Notitie - Uitgiftekader bijzondere munten in Nederland na de introductie van de euro

Deze notitie is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 28107 - Uitgiftekader bijzondere munten in Nederland na de introductie van de euro.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Uitgiftekader bijzondere munten in Nederland na de introductie van de euro; Notitie  
Document­datum 19-11-2001
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST57323
Kenmerk 28107, nr. 1
Van Financiën (FIN)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2001–2002

28 107

Uitgiftekader bijzondere munten in Nederland na de introductie van de euro

Nr. 1

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 november 2001

Conform de toezegging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Muntwet 20021 doe ik u hierbij toekomen de notitie «Uitgiftekader bijzondere munten in Nederland na de introductie van de euro»».

De Staatssecretaris van Financiën, W. J. Bos

1 Kamerstukken II, 2000–2001, 27 629, nr. 3, blz. 5.

UITGIFTEKADER BIJZONDERE MUNTEN IN NEDERLAND NA DE INTRODUCTIE VAN DE EURO

  • 1. 
    Inleiding

Vanaf 1 januari 2002 zal de euro ook in de vorm van biljetten en munten zijn intrede maken in Nederland en de overige deelnemende landen binnen de Europese Unie. Een van de vele voorbereidende maatregelen om deze overgang van de gulden naar de euro te realiseren, is het wetsvoorstel Muntwet 20021, waarin het noodzakelijke wettelijke kader wordt voorgesteld voor de overgang van guldenmunten op euromunten. De komst van de chartale euro heeft ook consequenties voor de uitgifte van bijzondere munten; immers de mogelijkheid tot uitgifte van bijzondere guldenmunten komt te vervallen. Het uitgeven van bijzondere munten blijft echter na de invoering van de chartale euro mogelijk, gelet op de conclusie van de Raad van Ministers (Ecofin), dat de uitgifte van munten voor verzamelaars kansen moet krijgen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Muntwet 20022 is aangekondigd dat de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten van een evaluatie betreffende de uitgifte van de bijzondere guldenmunten gedurende de afgelopen periode en over de vaststelling van het kader ten aanzien van de uitgifte van bijzondere euromuntstukken na de invoering van de chartale euro.

In deze notitie worden beide elementen gecombineerd, in die zin dat het voorgenomen uitgiftekader van bijzondere euromunten wordt vormgegeven mede aan de hand van de ervaringen en uitkomsten van het uitgiftekader van de bijzondere guldenmunten.

De opbouw van deze notitie is als volgt. Allereerst wordt in paragraaf 2 ingegaan op de huidige uitgangspunten aangaande het uitgeven van bijzondere munten en het gevoerde uitgiftebeleid. In paragraaf 3 wordt een weergave gegeven van het Europese kader en de daaruit voortvloeiende ruimte voor de uitgifte van bijzondere euromunten vanaf 2002. In paragraaf 4 komt het nieuwe uitgiftekader aan de orde. Dan volgt de uitwerking van een aantal onderwerpen die met het uitgiftekader zijn verweven: muntontwerpen (paragraaf 5), distributie (paragraaf 6) en budgettaire aspecten (paragraaf 7). In paragraaf 8 zijn tenslotte samenvattende conclusies opgenomen.

  • 1. 
    Het huidige Nederlandse uitgiftebeleid

2.1. Uitgangspunten

Het huidige beleid ten aanzien van bijzondere muntuitgiften is geformuleerd in een brief van 27 september 19853 van de toenmalige staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer en is tien jaar later, in de context van de privatisering van ’s Rijks Munt, geactualiseerd4. Onderstaand worden deze uitgangspunten weergegeven, gevolgd door een overzicht van uitgegeven bijzondere munten en een beoordeling hiervan tegen het licht van de gehanteerde uitgangspunten.

1  Kamerstukken II, 2000–2001, 27 629.

2  Kamerstukken II, 2000–2001, 27 629, nr. 3, blz. 5.

3  Kamerstukken II, 1985–1986, 19 233, nrs. 1, 2 en 3.

4  Brief van 16 februari 1995, BGW 94/1539-M, aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Uitgangspunten

Als algemene uitgangspunten van het beleid voor de uitgifte van bijzondere munten geldt sinds 1987 het volgende:

  • • 
    Munten worden primair uitgegeven als betaalmiddel. Vanuit die optiek dient het uiterlijk van de ten behoeve van het betalingsverkeer gebruikte munten bestendig en ondubbelzinnig te zijn. Dit betekent dat het uitgeven van reguliere circulatiemunten als een bijzondere munt dan ook alleen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet worden overwogen bij een uitzonderlijke gelegenheid.
  • • 
    Bijzondere munten moeten niet alleen in bijzondere kwaliteiten worden uitgegeven, maar dienen ook in circulatiekwaliteit tegen nominale waarde en via de gebruikelijke kanalen in omloop te worden gebracht. Achtergrond hiervan is dat ook bijzondere munten wettig betaalmiddel zijn. Een munt die alleen in bijzondere kwaliteiten wordt uitgebracht, beschouwt de verzamelaar veelal als pseudo-munt. Hierbij speelt ook een rol dat een niet-verzamelaar geïnteresseerd kan zijn in een gelegenheidsmunt en in dat geval de bijzondere munt tegen de nominale waarde moet kunnen verkrijgen en niet uitsluitend in een speciaal gemaakte (duurdere) uitvoering.
  • • 
    Ten aanzien van de uitgiftefrequentie wordt gestreefd naar een zekere regelmaat, zonder dat daarbij overigens sprake is van een van te voren vastgestelde frequentie. Dit omdat anders het risico zou bestaan dat niet de bijzondere gelegenheid de uitgifte gaat bepalen, maar dat omwille van de uitgifte een gelegenheid wordt gezocht. Derhalve wordt de gelegenheid voor de uitgifte van een bijzondere munt op ad hoc-basis vastgesteld.
  • • 
    Uitgiftefrequentie en oplage van bijzondere munten dienen voorts zodanig te zijn, dat die munten, hoewel wettig betaalmiddel, als verzamelobject worden opgenomen; van de circulatiekwaliteit van de bijzondere munten mag nimmer een verstorende en/of verwarrende werking uitgaan op de reguliere circulatie.

Uitgiftegelegenheden

Onder de hiervoor aangegeven uitgangspunten zijn sedert 1987 bijzondere munten uitgegeven in de denominaties 50, 10, 5 en 1 gulden. Met betrekking tot de uitgiftegelegenheden is ten aanzien van de F50-munt bepaald, dat deze kan worden uitgegeven, indien zich een bijzondere gelegenheid voordoet, zowel rond het Koningshuis als rond belangrijke historische en maatschappelijke gebeurtenissen. Voor de uitgifte van de F10-munt, die overigens pas sinds 1996 een vaste plaats heeft gekregen in het beleid bijzondere muntuitgiften, is ten aanzien van de vraag of een bepaalde gebeurtenis in aanmerking komt om herdacht te worden met een muntuitgifte een enigszins ruimer kader gehanteerd, dat als volgt luidt:

  • • 
    Een persoon of gebeurtenis waarvan reeds bekend is, dat die persoon of gebeurtenis in het uitgiftejaar ook zonder een munt bij een breed publiek in de belangstelling zal staan; zo mogelijk wordt aansluiting gezocht bij andere evenementen en activiteiten in het herdenkingsjaar;
  • • 
    Indien er in een bepaald jaar meerdere mogelijkheden zijn, dan komt in principe als eerste in aanmerking de internationaal meest bekende Nederlander of een internationale gebeurtenis, zo mogelijk in combinatie in Benelux-verband. De herdenking van nationale persoonlijkheden moet echter niet worden uitgesloten;
  • • 
    Als bekende Nederlanders worden herdacht, zullen diverse aandachtsgebieden aan de orde moeten komen. Als aandachtsgebieden kunnen onder andere worden genoemd schilderkunst, beeldhouwkunst, muziek, literatuur, wetenschap, staatkunde/politiek, maatschappij, sport en scheepvaart.

Uitgegeven bijzondere munten

Op basis van het vastgestelde uitgiftekader zijn de volgende bijzondere munten uitgegeven.

TABEL 1

Jaar                  Denominatie Gelegenheid

1987                 F50                       50-jarig huwelijksfeest Prinses Juliana en Prins Bernhard

1988                 F50                       Willem&Mary-herdenking 1990 F50                       Honderd jaar Vorstinnenregering

Jaar

Denominatie

Gelegenheid

 

1991

F50

25-jarig huwelijksfeest Koningin B

1994

F50

Verdrag van Maastricht

1995

F50

Herdenking 50 jaar Bevrijding

1998

F50

Vrede van Munster

1994

F10

Beneluxverdrag

1995

F10

Hugo de Groot

1996

F10

Jan Steen

1997

F10

Marshall-plan

1999

F10

Millenniumwisseling

2000

F5

Europees kampioenschap voetbal

2001

F1

De laatste gulden

Voorafgaand aan het uitgiftekader zijn de volgende bijzondere munten uitgegeven.

TABEL 2

Jaar

Denominatie

Gelegenheid

1970 1973

1979 1980

1982 1984

F10 F10

F2,50 F2,50 en F1

F50 F50

Nederland Herrijst 25 jaar Bevrijding 25-jarig regeringsjubileum Koningin Juliana

Unie van Utrecht Troonwisseling

Bi-centennial Nederland/VS Willem van Oranje

Oplage-aantallen en retouren

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de oorspronkelijke oplage in circulatiekwaliteit1 van de onderscheiden F50- en F10-munten en de, naar de stand per ultimo 2000, van de door het publiek bij de banken weer ingeleverde (= geretourneerde) munten (in honderd-voud). Tevens zijn in de tabel opgenomen de circulatie-oplagen van de uitgegeven bijzondere munten van 5, 2,50 en 1 gulden.

TABEL 3

1 Buiten beschouwing blijven kortheidshalve de oplage in bijzondere kwaliteiten (Fleur de Coin en Proof), gelet op het feit dat deze oplagen beperkt zijn, op bestelling worden geproduceerd en boven pari worden verkocht.

Jaar

Denominatie

 

1982

F50

1984

F50

1987

F50

1988

F50

1990

F50

1991

F50

1994

F50

1995

F50

1998

F50

1970

F10

1973

F10

1994

F10

1995

F10

1996

F10

1997

F10

1999

F10

2000

F5

1979

F2,50

1980

F2,50

Oplage

239 800* 1 000 000 1 500 000

1 000 000 800 000 700 000 550 000 650 000 450 000

6 000 000 4 500 000

2 000 000 1 500 000 1 500 000 1 000 000

1 150 000

2 500 000

20 000 000 30 000 000

Retouren

n.v.t. 136 500 517 700 328 600 203 400 148 500

175 300 228 000 188 600

160 900 121 400

176 000 125 100 419 200

68 400 7 400

n.v.t.

n.v.t. n.v.t.

Jaar                             Denominatie                                        Oplage                                       Retouren

1980                            F1                                                    30000 000                                              n.v.t.

2001                            F1                                                    16000 000                                              n.v.t.

  • betreft uitsluitend bijzondere kwaliteiten met een verkoopprijs boven pari.

2.2. Conclusies

Uit bovenstaande overzichten kan een aantal conclusies worden getrokken, wanneer het gevoerde uitgiftebeleid wordt getoetst aan de uitgangspunten.

Allereerst kan worden vastgesteld dat het gevoerde beleid overeenkomt met de geformuleerde uitgangspunten om afwijkende denominaties te hanteren en slechts bij uitzonderlijke gelegenheid een reguliere circulatie-munt hiervoor te bestemmen. Tevens geldt voor alle bijzondere munt-uitgiften na 1987 dat zij tevens in circulatiekwaliteit zijn geproduceerd en tegen de nominale waarde verkrijgbaar zijn gesteld. In de derde plaats kan worden vastgesteld dat het uitgangspunt om met een zekere regelmaat, maar zonder vaste frequentie bijzondere munten uit te geven, adequaat functioneert. Door de jaren heen hebben zich voldoende uitgiftegelegenheden aangediend om met een zekere frequentie een uitgifte van een bijzondere munt te realiseren, terwijl die frequentie tegelijkertijd niet zodanig hoog lag, dat het opbouwen en bijhouden van een verzameling op problemen zou kunnen stuiten. Ten aanzien van het uitgangspunt om bij het gebruik van hogere denominaties als bijzondere munt de uitgiftefrequentie en de oplage zodanig te kiezen, dat de munten, hoewel wettig betaalmiddel, als verzamelobject worden opgenomen, kan worden opgemerkt, dat er geen aanwijzingen zijn, dat de uitgiften van de F50- en F10-munt verstorend hebben gewerkt op de reguliere muntcirculatie. Geconstateerd moet worden dat de belangstelling voor de F50-munten door de jaren heen is afgenomen. De uitgifteoplage is dan ook steeds naar beneden bijgesteld. Deze waarneming is ook reeds gedaan in de eerder genoemde brief aan uw Kamer van 16 februari 1995. In deze brief is geconcludeerd dat met de uitgifte van de F50-munt tegemoet wordt gekomen aan een duidelijke behoefte bij het publiek, maar dat de belangstelling geringer is dan aanvankelijk werd verondersteld.

Daartegenover staat dat de uitgiften van de F10-munten zich in een ruime en stabiele belangstelling mogen verheugen, wat waarschijnlijk mede is toe te schrijven aan de relatief lage nominale waarde van de munt. De vraag naar bijzondere munten is mede afhankelijk van de wijze van promotie en distributie. Dit aspect is onderwerp van een afzonderlijke paragraaf 6.

  • 3. 
    Europees en Nederlands kader

3.1. Europese kader voor de uitgifte bijzondere munten na de invoering van de chartale euro.

In de bijeenkomsten van 23 november 1998 en 31 januari 2000 heeft de Ecofin ten aanzien van de uitgifte van euromunten voor verzamelaars geconcludeerd, dat de uitgifte van munten voor verzamelaars valt toe te juichen en kansen moet krijgen, vooral ook omdat daarmee uiting wordt gegeven aan culturele en lokale waarden en tradities. Het is de aan de euro deelnemende lidstaten derhalve toegestaan euromunten voor verzamelaars uit te geven. Aangaande het uitgeven van dergelijke munten heeft de Ecofin verder geconcludeerd, dat:

– De nominale waarde van euromunten voor verzamelaars moet verschillen van die van de voor circulatie bestemde munten; dat wil zeggen dat deze munten niet dezelfde nominale waarde mogen hebben als de acht denominaties 1, 2, 5, 10, 20 en 50 eurocent en 1 en 2 euro.

– Deze munten moeten qua kleur, diameter en dikte in twee opzichten significant verschillen van de voor circulatie bestemde euromunten en mogen niet getand zijn of de «Spanish flower»-vorm (de vorm van het 20 eurocent-stuk) hebben.

– Deze munten zullen alleen wettig betaalmiddel zijn in de lidstaat van uitgifte.

– Deze munten mogen tegen of boven de nominale waarde worden verkocht.

– Op deze munten mogen geen afbeeldingen voorkomen die lijken op de gemeenschappelijke zijden van de voor circulatie bestemde euromunten. Bovendien moeten de ontwerpen, voor zover mogelijk, tenminste enigszins afwijken van die van de nationale zijde van de voor circulatie bestemde euromunten.

– De identiteit van de lidstaat van uitgifte moet duidelijk en gemakkelijk herkenbaar zijn.

– De uitgiftes moeten binnen de omvang blijven van de door de Europese Centrale Bank (ECB) goedgekeurde muntuitgifte. Hoewel er geen reëel gevaar van verwisseling lijkt te bestaan met de denominaties van verzamelaarsmunten die met de lage coupures van de eurobiljetten kunnen samenvallen, moeten lidstaten bereid zijn eventuele verzoeken van de ECB dienaangaande in overweging te nemen.

– De lidstaten zullen elkaar vooraf consulteren over plannen voor de uitgifte van munten voor verzamelaars, zodat zij elkaar de verzekering kunnen geven, dat deze munten duidelijk kunnen worden onderscheiden van voor circulatie bestemde munten1.

– In de eerste jaren dat de nieuwe bankbiljetten en munten in omloop zijn, zou er een moratorium moeten komen op de uitgifte van voor circulatie bestemde herdenkingsmunten2.

De uitgangspunten van de eerste vier conclusies van de Ecofin komen overeen met het in Nederland gehanteerde kader voor de uitgifte van bijzondere guldenmunten; de Nederlandse ontwerptraditie staat borg voor van de reguliere euromunten afwijkende afbeeldingen en voor een duidelijke en gemakkelijk herkenbare Nederlandse identiteit van de euromunten voor verzamelaars. De overige conclusies leveren geen belemmering op voor de bestaande Nederlandse lijn bij het uitgeven van bijzondere munten.

Gelet op het feit dat de euromunten voor verzamelaars alleen wettig betaalmiddel zullen zijn in de lidstaat van uitgifte, is afgesproken dat de eurolanden nationale punten zullen aanwijzen, waar buitenlandse euromunten voor verzamelaars kunnen worden ingewisseld tegen de nominale waarde onder aftrek van handlingskosten, waarna de nominale waarde van de ingewisselde buitenlandse euromunten voor verzamelaars kan worden teruggevorderd van de uitgevende instantie. Het is de bedoeling na overleg met de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM), dat KNM het punt wordt waar in Nederland de genoemde inwisseling kan plaatsvinden.

1  Op dit moment is overigens nog weinig bekend over het voorgenomen uitgiftebeleid voor bijzondere munten van de overige eurolanden.

2  Er is vooralsnog sprake van een stilzwijgend moratorium.

Ieder uitgifte van een euromunt voor verzamelaars zal aan de Werkgroep van Muntdirecteuren (Mint Directors’ Working Group – MDWG) worden voorgelegd om na te gaan of de desbetreffende munt voldoet aan in de Ecofin geconcludeerde randvoorwaarden.

Van belang is te vermelden dat er in Europees verband een onderscheid is gemaakt tussen munten voor verzamelaars en herdenkingsmunten. De vorenstaande conclusies van de Ecofin hebben betrekking op munten voor verzamelaars (verzamelaarsmunten). Verzamelaarsmunten zijn munten die specifiek worden uitgegeven ten behoeve van verzamelaars; deze munten hebben van de reguliere euromunten afwijkendenominale waarden, afwijkendetechnische specificaties en afwijkendebeeldenaars voor voor- en keerzijde. Hierbij kan overigens worden opgemerkt, dat dergelijke munten uiteraard ook kunnen worden uitgegeven ter herdenking van een bepaalde persoon of gebeurtenis. Een herdenkingsmunt is daarentegen een reguliereeuromunt uit de euromuntreeks met de desbetreffende reguliere gemeenschappelijke zijde, maar met een afwijkende nationale zijde. Het moratorium betreft de uitgifte van deze laatste soort munten.

Het moratorium betekent niet, dat de Nederlandse nationale zijde van de reguliere, voor de circulatie bestemde, euromunten niet zou kunnen worden aangepast in verband met een troonswisseling; immers er is dan niet sprake van een eenmalige afwijking van de beeldenaar van de Nederlandse nationale zijde ten behoeve van de uitgifte van een herdenkings-munt. Voor het (toekomstige) Nederlandse kader ten aanzien van het uitgeven van bijzondere euromunten biedt overigens het eventueel opheffen van het moratorium aangaande afwijkende nationale zijden ten behoeve van een uitgifte als herdenkingsmunt weinig additionele mogelijkheden. Immers alleen de nationale zijde kan dan worden gebruikt voor het gekozen thema, terwijl de Muntwet 2002 in artikel 3 dwingend voorschrijft, dat de nationale zijde van de Nederlandse euromunten in elk geval de beeltenis en de naam van de Koning(in) draagt.

Het vorenstaand wordt samengevat in onderstaand overzicht:

 

Soort munt

Denominaties

Portret- of themazijde

Waardezijde

Technische specificaties

Wettig betaalmiddel

Reguliere circulatie-euromunten

1, 2, 5, 10, 20 en

Nationaal vast te

Gemeenschap-

Vastgelegd in een

In alle eurolanden

 

50 eurocent, 1 en

stellen

pelijk vastgesteld

EU-Verordening

 
 

2 euro

       

Herdenkings-euromunten

idem

Afwijkend van de

idem

idem

idem

Moratorium

 

reguliere circulatiemunten

     

Verzamelaars-euromunten

Nationaal vast te stellen, maar afwijkend

van de reguliere circulatie-euromunten

Alleen in het land

         

van uitgifte

In het vervolg van deze notitie zal uitsluitend aandacht worden besteed aan het uitgiftekader voor verzamelaarsmunten1 die hierna worden aangeduid als bijzondere (euro)munten, overeenkomstig de terminologie in de Muntwet 2002.

3.2. Het muntrecht van de Staat der Nederlanden

1 De ongewijzigde voortzetting van de uitgifte van zilveren en gouden dukaten (munten zonder hoedanigheid van wettig betaalmiddel) op grond van de artikelen 2 en 5 in de Muntwet 2002 zal in deze notitie verder niet ter sprake komen.

Voor de Staat der Nederlanden is het muntrecht vastgelegd in artikel 6, eerste lid, van de Muntwet 1987. Dit recht is onaangetast gebleven bij de ingang van de derde fase van de totstandkoming van de Economische en Monetaire Unie per 1 januari 1999 en zal ook blijven bestaan na de invoering van de chartale euro per 1 januari 2002. Immers artikel 106, tweede lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt dat de Lidstaten munten kunnen uitgeven (onder goedkeuring van de Europese Centrale Bank met betrekking tot de omvang van de uitgifte). Dit betekent dat het recht om munten aan te maken bij de lidstaten blijft berusten. Voor de euromunten zal het muntrecht van de Staat der Nederlanden in de Muntwet 2002 worden vastgelegd in het artikel 6, eerste lid. Het muntrecht omvat niet alleen de uitsluitende bevoegdheid tot het vervaardigen en het in omloop brengen van de reguliere gulden-, respectievelijk euromunten, de bijzondere munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel en de dukaten. Het muntrecht van de Staat omvat ook de uitsluitende bevoegdheid op het gebruik van de beeldenaars van de desbetreffende munten voor uitgiften in een uitvoering, waarbij een ander metaal zou worden gebruikt en/of een andere diameter, bijvoorbeeld het uitgeven van een reguliere munt in goud of zilver. Tevens omvat het muntrecht van de Staat het uitsluitende gebruik van veelvouden van de munteenheid. Dit betekent dat het derden niet is toegestaan muntachtige voorwerpen uit te geven in de gangbare munteenheid, in casu de gulden en met ingang van 2002 de euro, en ook niet de gangbare munten in afwijkende metaalsoorten, bijvoorbeeld een gouden 1 euro. Dergelijke producten zijn in ieder geval niet toelaatbaar, indien ze bij het publiek de indruk kunnen wekken van door de Staat uitgegeven wettige betaalmiddelen. Het vorenstaande geldt overigens ook voor afwijkende uitvoeringen van de munten zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel, de zilveren en gouden dukaten.

Daarnaast is het overigens tot de invoering van de chartale euro, samengevat, niet toegestaan zogenaamde europenningen uit te geven en tevens is het na de afschaffing van de gulden tot 1 januari 2010 niet toegestaan penningen luidende in guldens uit te geven1.

3.3. Bijzondere munten in de Muntwet 2002

In de mogelijkheid tot uitgifte van bijzondere euromunten is voorzien in artikel 2 van de Muntwet 2002. De bijzondere munten zullen de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben; overigens alleen in Nederland. Op grond van artikel 4 van de Muntwet 2002 zullen de denominaties en de technische specificaties bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. De bestanddelen van de beeldenaars zullen bij koninklijk besluit worden vastgesteld. In overeenstemming met hetgeen in Nederland gebruikelijk is, zullen de bijzondere munten op de voorzijde de beeltenis en de naam van de Koning(in) dragen en op de keerzijde de waardeaanduiding. De keerzijde van de bijzondere munt is verder, evenals tot nu toe gebruikelijk, beschikbaar om (naast de waardeaanduiding) het gekozen thema te verbeelden.

De Nederlandse traditie om één of meerdere personen te benaderen met het verzoek tot het maken van een ontwerp voor de uit te geven bijzondere munt gaat, bij voorzetting van die traditie, zoals reeds opgemerkt goed samen met het voldoen aan de «voorwaarden» van de Ecofin, dat de nationale zijde ten minste enigszins moet afwijken van de reguliere nationale zijde en dat geen gebruik mag worden gemaakt van de gemeenschappelijke zijde.

  • 4. 
    Het Nederlandse uitgiftekader voor de uitgifte van bijzondere euromunten

1 Wet van 11 november 1999, houdende de invoering van een verbod tot het vervaardigen, voorradig hebben en verspreiden van drukwerken of andere voorwerpen die, in verband met de invoering van de euro, ten onrechte de indruk zouden kunnen wekken dat zij wettig betaalmiddel zijn, alsmede aanpassing van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1999, 494).

Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.1 levert een vergelijking tussen de conclusies van de Ecofin aangaande het kader voor het uitgeven van bijzondere euromunten en het huidige Nederlandse uitgiftekader in algemene zin geen fricties op. Op basis van de beoordeling en overwegingen in paragraaf 2 kan worden geconcludeerd dat de uitgangspunten en de praktijk van de bijzondere muntuitgiften in de meeste opzichten voldoen en dat voortzetting ervan in de periode na invoering van de chartale euro voor de hand ligt. Een zelfstandige reden om de bestaande uitgangspunten te handhaven is, dat juist in de periode na de komst van de euro de voortzetting van een bekend Nederlands uitgiftekader ook in breder Europees perspectief naar verwachting het meest herkenbaar zal blijken. In concreto zullen dan ook de algemene uitgangspunten voor de uitgifte van bijzondere munten (zoals omschreven in paragraaf 2.1) vanaf 2002 worden voortgezet. De toetsingskaders voor de gelegenheden voor de uitgifte van de huidige F50- en F10-munt zullen worden gecombineerd, waarbij per gelegenheid zal worden vastgesteld welke eurodenominatie het meest geëigend is om die gelegenheid te herdenken.

Aan het uitgangspunt dat van de uitgifte van bijzondere munten geen verstorende en/of verwarrende werking mag uitgaan op de reguliere geldcirculatie, kan worden bijgedragen door denominatiekeuze, technische specificaties, uitgiftefrequentie en oplage van de bijzondere euromunten.

Denominaties

De huidige denominaties van 50 en 10 gulden zullen moeten worden vervangen door denominaties in euro. Zoals blijkt uit de ervaringscijfers met de huidige F50-munt, is het van belang om de denominaties zodanig te kiezen dat bijzondere muntuitgiften voor een breed publiek financieel toegankelijk blijven. Daaraan draagt niet alleen de frequentie bij, maar uiteraard ook de te betalen nominale waarde. De denominaties en de specificaties voor de toekomstige bijzondere euromunten zullen op grond van artikel 4, eerste lid, van de Muntwet 2002 bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Bij de keuze van de denominaties zullen onder andere worden meegewogen het toetsingskader voor de uitgifte-gelegenheden, de beoogde uitgiftefrequentie, de financiële toegankelijkheid, als ook de Europese dimensie.

Technische specificaties

In aanvulling op de keuze voor de van de reguliere euromuntreeks afwijkende denominaties zal bij bijzondere euromunten ook voldaan moeten worden aan de conclusie van de Ecofin dat bijzondere munten qua kleur, diameter en dikte in twee opzichten significant moeten verschillen van de reguliere euromunten. De twee verschillen kunnen bijvoorbeeld worden bereikt door uitvoering in zilver en een diameter van meer dan 25,75 mm, de diameter van de grootste reguliere euromunt. De huidige specificaties van de F50- en F10-munt zouden derhalve eventueel gehandhaafd kunnen blijven.

Het is de bedoeling om een bijzondere munt ook te gaan uitgeven in een gouden uitvoering. KNM heeft te kennen gegeven dat aan dergelijke bijzondere uitvoeringen vanuit de verzamelaarsmarkt een beperkte, maar specifieke belangstelling bestaat, in aanvulling op de bestaande mogelijkheden voor bijzondere kwaliteiten (Brillant Uncirculated en Proof) van een bijzondere munt. Door deze extra mogelijkheid alleen te realiseren als uitvoering van een uit te geven bijzondere munt – die dus ook in circulatiekwaliteit en tegen nominale waarde verkrijgbaar is – is deze specifieke uitbreiding mogelijk zonder dat hiermee de uitgangspunten voor het uitgiftebeleid in het geding komen, in het bijzonder de toegankelijkheid. Dergelijke uitvoeringen zullen overigens alleen boven pari verkrijgbaar zijn. Eventuele uitvoeringen in goud zullen, gelet op de kleur-overeenkomst, in twee opzichten duidelijk moeten afwijken van de «Nordic gold»-munten, hetgeen betekent afwijking in dikte en grootte. Bij wijze van proef is overigens in de loop van 2001 nog de uitgifte van de gulden in goud en in zilver mogelijk gemaakt.

Uitgiftefrequentie

Voor de F50-munt wordt een uitgiftefrequentie gehanteerd van eenmaal in de 2 à 3 jaar een bijzonder munt. Voor de F10-munt geldt in principe een jaarlijkse uitgiftefrequentie. Ten aanzien van de uitgiftefrequentie van bijzondere euromunten zal steeds in ogenschouw moeten worden genomen, dat niet het uitgeven voorop staat, maar dat de gelegenheid de uitgifte bepaalt.

Oplagen

Met betrekking tot de oplagen in circulatiekwaliteit1 zal vooralsnog worden uitgegaan van de ervaringscijfers die met de uitgifte van de F50-en F10-munten zijn verkregen. Op basis van nieuwe ervaringscijfers zullen

1 Overige kwaliteiten worden traditioneel op bestelling geproduceerd.                              in de loop van de tijd bijstellingen plaatsvinden. Ten aanzien van de oplageaantallen doet zich in het bijzonder de vraag voor welke invloed de komst van de euro zal hebben op de vraag in het buitenland naar Nederlandse bijzondere euromunten. Enerzijds kan een toename van de vraag worden verwacht, anderzijds moet worden bedacht dat bijzondere euromunten slechts wettig betaalmiddel zijn in het land van uitgifte, hetgeen mogelijk een toeneming van de «buitenlandse» vraag beperkt. Ook het thema van de bijzondere munt kan een rol spelen bij de belangstelling uit andere eurolanden.

Tot slot

Uiteraard is bovenstaande lijn onderhevig aan toekomstige ontwikkelingen in Europees verband. Denkbaar is bijvoorbeeld dat op enig moment initiatieven ontstaan voor de uitgifte van een bijzondere euro in alle deelnemende landen.

  • 5. 
    Muntontwerpen

5.1.  Algemeen kader

De conclusies van de Ecofin, zoals omschreven in paragraaf 3.1, schrijven voor dat op bijzondere munten geen afbeeldingen voorkomen die lijken op de afbeeldingen van de gemeenschappelijke zijde en dat de afbeeldingen voor de nationale zijde enigszins afwijken van de afbeeldingen van de reguliere euromunten.

Dit algemene kader biedt volop de mogelijkheid om de Nederlandse lijn, waarbij voor elke uitgifte een aantal personen wordt verzocht een ontwerp in te leveren, voort te zetten. Om deze mogelijkheden te bevorderen vragen zowel de beschikbaarheid van ontwerpers, als de samenstelling van de commissies die ondergetekende adviseren, de aandacht.

5.2.  Ontwerptraditie

In Nederland is het gebruikelijk geworden, al dan niet aan de hand van een open inschrijving, meerdere personen uit te nodigen om een ontwerp te maken voor de beeldenaars van munten en deze ontwerpen door een daartoe ingestelde commissie te laten beoordelen. Veel landen kennen een uitgesproken klassieke traditie van muntontwerp, in een combinatie van traditionele thema’s, afbeeldingen en stijlen. Nederland kent voor zijn chartaal geld een in internationaal opzicht afwijkende en herkenbare, moderne traditie, zowel voor de bankbiljetten als voor de munten. Kennelijk past deze meer moderne benadering bij de Nederlandse cultureel-artistieke context en kan deze in ons land rekenen op maatschappelijke acceptatie. Juist in een periode van Europese eenwording kan het van belang zijn om deze Nederlandse ontwerptraditie te continueren en te vernieuwen voor in elk geval de Nederlandse bijzondere euromunten, en wellicht tevens te plaatsen in een bredere Europese context.

Om de realisatie van dit doel te bevorderen organiseert de Rijksakademie van beeldende kunsten te Amsterdam, op initiatief van het ministerie van Financiën, in 2001 een workshop, waarbij vaardigheden en deskundigheden die voor het ontwerpen van munten noodzakelijk zijn, worden gestimuleerd en op kunstenaars worden overgedragen. Dit initiatief heeft gestalte gekregen in de vorm van de workshop «Ontwerp op de mm2», waarvoor kunstenaars na een open inschrijving zijn geselecteerd. In deze workshop zal via verschillende docenten, waaronder ontwerpers van in het verleden geselecteerde muntontwerpen, de groep geselecteerde kunstenaars zich laten bekwamen in de realisatie van muntontwerpen. De workshop zelf wordt geflankeerd door diverse lezingen en presentaties. De eindresultaten van de workshop zullen worden geëxposeerd in een tentoonstelling rond het afscheid van de gulden, die tot januari 2002,

onder auspiciën van het Geld- en Bankmuseum, alsmede de Nederland-sche Bank en het ministerie van Financiën, plaatsvindt in de Kunsthal te Rotterdam.

5.3 Selectie van muntontwerpen

Artikel 4, tweede lid, van de Muntwet 2002 bepaalt, dat de bestanddelen van de beeldenaars van de bijzondere euromunten worden vastgesteld bij koninklijk besluit. Voor de keuze van de ontwerpen voor de bijzondere euromunten wordt in het algemeen per uit te geven munt een adviescommissie ingesteld die een voorstel doet aangaande ontwerpen die naar oordeel van de commissie voor uitvoering in aanmerking komen. Op basis van dit advies wordt door ondergetekende het uit te voeren ontwerp gekozen, hetgeen vervolgens zijn neerslag vindt in de vaststelling van het ontwerp bij koninklijk besluit.

Bij de selectie van muntontwerpen zijn verschillende invalshoeken in algemene zin relevant: cultureel-artistieke kwaliteiten, technische uitvoerbaarheid, maatschappelijke acceptatie, commerciële belangen en de politieke dimensie.

Het commerciële belang als selectiecriterium dient echter te worden gerelativeerd. Op zichzelf is het commerciële argument wel relevant voor bijzondere muntuitgiften, immers een grotere afname betekent een grotere opbrengst. Het per specifieke uitgifte operationaliseren van dit argument is echter minder evident, aangezien bijzondere munten niet worden uitgegeven om een opbrengst voor de Staat te genereren. Wellicht is de commerciële dimensie op termijn vooral gebaat bij een herkenbare, kwalitatief hoogstaande traditie van muntuitgifte in Nederland. In de praktijk zal de politieke dimensie nauw zijn vervlochten met de cultureel- (inclusief historisch-) artistieke invalshoek en, in samenhang daarmee, de maatschappelijke acceptatie van het ontwerp. Dat een munt-ontwerp technisch uitvoerbaar moet zijn, spreekt voor zich. Voor een afgewogen beoordeling van de genoemde invalshoeken, en met name de cultureel-artistieke, is het van belang dat het selectieproces van een munt-ontwerp wordt begeleid door een adviescommissie.

Enige mate van helderheid omtrent de inhoudelijke oriëntatie aan de start van het selectieproces is onontbeerlijk om discontinuïteit bij de selectie te vermijden. Dat geldt temeer, omdat aan een stimulerende ontwerptraditie waarde wordt gehecht. Zo’n inhoudelijke oriëntatie betreft allereerst de toekenning van het globale gewicht aan de verschillende hierboven genoemde criteria. Meer toegespitst zou het voorts interessant kunnen zijn om na te denken over nadere explicitering van de te hanteren cultureel-artistieke criteria, alhoewel het in de praktijk waarschijnlijk erg moeilijk zal zijn om deze tevoren uit te werken en vast te leggen. Het entameren van een herkenbare lijn in het selectieproces kan zodanig worden georganiseerd, dat in de geselecteerde ontwerpen de cultureel-artistieke Nederlandse kwaliteit op een herkenbare wijze doorklinkt. Dat vergt een doordachte samenstelling en werkwijze van de commissie die ondergetekende van een inhoudelijk advies voorziet aangaande een voorstel voor de keuze van het ontwerp voor een uit te geven bijzondere munt. De samenstelling van de adviescommissie zou er in deze benadering op moeten zijn toegespitst om het beste uit een Nederlandse cultureel-artistieke traditie naar voren te halen, rekening houdend met de maatschappelijke acceptatie van dit misschien wel meest breed benutte gebruiksvoorwerp. Daarvoor lijken het beste aangewezen deskundigen die hun sporen in ontwerpland ruimschoots verdiend hebben. Ter vermijding van een onduidelijke selectieprocedure en om telkens goed te zijn voorbereid op de vaak onvermijdelijke ad hoc gang van zaken rond de uitgifte van bijzondere munten, kan enige mate van continuïteit in dit gezelschap zinvol zijn. Oog voor inhoudelijke vernieuwing zou echter weer kunnen pleiten voor een wisselende samenstelling. Beide wegen kunnen worden gecombineerd in een gezelschap van geleidelijk voortschrijdende samenstelling. Bij zo’n structurele aanpak, die overeenkomt met de huidige, kan recht worden gedaan aan het belang van een goede samenstelling. Consistent met deze inhoudelijk georiënteerde benadering dient de werkwijze van de adviescommissie te zijn gericht op het doel ondergetekende te voorzien van kwalitatief hoogwaardige ontwerpen met bijbehorende overwegingen ten aanzien van het voorstel voor het uit te voeren ontwerp. De waarde van het advies ligt in deze huidige werkwijze bij de aangeleverde ontwerpen zelf en de inhoud van de bijgeleverde overwegingen, veeleer dan bij een mechanische rangorde volgens «meeste stemmen gelden».

  • 6. 
    Distributie

6.1. Ervaringen met de distributie van bijzondere guldenmunten

De bijzondere munten worden in het algemeen gedurende een periode van drie maanden in omloop gebracht in een vooraf vastgestelde oplage. Gedurende deze distributieperiode wordt de uitgifte van een bijzondere munt ondersteund door een promotiecampagne. De F50-guldenmunten 1984 en 1987 zijn via de banken en de postkantoren in omloop gebracht, de F50-guldenmunten 1988, 1990 en 1991 alleen via de postkantoren. Aan het in omloop brengen van de bijzondere munten van 1994 tot en met 1998 hebben de banken weer meegewerkt. Hierbij hebben de banken ter dekking van de kosten verband houdend met de distributie van de toegewezen munten en het retourzenden van de niet afgenomen munten een vergoeding per toegewezen munt ontvangen.

Een belemmering bij de distributie via de banken is, dat de bijzondere munten door de banken worden beschouwd als een vraagafhankelijk product; het «verkopen» van bijzondere munten betreft immers geen specifiek bancaire taak, maar is een dienstverlening ten behoeve van de verzamelaar. Dit betekent dat de banken de bijzondere munten niet actief in omloop brengen, maar op verzoek aan verzamelaars «verkopen». De promotiecampagne is erop gericht de uitgifte van een bijzondere munt onder de aandacht van het publiek te brengen en dient derhalve om de vraag naar de desbetreffende bijzondere munt op te roepen. Munten die na de distributieperiode niet zijn afgenomen, werden door de banken via de Nederlandsche Bank teruggestort bij de KNM. De Nederlandse Vereniging van Banken heeft inmiddels aangegeven, dat de banken na de invoering van de chartale euro geen rol meer willen spelen bij het in omloop brengen van bijzondere euromunten.

Bij de uitgifte van de F10-munt 1999 (Millenniummunt) en de bijzondere F5-munt (EK 2000) is een afwijkende distributiewijze gevolgd. Beide munten zijn via de filialen van een aantal supermarktketens in omloop gebracht. Doordat deze filialen de bijzondere munten niet alleen op verzoek hebben «verkocht», maar tevens actiefals wisselgeld hebben uitgegeven, vonden alle munten hun weg naar het publiek. Tevens is gebleken, dat de Millenniummunt ondanks de initiële uitgifte als wisselgeld niet tot nauwelijks aan het betalingsverkeer heeft deelgenomen, waarmee de conclusie gewettigd lijkt, dat door de gevolgde distributie-wijze een bijzondere munt ook onder de aandacht (en in het bezit) komt van die personen die niet zijn bereikt met de promotiecampagne, maar die toch belangstellend zijn. De indruk bestaat dan ook dat het beperkt aantal retouren van de Millenniummunt mede daaruit kan worden verklaard. Voor het in omloop brengen van het Millenniumtientje hebben de deelnemende filialen een vergoeding gekregen. Aan het in omloop brengen van de EK 2000-munten was geen vergoeding voor de filialen verbonden, wel heeft het ministerie van Financiën de transportkosten naar de filialen voor zijn rekening genomen. De bij de Millenniummunt en de EK 2000-munt gevolgde distributiesystematiek was zeer succesvol, maar zou zich waarschijnlijk minder goed hebben geleend voor een F50-munt, omdat deze in onvoldoende mate hanteerbaar is voor actieve uitgifte.

De «laatste gulden», een bijzondere F1-munt, die per 21 juni 2001 is uitgegeven, is in omloop gebracht door de postkantoren.

6.2. Uitgangspunten voor de distributie van bijzondere euromunten

Het uitgangspunt voor het ministerie van Financiën bij de distributie van bijzondere munten is, dat een zo ruim mogelijke landelijke dekking moet worden bereikt van de punten waar een bijzondere munt tegen de nominale waarde verkrijgbaar zal zijn en tegen kosten die in een gezonde relatie staan tot de nominale waarde (en overige kosten) van de desbetreffende bijzondere munt en de te maken distributiekosten. Waar het zinvol is, zal de gegroeide samenwerking (via KNM) met het grootwinkelbedrijf casu quo de postkantoren worden voortgezet. Per bijzondere muntuitgifte zullen overeenkomsten over de distributie worden afgesloten, waarbij de uitgifte zal worden ondersteund door een promotiecampagne. Uiteraard sluiten deze uitgangspunten niet uit dat ook andere geïnteresseerde partijen in aanmerking kunnen komen voor de distributie van bijzondere munten.

  • 7. 
    Budgettair kader

Ten aanzien van de opbrengst van een bijzondere munt moet worden opgemerkt, dat de opbrengst nimmer wordt bestemd voor specifieke uitgaven (behoudens de kosten die verband houden met de uitgifte). De reden van deze algemene beleidslijn is, dat bijzondere munten zonder budgettaire druk dienen te worden uitgegeven (gelegenheid bepaalt uitgifte) en niet met het doel op zich om (extra) baten voor de schatkist te genereren, dan wel om een bepaald doel te financieren. Bij de uitgifte van bijzondere euromunten zal aan deze beleidslijn worden vastgehouden.

  • 8. 
    Tot slot

In deze notitie is aangegeven dat ook na de komst van de chartale euro mogelijkheden bestaan voor het uitgeven van bijzondere euromunten en op welke wijze in Nederland van die mogelijkheid gebruik zal worden maken.

Inmiddels is besloten ter gelegenheid van het huwelijk van ZKH de Prins van Oranje en Máxima Zorreguieta op 2 februari 2002 de eerste bijzondere euromunt te gaan uitgeven. De uitgifte van deze munt past in het uitgiftekader, zoals aangegeven in paragraaf 3.3. In het licht van dat kader is besloten tot de uitgifte van een tien-euromunt.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.