat de generaal niet aan het verzoek van uw commissie gevolg zal geven. Zulks zou hij reeds eerder aan uw commissie hebben laten weten. Ik zal deze brief, dadelijk na ontvangst uit Parijs, naar u doorgeleiden.
De directeur van het kabinet van de minister van Defensie suggereerde om het vertrouwelijke gedeelte van de enquête van de Informatiemissie van de Assemblee Nationale in 2001, waarin de verklaringen van generaal Janvier zijn opgenomen, aan uw enquêtecommissie ter kennis te stellen. Het ministerie zou in deze zin uw brief thans zonder verder uitstel willen beantwoorden.
Indien ambassadeur Kroner over de onderhavige aangelegenheid nadere informatie verkrijgt zal ik u ter zake berichten.
Een afschrift van deze brief zend ik aan de minister-president en aan de minister van Defensie.
^<~ <A>A^~Xpt.
v **<— iwAyu rv,r^
:V.
J.G. de Hoop Scheffer
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.