Kabinetsstandpunt "Variëteit in de basis van het voortgezet onderwijs" op het advies "De basisvorming: aanpassing en toekomstbeeld" van de Onderwijsraad - Evaluatie basisvorming - Hoofdinhoud
Dit kabinetsstandpunt is onder nr. 13 toegevoegd aan dossier 26733 - Evaluatie basisvorming.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Evaluatie basisvorming; Kabinetsstandpunt "Variëteit in de basis van het voortgezet onderwijs" op het advies "De basisvorming: aanpassing en toekomstbeeld" van de Onderwijsraad |
---|---|
Documentdatum | 14-12-2001 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST58220 |
Kenmerk | 26733, nr. 13 |
Van | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2001–2002
26 733
Evaluatie basisvorming
Nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 14 december 2001
Hierbij zend ik u de beleidsreactie «Variëteit in de basis van het voortgezet onderwijs»die het kabinetsstandpunt bevat op het advies «De Basisvorming: aanpassing en toekomstbeeld»van de Onderwijsraad (oktober 2001). Eerder ontving u van mij hierover een reactie op hoofdlijnen (16 oktober, kenmerk VO/BOB/01/38015).
Ik heb de notitie tegelijkertijd voor commentaar verzonden aan de organisaties. Ik zal u hun reacties doen toekomen, opdat u die kunt betrekken bij het overleg over de notitie.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, K. Y. I. J. Adelmund
Variëteit in de basis van het voortgezet onderwijs
Beleidsreactie op het advies over de basisvorming van de Onderwijsraad
Vooraf
In oktober 2001 heeft de Onderwijsraad het advies «De basisvorming: aanpassing en toekomstbeeld» uitgebracht. Het advies schetst een perspectief voor de basisvorming en stelt een aantal wijzigingen voor om gesignaleerde knelpunten (zoals overladenheid en versnippering) in het programma weg te nemen. Deze knelpunten werden eerder geconstateerd door de Inspectie van het onderwijs in haar evaluatie van de basisvorming «Werk aan de basis» uit 1999.
Het Kabinet heeft in een eerste reactie aangegeven dat het advies van de Onderwijsraad op hoofdlijnen aanspreekt (brief d.d. 16 oktober 2001, kenmerk VO/BOB/2001/38015). De reacties op het advies ondersteunen deze eerste indruk. Met behulp van dit advies kunnen de eerste leerjaren in het voortgezet onderwijs beter in samenhang worden gebracht met de vernieuwingen in het VMBO en HAVO/VWO.
Daarbij staat voorop dat er voor leerlingen doorlopende leerlijnen ontstaan vanaf het primair onderwijs naar het voor hen meest passende eindexamen in het voortgezet onderwijs. Het advies biedt tevens voldoende aanknopingspunten om voort te bouwen op de gecreëerde doorstroommogelijkheden van leerlingen en de behaalde onderwijsresultaten in de onderbouw van het voortgezet onderwijs In deze brief geeft het Kabinet een meer uitgewerkte reactie op het advies van de Onderwijsraad en doet een aantal voorstellen voor een aanpassing van de basisvorming. Bij deze reactie speelt een aantal overwegingen:
– Opvattingen over de sturing van de overheid van het onderwijsbeleid zijn veranderd. Het beleid is erop gericht scholen meer ruimte in de programmering te geven. De overheid geeft op hoofdlijnen richting, scholen krijgen meer ruimte voor eigen keuzes en leggen verantwoording af aan hun omgeving over de behaalde resultaten. Ruimte voor scholen is een voorwaarde om te kunnen inspelen op verschillen tussen leerlingen en tegelijkertijd leerlingen zoveel mogelijk gelijke kansen te bieden. Deze opvattingen zijn ondermeer neergelegd in de Onderwijsbeleidsbrieven «Onderwijs in stelling» en «Sterke instellingen, verantwoordelijke overheid» en in «Kwaliteit aan de basis»;
– De Inspectie van het onderwijs constateerde in de evaluatie van de basisvorming in 1999 dat het onderwijs in de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs van voldoende kwaliteit is. Het programma is volgens de inspectie evenwel overladen en versnipperd en biedt te weinig ruimte voor differentiatie. De didactische vaardigheden van leraren op dit punt behoeven verbetering;
– Op alle scholen voor voortgezet onderwijs is inmiddels gestart met de leerwegen VMBO en wordt gewerkt met het studiehuis in de Tweede Fase HAVO/VWO. De profielen, de leerwegen en de vernieuwde examenprogramma’s blijken scholen ook richting te geven bij de vormgeving van de eerste leerjaren. De inspectie spreekt hierbij van een «terugroleffect», dat positief uitwerkt op de basisvorming;
– Voor het primair onderwijs is een commissie ingesteld die in januari 2002 een advies zal uitbrengen over de concretisering van de kerndoelen basisonderwijs (de Commissie-Wijnen). De aanbevelingen van deze commissie zullen ook voor de basisvorming gevolgen kunnen hebben.
Het Kabinet is op grond van deze overwegingen van oordeel dat aanpassingen in de basisvorming meer ruimte moeten bieden voor scholen om hun programmering af te stemmen op de leerlingpopulatie in de school. Het programma moet mogelijkheden bieden voor grotere differentiatie. Scholen moeten de tijd en ruimte krijgen om de vernieuwingen in de bovenbouw HAVO/VWO en in de leerwegen VMBO terug te vertalen naar de eerste leerjaren. Om de overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs te verbeteren zal bij de uitwerking van de voorstellen voor de basisvorming rekening gehouden worden met de aanbevelingen van de Commissie-Wijnen.
De inhoud van deze brief is verder als volgt: als eerste wordt ingegaan op de aanleiding en inhoud van het advies van de Onderwijsraad. In reactie hierop worden vervolgens de hoofdlijnen van de Kabinetsvoorstellen voor de basisvorming geschetst. Voorts wordt ingegaan op het invoeringsproces en op noodzakelijke voorwaarden om de voorstellen tot een succes te maken in de scholen gericht op leerkrachten en schoolleiding.
Het advies van de Onderwijsraad
Aanleiding
De Onderwijsinspectie constateerde in het evaluatieonderzoek «Werk aan de basis» (1999) een aantal knelpunten: overladenheid van het programma, versnippering van het aanbod, onvoldoende rekening houden met verschillen tussen leerlingen. De inspectie adviseerde in het curriculum een onderscheid te maken tussen een kerndeel en een optioneel deel.
In zijn reactie stelde het Kabinet destijds vast dat het niet mogelijk was om op korte termijn een onderscheid te maken tussen zo’n kerndeel en een optioneel deel.
Om de gesignaleerde knelpunten voor de korte termijn evenwel zoveel mogelijk weg te nemen is per 1 augustus 2001 een aantal tijdelijke maatregelen van kracht geworden. Scholen kunnen voor hun aanbod een keuze maken uit de kerndoelen. Per vak en voor de duur van de basisvorming zijn uren vastgesteld. Voor de basisberoepsgerichte leerweg en het leerwegondersteunend onderwijs kan hiervan afgeweken worden. De toetsverplichting is vervallen.
Aan de Onderwijsraad werd advies gevraagd over de ontwikkeling van de basisvorming op (middel)lange termijn (VO/BOB/2001/4307, 12 februari 2001). Kernthema’s hierbij waren een gemeenschappelijke basis voor alle leerlingen in het vervolgonderwijs, differentiatiemogelijkheden, doorlopende leerlijnen, eigen beleidsruimte voor scholen, aanpak van overla-denheid en versnippering en actualisering van het programma.
Inhoud van het advies
De Raad schetst een perspectief voor de langere termijn (horizon 2010/ 2015). Het curriculum zou zich in dit perspectief moeten ontwikkelen vanuit competenties en leergebieden. Voor de wijzigingen op de lange termijn zou een permanente commissie ingesteld moeten worden die in brede dialoog een visie ontwikkelt en plannen opstelt.
Voor de middellange termijn (2004–2010) wordt een aantal wijzigingen voorgesteld om vanuit de huidige situatie naar dit lange termijn perspectief te groeien. Op deze wijzigingen richt het advies zich vooral. De Onderwijsraad stelt voor om in 2004 de basisvorming naar twee jaar terug te brengen. Er wordt een verdeling gemaakt tussen een kern- en een differentieel curriculum. Het kerncurriculum zou de vakken Nederlands, Engels, wiskunde, geschiedenis/staatsinrichting, aardrijkskunde, lichamelijke opvoeding, de kunstvakken en het leergebied1 science moeten omvatten, een samenstel van natuur/scheikunde, biologie en techniek. Daarnaast moet er op termijn en gefaseerd een leergebied mens en maatschappij komen, een samenspel van geschiedenis/staatsinrichting en aardrijkskunde.
Het kerncurriculum beslaat 5/8 deel van de onderwijstijd in twee jaar. Het differentieel curriculum beslaat 3/8 deel en is vrij te bestemmen voor extra tijd voor het kerncurriculum, een aantal vast te stellen vakken, begeleiding en ondersteuning van leerlingen.
Er wordt voorgesteld drie niveaus in de kerndoelen aan te brengen (niveau HAVO/VWO, niveau theoretische, gemengde en kaderberoepsgerichte leerweg VMBO en een niveau basisberoepsgerichte leerweg2). Toetsing van de in leerstandaarden geconcretiseerde kerndoelen moet op schoolniveau verplicht worden voorgeschreven. De verantwoording hierover vindt plaats in een programma van toetsing en afsluiting.
Kabinetsvoorstellen basisvorming
Kerncurriculum: de vakken en leergebieden
Het voorstel van de Onderwijsraad om te komen tot een kerncurriculum basisvorming wordt overgenomen. Door de voor iedereen verplichte lesstof te concentreren in een beperkt aantal vakken wordt de versnippering en overladenheid van het programma teruggebracht. De Onderwijsraad maakt in het kerncurriculum onderscheid in «vakken» en «leergebieden».
De voorstellen voor de vakken worden overgenomen. Ten aanzien van de leergebieden wordt gekozen voor een ontwikkeltraject waarbij de komende jaren met meerdere modaliteiten ervaring zal worden opgedaan. Op basis van de praktijkresultaten kan na een aantal jaren worden besloten tot invoering.
De onderbouwing die de Raad geeft voor de keuze van de vakken, is objectief en overtuigend. Dit betekent dat Nederlands, Engels, wiskunde, geschiedenis/staatsinrichting, aardrijkskunde, lichamelijke opvoeding en de kunstvakken deel uit maken van het kerncurriculum. De scholen bepalen zelf welke kunstvakken zij aanbieden en of zij dit geïntegreerd doen. ICT is een integraal deel van de afzonderlijke vakken.
1 Leergebieden worden samengesteld uit inhoudelijk verwante vakken, waarbij de inhoud voor leerlingen in een meer betekenisvolle en aansprekende samenhang wordt aangeboden.
2 In het VMBO bestaan vier leerwegen: de basisberoepsgerichte leerweg die toegang verschaft naar de opleidingen op niveau 1 en 2 (assistentopleidingen en basisberoepsopleidingen) van het secundair beroepsonderwijs, de kaderberoepsgerichte en de gemengde leerweg die toegang verschaffen tot opleidingen op niveau 3 en 4 (vakopleidingen en middenkaderopleidingen), en de theoretische leerweg die voorbereidt op niveau 3 en 4 en tevens doorstroommogelijkheid biedt naar het HAVO.
De Onderwijsraad stelt voor om in het kerncurriculum het leergebied «science» verplicht op te nemen in 2004. Het leergebied is opgebouwd uit natuur/scheikunde, biologie en techniek.
Voor het leergebied «mens- en maatschappijvakken» wordt een meer voorzichtige en gefaseerde invoering geadviseerd.
Met het oog op de toekomstige competenties van leerlingen acht het Kabinet, met de Onderwijsraad, de ontwikkeling van vakken naar leergebieden van belang. De invoering en inhoudelijke vormgeving van leergebieden dienen zorgvuldig te geschieden. Daarom stelt het Kabinet voor «science» een zelfde benadering voor als voor het leergebied «mens en maatschappij».
Gelet op het ingrijpende karakter van verplichte invoering wordt gekozen voor een gefaseerde invoering waarbij er van wordt uitgegaan dat scholen de voor hun leerlingen meest passende keuzen maken; dat past ook binnen een beleid waarin scholen ruimte krijgen om eigen onderwijskundige keuzes te maken.
Voor de invoering van leergebieden is de aansluiting op het primair onderwijs enerzijds en op de hogere leerjaren in het voortgezet onderwijs anderzijds wezenlijk.
Ten aanzien van de inhoudelijke ontwikkeling van vakken naar leergebieden wordt daarom bij «science» gekozen voor het uitwerken van verschillende modaliteiten. De haalbaarheid van een leergebied science bestaande uit natuur/scheikunde, biologie, verzorging en techniek zal worden onderzocht. Daarnaast zal een leergebied worden uitgewerkt dat is opgebouwd uit de vakken natuur/scheikunde en techniek enerzijds en biologie en verzorging (met aspecten van gezond en veilig gedrag). Deze samenstelling biedt mogelijkheden voor zinvolle combinaties van theoretische en praktische kennis en vaardigheden.
De verschillende modaliteiten zullen in projectverband waaraan scholen vrijwillig kunnen deelnemen, nader worden ingevuld. De ontwikkeling van bijpassende methodes zal landelijk worden gestimuleerd. Na een projectperiode van een aantal jaren zullen de resultaten worden geëvalueerd op grond waarvan zal worden besloten of het wenselijk en mogelijk is (varianten van) science in het kerncurriculum op te nemen. Voor de samenstelling van het kerncurriculum betekent dit dat scholen de komende jaren zelf ten minste twee vakken kiezen uit de vakken die tot het leergebied «science» worden gerekend: techniek, natuur/scheikunde, verzorging en biologie.
Een zelfde benadering wordt gekozen voor het door de Onderwijsraad voorgestelde leergebied «mens en maatschappij». Vooralsnog wordt uitgegaan van de onderscheiden vakken geschiedenis/staatsinrichting en aardrijkskunde die beide in het kerncurriculum worden opgenomen. Voor het cluster «kunstvakken» kan de benadering als leergebied eveneens aantrekkelijk zijn. Hierover zal nader advies gevraagd worden, waarbij de ontwikkelingen met culturele- en kunstzinnige vorming (ckv) in de bovenbouw zullen worden betrokken.
Programmatijd kerncurriculum
Het voorstel van de Onderwijsraad om het kerncurriculum in tijdsbeslag zo te normeren dat het in de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs kan worden afgerond, wordt overgenomen. De overladenheid van het verplichte programma wordt hierdoor teruggedrongen en het schept ruimte voor differentiatie.
Het staat scholen vrij om bij het aanbieden van het kerncurriculum te differentieren in tempo. Om meer maatwerk te kunnen bieden aan (groepen) leerlingen kan het sneller worden afgerond of kan het programma worden gespreid over meerdere jaren dan twee jaar waarbij tegelijkertijd kan worden gestart met bijvoorbeeld beroepsvoorbereidende vakken. Zo kunnen leerlingen beter worden voorbereid op de bovenbouw van HAVO en VWO of op de leerwegen in het VMBO; voor leerlingen ontstaan doorlopende leerwegen waarbinnen het mogelijk is onderdelen af te sluiten op een voor de leerling relevant moment. Deze benadering kan er ook toe bijdragen dat leerlingen in de onderbouw met minder verschillende docenten per week te maken krijgen. Er ontstaat een grotere didactische variatie waardoor het beter mogelijk wordt voor leerlingen een uitdagend onderwijsprogramma te bieden.
Binnen deze twee jaar stelt de Onderwijsraad voor een verdeling te maken over een kerncurriculum en een differentieel curriculum in een verhouding van 5/8:3/8. Deze verdeling geeft het kerncurriculum precies 40 van de 64 beschikbare uren in de eerste twee leerjaren (in de eerste twee jaar voortgezet onderwijs geldt een lestijd van 32 uren per week). Deze precieze verdeling kan mogelijk problemen opleveren bij de uitwerking van de voorstellen. Op dit moment gaat de voorkeur uit naar een verdeling van globaal 2/3:1/3.
De keuzes die gemaakt worden bij tempodifferentiatie in het kern-curriculum worden vastgelegd in het schoolplan en schoolgids, ter informatie aan leerlingen en ouders en verantwoording aan de inspectie.
Differentieel curriculum
De ruimte voor het differentiële curriculum beslaat 1/3 van de genormeerde onderwijstijd in de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs.
De Onderwijsraad is voorstander van een begrenzing in het aanbod van vakken in het differentieel curriculum.
Het differentieel curriculum kan worden ingezet voor ondersteuning van leerlingen op het kerncurriculum, extra ondersteuning op de kernvakken. Zo kan gewerkt worden aan vergroting van de doorstroommogelijkheden voor leerlingen. De differentiële ruimte kan ook worden gebruikt voor praktische sectororiëntatie, oriëntatie op opleiding en beroep of voor de beroepsvoorbereidende vakken in het VMBO.
De eisen die in het inrichtingsbesluit zijn opgenomen voor HAVO/VWO voor de moderne vreemde talen en Grieks en Latijn blijven van kracht. Dat geldt ook ten aanzien van de regelgeving VMBO, waardoor bijvoorbeeld de beroepsvoorbereidende vakken een plaats in het curriculum kunnen krijgen.
De eisen die voortvloeien uit de bovenbouwprogramma’s en de wensen van scholen om een passend schoolprofiel te kiezen, maken het niet gewenst dat het vakkenaanbod in de differentiële ruimte van overheidswege wordt begrensd.
De samenstelling van het differentieel curriculum is onderwerp van de medezeggenschap van personeel, ouders en leerlingen en wordt vastgelegd in schoolplan en schoolgids. Ter informatie aan ouders en leerlingen en ter verantwoording aan de inspectie.
Niveaus en toetsing
De Onderwijsraad stelt voor om drie niveaus in de kerndoelen aan te brengen. Eén niveau dat haalbaar is voor de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg van het VMBO, één voor de kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg in het VMBO en één voor HAVO/VWO. De Raad legt een relatie tussen kerndoelen en leerstandaarden. Leerstandaarden zijn cruciale en concrete beschrijvingen van kerndoelen in beheersingsniveaus. Door die concretisering kunnen toetsen direct uit de leerstandaarden worden afgeleid. Toetsen moeten volgens de Raad op schoolniveau verplicht worden voorgeschreven. De verantwoording erover vindt plaats in een programma van toetsing en afsluiting.
Inzet van het Kabinet bij niveaubepaling en toetsing van het programma basisvorming is dat scholen rekenschap afleggen over de bereikte resultaten. Daarbij gaat het om de garantie dat het kerncurriculum aan alle leerlingen compleet wordt aangeboden, dat leerlingen maximaal worden uitgedaagd om hun talenten te benutten, zodat zij doorstromen naar de juiste leerweg in het VMBO ofwel naar de profielen in de bovenbouw van HAVO of VWO.
Omdat de keuze voor een passende schoolsoort voor leerlingen bij binnenkomst in het VO in veel gevallen nog niet geheel kan zijn afgerond, kiezen scholen er vaak voor leerlingen uit naastgelegen niveaus bij elkaar in een klas te zetten. Zo ontstaan er «dakpanklassen» met verschillende leerwegen VMBO (VBO/MAVO), MAVO/HAVO-klassen en HAVO/VWO-klassen. Deze constructie heeft er, in combinatie met het programma basisvorming, voor gezorgd dat er grotere flexibiliteit in leerlingstromen is ontstaan in de onderbouw. Deze flexibiliteit moet zeker behouden blijven.
Voorts zijn de examenprogramma’s VMBO en HAVO/ VWO vernieuwd. In deze examenprogramma’s is een groot deel van de kerndoelen basisvorming geïntegreerd of worden deze als basis verondersteld. Naast cognitieve aspecten zijn ook houdingsaspecten en vaardigheden opgenomen in de vernieuwde programma’s. Activerend leren is een rode draad in de vernieuwingen. Scholen hebben de tijd en ruimte nodig om de vernieuwingen in de Tweede fase en het VMBO «terug te vertalen» naar de onderbouw.
Gegeven deze ontwikkelingen kiest het Kabinet ervoor verschillende niveaus aan te brengen in de basisvorming, gerelateerd aan de schoolsoorten in het voortgezet onderwijs. Het is, juist door de vernieuwde examenprogramma’s, goed mogelijk basisvorming op meer niveaus af te sluiten dan de voorgestelde drie niveaus van de Onderwijsraad.
Concreet worden de niveaus basisvorming als volgt bepaald:
– Voor HAVO en VWO is het behalen van het gewenste niveau van het kerncurriculum gegarandeerd door het inrichtingsbesluit en de examenprogramma’s, waarvoor het kerncurriculum basisvorming de basis is. De huidige kerndoelen leggen voor het HAVO/VWO de basis voor de bovenbouw. Hier is sprake van doorlopende leerlijnen naar de bovenbouw. De kerndoelen zijn in de leerlijnen geïntegreerd. Deze functie van de kerndoelen wordt behouden. Bij het actualiseren van de kerndoelen zal ook worden bezien of er in de aansluiting met de bovenbouw verbeteringen nodig zijn.
– Voor het VMBO is het kerncurriculum opgenomen in de examenprogramma’s van de verschillende leerwegen. De examenprogramma’s integreren inhoud op de verschillende beheersingsniveaus van het kerncurriculum.
– Niet alle leerlingen in het VMBO doen eindexamen in alle vakken uit het kerncurriculum. Voor leerlingen die geen examen doen in een onderdeel van het kerncurriculum (bijvoorbeeld wiskunde bij zorg en welzijn of geschiedenis/staatsinrichting bij techniek) zal een garantie moeten worden ingebouwd dat zij deze vakken toch afronden op een vastgesteld niveau.
De ontwikkeling naar een kennissamenleving vereist dat het onderwijs een maximale inspanning verricht om leerlingen daarop voor te bereiden. Voorgesteld wordt daarom om de kerndoelen van de vakken uit het kern-curriculum die niet voor iedereen examenvakken zijn, voor het VMBO te concretiseren tot een leerstandaard. Dit zal gebeuren op het niveau van de theoretische/gemengde/kaderberoepsgerichte leerweg. Dit niveau is haalbaar voor de grootste groep leerlingen in het voortgezet onderwijs. Deze leerstandaard is enerzijds een hulpmiddel voor de scholen om voor alle leerlingen het kerncurriculum op dit niveau te kunnen toetsen en is anderzijds de basis voor verantwoording van de resultaten naar ouders en inspectie. Concretisering van de kerndoelen op dit niveau stimuleert scholen om met zoveel mogelijk leerlingen dit niveau te bereiken. In
overleg met partijen in het onderwijsveld en de inspectie wordt bezien of deze aanpak voldoende richtinggevend is voor de concretisering van de kerndoelen voor de basisberoepsgerichte leerweg.
De toetsing zal plaatsvinden in de vorm die in de scholen zelf ontwikkeld is en ontwikkeld wordt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om proefwerken, werkstukken, presentaties, overgangstoetsen en schoolexamens. Om scholen te ondersteunen worden voor de verschillende schoolsoorten voorbeeldtoetsen voor het kerncurriculum ontwikkeld. Het gebruik van een leerlingvolgsysteem is gewenst en zal, zodra technisch en organisatorisch mogelijk, verplicht in de onderbouw worden ingevoerd. Een doorstroomadvies dat wordt opgesteld in samenspraak tussen school, ouders en leerling kan daarvan een onderdeel zijn. De inspectie zal in lijn met de Wet op het onderwijstoezicht kijken naar uitvoering van het programma basisvorming zoals dat is opgenomen in de verschillende onderwijssoorten, naar de wijze van toetsing en naar de doorstroomresultaten.
Invoering
Het Kabinet streeft ernaar bovengeschetste wijzigingen vanaf 2004 in te voeren.
De eerste inspanning is erop gericht voor de vakken uit het kern-curriculum uit de huidige kerndoelen basisvorming die op drie jaar zijn geënt, een selectie te maken voor 2/3 van de onderwijstijd in twee leerjaren. De kerndoelen dienen ook te worden geactualiseerd en waar nodig geconcretiseerd.
Ter voorbereiding hiervan wordt voorgesteld om begin 2002 een commissie in te stellen met de volgende opdracht: – het ontwikkelen van voorstellen voor de kerndoelen van het kern-curriculum met een tijdsbeslag van tweederde van de onderwijstijd van twee leerjaar – het actualiseren van de kerndoelen mede met het oog op de aansluiting op de bovenbouw HAVO/VWO – het integreren van ICT als onderdeel van de vakken – het doen van voorstellen en het ontwikkelen van modaliteiten voor leergebieden, te beginnen met «science» en «mens en maatschappij» – het onderzoeken van de mogelijkheid kunstvakken onder te brengen in een leergebied, gebruikmakend van de ontwikkelingen met ckv in de bovenbouw – het uitwerken van een leerstandaard voor de niet-examenvakken voor VMBO-leerlingen.
De commissie zal worden gevraagd in nauw overleg met de scholen haar voorstellen te ontwikkelen en voor 2003 op te leveren. Gelet op de directe relatie tussen onderwijsvernieuwing en methodeontwikkeling zullen de uitgevers worden uitgenodigd als adviseur aan de commissie deel te nemen.
De veranderingen zullen wettelijk gemarkeerd worden per 2004. Dan zal een kern- en een differentieel curriculum worden ingevoerd. In 2004 zal tevens een start worden gemaakt met het fase-gewijze invoeren van modaliteiten van de leergebieden science en mens- en maatschappij waaraan scholen op vrijwillige basis kunnen deelnemen. De ervaringen hiermee zullen na een aantal jaren worden geëvalueerd, zodat dan kan worden besloten of het wenselijk en mogelijk is tot verplichte invoering over te gaan.
Het Kabinet staat bij de veranderingen een ontwikkeltraject voor ogen waarbij scholen zichzelf blijven herkennen en zelf de vernieuwing mede dragen en verder vormgeven.
De verdere ontwikkeling van de basisvorming, ondermeer richting leergebieden en competenties, zal dan ook in een wisselwerking tussen overheid, scholen, deskundigen en andere betrokkenen tot stand moeten komen. Het delegeren van deze verantwoordelijkheid aan een aparte commissie, zoals voorgesteld door de Onderwijsraad, past minder goed in deze veranderingsstrategie.
Gelet op de ervaringen met de vernieuwingsoperaties in het voortgezet onderwijs legt het Kabinet het accent op continuïteit en geleidelijkheid. Vanaf 2002 wordt gewerkt aan verandering in de basisvorming, 2004 is een markeringspunt in een proces waaraan vervolgens vooral op schoolniveau inhoud moet worden gegeven. Of er aanleiding is om 2010 als nieuw markeringspunt aan te houden moet in de loop van het invoeringsproces blijken.
Een gedifferentieerde basis in de school: personeel en management
Veranderingen in de basisvorming hebben pas werkelijk effect als zij in het klaslokaal merkbaar worden. Leraren zijn hierin de belangrijkste schakel. Zij moeten de veranderingen vormgeven in de praktijk van alledag. Voorwaarde daarbij is dat leraren mede zeggenschap hebben over het proces en er goed voor zijn toegerust, zoals ook is geconstateerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau in zijn rapport «Scholen onder druk». De keuzes die de school maakt bij nadere invulling van de basisvorming, zullen samen met docenten die als professionals de vernieuwing in de praktijk vormgeven, moeten worden genomen. Docenten zullen ook tijd moeten krijgen om zich de veranderingen eigen te maken. De school-budgetten kunnen hier mede voor worden ingezet.
De verdeling van de basisvorming in een kerncurriculum en een differentieel curriculum en de voorstellen voor leergebieden kunnen gevolgen hebben voor groepen docenten en gevraagde competenties. Deze gevolgen zullen in overleg met de besturenorganisaties en personeelsvakorganisaties in kaart worden gebracht. Op basis hiervan wordt waar nodig een gerichte aanpak ontwikkeld voor scholing en loopbaanontwikkeling van onderwijspersoneel in de basisvorming. Scholen, lerarenopleidingen en andere opleiders worden hierbij betrokken. Meer differentiatie in de basisvorming vereist grote didactische vaardigheden van docenten. In het bestaande en toekomstige scholingsaanbod zal op het ontwikkelen van deze vaardigheden meer nadruk moeten worden gelegd.
Het voorstel van de Wet op de Beroepen in het Onderwijs (Wet BIO) biedt een kader voor bevoegdheden en blijvende bekwaamheid door scholing. Voor consequenties op het terrein van de bevoegdheden als gevolg van de veranderingen in de basisvorming kan hierop worden aangesloten. Ook de in Maatwerk 3 aangekondigde verkorte opleidingstrajecten, bijvoorbeeld gericht op de verbreding van bevoegdheid van leraren, kunnen hierbij ondersteunend werken.
Vernieuwingen doen ook een beroep op verschillende deskundigheden binnen een team. Naast leraren en schoolleiders komen er meer ondersteunende en specialistische functies.
Het CAO-akkoord van juli 2001 biedt meer ruimte voor deze functiedifferentiatie.
Door de besturenorganisaties en de schoolleiders in het Voortgezet onderwijs is een project «integrale scholing in schoolmanagement» gestart.
Nagegaan wordt of dit project voor de basisvorming een specifieke aanvulling moet krijgen.
Scholen zullen voorts worden ondersteund bij het opzetten van integraal personeelsbeleid, zoals aangekondigd in Maatwerk 3. Een project van de schoolleiders (VVO) voor het ontwikkelen van doorlopende leerlijnen in de basisvorming verkeert in een startfase en zal in de loop van 2002 worden geïntensiveerd.
Ten slotte
Onderwijsvernieuwingen kosten tijd en energie. Scholen hebben daaraan de afgelopen jaren hard gewerkt. Scholen in het voortgezet onderwijs hebben deze kabinetsperiode een financiële impuls gekregen voor schoolontwikkeling. Ook in het kader van de schoolbudgetten is de nodige financiële ruimte gecreëerd. Daarmee is een betekenisvolle stap gezet. Het is van belang voor het succes en het vertrouwen van de scholen dat deze inzet de komende jaren wordt doorgezet. Uiteraard is één en ander afhankelijk van de keuzes die het nieuwe Kabinet maakt.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.