Advies en nader rapport - Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (nadere regels voor netbeheerders en voor privatisering en enkele voorzieningen ingeval van wanbeheer van een net)

Dit advies Raad van State en nader rapport is onder nr. B toegevoegd aan wetsvoorstel 28190 - Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (nadere regels voor netbeheerders en voor privatisering en enkele voorzieningen ingeval van wanbeheer van een net) i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (nadere regels voor netbeheerders en voor privatisering en enkele voorzieningen ingeval van wanbeheer van een net); Advies en nader rapport  
Document­datum 18-01-2002
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST58862
Kenmerk 28190, nr. B
Van Raad van State (RVS)
Economische Zaken (EZ)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2001–2002

28 190

Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (nadere regels voor netbeheerders en voor privatisering en enkele voorzieningen ingeval van wanbeheer van een net)

B

ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 21 december 2001 en het nader rapport d.d. 17 januari 2002, aangeboden aan de Koningin door de minister van Economische Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 31 oktober 2001, no. 01.005182, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (nadere regels voor netbeheerders en voor privatisering en enkele voorzieningen in geval van wanbeheer van een net).

Ter bescherming van de publieke belangen die bij het netbeheer aan de orde zijn regelt dit voorstel van wet drie onderwerpen: de instemmingsvereisten bij privatisering van regionale energiedistributiebedrijven, nadere eisen met betrekking tot een onafhankelijk netbeheer en voorzieningen in geval van taakverwaarlozing van een netbeheerder. Inzake het eerste onderwerp heeft de Tweede Kamer der Staten-Generaal een motie1aanvaard waarin werd verzocht om, vooruitlopend op het aanpassen van de bestaande wetgeving, in de vorm van concept-beleidsregels te rapporteren over een aantal varianten van privatisering. Die concept-beleidsregels zijn inmiddels met de kamer besproken en in definitieve vorm gepubliceerd.2Dit wetsvoorstel strekt ertoe onder andere deze beleidsregels in de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 (hierna: Ew 1998) op te nemen.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van uw kabinet van 31 oktober 2001, nr. 01 005182, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 december 2001, nr. W10.01 0559/II, bied ik u hierbij

1  Motie Crone, Voûte en Van Walsem (kamerstukken II 2000/01, 27 250, nr. 38).

2  Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven; Stcrt. 2001, 131.

1. Volgens paragraaf I.1 van de memorie van toelichting, vierde alinea, voorziet het onderhavige wetsvoorstel erin dat de Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven in de Gaswet en de Ew 1998 worden opgenomen. «Daarnaast» worden de verscherpte eisen omtrent een onafhankelijk netbeheer in beide wetten opgenomen. De memorie van toelichting wekt aldus de indruk dat het wetsvoorstel–afgezien van de twee hierna genoemde onderwerpen (meerderheidsprivatisering respectievelijk taakverwaarlozing) – meer omvat dan de Beleidsregels (namelijk ook «verscherpte eisen»). Toch

aan.

wordt in de laatste alinea van paragraaf I.1 van de memorie van toelichting over «drie» elementen gesproken. De Raad acht het van belang dat de memorie van toelichting hieromtrent wordt verduidelijkt.

  • 1. 
    In paragraaf I.1 van de memorie van toelichting zijn overeenkomstig het advies van de Raad enige tekstuele verduidelijkingen aangebracht.

2.  Volgens artikel 11b, eerste lid, onder b, Ew 1998 dienen de statuten in ieder geval een bepaling te bevatten dat geen enkelebestuurder en niet meer dan één commissaris van de netbeheerder direct of indirect binding heeft met een producent, een leverancier, een handelaar of een aandeelhouder van de netbeheerder. Een precieze invulling van de term «binding» wordt niet gegeven. Onder het hebben van een binding wordt–zo blijkt uit de artikelsge-wijze toelichting–ook verstaan het vervullen van een functie bij een producent, leverancier, handelaar of aandeelhouder. Het slot van de toelichting op dit artikel–dat betrekking heeft op het instemmingsrecht dat de Minister van Economische Zaken heeft ten aanzien van het voornemen tot benoeming van bestuurders en commissarissen bevat naar de mening van de Raad een te ruime uitleg van de beoordeling van de vraag of sprake is van een «binding» van een bestuurder of commissaris met een eigenaar van de netbeheerder of een vennootschap die werkzaam is op het terrein van de levering van elektriciteit aan afnemers. Aan de hand van wat bekend is over het functioneren van de betrokkene in het verleden wil de minister namelijk toetsen of de bestuurder of de commissaris een binding heeft als bedoeld in deze bepaling. De toetsingsbevoegdheid die de minister zich hier verschaft is–in elk geval in het licht van de tekst van het artikel–te ruim, daar het functioneren van betrokkene in het verleden irrelevant is voor de beantwoording van de vraag of thans sprake is van een actuele binding als bedoeld. De Raad adviseert de toelichting en de tekst van de bepaling met elkaar in overeenstemming te brengen.

  • 2. 
    Naar aanleiding van het advies van de Raad is in artikel 11b, eerste lid, onder b, (om de redenen als hieronder onder punt 3 uiteengezet, vernummerd tot 11c, eerste lid, onder b) van de Elektriciteitswet 1998 het woord «binding» vervangen door een preciezere aanduiding van niet gewenste bindingen van commissarissen en bestuurders van de netbeheerder. Volstaan wordt met de eis dat de desbetreffende bestuurders en commissarissen geen functie mogen vervullen bij een producent, leverancier, handelaar of aandeelhouder. De Raad wijst er voorts terecht op dat de opmerking in de toelichting over het functioneren van de betrokkene in het verleden een te ruime uitleg van de tekst vormde. Deze passage is dan ook vervallen.

3.  Het behoeft–gezien het systeem van Boek2van het Burgerlijk Wetboek – nadere toelichting wat de toegevoegde waarde is van het vereiste in artikel 11c, eerste lid, Ew 1998 dat een naamloze of besloten vennootschap moet zijn ingericht als «een onafhankelijke, zelfstandig opererende» naamloze of besloten vennootschap. Deze woorden kunnen worden geschrapt indien voor dit vereiste geen verklaring kan worden gegeven. De Raad adviseert om in het andere geval de toelichting aan te vullen.

  • 3. 
    Met de aan artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels ontleende bepaling dat de naamloze of besloten vennootschap moet zijn ingericht als een onafhankelijke, zelfstandig opererende naamloze of besloten vennootschap werd beoogd een algemene karakterisering van de netbeheerder te geven. Deze omschrijving vindt invulling in een aantal concrete wettelijke eisen, zoals de eisen omtrent de statuten, de taken en de verplichtingen van de netbeheerder zoals omschreven in de artikelen 16 en volgende van de Elektriciteitswet 1998 en in de artikelen 10, 42 en hoofdstuk 2 van de Gaswet en de voorschriften in beide wetten over een afzonderlijke boekhouding. De bepaling over de inrichting heeft, zoals de Raad veronderstelt, geen zelfstandige betekenis. Het advies van de Raad heeft ertoe geleid dat de voorgestelde artikelen 11c, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 3b, eerste lid, van de Gaswet zijn vervallen. De eis dat de netbeheerder een naamloze of besloten vennootschap moet zijn is immers reeds vervat in artikel 10, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 c.q. artikel 2, eerste lid, van de Gaswet. Om systematische redenen is de volgorde van de artikelen 11b en 11c Elektriciteitswet 1998 c.q. 3a en 3b van de Gaswet omgedraaid. Hierdoor wordt beter zichtbaar dat de eis omtrent de inrichting van de statuten een van de concrete eisen is die aan de netbeheerder worden gesteld.

4. Artikel 11c Ew 1998 vormt de omzetting van artikel4van de beleidsregels en is gericht op het ontvlechten van het netbeheer en overige activiteiten van het energiebedrijf. Doel hiervan is de zelfstandigheid en de onafhankelijkheid van de netbeheerder ten opzichte van de commerciële belangen van de groep waar hij deel van uitmaakt, te versterken.

Aldus worden de op dit moment nog bestaande verschillen die ten aanzien van de aanwijzing van de netbeheerder (anders dan het landelijke gas- en elektriciteitsnet) bestaan tussen de Ew 1998 en de Gaswet opgeheven. De aanwijzing geschiedt in beide wetten voortaan door degene die het recht van gebruik (economische eigendom) van het desbetreffende net heeft, mits deze voor die aanwijzing de instemming van de Minister van Economische Zaken heeft verkregen.1In de praktijk betekent dat dat de economisch eigenaar zichzelf aanwijst als netbeheerder; de begrippen netbeheerder en economisch eigenaar vallen daarmee samen.

Voor deze constructie is gekozen omdat het wenselijk werd gevonden vast te houden aan de bestaande opzet van het wettelijke systeem, namelijk de figuur van de aanwijzing en het vereiste van ministeriële instemming met die aanwijzing.

Het behoeft nadere toelichting waarom thans–nu, zoals hiervoor beschreven, expliciet de nadruk wordt gelegd op de netbeheerder als een onafhankelijke en zelfstandig opererende vennootschap2– niet van de gelegenheid gebruik is gemaakt om ook de aanwijzingsprocedure van de netbeheerder onafhankelijker en minder gekunsteld (een netbeheerder die zichzelf aanwijst) te maken. De Raad adviseert de memorie van toelichting aan te vullen.

  • 4. 
    Naar aanleiding van het advies van de Raad is paragraaf 2.1 van de memorie van toelichting aangevuld.

5.  Een door de netbeheerder aan te stellen functionaris–compliance officer – moet volgens artikel 11d, derde lid, Ew 1998 en artikel 3c, derde lid, van de Gaswet toezien op de door de netbeheerder vastgestelde gedragsregels die beogen te bewerkstelligen dat alle informatie over het netbeheer gescheiden blijft van de commerciële activiteiten van de groep waartoe de netbeheerder behoort en dat het personeel van de netbeheerder geen andere functie binnen die groep mag bekleden. De gedragsregels moeten tevens waarborgen dat het personeel van de netbeheerder niet discrimineert tussen de gebruikers van het net. Het gaat dan in het bijzonder om het voorkomen van begunstiging van tot het eigen concern behorende vennootschappen.

De Raad maakt hierover de volgende opmerkingen:

1  De artikelen 10, vierde lid, en 12, tweede lid, van de Ew 1998 1998 en de artikelen 2, derde lid, en 4, tweede lid, van de Gaswet.

2  Artikel 11c, eerste lid, van de Ew 1998 1998 en artikel 3b, eerste lid, van de Gaswet.

3  Voorstel van de Europese Commissie van 13 maart 2001 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 96/92/EG i en richtlijn 98/30/EG i betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en aardgas; (COM(2001) 125 final i) (artikel 7, zesde lid, onder d, en artikel 10, vierde lid, onder d, (richtlijn 96/92 i) en de artikelen 7bis, tweede lid, en 10, vierde lid, onder d, (richtlijn 98/30 i).

a.  De voorgestelde bepalingen bevatten slechts enkele summiere regels omtrent de taken van de functionaris en helemaal geen regels ten aanzien van zijn bevoegdheden. Hoewel er op Europees niveau op dit punt geen verplichting bestaat is in artikel 6, onder a, van de in dit opzicht vergelijkbare Regeling melding en reglementering transacties in effecten 1999 (Rmrte) met zoveel woorden vastgelegd dat hieromtrent het nodige dient te worden geregeld. Indien er in dit geval geen redenen zijn deze onderwerpen alsnog te regelen dan dient dat in de memorie van toelichting te worden verduidelijkt.

b.  Volgens het voorstel tot wijziging van de richtlijnen 96/92/EG i en 98/30/EG i.3 moet de compliance officer zorgen voor de opstelling (lees: invulling) van (de specifieke verplichtingen van de werknemers in) het nalevingsprogramma. In de Europese voorstellen stelt de transmissiesysteembeheerder (dit is de netbeheerder) het programma vervolgens vast. De voorbereidende legislatieve taak van de compliance officer bij dit proces is in het wetsvoorstel niet (expliciet) terug te vinden. De voorgestelde bepalingen lijken er eerder van uit te gaan dat de netbeheerder de gedragsregels zowel opstelt als ook vaststelt. De Raad adviseert terzake vast aan te sluiten bij de voorgestelde Europese regels.

c.  Onduidelijk is of het noodzakelijk is dat er sprake is van een arbeidsrechtelijke verhouding tussen de netbeheerder en de functionaris. De voorgestelde bepalingen spreken evenals het Rmrte en de voorgestelde wijzigingen in de Elektriciteits- en Gasrichtlijn over het «aanstellen» van een functionaris. Dat laat evenwel de mogelijkheid onverlet een externe functionaris in te schakelen met wie geen arbeidsrechtelijke relatie bestaat, doch die zijn activiteiten voor de netbeheerder verricht op basis van een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten. Bij de op dit punt te maken afweging dient het feit betrokken te worden dat, indien de functionaris optreedt als werknemer, hij via het tweede lid van de voorgestelde bepalingen gebonden is aan de gedragsregels voor werknemers. De memorie van toeliching gaat op dit aspect niet in, terwijl de toelichting op het Rmrte opmerkt dat het niet noodzakelijk is dat tussen de centrale functionaris en de onderneming een arbeidsrechtelijke verhouding bestaat. De Raad adviseert de memorie van toelichting op dit onderdeel aan te vullen.

d.  Op grond van de voorgestelde bepalingen in de Ew 1998 (artikel 11d, derde lid, onder a) en in de Gaswet (artikel 3b, derde lid, onder b) meldt de functionaris de door hem geconstateerde overtredingen en misstanden terstond aan het bestuur en zendt hij een afschrift aan de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie (Dte) en aan de raad van commissarissen. Naar de mening van de Raad is deze verplichting onnodig belastend.

Ook voorzien de genoemde bepalingen (onder b) in een verplichting om een jaarverslag op te stellen. Bij de Raad is in dit verband de vraag gerezen hoe precies de verhouding is met de verplichtingen terzake in de voorgestelde wijzigingen van de richtlijnen met betrekking tot verslaglegging. De Raad wijst in dit verband op het voorgestelde artikel 7, zesde lid, onder d, van de Europese wijzigingsvoorstellen, op grond waarvan de nalevingsfunctionaris bij de «nationale regelgevende instantie» jaarlijks een verslag moet indienen met genomen maatregelen, welk verslag ook moet worden gepubliceerd. Een publicatieplicht is in het wetsvoorstel echter niet opgenomen. Het is de Raad derhalve niet duidelijk in hoeverre met de voorgestelde bepalingen beoogd wordt uitvoering te geven aan de Europese voorstellen met betrekking tot de verslaglegging en publicatie.

De Raad adviseert de voorgestelde bepalingen op deze onderdelen nader toe te lichten en zo nodig aan te passen.

e.  Ten slotte is onduidelijk wie verantwoordelijk is voor de melding van de geconstateerde overtredingen of misstanden; de compliance officer of de individuele werknemer die zich via de arbeidsovereenkomst verbonden heeft tot naleving van de gedragsregels. Kunnen met andere woorden meldingen ook rechtstreeks door de werknemers worden gedaan, ook al zijn ze in tegenstelling tot sommige personen op wie de Rmrte van toepassing is niet zelfstandig meldingsplichtig? In de toelichting op artikel6Rmrte wordt opgemerkt dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de tijdigheid van de melding blijft liggen bij degenen die meldingsplichtig zijn. In elk geval behoeft de memorie van toelichting een verduidelijking ten aanzien van de beoogde verantwoordelijkheidsverdeling tussen de werknemers en de aan te wijzen nalevingsfunctionaris.

5a. In de Regeling melding en reglementering transacties in effecten 1999 (verder: Rmrte) is, zoals de Raad opmerkt, een bepaling opgenomen omtrent het stellen van regels over taken en bevoegdheden van de door de netbeheerder aan te stellen functionaris (verder te noemen: nalevings-functionaris). Dit voorschrift in de Rmrte geldt alleen als een zogenaamde centrale functionaris wordt aangewezen, waartoe geen verplichting bestaat. De gedachte van de Raad dat het wenselijk is dat ook regels worden vastgesteld over de taken en bevoegdheden van de nalevingsfunctionaris spreekt mij aan. Ik heb dit dan ook opgenomen in de voorgestelde artikelen 11d van de Elektriciteitswet 1998 en 3c van de Gaswet.

5b. Ingevolge het advies van de Raad is de taak van de nalevingsfunctionaris met betrekking tot de opstelling van het reglement in artikel 11d, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en in artikel 3c, eerste lid, van de Gaswet opgenomen. In dit lid is voorts, in navolging van hetgeen wordt voorgesteld in het Europese voorstel tot wijziging van de elektriciteitsrichtlijn en van de gasrichtlijn, de doelstelling van het reglement weergegeven en is de regeling beperkt tot een netbeheerder die deel uitmaakt van een groep.

5c. Mijns inziens is het wenselijk dat de nalevingsfunctionaris een werknemer van de netbeheerder is. Ik heb dat thans ook in de wettekst aldus bepaald. In dat geval maakt hij deel uit van de onderneming en kan van binnen uit toezien op de naleving van de gedragsvoorschriften. Als werknemer van de netbeheerder is hij voorts gebonden aan het nalevingsreglement. Ik heb ingevolge het advies van de Raad de toelichting op artikel 11d op dit punt aangevuld. Tevens heb ik de voorschriften omtrent de bevoegdheid tot aanwijzing van de nalevingsfunctionaris beter doen aansluiten bij het genoemde Europese voorstel.

5d. Naar aanleiding van het advies van de Raad heb ik de verslagleggingsverplichtingen voor de nalevingsfunctionaris teruggebracht tot hetgeen de Europese voorstellen met betrekking tot verslaglegging en publicatie voorschrijven.

5e. Naar mijn mening is er geen onduidelijkheid over de vraag wie overtredingen of misstanden moet melden. In artikel 11d is geregeld dat die verplichting op de nalevingsfunctionaris rust. Mijns inziens verwijst de Raad ten onrechte naar de toelichting op artikel 6 Rmrte. In die regeling gaat het om meldingen van aandelentransacties die naar keuze door degene die de transactie verricht (de meldingsplichtige) rechtstreeks dan wel door tussenkomst van een daartoe aangewezen functionaris bij de Stichting toezicht effectenverkeer moeten worden gedaan. De geciteerde toelichting maakt duidelijk dat in beide gevallen de verantwoordelijkheid voor de tijdigheid en dergelijke van de melding bij de meldingsplichtige blijft berusten.

6. Het voorgestelde artikel 13a, zevende en achtste lid, Ew 1998 is ontleend aan artikel 28, vijfde lid, onder e, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992). Er zijn enkele redactionele verschillen tussen de bepaling uit het Wtk en de voorgestelde leden van artikel 13a die niet zijn toegelicht. Zo spreekt de Wtk alleen over handelingen en maakt het voorgestelde zevende lid onderscheid tussen handelingen en rechtshandelingen en zijn de in de Wtk-bepaling voorkomende woorden «of daarvan niet onkundig kon zijn» in het voorgestelde achtste lid vervangen door de woorden «of redelijkerwijs kon weten». Deze verschillen dienen te worden opgeheven. Indien dat niet mogelijk is dan dient daarvoor in de memorie van toelichting een verklaring te worden gegeven.

  • 6. 
    Aan het advies van de Raad tot aanpassing van artikel 13a is gevolg gegeven. Daarnaast is in het achtste lid een aanvulling opgenomen die ertoe strekt dat niet alleen het bestuur maar ook andere organen (in de praktijk de raad van commissarissen) aansprakelijk gesteld kunnen worden ingeval handelingen worden verricht die in strijd zijn met de in artikel 13a, eerste lid, bedoelde aanzegging. De memorie van toelichting op artikel 13a is aangevuld met een toelichting omtrent de wenselijkheid van deze aanvulling.

7.  Het is de Raad niet duidelijk welke betekenis–na de inwerkingtreding van de voorgestelde bepalingen–nog toekomt aan de Beleidsregels aanwijzing netbeheerders Ew 1998 en de Beleidsregels aanwijzing netbeheerders Gaswet.1Deze beleidsregels kunnen naar de mening van de Raad worden ingetrokken. De toelichting dient hierover uitsluitsel te geven.

  • 7. 
    De door de Raad genoemde beleidsregels blijven ook na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, eenmaal tot wet verheven, grotendeels hun betekenis behouden. Ingevolge het advies van de Raad is in paragraaf I.1 van de memorie van toelichting over een en ander uitsluitsel gegeven.

8.  Het verdient aanbeveling aan de memorie van toelichting een vergelijkend overzicht (transponeringstabel) toe te voegen waaruit blijkt in welke artikelen de bepalingen uit de Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven zijn verwerkt.

1

Respectievelijk Stcrt.1999, 161 en Stcrt.

2000, 196.

  • 8. 
    Aan het slot van de memorie van toelichting is de door de Raad gesuggereerde transponeringstabel toegevoegd.

9.  Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

  • 9. 
    Aan de redactionele kanttekening van de Raad is gevolg gegeven. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om nog enige andere wijzigingen in het wetsvoorstel aan te brengen.

In de voorgestelde bepalingen omtrent noodvoorzieningen was aanvankelijk naast de figuur van de stille curator nog voorzien in de mogelijkheid een andere netbeheerder als tijdelijke waarnemer voor een net te doen fungeren in afwachting van de aanwijzing van een nieuwe netbeheerder. Bij nadere overweging bleek een dergelijke waarneming juridische complicaties op te leveren bij voorbeeld ten aanzien van de bevoegdheden van de waarnemer om over middelen te beschikken en omtrent de bevoegdheid van de waarnemer tot het verrichten van rechtshandelingen namens de oude netbeheerder. Daarom is thans voor een eenvoudiger regeling gekozen waarbij de figuur van de stille curator in diverse situaties kan worden toegepast, onder meer gedurende de periode dat een besluit tot vervanging van de netbeheerder nog niet onherroepelijk is geworden.

In de Elektriciteitswet 1998 zijn twee kleine wijzigingen aangebracht (artikel I, onderdelen G en H) om het TenneT mogelijk temaken ook andere energiebeurzen dan een elektriciteitsbeurs op te richten en in stand te houden. In de bepalingen omtrent minderheids- en meerderheidsprivatisering is een tekstuele verbetering aangebracht die zeker stelt dat vervreemding binnen de kring van de «oude» eigenaren zonder meer mogelijk blijft en is voorts bepaald dat het terugkomen van het recht van gebruik van het net als gevolg van het intreden van een contractuele voorwaarden – gelet op de ingrijpendheid van dat gevolg – pas behoeft plaats te vinden als de vervanging van de netbeheerder onherroepelijk is geworden.

Aan artikel 99 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 87d van de Gaswet is een artikellid toegevoegd dat het mogelijk maakt bij ministeriele regeling regels te stellen omtrent de administratieve verplichting voor netbeheerders tot het verstrekken van een beschrijving van de onderhoudstoestand van het net. Zoals in paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting is aangegeven, blijkt over de inhoud van deze verplichting onzekerheid te bestaan bij de bedrijven. Een ministeriële regeling kan hieromtrent de nodige duidelijkheid verschaffen.

De Raad van State geeftUin overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State, H. D. Tjeenk Willink

Ik moge u verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 21 december 2001, no. W10.01.0559/II, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 3a, eerste lid, onder b, van de Gaswet, de woorden «de levering van elektriciteit» vervangen door: de levering van gas.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.