Brief staatssecretaris over de stand van zaken m.b.t. uitputting van middelen voor doelstellingsgebieden 1, 2 en 5b van programmeringsperiode structuurfondsen 1994-1999 - EU Structuurfondsen - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 27813 - EU Structuurfondsen.
Inhoudsopgave
Officiële titel | EU Structuurfondsen; Brief staatssecretaris over de stand van zaken m.b.t. uitputting van middelen voor doelstellingsgebieden 1, 2 en 5b van programmeringsperiode structuurfondsen 1994-1999 |
---|---|
Documentdatum | 15-04-2002 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST61366 |
Kenmerk | 27813, nr. 3 |
Van | Economische Zaken (EZ) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2001–2002
27 813
EU Structuurfondsen
Nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
’s-Gravenhage, 15 april 2002
Op 10 oktober 2001 heb ik met de Vaste Kamercommissie voor Economische Zaken overleg gevoerd in het kader van het begrotingsonderzoek EZ (28 000 XIII, nr. 22). In dit overleg heb ik toegezegd de Tweede Kamer dit voorjaar te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de uitputting van de middelen voor de doelstellingsgebieden 1, 2 en 5b van de programmeringsperiode structuurfondsen 1994–1999.
Naast het Ministerie van Economische Zaken zijn ook het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor de besteding van de middelen in de genoemde doelstellingsgebieden. Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is eerste aanspreekpunt voor de 5b-programma’s en is verantwoordelijk voor de uitvoering en besteding van de EOGFL-1 en FIOV2-middelen in het programma Flevoland. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor de uitvoering en de besteding van de ESF3-middelen in alle programma’s van doelstelling 1, 2 en 5b in Nederland. Het overzicht beperkt zich echter niet tot de componenten uit de programma’s waarvoor het Ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk is, maar bevat tevens de financieringsstromen die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vallen. De ESF-middelen zijn niet opgenomen in het overzicht aangezien deze door de Europese Commissie apart en later afgerekend zullen worden.
1 EOGFL: Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw.
2 FIOV: Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij.
3 ESF: Europees Sociaal Fonds.
Tabel 1: Beschikbare middelen
Beschikbaar op basis van EPD (eenheid €, bedragen * 1 000 000)
EPD |
Periode |
EFRO1 |
EOGFL-O |
FIOV |
cofinanciering |
Totaal |
||
rijk |
overheid overig |
privaat |
||||||
Doelstelling 12 |
||||||||
Flevoland |
1994-1999 |
83,83 |
21,86 |
11,36 |
114,47 |
265,57 |
254,97 |
752,05 |
Doelstelling 23 |
||||||||
Groningen-Drenthe |
1994-1996 |
32,19 |
nvt |
nvt |
40,80 |
21,77 |
32,13 |
126,89 |
1997-1999 |
76,66 |
nvt |
nvt |
79,46 |
51,91 |
15,14 |
223,16 |
|
Twente |
1994-1996 |
30,82 |
nvt |
nvt |
61,16 |
3,92 |
5,43 |
101,33 |
1997-1999 |
52,09 |
nvt |
nvt |
40,70 |
58,31 |
3,86 |
154,96 |
|
Arnhem-Nijmegen |
1994-1996 |
31,57 |
nvt |
nvt |
58,86 |
21,85 |
16,84 |
129,12 |
1997-1999 |
52,14 |
nvt |
nvt |
32,52 |
80,90 |
43,10 |
208,65 |
|
Zuidoost Noord- |
||||||||
Brabant |
1994-1996 |
24,23 |
nvt |
nvt |
5,78 |
45,17 |
20,38 |
95,56 |
1997-1999 |
109,70 |
nvt |
nvt |
18,96 |
156,56 |
75,98 |
361,20 |
|
Zuid-Limburg |
1994-1996 |
20,65 |
nvt |
nvt |
6,29 |
36,13 |
8,34 |
71,41 |
1997-1999 |
41,95 |
nvt |
nvt |
15,49 |
52,18 |
43,44 |
153,06 |
|
Doelstelling 5b4 |
||||||||
Groningen-Drenthe |
1994-1999 |
17,43 |
11,93 |
nvt |
51,62 |
27,92 |
9,40 |
118,30 |
Fryslân |
1994-1999 |
44,62 |
21,10 |
nvt |
80,46 |
91,85 |
45,41 |
283,44 |
Noordwest-Overijssel |
1994-1999 |
9,11 |
5,12 |
nvt |
21,95 |
19,37 |
10,93 |
66,47 |
Zeeuws Vlaanderen |
1994-1999 |
5,62 |
5,28 |
nvt |
7,93 |
13,92 |
12,85 |
45,60 |
Peelregio |
1994-1999 |
8,86 |
7,97 |
nvt |
5,84 |
8,63 |
12,17 |
43,47 |
1 EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.
2 Doelstelling 1: ontwikkeling en structurele aanpassing van de regio’s met een ontwikkelingsachterstand.
3 Doelstelling 2: omschakeling van industriële regio’s en zones met afnemende economische activiteit. Doelstelling 2 in de periode 2000–2006 luidt: economische en sociale omschakeling van de in structurele moeilijkheden verkerende regio’s.
4 Doelstelling 5b: ontwikkeling van de kwetsbare plattelandsgebieden. Deze doelstelling is in de periode 2000–2006 opgegaan in doelstelling 2.
Tabel 2: Realisatie
Gerealiseerd per 1 maart 2002 (eenheid €, bedragen * 1 000 000)
EPD |
Periode |
EFRO |
EOGFL-O |
FIOV |
cofinanciering |
totaal |
||
rijk |
overheid overig |
privaat |
||||||
Doelstelling 1 |
||||||||
Flevoland |
1994-1999 |
73,00 |
19,20 |
9,20 |
79,65 |
313,05 |
243,50 |
737,60 |
Doelstelling 2 |
||||||||
Groningen-Drenthe |
1994-1996 |
25,35 |
nvt |
nvt |
31,13 |
25,60 |
41,20 |
123,28 |
1997-1999 |
28,591 |
nvt |
nvt |
86,60 |
107,69 |
13,37 |
236,25 |
|
Twente |
1994-1996 |
23,92 |
nvt |
nvt |
22,07 |
24,09 |
4,67 |
74,75 |
1997-1999 |
42,53 |
nvt |
nvt |
27,41 |
91,62 |
12,01 |
173,57 |
|
Arnhem-Nijmegen |
1994-1996 |
30,79 |
nvt |
nvt |
21,65 |
54,09 |
19,21 |
125,74 |
1997-1999 |
43,01 |
nvt |
nvt |
26,01 |
64,36 |
34,48 |
167,86 |
|
Zuidoost Noord- |
||||||||
Brabant |
1994-1996 |
22,18 |
nvt |
nvt |
5,27 |
41,14 |
19,95 |
88,54 |
1997-1999 |
108,15 |
nvt |
nvt |
18,25 |
206,97 |
102,49 |
435,86 |
|
Zuid-Limburg |
1994-1996 |
18,40 |
nvt |
nvt |
5,64 |
30,66 |
7,18 |
61,88 |
1997-1999 |
27,90 |
nvt |
nvt |
7,62 |
44,07 |
21,76 |
101,35 |
|
Doelstelling 5b |
||||||||
Groningen-Drenthe |
1994-1999 |
8,852 |
5,313 |
nvt |
61,20 |
33,42 |
8,99 |
117,77 |
Fryslân |
1994-1999 |
40,62 |
18,96 |
nvt |
41,90 |
131,15 |
43,31 |
275,94 |
Noordwest-Overijssel |
1994-1999 |
8,31 |
4,52 |
nvt |
15,93 |
23,20 |
8,98 |
60,94 |
Zeeuws Vlaanderen |
1994-1999 |
5,48 |
5,32 |
nvt |
10,42 |
15,64 |
13,41 |
50,27 |
Peelregio |
1994-1999 |
8,41 |
7,31 |
nvt |
7,54 |
12,56 |
18,40 |
54,22 |
Verwachting: 59,90. Verwachting: 15,56. Verwachting: 10,85.
2
3
Tabel 2 geeft de stand van zaken weer op 1 maart 2002. In de eerste helft van 2002 vindt echter nog de formele afwikkeling van verschillende projecten plaats. Om deze reden is in een aantal gevallen de verwachting aangegeven, waardoor een betere vergelijking mogelijk is. In verband met de lopende afwikkeling zijn de hierbij gepresenteerde gegevens voorlopig, zoals ik ook tijdens het Algemeen Overleg met de commissie voor de Rijksuitgaven en de Vaste Commissie voor Economische Zaken op 21 juni 2001 reeds aangaf. Na verwerking van de betalingsaanvragen worden de eindafrekeningen van de programma’s ingediend bij de Europese Commissie. Dit zal naar verwachting medio 2002 geschieden, met uitzondering van het doelstelling 2-programma Arnhem-Nijmegen dat een half jaar uitstel heeft gekregen van de Europese Commissie. Pas na goedkeuring van de Europese Commissie zal sprake zijn van een definitief overzicht.
Uit tabel 2 blijkt dat bij de meeste programma’s sprake is van onderuitputting. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Uitgangspunt is dat voldaan dient te worden aan eisen van rechtmatigheid wil er sprake zijn van betaling vanuit structuurfondsmiddelen. Met name het overschrijden van termijnen waarbinnen gepresteerd dient te worden leidt dan tot het (gedeeltelijk) niet in aanmerking komen voor een bijdrage. Andere redenen van onderuitputting die de provincies aanvoeren zijn lagere subsidiabele kosten bij de realisatie van projecten, vertraging door de complexiteit van projecten, het uitblijven van vergunningen, trage goedkeuring van de Europese Commissie bij een aantal specifieke projecten en problemen bij onteigening.
Tenslotte wil ik er op wijzen dat net als in de periode 2000–2006, waarbij voor doelstelling 2 pas medio 2001 goedkeuring is ontvangen, ook in de periode 1994–1999 sprake was van late goedkeuring van de programma’s door de Europese Commissie. Daardoor konden de middelen niet in 6 maar slechts in 5 jaar gecommitteerd worden. Dit geldt in sterkere mate voor doelstelling 2 door de opsplitsing in de periodes 1994–1996 en 1997– 1999. Voor beide periodes gelden aparte programma’s met hun eigen goedkeuringstraject.
In de huidige programmeringsperiode is een andere systematiek van financieel beheer door de Europese Commissie ingevoerd. De belangrijkste wijziging daarbij is dat het gedeelte van een in een bepaald jaar (n) vastgelegd krediet aan het einde van het tweede jaar nadat het is vastgelegd (n+2), nog niet is opgenomen, door de Commissie wordt geannuleerd – de zogenaamde n+2 regel. Hierdoor is sprake van een strakker regime en wordt het opbouwen van stuwmeren naar het einde van de programmeringsperiode voorkomen.
Bij enkele programma’s blijkt dat per saldo meer middelen zijn ingezet dan aanvankelijk in het kader van deze programma’s was begroot. In beginsel kunnen de potentiële baten van de programma’s daarmee ook hoger uitvallen. Bovendien blijkt in veel gevallen het aandeel van de cofi-nancieringsmiddelen hoger te zijn uitgevallen dan aanvankelijk werd verwacht. Daarmee is sprake van een forsere bijdrage vanuit de regio zelf. De multiplier van de beschikbare EU-middelen is daarmee hoger uitgevallen. Ik vind dit een positieve ontwikkeling. Al met al kan worden afgeleid dat deze programma’s in de regio succesvol zijn geweest en dat deze programma’s een forse impuls aan de ontwikkeling van de verschillende regio’s geven.
De effecten van de doelstelling 1 en 2 programma’s over de periode 1994– 1999 zullen door de Europese Commissie integraal worden geëvalueerd. Op onderdelen wordt door de provincies een ex-post evaluatie als onderdeel van de mid-term evaluatie van de programma’s 2000–2006 uitge- voerd. Zodra de resultaten van deze evaluaties mij bekend zijn zal ik deze aan de Tweede Kamer presenteren.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, G. Ybema