Brief minister 'Stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid' - Nationaal Ruimtelijk Beleid

Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 28667 - Nationaal Ruimtelijk Beleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Nationaal Ruimtelijk Beleid; Brief minister 'Stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid' 
Document­datum 05-11-2002
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST64214
Kenmerk 28667, nr. 1
Van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2002–2003

28 667

Nationaal Ruimtelijk Beleid

Nr. 1

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 november 2002

Hierbij stuur ik u de Stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid. Deze brief is op 1 november jl. vastgesteld in de Ministerraad.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, H. G. J. Kamp

Voorwoord

In april 2002 heeft de Tweede Kamer niet ingestemd met het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP) en de behandeling van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening is gestaakt. De besluitvorming over deze en andere ruimtelijke nota’s is daarmee niet afgerond. Dit moet nu spoedig gebeuren om de uitvoering van het beleid voortvarend ter hand te kunnen nemen. Aangezien het kabinet de analyses en hoofddoelstellingen van de huidige Vijfde Nota, het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR2) en het oude NVVP een goede basis acht voor de gewenste beleidsaanpassingen, kan dat ook. De huidige Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte worden geïntegreerd in de Nota Ruimte.

In het Strategisch Akkoord is al opgenomen in welke richting bijstelling van het nationaal ruimtelijk beleid nodig is. Deze brief geeft de richting aan van de hiervoor noodzakelijke aanpassingen: in meer algemene zin in de Inleiding (Hoofdstuk 1) en meer toegespitst in Hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe en op welke termijn het kabinet de verschillende nota’s wil afronden. Snelheid staat daarbij voorop, zodat de aandacht niet langer op de productie van nota’s gericht is, maar op de uitvoering van het beleid. De Nota Ruimte en het vernieuwde NVVP zijn vooral gericht op de lange termijn. Mede als gevolg van de beperktere financiële middelen worden voor de korte termijn door het kabinet prioriteiten gesteld in de uitvoering. Het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) is al bijgesteld in de begroting voor 2003. Uit het Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid zal blijken wat het kabinet in 2006 bereikt wil hebben. In deze brief gaat het kabinet in op de samenhangende ontwikkeling van wonen, werken, natuur, landschap, water en mobiliteit: de stel-lingname van het kabinet.

De in deze brief aangegeven beleidsaanpassingen zullen in de Nota Ruimte en in het vernieuwde NVVP worden uitgewerkt en vastgelegd en zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In deze brief zijn de belangrijkste beleidswijzigingen opgenomen die dit kabinet wil doorvoeren. Bij thema’s die in deze brief niet aan de orde komen, is geen grote beleidsaanpassing te verwachten en blijft het beleid grosso modo onveranderd ten opzichte van de huidige Vijfde Nota en het oude NVVP.

Over de aanpassing van het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) zal het kabinet voor de behandeling van de VROM-begroting een Uitvoeringsnotitie Milieubeleid aan de Kamer sturen. De belangrijkste bijstellingen van het nationaal milieubeleid naar aanleiding van het Strategisch Akkoord en de veranderde financiële mogelijkheden zullen hierin worden aangekondigd. Het beleid in de Nota Ruimte en het vernieuwde NVVP zal op deze uitvoeringsnotitie worden afgestemd.

Inhoudsopgave

Voorwoord                                                                                                          2

Inhoudsopgave                                                                                                   3

Samenvatting                                                                                                     4

  • 1. 
    Inleiding                                                                                                6
  • 2. 
    Bijstelling van het ruimtelijk beleid                                                 10

2.1  Bestuurlijke vormgeving                                                            11

2.2  Stedelijke gebieden                                                                     12

2.3  Landelijke gebieden                                                                    15

2.4  Verkeerenvervoer                                                                      18

2.5  Uitvoering                                                                                    21

  • 3. 
    Vervolgproces                                                                                    24

Samenvatting

Het nationaal ruimtelijk beleid wordt aangepast op grond van het Strategisch Akkoord. Dit betekent vooral minder Haagse regels, maar ook aanpassing van de ambities omdat het kabinet geen extra geld beschikbaar heeft. Door minder Haagse regels en door verruiming van de bestaande beleidskaders verwacht het kabinet dat private partijen samen met de overheid beter in staat zullen zijn om maatwerkoplossingen te bedenken en uit te voeren. De planologische beleidsuitspraken van de Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte worden geïntegreerd in één nota: de Nota Ruimte. Zo wordt het aantal rijksnota’s verkleind en de eenduidigheid van het rijksbeleid vergroot.

Een vitaal platteland en sterke steden vragen om inspanningen op een breed front. De steden moeten voldoen aan de eisen die bewoners, bedrijven, instellingen en bezoekers stellen aan een stad: veilig en aantrekkelijk. Het platteland vraagt om ruimte voor een meer multifunctioneel gebruik. Op het platteland kunnen woningen gebouwd worden voor tenminste de eigen bevolkingsgroei en het areaal van door het rijk aangewezen stringent beschermde groene gebieden wordt verminderd. Alleen voor natuurgebieden (Ecologische Hoofdstructuur, Vogel- en Habitat-richtlijngebieden en gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet) schrijft het rijk nog een planologische bescherming voor. Niet langer wordt aan elke gemeente opgedragen met voorstellen te komen voor rode contouren. Het instrument van de rode contour zal alleen nog in specifieke situaties van toepassing zijn. Het is niet meer per definitie nodig de kern met een rode contour te omsluiten. Het aantal kwaliteitseisen voor de rode contour wordt sterk beperkt.

Het nationaal ruimtelijk beleid zorgt er voor dat de verhouding tussen bouwen in stedelijke gebieden en in landelijke gebieden in balans blijft, zonder te vervallen in starre beleidskaders. Het landelijk gebied moet niet vollopen met verstedelijking en de steden moeten aantrekkelijker worden voor inwoners met midden- en hoge inkomens. Voorkomen moet worden dat in de steden een te hoog aandeel van mensen met lage inkomens en allochtonen ontstaat. Er is vooral vraag naar centrumstedelijke milieus, groenstedelijke milieus en naar meer ruimte in en om de woning. Het ruimtelijk beleid maakt dit mede mogelijk. De overgrote meerderheid van alle bewoners van Nederland woont en werkt in de grotere stedelijke gebieden. Investeringen van het rijk, maar ook van andere overheden en marktpartijen komen dan ook vooral in deze gebieden terecht. Deze bundeling is ook gewenst voor een goede benutting van de verkeers- en vervoersinfrastructuur en andere voorzieningen.

De wensen om wonen en werken te bundelen in stedelijke gebieden èn ruimte op het platteland te bieden, kunnen met elkaar op gespannen voet staan. De precieze invulling van de balans tussen stedelijke en landelijke gebieden kan het best gemaakt worden door de provincies. Het kabinet zal aan elke provincie vragen een voorstel te doen voor het aandeel van nieuwe verstedelijking dat in de bundelingsgebieden van stedelijke netwerken terecht komt en voor het aandeel van het landelijk gebied, daarbij rekening houdend met de aanpassing van het nationaal ruimtelijk beleid, zoals verwoord in deze brief. Het rijk beoordeelt de voorstellen van de provincies voor bundeling van wonen en werken en neemt na bestuurlijk overleg deze gegevens over in de Nota Ruimte. Provincies bepalen in overleg met (samenwerkende) gemeenten de verstedelijkingsmogelijk-heden in het landelijk gebied. De gemeenten hebben het voortouw bij het bepalen van het precieze aantal woningen.

Ook in de Nationale Landschappen is ruimte voor de opvang van de eigen bevolkingsgroei. Daar zal het rijk ook middelen inzetten om de groene kwaliteiten te verbeteren en de noodzakelijke wateropvang te garanderen. De Nationale en Provinciale Landschappen uit de huidige Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte worden samengevoegd tot één categorie Nationale Landschappen. Het gaat hier om behoud en ontwikkeling van zowel grootschalige landschappen onder verstedelijkingsdruk als van landschappen van (inter)nationale cultuurhistorische betekenis. In overleg met de betrokken decentrale overheden zal het kabinet een selectie van deze waardevolle landschappen van nationaal belang maken om ervoor te zorgen dat het aantal en het totale oppervlak beperkt blijft.

Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om de eigen bevolkingsgroei op te vangen en aan de woonwensen van de eigen bevolking tegemoet te komen. Ze zullen onder andere hun bestemmingsplannen hierop moeten inrichten. De provincies geven slechts tot op regionaal niveau de kaders aan. Belangrijk is aandacht bij de gemeenten voor de positie van alle woningzoekenden op de woningmarkt, in het bijzonder die van senioren, éénverdieners en starters. Het kabinet zal verder bezien of de Huisvestingswet, waar het gaat om woonruimteverdeling, hierop toegesneden kan worden zodat gemeenten er gebruik van kunnen maken. Het is wel van belang verstoringen in de werking van de woningmarkt zoveel mogelijk te beperken. De provincies voeren ruimtelijk beleid voor bedrijventerreinen en bovenlokale voorzieningen. Voor de uitvoering van dit beleid zijn gemeenten verantwoordelijk. Bedrijventerreinen moeten goed in het landschap zijn ingepast en optimaal aansluiten op de infrastructuur.

In het verkeers- en vervoersbeleid zal centraal blijven staan dat de groei van de mobiliteit wordt geaccommodeerd en dat tegelijkertijd bereikbaarheid, veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving worden verbeterd. Hierbij past een instrumentenmix van benutten, bouwen en – op de langere termijn – betalen voor mobiliteit. De aanpak wordt gekenmerkt door keuzevrijheid, een zakelijke benadering, meer publiek-private samenwerking en flexibiliteit. Om de bereikbaarheid te verbeteren, richt het NVVP zich op verbetering van de nationale hoofdinfrastructuur, waaronder de verbindingen tussen de twee mainports, de nationale stedelijke netwerken en de grote centra in het buitenland. Het stelsel van hoofdinfrastructuur binnen en tussen de nationale stedelijke netwerken vormt de ruggengraat van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het kabinet streeft ernaar alle nationale stedelijke netwerken goed aan te sluiten op de internationale verkeers- en vervoersnetwerken. Het kabinet zal de investeringen in de verkeers- en vervoersinfrastructuur en de verstedelijkingsop-gave zowel in beleid als in uitvoering op elkaar afstemmen.

Weliswaar komen er in Nederland meer mogelijkheden voor de bouw van woningen in het landelijk gebied, maar er is meer nodig. Het kabinet wil zeker zijn dat er, ook op middellange en lange termijn, structureel voldoende ruimte is voor verstedelijking. Dit geldt met name in WestNederland, waar een grote ruimtevraag en een grote druk op de woningmarkt bestaat en beperkte ruimtelijke mogelijkheden zijn. Daarom onderschrijft het kabinet de ruimtelijke reserveringen van de eerdere uitwerking voor de Deltametropool, zoals die in de PKB-tekst van de huidige Vijfde Nota is opgenomen. Dit betekent dat het kabinet blijft uitgaan van de voorziene groei van Almere voor de Noordvleugel voor de periode vanaf 2010. In het integraal ontwikkelingsplan Almere, waarbij het rijk en verschillende decentrale overheden zijn betrokken, zal worden opgenomen onder welke condities de verdere verstedelijking zal plaatsvinden, met welk tempo en met welke mogelijkheden voor fasering. Daarbij zal rekening worden gehouden met de ontwikkeling van vraag en aanbod in de Noordvleugel. Het kabinet houdt ook vast aan de in de huidige Vijfde Nota opgenomen aanpassingen van de grenzen van het Groene Hart. De ontwikkeling van de Zuidplaspolder voor de Zuidvleugel voor de periode vanaf 2010 blijft dan ook mogelijk. Alleen het huidige marinevliegkamp Valkenburg komt voorlopig niet beschikbaar voor verstedelijking. Voor de lange termijn (na 2020) moet verstedelijking ter plaatse overigens niet onmogelijk worden gemaakt.

Voor de uitvoering van rijksbeleid is op dit moment geen extra geld beschikbaar gesteld. Dit betekent niet dat de beleidsconcepten van de huidige Vijfde Nota en het NVVP automatisch moeten worden aangepast. Het ontbreken van extra financiële middelen en een aantal bezuinigingstaakstellingen geeft wel aanleiding voor een scherpe en consistente prioriteitsstelling en fasering van de uitvoering. Het kabinet zal, mede op basis van overleg met de andere overheden, de investeringsruimte voor nationale projecten en programma’s prioriteren c.q. herprioriteren. Omdat er minder financiële ruimte is, zal het kabinet rijksbudgetten gerichter inzetten en decentrale geldstromen bundelen en «ontschotten». De mogelijkheden van Europese financieringsstromen zullen beter worden benut.

Voor de uitvoering van de Nota Ruimte zal het kabinet één Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid uitbrengen. Het uitvoeringsprogramma zal de afstemming tussen enerzijds nationale beleidsconcepten, zoals stedelijke netwerken en Nationale Landschappen, en anderzijds de relevante rijksprojecten en -programma’s van de verschillende departementen, zoals het MIT, GSB/ISV2, het voorgenomen Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het voorgenomen Actieplan Bedrijventerreinen, inzichtelijk maken. In het uitvoeringsprogramma zal de herprioritering van rijksinvesteringen zichtbaar worden gemaakt.

Het kabinet zal een «Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland» aan de Tweede Kamer sturen. Deze agenda bestaat uit een beleidsbrief gekoppeld aan een Meerjarenprogramma Groene Ruimte. In de beleidsbrief wordt inhoud gegeven aan de door de Europese Unie ingezette koers om het landbouwbeleid te verbreden naar een beleid voor het platteland.

  • 1. 
    Inleiding

«Waar we in Nederland de beschikbare ruimte en natuurwaarden met velen delen, moeten wildgroei en verspilling worden voorkomen. Dat vergt regels, maar vooral het stimuleren en sturen van ontwikkelingen. Duurzaamheid is niet de toekomst plannen en vastleggen en daarmee de ontwikkeling op slot doen, maar gewenste ontwikkelingen mogelijk maken en bevorderen.»

De bovenstaande zinnen uit de «uitgangspunten en oriëntaties» van het Strategisch Akkoord geven kernachtig aan waar het in het ruimtelijk beleid om draait. Er ligt een grote opgave om te voldoen aan de ruimtebehoefte en voorkeuren van een bevolking en een economie in een land waar op veel plaatsen de ruimtedruk groot is en de totale vraag naar ruimte omvangrijk is in verhouding tot de grootte van het land. Het is duidelijk dat statisch, conserverend beleid hierop niet het antwoord kan zijn. De oplossing ligt in een dynamische, offensieve en stimulerende benadering. Door voortdurende verbetering en herinrichting moet de ruimte worden geschapen die nodig is, zonder dat de essentiële kwaliteiten van Nederland verloren gaan voor bewoners en bedrijven, nu en in de toekomst.

«Het klimaat voor ondernemen wordt gestimuleerd door een ruimtelijk ontwikkelingsbeleid en een milieubeleid dat gericht is op het stellen van algemene grenzen en het sturen van ontwikkelingen daarbinnen.»

Het nationaal ruimtelijk beleid richt zich op strategische ontwikkelingen en kaderstelling ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang: de lange termijnontwikkeling van de hoofdstructuur van de verstedelijking (inclusief de ruimtelijk-economische hoofdstructuur), de natuurgebieden en waardevolle landschappen, de hoofdinfrastructuur, zee- en luchthavens, militaire terreinen, de hoofdwatersystemen en de aansluiting van deze Nederlandse structuren op de omringende Europese ruimte. Om aan de verschillende doelen ruimte te kunnen geven, moet wel de algehele ruimtelijke samenhang van Nederland goed in het oog worden gehouden: dat is een rijksverantwoordelijkheid. Het kabinet acht de analyses, hoofddoelstellingen en beleidsconcepten van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, Tweede Structuurschema Groene Ruimte en het NVVP een goede basis om de aanpassingen vorm te geven.

«Het rijksbeleid beperkt zich in hoofdzaak tot strategische ontwikkelingsstrategieën en investeringen die van nationaal belang zijn en structuur geven aan regionale ruimtelijk-economische ontwikkeling.»

Het Strategisch Akkoord richt zich op een andere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en provincie en tussen provincie en gemeenten. Daarnaast gaat het Strategisch Akkoord uit van meer ontwikkelingsmogelijkheden en meer ruimtelijke dynamiek. Door minder Haagse regels en door verruiming van de bestaande beleidskaders verwacht het kabinet dat marktpartijen samen met de overheid beter in staat zullen zijn om maatwerkoplossingen te bedenken en uit te voeren. Het kabinet biedt meer ruimte aan maatschappelijke belangen en ontwikkelingen en gaat daar niet tegenin.

Het ruimtelijk beleid moet robuust en flexibel zijn. Om ongewenste verrassingen te voorkomen wordt rekening gehouden met een hoge ruimte-vraag. Niet omdat dit op lange termijn het meest waarschijnlijk is, maar om niet voor verrassingen te worden gesteld. Vallen de prognoses lager uit, dan is het makkelijker om de fasering van de realisatie bij te stellen dan in het omgekeerde geval: temporisering is eenvoudiger dan versnelling. Voor verstedelijking geldt dat bij een minder hoge groei het tempo kan worden aangepast. Voor investeringen in infrastructuur geldt dat minder: daar moet tijdig gekozen worden, omdat de termijnen van realisatie lang zijn. Dit geeft ook aan dat een nauwgezet samenspel tussen verstedelijkingsbeleid en infrastructuurbeleid van het grootste belang is. Gezien de complexiteit en de kosten van projecten in bestaand bebouwd gebied en de soms moeizame verwerving en ontwikkeling van nieuwe locaties, is voldoende ruimtereservering van grote betekenis voor de continuïteit van de woningbouwproductie en de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen.

Bij beleid en uitvoering moet het rijk met één mond spreken en daar ook naar handelen. Dat betekent een gecoördineerde inzet van rijksmiddelen en meer afgestemde regelgeving. De beperkte financiële middelen geven aanleiding voor een scherpe prioriteitsstelling zodat rijksgelden gericht en effectief worden besteed. Met name wat betreft de groene ruimte en de verkeers- en vervoersinfrastructuur heeft het kabinet hiervoor al een aantal concrete voornemens.

«De Vijfde Nota en het NVVP moeten worden aangepast.»

Het nationaal ruimtelijk beleid strekt zich ook uit tot stimulering – en waar nodig regulering – van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen die niet of niet optimaal tot stand komen als er geen sturing vanuit de rijksoverheid plaats vindt. Een voorbeeld hiervan is het beleid voor externe veiligheid.

«Terugdringen van regelzucht en bureaucratie. Dit impliceert dat de politiek moet kunnen leven met verschillen in uitvoering, waaronder verschillen in kwaliteit. Dat bij de bescherming van algemene belangen volstaan moet worden met minder nuancering, minder doelen en minder onderscheiden situaties.»

Het aantal kaders dat het rijk stelt moet wel beperkt zijn. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het ruimtelijk beleid ligt vooral bij gemeenten en provincies. Zij maken vele afwegingen die de burger direct raken. De rol van de provincie voor bovenlokale afwegingen zal worden versterkt, die van het rijk beperkt. Gemeenten krijgen minder regels opgelegd en hebben daarmee meer ruimte voor eigen beleid. Het kabinet wil zo min mogelijk op de stoel van de andere overheden gaan zitten en wil niet nodeloos de mogelijkheden voor lokaal en regionaal maatwerk aan banden leggen. Het is belangrijk dat de provincies, waar nodig, werk maken van een spoedige aanpassing van de streekplannen aan het rijksbeleid en de gemeenten van de bestemmingsplannen, zodat de uitvoering centraal komt te staan.

«De huidige notacultuur en het bijbehorend bureaucratische voorbereidingsproces moeten worden doorbroken. Er moeten minder grote nota’s komen.»

Het kabinet wil zo snel mogelijk aan de slag met de uitvoering van het beleid en wil ook de andere overheden en marktpartijen daartoe in staat stellen. Het is nu tijd voor resultaten en prestaties die duidelijk zichtbaar worden voor de burgers. De Nota Ruimte en het NVVP moeten dan ook zo snel mogelijk worden vastgesteld om dat mogelijk te maken. De Nota Ruimte en het vernieuwde NVVP zijn vooral gericht op de lange termijn. Mede als gevolg van de beperktere financiële middelen worden voor de korte termijn door het kabinet prioriteiten gesteld in de uitvoering. Het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) is bijgesteld in de begroting voor 2003. Het voornemen is het MIT te verlengen tot en met 2014. Uit het Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid zal blijken welke ruimtelijke doelen het kabinet zich stelt tot 2006.

«In het beleid moet de nadruk verschuiven van de voorbereiding naar de uitvoering; van plannen, nota’s en richtlijnen naar resultaatgerichte en concrete uitvoering.»

Het kabinet wil mensen, instellingen en organisaties aanspreken en stimuleren om initiatief en eigen verantwoordelijkheid te nemen. Om dit makkelijker en aantrekkelijker te maken zal het kabinet het aantal Haagse regels beperken. Teveel regels zorgen voor een schijn van duidelijkheid en veiligheid en leiden vaak tot onnodige vertraging en bureaucratie. In lijn hiermee wil het kabinet het ruimtelijk relevant rijksbeleid bij voorkeur in PKB’s vastleggen en alleen waar en wanneer nodig, nadere inhoudelijke beleidskaders uitbrengen. Het aantal nota’s en rijksregels voor het ruimtelijk rijksbeleid en de uitvoering daarvan zal worden beperkt en deze nota’s en regels zullen helderder en beter worden afgestemd. Het kabinet wil zo helderheid scheppen en ruimte laten voor provincies en gemeenten. Zij hebben veel directer dan het rijk te maken met ruimtelijke plannen en initiatieven die de burger raken en moeten daarbij meer hun eigen keuzen kunnen maken. Gelijktijdig zet het kabinet zich in voor behoud en duurzame ontwikkeling van een aantal ruimtelijke waarden van (inter)nationaal belang die de ruimtelijke kwaliteit van Nederland als geheel bepalen. Dit betekent een selectiever en krachtiger beleid waarin scherper gestuurd wordt op die onderdelen van het ruimtelijk beleid die nationale betekenis hebben. Om de uitvoering van het beleid te verbeteren kiest het kabinet voor een ruimtelijk dynamisch ontwikkelingsbeleid.

«Aan de provincies en gemeenten worden de ruimte en de middelen geboden om een versterkte rol te spelen bij de eigen regionale gebiedsgerichte ontwikkeling. Daarbij kunnen marktpartijen actief betrokken worden. Er moet meer ruimte komen voor afwegingen op decentraal niveau.»

In het verkeers- en vervoersbeleid zal centraal blijven staan dat de groei van de mobiliteit wordt geaccommodeerd en dat tegelijkertijd de bereikbaarheid, veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving worden verbeterd. Hierbij past een instrumentenmix van benutten, bouwen en – op de langere termijn – betalen voor mobiliteit. Ook zijn technologie, normstelling en handhaving van belang. De aanpak wordt gekenmerkt door keuzevrijheid (burgers en bedrijven kiezen zelf), een zakelijke benadering (instrumenten worden ingezet naar effectiviteit), meer publiek-private samenwerking, en flexibiliteit (eens per twee jaar actualiseren van het uitvoeringsdeel van het NVVP). Ook de decentralisatie uit het oude NVVP blijft in het vernieuwde NVVP onveranderd: «decentraal wat kan en centraal wat moet». De regio’s krijgen meer beleidsvrijheid om een eigen verkeers- en vervoersbeleid te voeren en de decentralisatie van rijksmiddelen (GDU) stelt de regio’s daartoe ook financieel meer in staat.

«Meer ruimte in en om de woning moet het uitgangspunt zijn»

Het kabinet gaat, net als in de huidige Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte, uit van behoud van de verscheidenheid van stad en land. Daarbij horen sterke steden en een vitaal platteland. In sterke steden moet genoeg, en voldoende gevarieerd worden gebouwd om de bevolking vast te houden, net name de midden- en hogere inkomens. Vooral in de vier grote steden is dit de laatste decennia lastig gebleken. Op het platteland moet tenminste ruimte zijn om de eigen bevolkingsgroei te kunnen opvangen. Bewoners van een gebied moeten zich niet gedwongen voelen te verhuizen naar elders door een gebrek aan geschikte woningen. Wat hierbij van belang is: de totale woningbouwproductie in Nederland moet omhoog èn beter gaan aansluiten bij de vraag. Nu loopt het woningtekort op, stijgen de prijzen, stagneert de doorstroming, nemen de wachttijden in de huursector toe en ligt de stedelijke vernieuwing achter op schema. Marktpartijen en woningbouwcorporaties moeten méér woningen bouwen, en dan vooral woningen die aansluiten bij de vraag: gevarieerder en kwalitatief beter. Eventuele aanvullende ruimtereserveringen voor de middellange en lange termijn mogen niet ten koste gaan van de ruimte voor werken. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) zal de Tweede Kamer informeren over de maatregelen die het kabinet wil treffen om de knelpunten op te heffen en de woningbouwproductie al op korte termijn aan te jagen.

«In de grote en grotere steden zal -om de middenklassen en hogere inkomens weer aan de stad te binden én om te komen tot een evenwichtiger verdeling van bevolkingsgroepen- eengevarieerder woningaanbod met een betere woningkwaliteit tot stand moeten komen.»

De wensen om enerzijds wonen en werken te bundelen in stedelijke gebieden en anderzijds ruimte op het platteland te bieden, kunnen met elkaar op gespannen voet staan. Nieuwe woningen op het platteland kunnen bewoners uit de steden aantrekken. Voorkomen moet worden dat in de steden een te groot aandeel van mensen met lage inkomens en allochtonen ontstaat. De kracht van de steden neemt dan af in plaats van toe. Een ruim aanbod van bedrijventerreinen op het platteland, kan dit effect versterken.

Voor de kracht en positie van de steden moet er voldoende ruimte zijn voor de verstedelijking vooral in, rond en bij de steden. Daar moet dan ook een belangrijk deel van de verstedelijking worden gebundeld: het kabinet houdt vast aan bundelingspercentages per provincie, zij het dat de provincies hiervoor de voorstellen doen en het rijk deze niet op voorhand oplegt. Woningen, bedrijven en voorzieningen worden zo dicht mogelijk bij elkaar gebracht en de mobiliteitsgroei wordt beperkt. In samenhang hiermee zullen bestaande knelpunten in de verkeers- vervoersinfrastructuur op korte termijn worden aangepakt en opgelost. Ook daarvoor is op een aantal plaatsen ruimte nodig. Een speciale spoedwet Wegverbreding is in procedure gebracht, die inmiddels voor advies bij de Raad van State ligt.

Er wordt door het kabinet gericht gewerkt aan versterking van de internationale concurrentiepositie, het vestigingsklimaat en de ruimtelijk-economische dynamiek van Nederland. De luchthaven Schiphol en de Rotterdamse zeehaven zijn daarbij van grote betekenis, maar dat geldt ook voor de aantrekkelijkheid van de grote en middelgrote steden en de ontwikkeling van een beperkt aantal hoogstedelijke centra van internationale allure (de zes sleutelprojecten). Bescherming is nodig voor natuurgebieden en waardevolle landschappen van nationaal belang. Voor een goede bescherming tegen overstromingen en beperking van de wateroverlast is ruimte nodig. Ook in internationaal verband zal het kabinet zich hiervoor inzetten. Daarbij gaat het onder meer om een snelle uitvoering van de verschillende projecten in de stroomgebieden van Rijn en Maas die van invloed zijn op de waterhuishouding van Nederland. De recente overstromingen in Tsjechië en Duitsland hebben het belang hiervan opnieuw onderstreept. Veiligheid stelt strenge eisen aan het transport van gevaarlijke stoffen, maar ook aan de inrichting van de ruimte langs bepaalde transportroutes en de bebouwing langs de kust. Het kabinet wil burgers een groter gevoel van veiligheid geven: ook het ruimtelijk beleid moet daaraan bijdragen.

  • 2. 
    Bijstelling van het ruimtelijk beleid

Nederland kent stedelijke en landelijke gebieden met elk hun eigen karakteristieken. Eén van de doelen van het nationaal ruimtelijk beleid is de balans tussen stedelijke en landelijke gebieden in stand te houden, zonder te vervallen in starre beleidskaders. Op het platteland is weliswaar ruimte voor woningbouw voor tenminste de eigen bevolkingsgroei, maar het platteland moet tegelijkertijd niet vollopen met verstedelijking. De steden moeten aantrekkelijker worden voor bedrijven en voor inwoners met hoge en middeninkomens. De overgrote meerderheid van alle bewoners van Nederland woont en werkt in de grotere stedelijke gebieden. Investeringen van het rijk, maar ook van andere overheden en marktpartijen komen dan ook vooral in deze gebieden terecht. Deze bundeling is ook gewenst voor een goede benutting van de verkeers- en vervoersinfrastructuur en andere voorzieningen. De precieze invulling van de balans tussen stedelijke en landelijke gebieden kan het best gemaakt worden door de provincies. Deze balans is immers ook het uitgangspunt voor het gebiedsgericht beleid waarin de provincies een regierol vervullen. Boven- dien is de balans niet voor heel Nederland dezelfde. Het kabinet zal aan elke provincie vragen een voorstel te doen voor het aandeel van nieuwe verstedelijking dat in de bundelingsgebieden van stedelijke netwerken terecht komt en voor het aandeel van het landelijk gebied, daarbij rekening houdend met de aanpassing van het nationaal ruimtelijk beleid, zoals verwoord in deze brief. Het rijk beoordeelt de voorstellen van de provincies voor bundeling van wonen en werken en neemt na bestuurlijk overleg deze gegevens over in de Nota Ruimte. De provincie heeft de beleidsruimte om binnen het aandeel nieuwe verstedelijking dat in de bundelingsgebieden terecht komt, te schuiven tussen verschillende bundelingsgebieden. Provincies bepalen in overleg met (samenwerkende) gemeenten de verstedelijkingsmogelijkheden in het landelijk gebied. De provincies geven vervolgens aan in welke delen van het landelijk gebied woningbouw mag plaatsvinden voor ten hoogste, dan wel tenminste de eigen bevolkingsgroei. Uitgangspunt hierbij is dat in waardevolle landschappen van nationaal belang alleen voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei kan worden gebouwd. De gemeenten hebben het voortouw bij het bepalen van het precieze aantal woningen.

Het instrument van de rode contour zal alleen van toepassing zijn waar bescherming van landschap en natuur aan de orde is en eventueel waar het gaat om veiligheid tegen overstromingen of beperking van de wateroverlast. Het is niet meer per definitie nodig de kern met een rode contour te omsluiten. Het aantal kwaliteitseisen voor de rode contour wordt sterk beperkt. Ter bescherming krijgen alleen natuurgebieden nog een groene contour met een bijbehorend nee-tenzij regime.

2.1 Bestuurlijke vormgeving

Het kabinet hecht aan een transparante en democratisch gelegitimeerde organisatie van het binnenlands bestuur. Het kiest voor een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk, provincies en gemeenten («decentraal wat kan; centraal wat moet») en voor een democratische inbedding van de regionale samenwerking binnen het huis van Thor-becke. Provincies en (samenwerkende) gemeenten krijgen hiermee een duidelijke positie in het ruimtelijk beleid: zij werken het rijksbeleid uit en kunnen daarnaast eigen ruimtelijk beleid voeren. Daardoor ontstaat ook meer ruimte voor maatwerk en betrokkenheid van marktpartijen en maatschappelijke organisaties bij het ruimtelijk beleid en de uitvoering.

Verschillende belangrijke ruimtelijke afwegingen komen bij de provincie bij elkaar: afwegingen over de ruimtebehoefte voor woningen, bedrijventerreinen en bovenlokale voorzieningen en ruimte voor water, landbouw, natuur en landschap. Provincies vervullen daarom een wezenlijke, intermediaire rol. Het is in dit licht ongewenst dat de huidige kaderwetgebieden bij de planvorming en planvaststelling naast en nevengeschikt aan de provincies functioneren. De Kaderwet Bestuur in Verandering wordt afgeschaft. Meer verplichtende samenwerking tussen gemeenten zal waar nodig worden vormgegeven via een aangepaste Wet Gemeenschappelijke Regelingen (WGR). Hiermee wordt de planhiërarchie tussen de provincies en de samenwerkende gemeenten hersteld. Om dezelfde reden worden geen uitvoeringsafspraken meer gemaakt met andere bestuurlijke platforms, zoals de «landsdelen». Bij de provincies, de vier grote steden en een aantal middelgrote steden bestaat er een groot draagvlak om de bestaande samenwerking voor het ruimtelijk beleid voort te zetten. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking in de Deltametropool. Het kabinet zal aan deze samenwerkende decentrale overheden geen middelen ter beschikking stellen, maar wel met hen overleggen over verdere visievorming, formulering van gezamenlijke prioriteiten en daarbij passende majeure rijksinvesteringen. De afspraken over uitvoering van het beleid en eventuele rijksbijdragen zullen met elke provincie, en waar nodig met andere betrokken overheden, afzonderlijk worden gemaakt.

«De mogelijkheid van tussengemeentelijke oplossingenen gemeenschappelijke regelingen dient intensiever te worden benut voor grensoverschrijdende problemen. De Wet Gemeenschappelijke Regelingen zal met het oog daarop worden uitgebreid, zodat in voorkomende gevallen meer verplichtende samenwerking mogelijk is, waarbij de provincie een toezichthoudende rol kan vervullen. De Kaderwet Bestuur in verandering wordt per1januari 2004 afgeschaft.»

Dát samenwerking op regionaal niveau nodig is, staat buiten kijf: de vitaliteit van de steden en de ontwikkelingen in het meer landelijke gebied daaromheen hangen nauw met elkaar samen als het om wonen, werken, groen en bereikbaarheid gaat. Het grotestedenbeleid moet beter regionaal worden afgestemd en ingebed. De ontwikkelingen in en om de steden versterken elkaar; ongewenste afwentelingseffecten moeten worden voorkomen. Dit is noodzakelijk om doelstellingen als een evenwichtiger aanbod van woonmilieus en toegankelijker groen in en om de stad te kunnen realiseren. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal binnenkort in een beleidsnotitie de hoofdlijnen van een aangepaste WGR schetsen. In de Nota Ruimte en het vernieuwde NVVP zullen de consequenties hiervan voor het ruimtelijk en verkeers- en vervoersbeleid worden aangegeven.

Het kabinet heeft de intentie snel en slagvaardig resultaten te boeken. Op het terrein van verkeer en vervoer hebben de zeven kaderwetgebieden een belangrijke uitvoerende rol bij de exploitatie van het openbaar vervoer en de investeringen in lokale en regionale infrastructuur. Het kabinet hecht ook in de nieuwe situatie (intergemeentelijke samenwerking op basis van een aangepaste WGR) aan voortgezette uitvoering van deze taken op dit niveau. Wel zullen de planningstaken op het terrein van verkeer en vervoer zullen worden ingebed in de provinciale plan-hiërarchie. Om een naadloze overgang van de oude naar de nieuwe systematiek – en daarmee een continue uitvoering van juist deze uitvoeringstaken – te waarborgen, zal de samenwerking op basis van de Kaderwet worden verlengd tot 1 januari 2005.

2.2 Stedelijke gebieden

Een overgrote meerderheid van alle bewoners van Nederland woont in de grotere stedelijke gebieden. Het aandeel van deze gebieden in de werkgelegenheid van Nederland is zelfs nog groter. Investeringen van het rijk, maar ook van andere overheden en marktpartijen komen dan ook vooral in deze gebieden terecht. Voor een zo groot mogelijk effect hiervan is aansluiting op de ruimtelijke ontwikkelingen èn een goede en heldere organisatie vereist. Het kabinet beschouwt in dit verband de ruimtelijk-economische hoofdstructuur als een wezenlijk onderdeel van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Deze economische structuur bestaat uit een samenhangend netwerk van steden, mainports, overige economische centra en knooppunten, de belangrijkste weg-, vaar- en spoorverbindingen en de aansluiting op de internationale verbindingen, alsmede de daaraan gekoppelde economische ontwikkelingszones. In dit gebied dat 40% van het Nederlandse oppervlak beslaat, bevindt zich 80% van de bevolking en de werkgelegenheid. De noodzakelijke ruimte voor de economische ontwikkeling en dynamiek zal grotendeels in dit gebied en in het bijzonder in de bundelingsgebieden voor verstedelijking moeten worden gerealiseerd.

Het kabinet onderscheidt in het rijksbeleid zes nationale stedelijke netwerken en neemt de door de provincies en gemeenten vastgestelde regionale stedelijke netwerken over in de definitieve verstedelijkings-afspraken tot 2010. Het beleid is gericht op bundeling van de verstedelijking in deze nationale en regionale stedelijke netwerken. De bestuurlijke samenwerking in deze netwerken kan verschillende vormen aannemen, maar gaat steeds uit van de bestaande en democratisch gelegitimeerde overheden: gemeenten en provincies.

Voor een grotere samenhang van het ruimtelijk beleid in en rond de grotere steden moeten met name de gemeenten in bundelingsgebieden samenwerken. Ter ondersteuning hiervan zal de Wet Gemeenschappelijke Regelingen worden aangevuld met een meer verplichtende vorm van samenwerking (zie ook paragraaf 2.1).

De stedelijke netwerken verschillen van ruimtelijke schaal en afmeting. Bovendien spelen er ruimtelijke opgaven op verschillende schaalniveaus. Voor de Deltametropool heeft het gehele stedelijk netwerk met name een functie voor de internationale uitstraling en de aantakking op de internationale netwerken. Voor afspraken over de verstedelijking gaat het vooral om de gemeenten die met elkaar een grote interactie hebben, zoals die van de huidige kaderwetgebieden.

Stedelijke netwerken bieden de kans meer diverse en gespecialiseerde centra in samenhang te ontwikkelen. Een belangrijke rijksbijdrage is gelegen in de financiële middelen voor de zes sleutelprojecten, maar ook in het vinden van betaalbare en haalbare oplossingen voor de veiligheids-knelpunten. Verschillende projecten zijn namelijk niet eenvoudig uitvoerbaar gezien de rijksdoelstellingen van het externe veiligheidsbeleid en de daaraan verbonden kosten. Het kabinet zal onder andere nadenken over een aanpak van risicobronnen, technische innovaties en aanpassing van productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen.

Het kabinet gaat stimuleren dat provincies en gemeenten actief beleid voeren om de midden- en hogere inkomens aan de steden te binden. Het aanbod van woningen moet in de stedelijke gebieden beter gaan aansluiten op de vraag. Dit kan door marktpartijen en woningbouwcorporaties de ruimte te geven voor meer gevarieerde en kwalitatief betere woningen en door meer woningen in centrumstedelijke en groen-stedelijke milieus aan te bieden. In de verstedelijkingsafspraken tot 2010 zullen afspraken over het kwalitatieve programma worden opgenomen. Daarnaast zal, als onderdeel van de nieuwe GSB/ISV2-afspraken, worden ingezet op een beperkt aantal wijken in een aantal grote en middelgrote steden met het doel om daar de fysieke, de sociale en de economische problemen gericht aan te pakken. Dit draagt bij aan het gericht versnellen van de noodzakelijk stedelijke vernieuwing. De betreffende steden wordt gevraagd een voorstel te doen voor de selectie van deze wijken. In het kader van de verstedelijkingsafspraken zal het kabinet in overleg met provincies en gemeenten bezien of voor de middellange en lange termijn meer ruimte in de streek- en bestemmingsplannen moet worden gereserveerd voor wonen.

Het kabinet wil met elke provincie uitvoerbare afspraken maken over de mate van benutting van het bestaand bebouwd gebied en de mogelijkheden tot intensivering. Dit betekent meer differentiatie en een vergroting van de beleidsruimte van de provincie. Het generieke intensiverings-streven van 50% zal in de Nota Ruimte niet meer worden opgenomen. Voorts lijkt in verschillende regio’s een tekort aan ruimte voor bedrijven- terreinen te ontstaan. In het overleg met de (samenwerkende) provincies zullen afspraken worden gemaakt over de aanpak daarvan.

«... de wens om in het kader van het mobiliteitsbeleid wonen en werken dichter bij elkaar te brengen.»

Doordat zowel binnen als buiten bundelingsgebieden ruimte moet zijn voor de eigen bevolkingsgroei en rode contouren niet langer in heel Nederland moeten worden getrokken, ontstaat in de Nota Ruimte meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en voor eigen afwegingen van andere overheden. Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om de eigen bevolkingsgroei op te vangen en aan de woonwensen van hun bevolking tegemoet te komen. Ze zullen onder andere hun bestemmingsplannen hierop moeten inrichten. De provincies geven slechts tot op regionaal niveau de kaders aan.

Weliswaar komen er in Nederland meer mogelijkheden voor de bouw van woningen in het landelijk gebied, maar er is meer nodig. Het kabinet wil zeker zijn dat er, ook op middellange en lange termijn, structureel voldoende ruimte is voor verstedelijking. Dit geldt met name in WestNederland, waar een grote ruimtevraag en een grote druk op de woningmarkt bestaat en beperkte ruimtelijke mogelijkheden zijn. Daarom onderschrijft het kabinet de ruimtelijke reserveringen van de eerdere uitwerking voor de Deltametropool, zoals die in de PKB-tekst van de huidige Vijfde Nota is opgenomen. Dit betekent dat het kabinet blijft uitgaan van de voorziene groei van Almere voor de Noordvleugel voor de periode vanaf 2010. In het integraal ontwikkelingsplan Almere, waarbij het rijk en verschillende decentrale overheden zijn betrokken, zal worden opgenomen onder welke condities de verdere verstedelijking zal plaatsvinden, met welk tempo en met welke mogelijkheden voor fasering. Daarbij zal rekening worden gehouden met de ontwikkeling van vraag en aanbod in de Noordvleugel (zie ook paragraaf 2.4). Het kabinet houdt ook vast aan de in de huidige Vijfde Nota opgenomen aanpassingen van de grenzen van het Groene Hart. De ontwikkeling van de Zuidplaspolder voor de Zuidvleugel voor de periode vanaf 2010 blijft dan ook mogelijk. Alleen het huidige marinevliegkamp Valkenburg komt voorlopig niet beschikbaar voor verstedelijking. De belangrijkste reden hiervoor is dat een deel van de financieringsmogelijkheden is weggevallen. Voor de lange termijn (na 2020) moet verstedelijking ter plaatse overigens niet onmogelijk worden gemaakt. Het kabinet zal met de betrokken decentrale overheden nader overleggen over mogelijke alternatieven.

Naast de ruimte voor wonen is er ruimte nodig voor de economie. De provincies ontwikkelen regionaal beleid voor de bedrijventerreinen en zorgen voor afstemming van het kantorenaanbod. Bedrijventerreinen moeten goed in het landschap zijn ingepast en optimaal aansluiten op de infrastructuur. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid. Ruimte voor bedrijventerreinen moet in eerste instantie in de bundelingsgebieden worden gezocht. Op deze manier worden wonen en werken zo dicht mogelijk bij elkaar gebracht. Het beleid voor bedrijven en voorzieningen (locatiebeleid) wordt gedecentraliseerd naar de provincies. Het kabinet is van mening dat het rijk hiervoor geen gedetailleerde voorschriften meer hoeft mee te geven en is het op dit punt eens met de door het vorige kabinet ingezette lijn. Een consequentie van deze decentralisatie is wel dat het kabinet uiterst terughoudend is met het opstellen van regels en criteria voor lokale en regionale plannen. De huidige Vijfde Nota stelt vele eisen aan het bouwen in een stad of dorp. Met de aanpassing van het «rode contourenbeleid» zal een groot aantal van deze gedetailleerde uitspraken geen onderdeel meer zijn van de Nota Ruimte (en het vernieuwde NVVP), zodat het locatiebeleid ook daadwerkelijk wordt gedecentraliseerd.

Om de beperkte rijksmiddelen voor bijvoorbeeld infrastructuur doelmatig in te zetten zal samen met de betrokken provincies en gemeenten worden nagedacht over de wenselijkheid van een voorkeursvolgorde bij de verdere ontwikkeling van bouwplannen en dan met name in situaties van mogelijke overcapaciteit. In meer algemene zin is er aandacht nodig voor de financiële consequenties en de mogelijkheden voor een meer gefaseerde uitvoering. Andere doelen van het rijksbeleid, zoals versnelling van de woningbouwproductie, moeten door een eventuele fasering niet in het gedrang komen.

Voor de kwaliteit van de leefomgeving in de stedelijke gebieden zijn voldoende recreatieve mogelijkheden en groenvoorzieningen in en om de stad van belang. Met name in de Randstad zijn er tekorten. Op korte termijn ontbreekt het aan voldoende rijksmiddelen om die tekorten weg te werken. Daarom zullen de bestaande plannen geherprioriteerd worden om middelen voor de Randstad vrij te maken. Er zal daarbij ook een groter beroep op andere overheden worden gedaan. Bij de ontwikkeling van nieuwe rode functies moet het groen integraal in de planning en financiering worden meegenomen.

2.3 Landelijke gebieden

Van het totale oppervlak van Nederland ligt het overgrote deel buiten de bundelingsgebieden. Het betreft agrarische productiegebieden, maar ook natuurgebieden of cultuurhistorisch waardevolle landschappen. Sommige delen van Nederland hebben een belangrijke waarde voor de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland; andere hebben belangrijke waarden op het gebied van natuur, landschap en cultuurhistorie of voor de waterhuishouding. Met oog op een vitaal en leefbaar platteland is enerzijds ruimte nodig voor maatschappelijke ontwikkelingen en wensen en is anderzijds bescherming van bijzondere landschappelijke waarden noodzakelijk. De gemeenten in de landelijke gebieden hebben net als alle andere gemeenten een eigen verantwoordelijkheid om de eigen bevolkingsgroei op te vangen en aan de woonwensen van hun bevolking tegemoet te komen. Belangrijk is aandacht voor de positie van alle woningzoekenden op de woningmarkt, in het bijzonder die van senioren, éénverdieners en starters. Zwakkere groepen krijgen een sterkere positie op de woningmarkt als er een ruimer aanbod van voor hen geschikte woningen is. Het kabinet zal verder bezien of de Huisvestingswet, waar het gaat om woonruimteverdeling, hierop toegesneden kan worden zodat gemeenten er gebruik van kunnen maken. Het is wel van belang verstoringen in de werking van de woningmarkt zoveel mogelijk te beperken.

«Om het platteland te behouden moet men het niet op slot doen.»

Vele landelijke gebieden in Nederland hebben zich ontwikkeld van gebieden met een overwegend agrarische functie naar gebieden met een meer multifunctioneel karakter. Er wordt niet alleen voedsel geproduceerd, maar in toenemende mate ook gerecreëerd, gewoond en gewerkt. Ook bij individuele bedrijven is steeds meer sprake van een multifunctioneel karakter, waarbij voedselproductie één van de functies is. Die trend zal zich naar verwachting de komende jaren doorzetten. Het kabinet wil selectief en onder condities meer ruimte voor deze ontwikkeling bieden: het platteland moet niet «op slot». Het kabinet zal zich bij de aanstaande herziening van het EU-beleid sterk maken voor een goede aansluiting van het EU-plattelandsbeleid op het bijgestelde Nederlandse beleid.

Het ruimtelijk beleid voor recreatiewoningen en -complexen moet worden aangepast. Een deel van de recreatiewoningen wordt permanent bewoond, terwijl dat niet is toegestaan. De gedachten gaan ernaar uit recreatiewoningen en -complexen te beoordelen binnen het planologisch kader voor de reguliere woningbouw, met uitzondering van complexen van vakantiehuisjes die voor korte perioden worden verhuurd. Dit wordt uitgewerkt in de Nota Ruimte, inclusief de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk, provincie en gemeenten.

«De groeiende ruimtebehoefte voor woningen en bedrijven wordt evenwichtig ingepast in landschap, natuur en waterhuishouding.»

Een aantal grootschalige landschappen onder stedelijke druk heeft het kabinet in de huidige Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap. Daarnaast zijn in het SGR2 landschappen van (inter)nationale cultuurhistorische betekenis aangegeven als zoekgebieden voor Provinciale Landschappen. Deze beide landschappen worden geïntegreerd tot één categorie Nationale Landschappen. Het gaat hier om behoud en ontwikkeling van zowel grootschalige landschappen onder verstedelijkingsdruk als van landschappen met specifieke cultuurhistorische betekenis. In overleg met de betrokken decentrale overheden, zal het kabinet een zodanige selectie van deze waardevolle landschappen van nationaal belang maken dat het aantal en het totale oppervlak beperkt blijft. De delen 1 en 2 van de huidige PKB’s Vijfde Nota en SGR2 zijn voor deze selectie het kader. Bij de selectie zullen ook cultuurhistorische waarden worden betrokken, zeker wanneer het werelderfgoed betreft dat op de UNESCO-lijst staat. Het kabinet houdt dus vast aan Nationale Landschappen, maar neemt tegelijk afstand van een uiterst restrictieve benadering waarbinnen slechts ruimte is voor «in beginsel zeer beperkte verstedelijking». Ook Nationale Landschappen moeten ruimte bieden aan de eigen bevolkingsgroei en niet «op slot worden gezet». Gezien het nationale belang van deze waardevolle landschappen past grootschalige verstedelijking hier niet bij. Wanneer een bepaald gedeelte nodig is voor een dergelijke verstedelijking zal het kabinet de grens van het Nationaal Landschap ter plaatse aanpassen. Wat betreft wonen is er in een Nationaal Landschap ruimte voor de eigen bevolkingsgroei, maar ook niet meer dan dat. De ontwikkelingsmogelijkheden hangen af van de kwaliteit van deelgebieden van het Nationaal Landschap.

Bescherming en ontwikkeling van natuur, landschap en cultuurhistorie zijn essentieel in deze landschappen. Het niet-verstedelijkte karakter staat voorop. Verrommeling en functieverlies van gebieden, zoals bijvoorbeeld op bepaalde plekken aan de randen van het Groene Hart, ondermijnen de ruimtelijke kwaliteit van een aantal waardevolle landschappen van nationaal belang. Op bepaalde plekken past ontwikkeling van meer vloeiende overgangen tussen stad en land. Ruimte voor wonen in het landschap, in en aan het water of andere vormen van dorps wonen is hiervan een voorbeeld. Het kabinet vraagt de provincies om dit beleid verder te ontwikkelen en daarbij zoveel mogelijk te zorgen voor kostendekkende plannen. Dit geldt ook voor verbetering van de algehele ruimtelijke kwaliteit in de provincie en de mogelijkheden voor functiecombinaties. Het kabinet zal zoveel mogelijk belemmeringen wegnemen om op die manier ondersteuning te bieden aan provincies, gemeenten en private partijen die de ontwerp- en inrichtingsopgaven ter hand nemen.

«Op het platteland moet ruimte zijn om tenminste de eigen woningbehoefte te kunnen opvangen.»

Niet langer wordt aan elke gemeente opgedragen met voorstellen te komen voor rode contouren. Slechts een beperkt aantal gemeenten zal met rode contouren moeten aangeven waar de bebouwing eindigt: gemeenten langs de kust, in Nationale Landschappen, in natuurgebieden (Ecologische Hoofdstructuur, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet) en eventueel gemeenten in noodoverloop- en retentiegebieden. Deze gemeenten trekken de rode contouren zelf. Provincies zullen ze toetsen. Het aantal kwaliteitseisen voor de rode contour wordt sterk beperkt. Verspreide bebouwing is echter nog steeds niet toegestaan, behalve op plekken waar de kwaliteit van het landschap verbeterd kan worden door een zorgvuldige combinatie met wonen, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe landgoederen en nieuwe buitenplaatsen. Deze nieuwe landelijke woonmilieus kunnen, net als nieuwe dorpen, bijdragen aan vergroting van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap buiten de bundelingsgebieden. Het kabinet zal de mogelijkheden hiervoor verruimen. Provincies en gemeenten worden door het kabinet opgeroepen dit samen met marktpartijen op te pakken en uit te werken. In het landelijk gebied zorgen de provincies voor de noodzakelijke afstemming tussen gemeenten voor alle ruimtelijke functies.

«Gemeenten hebben het initiatief bij de vaststelling van contouren en aantallen woningen.»

Gebieden met de hoofdfunctie natuur worden begrensd met een groene contour en planologisch beschermd met een nee-tenzij regime. In deze gebieden staat de bescherming en ontwikkeling van natuur voorop. Het gaat alleen om de Ecologische Hoofdstructuur, Vogel- en Habitatrichtlijn-gebieden en gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet. Hiermee wordt de omvang van groene contourgebieden beperkt ten opzichte van de huidige Vijfde Nota. Energiewinning en de toeristisch-recreatieve sector zijn belangrijke economische activiteiten in sommige groene contourgebieden. Het kabinet zal aandacht besteden aan het ontwikkelingsperspectief van deze activiteiten en bezien hoe deze kunnen worden ingepast. Daarbij zullen maatwerkoplossingen worden gezocht voor recreatiebedrijven in de EHS en rekening worden gehouden met de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Realisering en adequate bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur blijven van groot belang. Zowel vanwege de biodiversiteit als ook vanwege extensieve recreatie. Bij de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur vindt een verschuiving plaats van verwerving naar particulier c.q. agrarisch beheer. Deze verschuiving wordt mede ingegeven door de wens om de betrokkenheid van bedrijven en bewoners bij natuur te versterken. Hierbij zal ook het aantal «natuurdoeltypen» worden verminderd. Van de robuuste verbindingen zal met de huidige rijksmiddelen slechts de helft gerealiseerd worden. Het rijk beziet de mogelijkheden om de overige robuuste verbindingen op een andere wijze te realiseren en vraagt provincies om hiermee rekening te houden.

Het kabinet zal zo spoedig mogelijk een standpunt innemen over het aanduiden van een aantal gebieden als noodoverloopgebied. Deze gebieden moeten bij grote wateroverlast bewust en gecontroleerd vol kunnen stromen. Dit is het geval bij grotere rivierafvoeren dan waarvoor het systeem is ontworpen. Afhankelijk van dit kabinetsstandpunt zal in de Nota Ruimte worden opgenomen om welke zoekgebieden het gaat.

De landbouw is en blijft een belangrijke economische en landschappelijke drager van het landelijk gebied. De rol van de grondgebonden landbouw,

als beheerder van het landelijk gebied, zal worden versterkt. Om deze functie te kunnen vervullen is het van belang dat bedrijven zich, ook in combinatie met andere functies, kunnen blijven ontwikkelen. Het kabinet zet in op duurzame ontwikkeling van een aantal kapitaalsintensieve sectoren zoals glastuinbouw, bloembollenteelt, boomteelt en intensieve veehouderij. In de zandgebieden blijft de reconstructie van de intensieve veehouderij en de extensivering van de grondgebonden veehouderij een belangrijke doelstelling. De stapeling van problemen op het gebied van landbouw, milieu en water wordt hier integraal aangepakt. Deze aanpak blijft voor het kabinet een prioriteit. Hiervoor zijn echter op rijksniveau thans beperkt middelen beschikbaar. De oplossing wordt gezocht in een combinatie van temporiseren, inspelen op de ontwikkelingen buiten de landbouw en co-financieren door andere overheden en marktpartijen. Het gebrek aan voldoende rijksmiddelen heeft aanleiding gegeven het ruimtelijk herstructureringsbeleid voor de bollenteelt te schrappen. Dit geldt ook voor de Veenkoloniën, met uitzondering van enkele beperkte stimuleringsprojecten. Voor het Westland stelt het Rijk wel middelen beschikbaar voor de herstructurering van de glastuinbouw, maar niet voor de landschappelijke inpassing.

2.4 Verkeer en vervoer

Het Strategisch Akkoord zet op het terrein van verkeer en vervoer een aantal nieuwe accenten in het beleid, die ook hun doorwerking zullen krijgen in het vernieuwde NVVP. Het belangrijkste is wel dat in deze kabinetsperiode de nadruk zal liggen op de uitvoering van een concreet programma van maatregelen, dat al zichtbaar resultaat oplevert voor de burger in 2006. Om de bereikbaarheid op de weg in 2006 te verbeteren, zijn de komende jaren een aantal wegverbredingen, spitsstroken en nieuwe verbindingen voorzien. Daarvoor is een speciale spoedwet in procedure gebracht, die inmiddels voor advies bij de Raad van State ligt. In de praktijk gaat het om circa 25 trajecten in het hoofdwegennet. Daarnaast wordt ingezet op een beter en slimmer gebruik van de bestaande infrastructuur. De files zijn daarmee echter niet opgelost. In de begroting voor 2003 is daartoe een groot aantal voorstellen opgenomen. Naast de inzet op een beter en slimmer gebruik van de bestaande wegen zal in het vernieuwde NVVP voorrang worden gegeven aan een beperkt aantal grotere projecten. Nagegaan wordt wat bijvoorbeeld de mogelijkheden zijn voor herprioritering ten behoeve van de aanleg van de A4 Delft– Schiedam en ondertunneling van de A2 in Maastricht.

«Goede bereikbaarheid en ontsluiting [...] zijn essentieel voor verdere economische groei. Dit vereist een consistent en slagvaardig mobiliteitsbeleid. Aan de mobiliteitsbehoefte kan evenwel niet ongebreideld tegemoet worden gekomen. Drukte op de wegen en in het openbaar vervoer is de keerzijde van een welvarender samenleving.»

De verscherpte prioriteitsstelling kan er toe leiden dat andere projecten voorlopig wordt uitgesteld. Er zal een herprioritering van de bestaande programma’s weg èn spoor worden doorgevoerd. Om de bereikbaarheid te verbeteren, richt het NVVP zich op verbetering van de nationale hoofdinfrastructuur, waaronder de verbindingen tussen de twee mainports, de nationale stedelijke netwerken en de grote centra in het buitenland. Het stelsel van hoofdinfrastructuur binnen en tussen de nationale stedelijke netwerken vormt de ruggengraat van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het kabinet streeft ernaar alle nationale stedelijke netwerken goed aan te sluiten op de internationale verkeers- en vervoersnetwerken. Het kabinet zal de investeringen in de verkeers- en vervoersinfrastructuur en de verstedelijkingsopgave zowel in beleid als in uitvoering op elkaar afstemmen.

«Het kabinet dient op korte termijn–in samenspraak met de betrokken medeoverheden – na te gaan wat binnen de bestaande middelen voor infrastructuur mogelijk is, inclusief eventuele herprioriteringen (ten behoeve van bijvoorbeeld ondertunneling van de A2 in Maastricht en de aanleg van de A4 in Midden-Delfland).»

De betrouwbaarheid van het spoor wordt in de komende jaren verbeterd door een versnelde aanpak van de achterstand in het spooronderhoud. Het aantal storingen en vertragingen kan daardoor sterk verminderen. Op de langere termijn gaat de aandacht uit naar een betere benutting van het spoor. Het kabinet zal samen met de taakorganisaties en de vervoerders nog dit jaar een plan presenteren dat als doel heeft de betrouwbaarheid van het spoorsysteem te verhogen en de punctualiteit van de treindiensten te verbeteren.

Het kabinet zal zorgen voor een tijdige ontsluiting van Vinex-locaties. Voor de ontwikkeling van de zes nationale sleutelprojecten zal het rijk zijn toezeggingen nakomen en bijdragen aan de ontwikkeling van centra van internationale allure. De verantwoordelijkheid voor regionale infrastructuur wordt gedecentraliseerd. De provincies en (samenwerkende) gemeenten krijgen meer ruimte en middelen voor een eigen verkeers- en vervoerbeleid. Alleen wanneer het rijk vanuit zijn nationale verantwoordelijkheid aan andere overheden een bijzondere ruimtelijke taakstelling oplegt, kan het nodig zijn extra rijksmiddelen beschikbaar te stellen voor verbetering van de regionale infrastructuur.

«Verbetering van het openbaar vervoer inclusief de sociale veiligheid daarvan, bevordering van de doorstroming -vooral ook in en rond de stedenen oplossing van bekende fileknelpunten krijgen extra impulsen, waarmee ook een goede en tijdige ontsluiting van nieuwe woonlocaties.»

Het kabinet zal de investeringen in de verkeers- en vervoersinfrastructuur en de verstedelijkingsopgave zowel in beleid als in uitvoering op elkaar afstemmen. In de intentiedocumenten verstedelijking tot 2010 zijn de lokale en regionale infrastructuurprojecten die een relatie hebben met de verstedelijkingsopgave vastgelegd. Deze afspraken zullen worden herbevestigd in de definitieve verstedelijkingsafspraken in 2003. Voor de financiering en realisatie van deze projecten (tot 225 miljoen euro) zijn provincies (en samenwerkende gemeenten) zelf verantwoordelijk. De Gebundelde Doeluitkering (GDU) is hiertoe gedecentraliseerd en de beslissingsbevoegdheid voor projecten tot 225 miljoen euro ligt niet langer bij het rijk. De verschillen tussen de eerste globale schattingen van de verstedelijkingsgebonden projecten en de beschikbare financiële middelen in de periode tot 2010 zullen worden overbrugd door enerzijds mogelijke aanpassingen in de ambitieniveaus van de projecten en anderzijds door het zoeken naar middelen ten behoeve van het ophogen van de GDU, zonodig via een herprioritering binnen het MIT. Voor infrastructurele projecten die niet onder de GDU-uitkering vallen, maar die wel een directe relatie hebben met de verstedelijkingsopgave, kan het kabinet ook besluiten de MIT-afspraken te heroverwegen en over te gaan tot herpriori-tering binnen het MIT. Dit geldt bijvoorbeeld voor de noodzakelijke verbetering van de hoofdinfrastructuur bij Almere. Besluiten over beschikbaarstelling van rijksmiddelen voor Almere zullen in het kader van het integraal ontwikkelingsplan Almere worden genomen.

«Er zijn forse(re) inspanningen nodig om Nederland meer in beweging te krijgen. Nederland staat thans te vaak stil in de auto of wacht te lang op het perron.»

In de huidige Vijfde Nota is uitgegaan van een kwaliteitsverbetering van het openbaar vervoer in de Deltametropool. Het ging daarbij om verkenningen naar een frequent rijdend metropolitaan vervoerssysteem («Deltametro») en naar een snelle verbinding tussen Utrecht en de Zuidvleugel. Voor de korte termijn past het kabinet de ambities voor een «Deltametro» aan en gaat voorlopig niet uit van een hogesnelheidstrein tussen Utrecht en de Zuidvleugel. Dit traject wordt in het project Beter Benutten Bestaand Spoor opgenomen. Mogelijke realisatie van een snelle treinverbinding op lange termijn moet niet onmogelijk gemaakt worden. Het kabinet stelt wel gelden beschikbaar om treinstations te openen voor de ontsluiting van Vinex-locaties met het openbaar vervoer.

Ten aanzien van het personenautoverkeer zal het kabinet geen voorstellen doen gericht op de invoering van een kilometerheffing als regulerende maatregel. Aan automobilisten die stilstaan in de file wordt geen extra heffing opgelegd. Wel is op langere termijn een vorm van prijsbeleid nodig. Verder gaat het kabinet actief zoeken naar mogelijkheden voor een grotere rol van private investeerders in de aanleg en exploitatie van infrastructuur.

Ook de veiligheid, in het bijzonder de sociale veiligheid in het openbaar vervoer heeft bijzondere aandacht. Een aanvalsplan sociale veiligheid in het openbaar vervoer zal in werking moeten treden vanaf 2003 met als doel dat reizigers zich veiliger en prettiger voelen en dat het aantal incidenten afneemt. Voor de veiligheid van burgers, maar ook voor de mogelijkheden voor centrumvorming en betere benutting van het stedelijk gebied is het van grote betekenis het transport van gevaarlijke stoffen beter te reguleren. Er wordt gewerkt aan een landelijke routering van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor. Gestreefd wordt naar zo min mogelijk planologische beperkingen in stedelijke gebieden, onder meer door een optimaal gebruik van de Betuweroute.

In het NVVP zal het kabinet aandacht besteden aan de luchthaven Schiphol, de Rotterdamse haven en de andere Nederlandse zeehavens als belangrijke schakels in de ruimtelijk-economische hoofdstructuur van Nederland. In het NVVP zullen de principes en uitgangspunten van een kernnet goederenvervoer worden beschreven. Dit kernnet zal bestaan uit de voor het goederenvervoer belangrijkste verbindingen van de fysieke hoofdinfrastructuur (weg, water, spoor). De specifieke inzet op een kernnet kan leiden tot een nadere prioritering bij het oplossen van knelpunten in het hoofdwegennet.

De komende periode wordt, samen met de maatschappelijke partners en de decentrale overheden, nader onderzocht welk perspectief op de mobiliteitsmarkt in het vernieuwde NVVP geboden kan worden. Het komende advies van de Raad voor Verkeer en Waterstaat over de mobiliteitsmarkt zal hierbij betrokken worden. Het kernpunt van de mobiliteitsmarkt is dat vraag en aanbod beter op elkaar afgestemd worden dan nu het geval is. Daarvoor is een individuele toerekening van de kosten van de infrastructuur en de externe kosten noodzakelijk. Ook moet rekening worden gehouden met de ontwikkelingen op Europees niveau, zoals de in voorbereiding zijnde kaderrichtlijn prijsbeleid.

De ambities in zowel het vernieuwde NVVP als de Nota Ruimte moeten uiteraard passen binnen de financiële kaders van het kabinet. Voor het in 2010 realiseren van de in het oude NVVP opgenomen ambities voor bereikbaarheid, verkeersveiligheid en kwaliteit van de leefomgeving was een extra inzet van rijksmiddelen vereist. Aangezien deze middelen niet beschikbaar zijn, is een herijking van de doelen voor het vernieuwde NVVP nodig. Gezien het huidige instrumentarium en de thans beschikbare financiële middelen worden de doelstellingen uit het NMP4, ten aanzien van emissies naar de lucht, niet gehaald. Het kabinet zal zich wel inspannen de doelstellingen te realiseren, mede gelet op de internationale verplichtingen. In het NVVP zal de beleidsstrategie op dit punt worden uitgewerkt.

Het NVVP zal hierop in samenhang met de Nota Ruimte worden aangepast. Het hoofdbeeld daarbij is dat van een ambitieus, maar realistisch en uitvoeringsgericht plan. De samenhang in de uitvoering van het rijksbeleid in de komende jaren zal onder meer tot uitdrukking komen in een meer nauwgezette afstemming tussen het Uitvoeringsprogramma Ruimtelijk Beleid en het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport.

2.5 Uitvoering

Voor de uitvoering van de Nota Ruimte zal het kabinet één Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid uitbrengen. Het uitvoeringsprogramma zal de afstemming tussen enerzijds nationale beleidsconcepten, zoals stedelijke netwerken en Nationale Landschappen, en anderzijds de relevante rijksprojecten en -programma’s van de verschillende departementen, zoals het MIT, GSB/ISV2, het voorgenomen Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het voorgenomen Actieplan Bedrijventerreinen, inzichtelijk maken. Op deze wijze kan een betere coördinatie van rijksinvesteringen worden bereikt. In het uitvoeringsprogramma zal worden aangegeven welke minister voor welk project of programma primair verantwoordelijk is, en welke departementen erbij betrokken zijn. Ieder departement werkt vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid mee aan de uitvoering van de projecten en programma’s. De minister van VROM coördineert binnen het kabinet het Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid. Eens per twee jaar zal de minister van VROM in het kader van het uitvoeringsprogramma rapporteren over de voortgang van de uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid en de coördinatie van de rijksinzet. De ministers rapporteren in het kader van hun begroting jaarlijks over de eigen inzet bij de projecten en programma’s.

Het Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid geeft inzicht in projecten en programma’s van nationaal belang, dat wil zeggen projecten en programma’s die van betekenis zijn voor de versterking van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het kernbegrip voor de uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid is: meer selectiviteit. Het rijk heeft minder bemoeienis met de uitvoering van het ruimtelijk beleid door provincies en gemeenten en wil de beperkte beschikbare rijksmiddelen krachtig inzetten. De nationale projecten worden deels door het rijk zelf uitgevoerd, deels aan andere overheden of aan marktpartijen gedelegeerd of uitbesteed. De selectie van projecten gebeurt aan de hand van het doel van het project en de kosten-batenverhouding (met oog op doelmatigheid van de uitgaven). Bij nationale projecten moet gedacht worden aan de hoofdinfrastructuur, zee- en luchthavens, aanwijzing en inrichting van noodoverloop- en retentiegebieden en het integraal ontwikkelingsplan Almere. In elk geval zal steeds worden geprobeerd om via PPS-constructies ook private middelen in te zetten en de mogelijkheden van Europese co-financiering optimaal te benutten. In het uitvoeringsprogramma zal ook een beperkt aantal nationale programma’s worden opgenomen. In de regel treden de provincies en gemeenten bij deze thematische programma’s op als inhoudelijke initiatiefnemers van inte- grale en gebiedsgerichte ontwikkelingsinitiatieven. Het rijk coördineert en stimuleert de totstandkoming en uitvoering van de programma’s. Voorbeelden van deze thema’s zijn de nationale stedelijke netwerken, reconstructiegebieden en Nationale Landschappen. De provincies vervullen een regierol in het gebiedsgericht beleid. Afhankelijk van het onderwerp kan het aandeel van de rijksbijdrage in de totale kosten van de programma’s sterk variëren. Met een samenhangende gebiedsgerichte uitvoering, worden de inspanningen van de verschillende departementen èn die van de decentrale overheden gebundeld.

Het kabinet streeft ernaar om het huidige woud van financiële stromen met bijbehorend overleg en verkokering te saneren, en op termijn het aantal geldstromen te beperken. Dit naar analogie van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), waarin diverse geldstromen vanuit Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), Economische Zaken (EZ) en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) op het gebied van stedelijke vernieuwing zijn gebundeld. Ook hierbij staat een integrale en gebiedsgerichte aanpak centraal. Meerjarige uitvoeringscontracten stellen de provincies en (samenwerkende) gemeenten in staat een eigen regionale gebiedsgerichte ontwikkeling te kiezen en uit te voeren zonder rechtstreekse betrokkenheid van het rijk. Doel hiervan is een sterk vereenvoudigde, maar resultaatgerichte en concrete uitvoering. Waar mogelijk worden bestaande rijksmiddelen voor het ruimtelijk beleid gedecentraliseerd naar provincies en gemeenten. Om de relatieve achterstand van een aantal steden te helpen verkleinen zal het rijk met een beperkt aantal gemeenten uitvoeringsafspraken blijven maken via het grotestedenbeleid en het ISV. Het streven is de huidige rijksbudgetten voor de inrichting van het landelijk gebied, waar onder de Stimuleringsregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB) en de inrichtingsmaatregelen voor landinrichting en reconstructie, samen te brengen in één Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). In het Actieplan Bedrijventerreinen zal onder meer worden ingegaan op de kenmerken van nieuw ondersteunend (financieel) instrumentarium voor bedrijventerreinen en op regionale beleidsontwikkeling door provincies, in overleg met samenwerkende gemeenten, voor nieuwe en te herstructureren bedrijventerreinen.

De minister van LNV zal, mede namens de minister van VROM, een «Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland» aan de Tweede Kamer sturen. Deze agenda bestaat uit een beleidsbrief gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma in de vorm van een Meerjarenprogramma Groene Ruimte. In de beleidsbrief wordt inhoud gegeven aan de door de Europese Unie ingezette koers om het landbouwbeleid te verbreden naar een beleid voor het platteland. Het gaat erom de inkomenssteun aan boeren af te bouwen en daarvoor in de plaats de middelen en inzet te richten op enerzijds kwaliteitsverbetering van de groene ruimte (natuur, recreatie en landschapsontwikkeling) en anderzijds een platteland te ontwikkelen met een vernieuwd sociaal-economisch draagvlak met behoud van de sociaal-culturele identiteit. Het initiatief voor sociaal-economische veranderingen in de groene ruimte ligt vooral bij de landbouwsector zelf en daarnaast bij de toeristisch-recreatieve sector. In de beleidsbrief zullen acties worden opgenomen, zoals het opstellen van het financieringsbudget ILG, dat deels op het terrein van andere departementen ligt. De minister van LNV is coördinerend bewindspersoon voor de inhoud van de brief, is zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van LNV-onderdelen en bewaakt de voortgang van alle acties uit de beleidsbrief. Deze coördinerende taken laten de algemene verantwoordelijkheid van de minister van VROM voor ruimtelijke afwegingen op het platteland onverlet. Het beleidskader voor de fysiek-ruimtelijke component voor de beleidsbrief wordt gevormd door de Nota Ruimte. Binnen dit kader heeft de minister van LNV beleidsruimte voor afwegingen die voortvloeien uit de genoemde verbreding van het landbouwbeleid. Het Meerjarenprogramma Groene Ruimte zal bestaan uit een ruimtelijke, een ecologische, een economische en een sociaal-culturele component. Daarvoor stelt het kabinet instrumenten en middelen beschikbaar, via het voorgenomen ILG, dan wel anderszins. Het Meerjarenprogramma Groene Ruimte verhoudt zich tot het Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid op een zelfde wijze als het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport van het departement van Verkeer en Waterstaat.

Voor de uitvoering van het beleid uit de Nota Ruimte en het NVVP is op dit moment geen extra geld beschikbaar gesteld. Dit betekent niet dat de beleidsconcepten van deze nota’s automatisch moeten worden aangepast. Het ontbreken van extra financiële middelen, budgettaire flexibiliteit op de korte termijn en een aantal bezuinigingstaakstellingen geeft wel aanleiding voor een scherpe en consistente prioriteitsstelling en fasering van de uitvoering. Voorbeeld hiervan is de herprioritering van de middelen voor infrastructuur en robuuste ecologische verbindingen. Het kabinet zal, mede op basis van overleg met de andere overheden, de investeringsruimte voor nationale projecten en programma’s prioriteren c.q. herpriori-teren. Het doel hiervan is de beperkt beschikbare ruimte voor deze kabinetsperiode optimaal te gebruiken. Het rijk zal meer samenhang aanbrengen in de afzonderlijke investeringsopgaven. De (her)prioritering zal neerslaan in het Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid en de programma’s van de verschillende departementen. De concrete uitvoeringsafspraken maakt het kabinet met de provincies en gemeenten. De mogelijkheden bij de herprioritering zijn:

  • 1. 
    Nagaan voor welke beleidscategorieën de rijksbijdragen het meest noodzakelijk en doelmatig zijn om beleidsdoelstellingen te realiseren;
  • 2. 
    Temporiseren of faseren van de uitvoering;
  • 3. 
    Bevorderen van synergie in de uitvoering;
  • 4. 
    Onderzoeken en stimuleren van PPS-constructies;
  • 5. 
    Aanspreken van initiatiefnemers en uitvoerders zoals de waterschappen en woningbouwcorporaties (herstructurering);
  • 6. 
    Aansturen op verevening van exploitatiekosten en -opbrengsten;
  • 7. 
    Mogelijkheden voor co-financiering door de EU optimaal benutten;
  • 8. 
    Regionale samenwerking en samenhang bevorderen;
  • 9. 
    Werken met financieringsconsortia. De gekozen inzet hangt af van de beoogde doelen en de mogelijkheden.

«Niet primair ordening, maar het voeren van een ruimtelijk dynamisch ontwikkelingsbeleid moet uitgangspunt zijn.»

Het kabinet kiest voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Doel daarvan is de uitvoering van het ruimtelijk beleid te verbeteren. Enerzijds heeft de overheid onvoldoende middelen om de uitvoering van ruimtelijke plannen te financieren. Anderzijds bieden te starre ruimtelijke plannen onvoldoende plaats aan initiatieven van decentrale overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties om projecten te realiseren. Een dynamisch ruimtelijk ontwikkelingsbeleid wijkt op enkele punten af van de thans gangbare praktijk:

  • • 
    een intensieve en vroegtijdige samenwerking van overheden, maatschappelijke organisaties en marktpartijen rond de ruimtelijke ontwikkeling van een gebied;
  • • 
    gezamenlijk geformuleerde kwaliteitsdoelstellingen, gevolgd door stapsgewijze afspraken tussen de betrokken partijen;
  • • 
    een gebiedsgerichte aanpak waarin verschillende projecten in onderling verband worden ontwikkeld en uitgevoerd.

De ontwikkelingsgerichte aanpak van het ruimtelijk beleid is een belangrijke leidraad bij de aanpassing van het nationaal ruimtelijk beleid. Hierbij kan een integrale ontwerpopgave passen, zoals verwoord in de Architectuurnota («Ontwerpen aan Nederland»). Dat geldt in het bijzonder voor de stedelijke netwerken, de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied en de Nationale Landschappen. Ruimtelijk ontwikkelingsbeleid zal vooral op regionaal niveau georganiseerd moeten worden, in samenwerking tussen overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties. Mede daarom geeft het kabinet de provincies en gemeenten meer ruimte bij het ontwikkelen en uitvoeren van ruimtelijk beleid. De openbaarheid en legitimatie van de publieke besluitvorming moeten wel worden gewaarborgd. De komende maanden zal in overleg met provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties worden verkend hoe het ruimtelijk ontwikkelingsbeleid vorm kan krijgen. De resultaten daarvan zullen zijn:

  • • 
    Voorstellen voor het wegnemen van belemmeringen die een dynamisch ruimtelijk ontwikkelingsbeleid in de weg staan;
  • • 
    Een stimuleringsprogramma, in de vorm van handreikingen en uitwisseling van «best practices» tussen provincies en gemeenten. Deze worden daardoor in staat gesteld de kansen voor een ruimtelijk ontwikkelingsbeleid beter te benutten;
  • • 
    Experimenten met een ontwikkelingsgerichte aanpak, met name gericht op de uitvoering van het ruimtelijke beleid van het rijk voor de stedelijke netwerken en de Nationale Landschappen.

Resultaten hiervan zullen in het Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid worden opgenomen.

  • 3. 
    Vervolgproces

Voor de aanpassing van zowel de huidige Vijfde Nota, het Tweede Structuurschema Groene Ruimte, als het NVVP wordt een snelle, maar zorgvuldige procedure gevolgd. Dit betekent dat, conform de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Planwet Verkeer en Vervoer overleg zal worden gevoerd met verschillende decentrale overheden.

Voor de aanpassing van de Vijfde Nota zullen onder meer afspraken worden gemaakt over de mate van bundeling van verstedelijking in de bundelingsgebieden en de definitie van de eigen bevolkingsgroei. Verschillende decentrale overheden, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zullen worden geconsulteerd over de beleidsaanpassingen in het algemeen èn de bestuurlijke vormgeving in het bijzonder, zoals in deze brief verwoord. Zo spoedig mogelijk na de Tweede Kamerverkiezingen van 22 januari 2003 zal het Kabinetsstandpunt (deel 3) worden vastgesteld en aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Voor het vernieuwde NVVP is het streven om op zo kort mogelijke termijn het beleidsvoornemen (deel 1) uit te brengen. Aansluitend op deel 1 zal een inspraak- en adviesronde volgen waarvan de resultaten zullen worden opgenomen in deel 2. In directe aansluiting daarop is het streven het Kabinetsstandpunt (deel 3) in te nemen en aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Het kabinet verwacht dat de Nota Ruimte nog voor het zomerreces van 2003 door de Tweede Kamer kan worden behandeld en daarna als nieuw beleid kan worden vastgesteld. Dit stelt provincies in staat op korte termijn streekplannen te maken die passen bij het nieuwe rijksbeleid. Het vernieuwde NVVP zal zo spoedig mogelijk na het zomerreces van 2003 ter behandeling aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.