Brief staatssecretarissen met een beleidsbrief over recreatie en toerisme - Toerisme en recreatie

Deze brief is onder nr. 6 toegevoegd aan dossier 26419 - Toerisme en recreatie.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Toerisme en recreatie; Brief staatssecretarissen met een beleidsbrief over recreatie en toerisme 
Document­datum 04-07-2001
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST54524
Kenmerk 26419, nr. 6
Van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV)
Economische Zaken (EZ)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2000–2001

26 419

Toerisme en recreatie

Nr. 6

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2001

Hierbij doen wij u een beleidsbrief toekomen over recreatie en toerisme. Met deze brief komen wij tegemoet aan twee toezeggingen: de Beleidsbrief Recreatie (27 400 XIV, d.d. 19-09-00) en de integrale beleidsnotitie recreatie en toerisme naar aanleiding van de motie Voûte-Droste (26 419, nr. 4, d.d. 26-09-00).

  • 1. 
    Inleiding

De consument ervaart recreatie en toerisme als vormen van vrijetijdsbesteding, waartoe bijvoorbeeld ook sport en cultuur behoren. Door de gebruiker worden toerisme en recreatie niet als gescheiden gezien, maar toch is de beleidsinsteek verschillend. De overheid ziet toerisme als een belangrijke economische sector, waarbij de rol van de overheid zich vooral richt op het scheppen van de juiste randvoorwaarden. Bij recreatie gaat het om publieke goederen die voorzien in de behoeften van mensen. De inrichting en vormgeving van de fysieke omgeving voor openluchtrecreatie vragen daarom om meer directe publieke betrokkenheid. De ontplooiïngsmogelijkheden van het toeristisch-recreatieve bedrijfsleven zijn echter ook sterk verweven met die fysieke omgeving. Het toeristisch beleid en het beleid gericht op de recreatieve omgeving kunnen derhalve niet los van elkaar worden gezien.

Deze beleidsbrief valt verder uiteen in vijf paragrafen. De eerste paragraaf gaat in op kenmerken en trends die van invloed zijn op de recreatief-toeristische sector. Daarna wordt uiteengezet wie op toeristisch vlak aan zet zijn. In paragraaf vier wordt het beleid voor openluchtrecreatie in het stedelijk en landelijk gebied uiteengezet, gevolgd door een paragraaf over de gebiedsgerichte aanpak. Hierin komen recreatie en toerisme duidelijk samen. In de slotparagraaf wordt aangegeven hoe het beleid voor recreatie en toerisme zijn doorwerking krijgt, onder meer via samenwerking met andere departementen, medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

  • 2. 
    De toeristische sector in beeld

In het algemeen heeft de gemiddelde Nederlander meer vrije tijd ter beschikking gekregen en een hoger inkomen te besteden. Dit heeft geleid tot een hogere vakantieparticipatie. Tegenwoordig gaat dan ook maar liefst 80% van de Nederlanders minimaal één keer per jaar op vakantie. Daarnaast heeft dit geleid tot een algemene trend naar meerdere malen genieten van een korte vakantie. De toeristische en recreatieve sector profiteert dus bij uitstek van de toenemende welvaart. Het gaat dan ook goed in deze sector.

Gemiddeld groeien de reële inkomsten circa 3–4% per jaar. De omzet in de Nederlandse toeristische en recreatieve sector bedroeg in 2000 ruim NLG 57 mld, ruim 2,5% van ons bruto nationaal inkomen. Een belangrijk deel daarvan komt binnen in de vorm van exportopbrengsten doordat buitenlanders in Nederland op vakantie gaan. Volgens gegevens van De Neder-landsche Bank bedroegen de ontvangsten uit het buitenlands reisverkeer NLG 17,3 miljard in 2000. Circa 5% van de werkzame beroepsbevolking (320 000 mensen in 1998) heeft een baan in de toeristische en recreatieve sector, terwijl de werkgelegenheid jaarlijks met ca 3% toeneemt. Daarmee vormt de sector een belangrijke bron voor werkgelegenheid. Bovendien werken in deze sector veel allochtonen, waarmee dus een belangrijke bijdrage aan de (culturele) integratie wordt geleverd. De toekomst ziet er ook rooskleurig uit: de schatting is dat bij een gemiddeld jaarlijkse economische groei van 2% in Europa, de toeristische bestedingen per hoofd van de bevolking met gemiddeld 5% per jaar zullen toenemen.

Dat betekent echter niet dat de sector achterover kan leunen. Evenals bedrijven in andere delen van de Nederlandse economie, staan ook de toeristische en recreatieve bedrijven op de drempel van grote technologische, culturele en demografische veranderingen. Niet van de ene op de andere dag, maar geleidelijk voltrekken er zich fundamentele veranderingen. Veranderingen die ook voor de toeristische en recreatieve sector zeer ingrijpend zullen zijn. Het is essentieel dat de sector tijdig inspeelt op die veranderingen. Zoniet, dan dreigt het gevaar dat een achterstand wordt opgelopen, die de concurrentiepositie en daarmee de continuïteit van de bedrijven in gevaar brengt.

Technologie

De toeristisch-recreatieve sector zal optimaal moeten profiteren van de interactieve en communicatieve mogelijkheden die het internet biedt. Dit kan de dienstverlening efficiënter maken en maakt in de toeristische en recreatieve sector ook nieuwe producten, diensten en processen mogelijk én noodzakelijk. Hierbij gaat het met name om nieuwe distributiesystemen. Uit een onderzoek van MKB-Nederland blijkt dat nu reeds 17% van de consumenten internet gebruikt voor het zoeken en boeken van activiteiten en dat dit percentage in de nabije toekomst kan toenemen tot 30%. Een reisorganisatie die daar niet in meegaat, zal zijn concurrentiepositie zien verslechteren. Dat geldt ook voor de internationale concurrentiepositie van Nederland als geheel.

Holland.com, het electronische gezicht van Nederland

Met financiële steun van Economische Zaken heeft TRN op het internet de site www.hol-land.com ontwikkeld. Deze site vervult inmiddels een belangrijke plaats in de informatieverstrekking naar de consument. In 12 talen wordt een zeer divers scala aan informatie verstrekt: van kasteelovernachtingen tot jeugdherbergen, van attractieparken tot museale tentoonstellingen, van fietsverhuur tot traditionele zeilschepen. Naast deze uitgebreide

informatie biedt de site ook mogelijkheden voor online boeken. Voor het realiseren vantransacties speelt het internet immers een steeds grotere rol, met name in het toerisme. Bij de laatste meting telde de site 360 000 bezoekers per maand, met 3,2 mln pageviews.

Het succes van www.holland.com wordt mede bepaald door de daaraan ten grondslag liggende samenwerking met het bedrijfsleven, de branche-organisaties en de VVV’s. Via Holland.com kan nietalleendoorgeklikt worden naar www.lekkerweg.nl en www.vvvva-kanties.nl, maar ook naar talrijke andere toeristische sites als www.visitamsterdam.nl. De Holland.com site ontwikkelt zich bovendien door samenwerking met andere (export-)sectoren tot een meer algemeen informatiepunt over Nederland, tot «het gezicht van Nederland op het internet». Zo zal binnenkort in samenwerking met de EVD een Engelstalige «trade&industry» site ondergebracht worden onder Holland.com.

Cultuurpatronen en demografie

De samenleving wordt heterogener en de consument wordt kritischer en zelfbewuster. Tegelijkertijd vergrijst de samenleving. Dit zijn ontwikkelingen die vragen om andere producten en diensten, waarbij er een toenemende behoefte is bij de consument aan keuzevrijheid en kwaliteit. Dit vraagt om een diversificatie van het toeristische en recreatieve product, gericht op individuele reizen en producten op maat. De groei van het aantal touroperators dat zich richt op specifieke segmenten zoals actieve fietsvakanties en cultuurreizen, laat zien dat de reisbranche hier ook op inspeelt.

Internationalisering

Onder invloed van de toegenomen welvaart en een meer algemene trend naar globalisering, is de toeristische markt ook steeds internationaler aan het worden. De concurrentie komt daarmee niet meer alleen van andere Europese landen, maar in toenemende mate ook van landen buiten Europa. Om dezelfde redenen stijgt ook het aantal toeristen uit andere werelddelen dat Europa aandoet. De introductie van de Euro zal de belemmeringen voor het grensoverschrijdend toerisme verder terugdringen en de transparantie vergroten voor zowel Europeanen als bezoekers uit andere werelddelen. Wat de effecten van de introductie van de Euro voor het Nederlandse inkomend en uitgaand toerisme zullen zijn is vooralsnog niet duidelijk aan te geven. Wel is duidelijk dat Nederland alle zeilen bij zal moeten zetten om in deze concurrentieslag overeind te blijven, temeer omdat ons land geen automatische «must-bestemming» is. De toeristische branche zal daartoe producten en diensten moeten aanbieden die tegemoetkomen aan de wensen van de buitenlandse consument. Een belangrijk element daarbij is het beeld dat in een bepaald land van Nederland bestaat. Een herkenbaar en onderscheidend imago is van groot belang. Er ligt in deze ook een uitdaging voor de Holland Imago Werkgroep en TRN om de bekendheid van de traditionele Holland-symbolen enerzijds te koesteren, maar ook te gebruiken als opstap naar meer moderne beelden van ons toeristisch aanbod.

Daarnaast voeren de Europese toeristenorganisaties, verenigd in de European Travel Commission, in beperkte mate gezamenlijke promotie op verwegmarkten om meer toeristen naar de bestemming Europa te trekken.

Ierland

Een goed voorbeeld van een land dat er de laatste jaren in is geslaagd om veel toeristen aan te trekken is Ierland. Via een meerjarig investeringsprogramma gericht op binnenstadsrenovatie, organisatie van festivals, gerichte promotiecampagnes en lagere

vliegtarieven als gevolg van liberalisering van het vliegverkeer, is de stroom bezoekersnaar Ierland de laatste jaren fors toegenomen. Dublin is zo «vanuit het niets» de laatste jaren opgeklommen tot de 6e plaats op de ranglijst van meest bezochte toeristenbestemmingen in Europa.

  • 3. 
    Wie is op toeristisch vlak aan zet?

3.1 Sectordoelstellingen en de Overheid

Toerisme en recreatie vormen een sector van economisch belang met nog forse potentie voor verdere groei. Voor de toeristisch-recreatieve sector als geheel kan in de periode t/m 2005 dan ook ingezet worden op een hoog, maar haalbaar te achten ambitieniveau. Dit vertaalt zich onder meer in de volgende streefcijfers:

  • • 
    een omzetgroei van NLG 57 mld in 2000 tot NLG 75 mld in 2005;
  • • 
    een reële bestedingsgroei van het inkomend toerisme boven het NW-Europese gemiddelde;
  • • 
    een verdere spreiding van het toerisme in ons land naar tijd en plaats;
  • • 
    herovering van een plek bij de eerste zes landen op de wereldranglijst van internationale congressen (2000: 7e).

Deze doelstellingen impliceren een nadruk op kwalitatief hoogwaardige groei met zo breed mogelijke benutting van de toeristisch-recreatieve capaciteit. Daarmee wordt het noodzakelijke fysieke en psychologische draagvlak voor de sector behouden.

Blijvende aandacht voor verdere versterking van de internationale concurrentiepositie van het toeristisch bedrijfsleven en voor de wervingskracht van ons toeristisch product is voor het bereiken van deze doelstellingen vereist.

De rijksoverheid wil voorwaarden scheppen en prikkels toedienen om de sector, die daarbij primair aan zet is, in staat de stellen deze macrodoelstellingen te realiseren. Daartoe worden de volgende vier sporen bewandeld, op de resultaten waarvan de overheid uiteraard zelf direct aanspreekbaar is.

  • • 
    Eerst en vooral langs de weg van het algemene overheidsbeleid gericht op verdere versterking van de Nederlandse economie: lastenvermindering, een soepele werking van markten, investeringen in de (kennis)infrastructuur en bevordering van ondernemerschap.
  • • 
    Realiseren van een goed georganiseerde, niet versnipperde intermediaire organisatiestructuur op het gebied van informatie, promotie, marktkennis en innovatieve productontwikkeling en het aansturen daarvan op resultaat. Het komende meerjarenplan van TRN is hiertoe een belangrijk instrument.
  • • 
    Integratie van toeristische aspecten in relevante brede onderwerpen van rijksbeleid en zonodig bij collegadepartementen interveniëren om zwaarwegende toeristische belangen optimaal te betrekken bij besluitvorming. Voorbeelden zijn het rijksbeleid gericht op Grote steden, de kust en de (Vijfde Nota) ruimtelijke ordening.
  • • 
    Tenslotte zijn er grote projecten en evenementen, veelal sector-overschrijdend van karakter, met positieve effecten van nationaal belang die ondersteuning vanuit het Rijk rechtvaardigen. (b.v. EK Voetbal 2000, Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001).

Evenmin als ten aanzien van andere economische sectoren voert Economische Zaken nog een specifiek sectorbeleid t.a.v. de toeristische sector. Zoals hierboven geschetst hanteert het Rijk vanwege positieve externe effecten, marktimperfecties en buitenlandse inspanningen wel nog een beperkte, maar belangrijke toeristische beleidsagenda. Hieronder wordt deze agenda verder uitgewerkt.

3.2 Private sector

De veranderingen in de samenleving vormen belangrijke uitdagingen voor de toeristische en recreatieve sector. Net als in andere sectoren van de economie, ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het oppakken van die uitdagingen bij de sector zelf. De sector is zelf verantwoordelijk voor de creatie van «neue Kombinationen». De bedrijven zullen ervoor moeten zorgen dat hun producten, diensten en processen tegemoet komen aan de veranderende wensen van de consument. De sector zal zelf moeten zorgen voor introductie van nieuwe technologieën, voor krachtenbundeling, voor goede scholing van werknemers en voor een breed pakket aan toeristische producten. Brancheorganisaties als Koninklijk Horeca Nederland (KHN), RECRON en HISWA en koepelorganisaties als het Platform Toerisme en Recreatie, VNO/NCW en MKB Nederland kunnen bedrijven hierbij ondersteunen. De goede resultaten van de afgelopen jaren laten ook zien dat de sector prima in staat is om in te spelen op de zich wijzigende consumentenvoorkeuren.

3.3 De sector georganiseerd/TRN

Grote uitdagingen liggen er in nieuwe institutionele arrangementen en samenwerkingsvormen, zowel nationaal als internationaal. Consumenten willen immers steeds vaker combinaties van cultuur, educatie en ontspanning. Dit vraagt om bundeling van krachten tussen de aanbieders van toeristische en recreatieve producten. Lokale en regionale VVV’s, de Provinciale Bureaus voor Toerisme en de Stichting Toerisme en Recreatie Nederland (TRN) spelen daarbij een belangrijke rol. Maar zij zullen hun eigen krachten eveneens moeten bundelen en intensief moeten gaan samenwerken om te komen tot gezamenlijke productontwikkeling en communicatie naar de consument. Mede op initiatief van de overheid is de versnippering de laatste jaren afgenomen. Toch is verdere bundeling nodig. Juist vanwege het brede, sectoroverstijgende en «keten»-karakter van het toeristische product, is intensieve samenwerking noodzakelijk. Daar wil de overheid ook de komende jaren nog een belangrijke stimulerende rol in spelen.

Met de oprichting van TRN, een fusie van NBT, AVN en ANVV, is een belangrijke bundeling in de toeristische en recreatieve sector vormgegeven. Hiermee is de aanwezige kennis in één professionele organisatie samengebracht, die onafhankelijk en op afstand van de overheid functioneert. In de Raad van Advies van TRN zijn geen belangengroepen vertegenwoordigd. Ook Economische Zaken is tegen de achtergrond van een meer zakelijke aansturing van TRN niet meer vertegenwoordigd in de Raad. In 2001 zal ook het Nederlands Congres Bureau onderdeel gaan uitmaken van TRN. Dit vormt een belangrijke stap naar verdere bundeling van krachten in deze sector.

TRN zet zich in om de internationale concurrentiekracht van Nederland als toeristische bestemming verder te versterken. Dit doet zij uiteraard in nauwe samenwerking met het betrokken bedrijfsleven. Zo heeft TRN dit jaar een convenant afgesloten met de brancheorganisaties Koninklijk Horeca Nederland, RECRON en HISWA over afstemming van de activiteiten op het gebied van onderzoek, productontwikkeling en beleidsvorming. Tegelijkertijd zal TRN met name op het vlak van kennisontwikkeling en -verspreiding ook goede relaties moeten onderhouden met KIC/Stichting Recreatie. Wijzigingen in het consumentengedrag vereisen gedetailleerde en pro-actieve kennis voor de verdere profilering en marktgerichte vernieuwing van het Nederlandse toeristische aanbod. Naast gedegen marktonderzoek van individuele bedrijven ligt hier een hoofdtaak voor TRN als kenniscentrum.

In dit vlak zullen wij TRN tevens vragen om, enkele jaren na het actieplan «Zee van Cultuur», in samenspraak met relevante partners met een geactualiseerde inhoudelijke toekomstvisie op de toeristische sector in ons land te komen. Mogelijke nieuwe marktkansen en coalitiepartners als gevolg van de ontwikkeling van de vrijetijdseconomie in brede zin (bv. leisure-centra, recreatief winkelen, sport) kunnen hierin een plaats krijgen.

Belangrijk voor een betere organisatiestructuur zijn ook de afspraken die TRN zal gaan maken met de regionale toeristische organisaties. Via deze weg kunnen landelijke, regionale en lokale projecten en thema’s beter op elkaar worden afgestemd. Een goed voorbeeld hiervan is het project «De Gouden Cirkel», dat 6 provincies, 42 gemeenten, VVV’s en toeristisch bedrijfsleven verbindt rond het IJsselmeer. Een effectieve aanpak wordt bevorderd door een opschaling en stroomlijning van de VVV’s die dit jaar zijn beslag moet krijgen. EZ heeft aan dit proces financieel extra bijgedragen.

TRN heeft een belangrijke rol bij Holland-promotie. Zij werkt daartoe ook actief samen met de EVD en met de Nederlandse ambassades, m.n. bij de ontwikkeling van nieuwe markten en in landen waar geen TRN-kantoor is gevestigd. De overkoepelende internetsite Holland.com is een goed voorbeeld van die nieuwe invulling door TRN.

Toerisme en sport

Bij veel sporten nemen Nederlandse sporters een vooraanstaande positie in. Daarmee hebben zij internationale bekendheid verworven. Recent is daarom gestart met het inzetten van sporters als ambassadeurs voor handelsbevordering en stimulering van toerisme naar ons land. Zo is de bekende ex-hockeyinternational Floris Jan Bovelander onlangs mee geweest op een missie naar Polen. Het gaat hier om een samenwerking in het kader van het project «Performance 2000» tussen de Werkgroep Holland Imago (TRN, EZ, EVD, LNV, V&W, BZ, VNO/NCW en MKB-Nederland en RNWO) en NOC*NSF. Onderdeel van deze overeenkomst vormt ook het zo veel mogelijk uitdragen van het uniforme oranje Tulp Hollandlogo door onze topsporters op internationale wedstrijden en toernooien.

In 2001 ontvangt TRN ruim NLG 49 mln subsidie. Deze bijdrage is bedoeld voor de publieke component van de vier hoofdtaken van TRN: kennis- en strategieontwikkeling, innovatieve productontwikkeling, Holland-promotie en informatieverstrekking.

Over de besteding van deze middelen worden door Economische Zaken op 3 niveaus afspraken met TRN gemaakt:

  • • 
    Doelstellingen
  • • 
    Een verschuiving van middelen
  • • 
    Activiteiten.

Aan de hand van het strategisch plan 2002–2005 en de halfjaarrapportages volgt Economische Zaken de voortgang. In 2005 zal een evaluatie plaatsvinden van deze nieuwe aansturing en zal de noodzaak en legitimiteit van de TRN/EZ middelen voor de verdere versterking van de organisatiestructuren in de toeristische en recreatieve sector bekeken worden.

De aansturing van TRN uitgewerkt op3niveaus

  • 1. 
    Doelstellingen
  • • 
    Aantoonbaar bijdragen aan realiseren van onder paragraaf 3.1. genoemde doelstellingen. Meer TRN-specifieke uitwerking en vertaling, b.v. als een verhoging van het marktaandeel vanvakanties

naar Nederland vanuit de Europese landen waar een TRN-buitenlandkantoor is gevestigd.Een verhoging van de effectiviteit van de buitenlandse promotie-inspanningen, af te meten aan een toename van de promotie-multiplier (bestedingen van buitenlandse toeristen per geïnvesteerde promotiegulden). Het stimuleren van een gestandaardiseerde invoering van de multiplier-systematiek bij EU-collega-organisaties.

2.  Verschuiving van middelen

  • • 
    Een geleidelijke verschuiving van de inzet van EZ-middelen van de hoofdtaken promotie en informatie naar de hoofdtaken kennis en innovatie.

3.  Activiteiten

  • • 
    Het initiëren of substantieel deelnemen in nieuwe publiek-private samenwerkingsprojecten, gericht op innovatieve product- en marktontwikkeling.
  • • 
    Het uitvoeren, uitdragen en follow-up geven aan strategische onderzoeken naar consumentenwaardering, (internationale) concurrentiepositie en groeipotenties van segmenten van het Nederlands toeristisch aanbod.
  • • 
    Een klantenwaarderingsonderzoek: uitvoeren en follow-up van tenminste één meting bij stakeholders van de waardering voor TRN-aktiviteiten op elk van de vier hoofdtaakgebieden.

3.4 Publieke goederen, integratie en interventietaken

Historische binnensteden, kusten, bossen, landschappen, water, havens en infrastructuur zijn voorbeelden van publieke goederen die van groot belang zijn voor de kwaliteit van producten, diensten en processen van de toeristische en recreatieve sector. Het overheidsbeleid is daarmee ook van grote betekenis voor de concurrentiepositie op deze toeristische marktsegmenten. Zo waren de vier grote steden en de Nederlandse kust verantwoordelijk voor 58% van de buitenlandse toeristische overnachtingen in ons land in 1999. Veel effecten van beleid slaan regionaal en lokaal neer. Voor een aantal publieke taken is dan ook bewust de beleidsverantwoordelijkheid door het rijk met bijbehorende instrumenten bij provincies en gemeenten neergelegd. In toenemende mate wordt op deze bestuurlijke niveaus een actief stimuleringsbeleid voor toerisme en recreatie gevoerd.

De kust

De Nederlandse kust is een belangrijk element in toeristisch en recreatief opzicht. Circa 20 mln overnachtingen, een kwart van het totaal in Nederland, vinden plaats op de Waddeneilanden en in de badplaatsen. Daarnaast is het een belangrijke bestemming voor dagtochten. De derde Kust-nota schetst een beleid gericht op o.m. veiligheid, zorg voor de kustlijn en strakke regels voor bebouwing. Dit beleid beperkt de ontwikkelingsmogelijkheden voor de toeristisch-recreatieve sector, met name in de badplaatsen. TRN is trekker van het Nationaal Aanjaagteam Kust, dat zich richt op het verhogen van de kwaliteit van het «kustproduct». In opdracht van het Aanjaagteam is ter onderbouwing van ruimteclaims voor de sector een rapport opgesteld «Toerisme op de Noordzeeboulevard, visie op de ruimtelijke ontwikkeling». Dit rapport geeft een inschatting van de benodigde ruimte voor realisatie van de ambities van de toeristisch-recreatieve sector voor differentiatie, variatie en kwaliteitsverbetering in het kustgebied. Deze ruimtebehoefte zal worden ingebracht in een projectgroep, waarin rijk, provincies en waterschappen zijn vertegenwoordigd, welke eind 2001 een nota zal produceren ter uitwerking van enkele elementen uit de derde Kustnota.

Steden

Ook de steden hebben grote aantrekkingskracht op toeristen. Veel steden hebben daarom in het kader van het Grote Stedenbeleid ingezet op recreatie en toerisme. In het kader van het Grotestedenbeleid ontvangen zij van Economische Zaken en VROM voor de versterking van de stedelijke economie in de periode t/m 2003/2004 ca. NLG 540 mln.

Haarlem: speerpunt toerisme

Een stad als Haarlem streeft in dit verband naar 17% meer bedrijven en 28% meer arbeidsplaatsen in de toeristische sector in 2004. Hiertoe worden projecten opgestart als uitbreiding van themamarkten, versterking van het cultuurhistorisch centrum, toeristische bewegwijzering, aantrekken evenementen, verbetering van de promotiestructuur en maatregelen ter spreiding van bezoekers (visitorsmanagement).

Met steun van Economische Zaken heeft TRN samen met de G30 de Toeristische Netwerken opgericht. In deze netwerken ontwikkelen steden een uniforme toeristische prestatie-indicator en wisselen ze kennis uit over succesvolle beleidsacties in het lokale toeristische beleid.

Toerisme vormt ook een van de onderwerpen in de EZ-benchmark van het gemeentelijk ondernemingsklimaat. Naast feitelijke gegevens over b.v. de aanpak van centrummanagement en regionale samenwerking wordt ook het oordeel van ondernemers in kaart gebracht. Daarbij gaat het om onderwerpen als koopzondagen, sluitingstijden van de horeca en het totale toeristisch beleid van gemeenten. Gemiddeld werd dat laatste met een 6,4 gewaardeerd, met Maastricht als koploper met een rapportcijfer van 7,2. Over de benchmark vindt eind 2001 een eerste herhalingsmeting plaats.

Ook het Platform Toerisme en Recreatie (PTR), waarin diverse branche- en koepelorganisaties samenwerken, vroeg recentelijk nadrukkelijk aandacht voor de toeristische interventietaak van het Rijk. Ze geeft daarbij een groot aantal voorbeelden van onderwerpen die hiervoor in aanmerking komen op de thema’s concurrentiepositie, lastendruk, ruimtelijk beleid, bereikbaarheid, onderwijs/arbeidsmarkt, duurzaamheid en cultuur/sport/ evenementen. Wij verwelkomen deze aktieve signaleringsfunktie vanuit de sector. We signaleren wel dat een zeer brede en gedetailleerde agenda wordt opgevoerd. We zullen dan ook in gesprek gaan met PTR om te komen tot nadere prioritering van de genoemde onderwerpen en bepaling van de primaire verantwoordelijkheden bij de verschillende partijen.

3.5 Bijdragen aan imagoverbetering, grote projecten en cultuur

Grote projecten en evenementen kunnen een bijdrage leveren aan de versterking van het imago van Nederland. Bijvoorbeeld de Europese Kampioenschappen Voetbal van 2000 of de Floriade in 2002. Deze projecten hebben een uitstraling die de grenzen van de betreffende sector overschrijdt en zijn van een zodanige orde dat financiering alleen door de sector nauwelijks reëel is. Daarnaast komen de baten van dit soort evenementen niet alleen in de betreffende sectoren terecht, maar ook in andere, zoals in de toeristische sector. Mede tegen de achtergrond van bijdragen die buitenlandse overheden aan dergelijke projecten geven, ligt het voor de hand dat de Nederlandse overheid aan dergelijke projecten bijdraagt. Ook aan internationaal aansprekende culturele evenementen geeft het rijk incidenteel subsidie. Zo dragen Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bij aan Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001 en ondersteunt Economische Zaken de viering van 400 jaar VOC in 2002.

Cultuur is een vanouds belangrijk reismotief. Musea, monumenten, historische (binnen)steden, culturele evenementen, cultuurhistorische landschappen zijn motieven voor toeristen om Nederland te bezoeken, maar zijn ook voor Nederlanders een element in de vrijetijdsbesteding. Van het inkomend toerisme is circa 5% direct gerelateerd aan festivals en evenementen. Maar daarnaast is voor veel toeristen cultuur geen hoofdmotief maar wel een belangrijk onderdeel van hun bezoek, vooral bij stedentrips. Bij zowel de toeristische als de culturele sector is de cultuurtoerist dus een factor van betekenis. Er ligt hier een taak voor TRN in het beter op elkaar aan laten sluiten van vraag en aanbod en in het tot elkaar brengen van beide sectoren. Een voorbeeld hiervan is een onderzoek van TRN, Amsterdam Tourist Board, EZ en OCW naar het profiel van de Duitse cultuurtoerist, dat aangrijpingspunten biedt voor gerichte marketing van zowel de toeristische als de culturele sector. Ook de internetsite Holland.com vervult, naast gespecialiseerde brochures, een belangrijke functie in de communicatie over cultuurtoerisme.

In het kader van de stimulering van culturele evenementen is in november 2000 de Participatiemaatschappij voor Kunst en Cultuur (PAKC) opgericht. Deze maatschappij verstrekt risicodragende leningen aan culturele evenementen.

3.6 Internationaal

In 1999 waren er wereldwijd ruim 70 landen die door meer dan 1 miljoen buitenlandse toeristen werden bezocht. Dit illustreert het internationale karakter van het toerisme. Ook internationale organisaties geven daarom aandacht aan toerisme.

Daarbij spreekt ons de nieuwe aanpak van de Europese Commissie zeer aan. Voorstellen van de Commissie over een communautair toeristisch beleid zijn vervangen door een meer inhoudelijk georiënteerd overleg tussen de lidstaten. Vijf werkgroepen met deskundigen uit alle lidstaten behandelen toeristisch relevante onderwerpen als e-commerce, training, kennistransfer, kwaliteit en duurzaam toerisme en wisselen relevante beleidsgegevens uit. Naar verwachting zal de eindrapportage van de werkgroepen in september van dit jaar verschijnen.

TRN investeert daarnaast in kennistransfer en samenwerking in internationale organisaties als de European Travel Commission (ETC) en de International Festivals and Events Association (IFEA).

Ook in OESO-verband wisselen landen periodiek gegevens uit over toeristisch beleid. Daarnaast zijn met een aantal landen, waaronder Nederland, de Toeristische Satelliet Rekeningen ontwikkeld. Hiermee kunnen omvang en samenstelling van de toeristische sector op een eenduidige en gestandaardiseerde wijze worden gemeten, zodat internationale vergelijkingen beter mogelijk zijn. Het is de bedoeling dat het CBS deze systematiek ook in ons land zal gaan invoeren.

  • 4. 
    Recreatie

4.1 Behoefte van 16 miljoen Nederlanders

Beweging, ontspanning en natuurbeleving dragen bij aan de fysieke en mentale gezondheid van mensen. Recreatie is hierdoor steeds meer een basisbehoefte geworden. In het algemeen moet worden geconstateerd dat de mogelijkheden voor recreatie door de toenemende verstedelijking meer en meer onder druk komen te staan. En mede door de toenemende welvaart stelt de binnen- en buitenlandse consument steeds grotere eisen aan de kwantiteit en kwaliteit van het recreatief-toeristische voorzieningenniveau, waarbij een aspect als beleving steeds belangrijker wordt. Tegelijkertijd dient ervoor te worden gewaakt dat er ook voldoende recreatief-toeristisch aanbod beschikbaar is voor alle burgers – ook de minder mobiele mensen en mensen die minder te besteden hebben.

Tegen deze achtergrond zal daarom de komende jaren een actief beleid gevoerd worden om de mogelijkheden tot kwalitatief hoogwaardige openluchtrecreatie te vergroten. Wij richten ons daarbij op het vergroten van de kwaliteit van de woon-, werk- en leefomgeving in en om de stad en de recreatieve waarde van het landelijk gebied. Hierbij zal specifiek rekening gehouden worden met de wensen van met name kinderen, ouderen en allochtonen.

4.2 Recreatie in het stedelijk gebied

Een toenemend deel van de stedelijke bevolking (kinderen, ouderen, allochtonen) is voor hun recreatie- en sportactiviteiten aangewezen op het groen in en om de stad. Tegen deze achtergrond ondersteunen de ministeries van LNV en VROM in het kader van het GSB en het ISV gezamenlijk de G30-steden die het groen een impuls willen geven, met name in sterk verstedelijkte gebieden, omdat het groen daar van een aanzienlijk mindere kwaliteit en onevenwichtige kwantiteit is. Er is sprake van een onbalans tussen rood (verstedelijking en infrastructuur) en groen en tussen vraag en aanbod. Voor «groen in de stad» is een bedrag van NLG 100 miljoen voor grootschalig groen over de periode 2000 t/m 2004 ter beschikking gesteld.

In het kader van ISV/GSB zijn tussen het Rijk en de G30 convenanten gesloten waarin ongeveer 75 bestaande parken worden geherstructureerd, 16 nieuwe parken worden gerealiseerd, evenals 23 verbindingen tussen de steden en het omringend landelijk gebied. Daarbij gaat de aandacht de komende jaren vooral uit naar aansluiting op de behoeften van doelgroepen die meer dan gemiddeld aangewezen zijn op recreatievoorzieningen dicht bij huis: jongeren, ouderen, gehandicapten en met name allochtonen (in de vier grote steden gemiddeld een kwart van de bevolking). Het huidige ontwerp, inrichting en beheer van het groen in de steden sluit momenteel vaak onvoldoende aan op de wensen van deze doelgroepen.

Een extra impuls aan de lokale mogelijkheden voor recreatie wordt daarnaast ook gegeven door de breedtesportimpuls. Sportbeoefening is een van de meest populaire vormen van vrijetijdsbesteding. Via een gemeentelijke regeling investeert het Rijk een bedrag in de lokale sportinfrastructuur dat oploopt tot NLG 30 miljoen per jaar vanaf 2002. Vanuit de breedtesportimpuls wordt de samenwerking met andere sectoren gestimuleerd. De planvorming op gemeentelijk niveau strekt zich overigens in veel gevallen uit tot de terreinen van sport én recreatie.

Wat betreft het groen om de stad gaat het om het groen dat niet meer dan 5 à 10 km van de bebouwde kom ligt. Hiervoor is een taakstelling voorzien om in de periode tot 2013 te komen tot ca. 15 000 ha extra hoogwaardig groen dat recreatief aantrekkelijk is en goed toegankelijk (d.w.z. goede verbindingszones). Het belang hiervan is recent nog weer onderstreept door het uitbrengen van «Nederland Natuurlijk» door een groot aantal maatschappelijke organisaties.

In de LNV-nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» is aangegeven dat ten behoeve van de kwaliteit van het landelijk gebied in stedelijke omgevingen zogenaamde «rode» ontwikkelingen in samenhang met «groene» tot stand moeten worden gebracht. Dit betekent dat er in de periode tussen 2010 en 2020 boven op de bestaande taakstellingen nog eens 10 000 ha hoogwaardig groen om de steden gerealiseerd zal worden. Onderzocht zal worden wat de mogelijkheden zijn om dit volledig door rode functies te laten financieren. Onder meer wordt een pilot gestart met het bedrijfsleven (Algemeen Verbond Bouwbedrijven).

4.3 Recreatie in het landelijk gebied

Het landelijk gebied is een favoriete plek voor veel mensen om hun vrije tijd door te brengen. Daarom wordt veel aandacht geschonken aan de kwaliteit en de toegankelijkheid van het landelijk gebied (bos- en natuurgebieden en het agrarisch cultuurlandschap).

De bos- en natuurgebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zijn van groot belang voor de openluchtrecreatie. Natuurdoelstellingen worden in deze gebieden zoveel mogelijk gecombineerd met recreatiedoelstellingen. De EHS zal in de jaren die voor ons liggen met 200 000 ha uitgebreid worden tot in totaal ongeveer 750 000 ha. De in «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» voorgestane kwaliteitsverhoging in de EHS zal de bruikbaarheid van die EHS voor recreatie verder vergroten. Onze ambitie is de samenhang binnen de Ecologische hoofdstructuur te verbeteren. Daarom zetten wij in op het realiseren van zeven robuuste verbindingen. Deze zullen multifunctioneel van karakter zijn en dienen ook mogelijkheden te bieden voor recreatief medegebruik. Daar komt nog bij dat het beleid is om de openstelling van de bos- en natuurgebieden in Nederland te vergroten. Bij de inventarisatie van 1995 bleek 79% van het areaal opengesteld te zijn. De doelstelling is in 2010 90% openstelling gerealiseerd te hebben. In 2002 zal een tussenmeting plaatsvinden. Bij Staatsbosbeheer, de grootste terreinbeheerder, vindt een dergelijke meting jaarlijks plaats. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat Staatsbosbeheer de doelstelling nu al bereikt heeft.

Het grootste deel van de groene ruimte bestaat uit het agrarisch cultuurlandschap, dat van oorsprong vaak bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische kwaliteiten heeft. De landschappelijke kwaliteiten gaan echter achteruit en er is sprake van een algemene vervlakking en verrommeling van landschappen.

Tegen deze achtergrond heeft het Kabinet besloten een actief beleid in te zetten om deze tendens te keren. Bepaalde gebieden, zoals een selectie uit de gebieden met hoge cultuurhistorische waarde («Belvedère gebieden») zullen een PKB-bescherming krijgen. Verder zal in circa 400 000 ha van het landelijk gebied het landschap een kwaliteitsimpuls krijgen. Hiervoor zijn in «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» maatregelen opgenomen die momenteel in overleg met de provincies worden uitgewerkt. In zijn algemeenheid zal landschappelijke kwaliteit meer nadruk krijgen bij planning en ontwerp. Eén en ander is nader aangegeven in de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening.

Gezien het belang van de landschappelijke kwaliteit voor de openluchtrecreatie is dit alles zonder meer gunstig voor de openluchtrecreatie. Datzelfde geldt voor de reconstructie van de intensieve veehouderij-gebieden. Een belangrijke hinderpaal voor de recreatieve waarde van het agrarisch cultuurlandschap is echter het gebrek aan toegankelijkheid voor recreanten. De recreatieve waarde van het agrarisch cultuurlandschap kan worden verhoogd door een vergroting van de toegankelijkheid. In dit verband willen wij de landelijke netwerken voor lange afstand wandel- en fietsroutes noemen, beide ca. 3000 km. Verdere uitbreiding van de netwerken tot 5000 km in 2010 en oplossen van fysieke knelpunten is gewenst, waarvoor de Regeling Versterking Recreatie ingezet zal worden. Om daarnaast te voorzien in de behoefte aan kortere wandelingen (enkele uren) in aantrekkelijke agrarische cultuurlandschappen, kan, afhankelijk van het gebied, gedacht worden aan het weer in ere herstellen van vroegere school- en kerkepaden en jaagpaden, het openstellen van schouw- paden of het als paden inrichten van kades langs polderboezems. Initiatieven in deze richting zullen actief gestimuleerd en gesteund worden. Een bijkomend gunstig effect van één en ander is dat het een positieve bijdrage zal leveren aan de waardering voor de landbouw en daarmee aan haar positie in de samenleving. Dit sluit ook goed aan bij de visie op het multifunctionele karakter van de landbouw zoals die verwoord is in de nota «Voedsel en Groen». Deze komt er op neer dat de landbouw belangrijke nevenfuncties heeft op het gebied van landschapskwaliteit, natuurwaarden en dergelijke. Het tot nu toe gevoerde beleid is daar nog onvoldoende op gericht en zal dus aangepast dienen te worden. In het SGR2 zal dit nader uitgewerkt worden.

4.4 Recreatie en water

Nederland kent unieke en veelzijdige mogelijkheden voor watersport, waarbij het accent kan liggen op zowel sport en recreatie, als natuurbeleving of cultuurhistorie. De mogelijkheden voor recreatietoervaart kunnen aanmerkelijk worden verbeterd door het oplossen van fysieke knelpunten in de waterwegen. De Stichting Recreatietoervaart Nederland (SRN) die zich hiervoor inzet, ontvangt tegen die achtergrond jaarlijks een substantiële bijdrage van het Rijk (ca. NLG 6,5 miljoen in 2001). EZ heeft haar bijdrage voor de komende jaren (NLG 7,7 mln) in één keer beschikbaar gesteld. In het onlangs door SRN uitgebrachte visiedocument (BRTN 2000) wordt het belang benadrukt van een meer integrale benadering, die verder gaat dan het oplossen van knelpunten in waterwegen. In dit verband worden bijvoorbeeld genoemd het ontwikkelen van faciliteiten ten behoeve van watersporters voor oeverrecreatie en de toegankelijkheid van cultuurhistorische elementen. In beginsel staan wij positief ten opzichte van dergelijke initiatieven.

Meer in zijn algemeenheid verdient het beter toegankelijk maken van oevers meer aandacht, omdat dit de mogelijkheden tot recreatie langs de waterkanten vergroot. Het is ook van belang voor de sportvisserij, waarvan er in Nederland 1,5 miljoen beoefenaars zijn.

In het waterbeleid speelt thans een aantal thema’s dat voor de ontwikkeling van recreatiemogelijkheden van belang is. Het betreft onder andere het bieden van meer ruimte aan de rivieren en het zoeken naar waterbergingsmogelijkheden op het land. Hierbij kunnen voor recreatie aantrekkelijke gebieden ontstaan en het ligt dus voor de hand de recreatieve gebruiksmogelijkheden nadrukkelijk als subdoel te hanteren bij verdere planvorming. Met name voor de kleine waterrecreatie (roeien, kanovaren, kleine zeilboten, toerschaatsen etc.) kunnen door natuurontwikkeling en meer ruimte voor water de nodige kansen ontstaan. Het streven is dat er – in aanvulling op het basisrecreatietoervaartnet – bij voorkeur in en rondom stedelijke gebieden aantrekkelijke netwerken ontstaan. Dit overeenkomstig de Beleidsvisie Kleine Waterrecreatie Nederland van het Watersportberaad (maart 2001).

4.5 Verblijfsrecreatie

Circa 50% van de Nederlanders houdt tenminste éénmaal per jaar vakantie in eigen land. De behoefte aan ruimte voor verblijfsrecreatie groeit daarbij nog steeds. Uit recente cijfers van de vereniging RAI blijkt dat er in het jaar 2000 meer kampeermiddelen zijn verkocht dan ooit daarvoor in één jaar plaats vond, namelijk 23 500 toercaravans, 2500 stacaravans, 5000 vouwwagens en 750 campers; totaal meer dan 31 000. Conform de opgave in de VIJNO is zo’n 15 000 hectare aan additionele ruimte voor recreatieverblijven nodig. Naast ruimte voor het accommoderen van nieuwe kampeermiddelen is vooral ruimte nodig voor de kwaliteitsverbetering van de bestaande verblijfsrecreatieverblijven in ons land. In een aantal gevallen komen exploitanten van kampeerterreinen in bedrijfseconomische problemen omdat zij niet kunnen uitbreiden, bijvoorbeeld omdat het bedrijf binnen de EHS ligt. Nagegaan zal worden of verplaatsing van dergelijke bedrijven tot de mogelijkheden behoort. De benodigde ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de verblijfsrecreatie zullen in het SGR2 een nadere invulling krijgen in afweging met andere functies.

Om de gemeenten betere mogelijkheden te geven om de problematiek van permanente bewoning van recreatiewoningen aan te pakken, zullen zoals toegezegd in een beleidsbrief van 15 januari jl. zomerhuiscomplexen onder de kampeerregelgeving van de Wet op de openluchtrecreatie worden gebracht. De vergunningplicht geeft de gemeenten een extra sturingsinstrument.

Voorts zal een aantal andere onderdelen van de kampeerregelgeving van de Wet op de Openluchtrecreatie worden geëvalueerd. Daarbij gaat het met name om:

  • • 
    Doorwerking van de kampeerregelgeving in het gemeentelijk beleid;
  • • 
    Evaluatie van de werking van het Besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid van kampeerterreinen;
  • • 
    Beoordelen van verruimingsmogelijkheden voor kamperen bij de boer;
  • • 
    Beoordelen van de positie van kampeerauto’s (campers) in relatie tot de huidige regelgeving.

De resultaten zullen begin 2002 aan de Kamer worden gemeld. Ook zal de Kamer nader worden geïnformeerd over de rechtsbescherming van lang-kampeerders, zo mogelijk voor het komende zomerreces.

  • 5. 
    Gebiedsgerichte aanpak

Recreatie en toerisme komen nadrukkelijk samen bij gebiedsgericht werken. Daarom wordt hieronder ingegaan op dit gebiedsgerichte werken dat door Rijk en andere partijen gezamenlijk vorm moet worden gegeven. De kwaliteit van een vakantiegebied wordt bepaald door het samenhangend geheel van gebiedskwaliteiten (natuur, landschap, cultuurhistorische elementen), openbare recreatieinfrastructuur (dagrecreatiegebieden, paden, routes) en het door de ondernemers geleverde aanbod (dagattractieparken, verblijfsaccommodaties, museale voorzieningen, agrotoerisme etc.). In de praktijk wordt nog te weinig gedacht vanuit een samenhangende aanpak (ketenbenadering). Voorbeelden waar samenwerking binnen recreatief-toeristische ketens vorm begint te krijgen, treffen we aan op de Veluwe en bij TREK-Brabant. In beide gebieden biedt samenwerking meer kwaliteit en meer mogelijkheden voor tal van arrangementen. Bijdragen van het Rijk voor dit type projecten zullen van geval tot geval worden beoordeeld in het licht van die meerwaarde en daarmee in het licht van de vraag of hier, naar analogie van de Goede Landbouw-praktijk, sprake is van een Goede Recreatiepraktijk; een praktijk die garanties inhoudt voor een goede afstemming en inrichting en gebruik van de groene ruimte, die het gebied voor recreatie zo aantrekkelijk maken. Het is uiteraard de bedoeling dat breed geprofiteerd kan worden van ervaringen op het gebied van recreatief-toeristische ketens. Instellingen als de Stichting Recreatie en TRN zullen bij de kennisoverdracht een belangrijke rol te vervullen hebben.

Met een samenhangende en gebiedsgerichte aanpak wordt ook de nodige ervaring opgedaan in de zgn. Waardevolle Cultuurlandschappen (WCL’s). Deze WCL’s, elf in totaal, zijn in 1992 in het Structuurschema Groene Ruimte aangewezen, met de bedoeling er de landschappelijke en natuurwaarden te behouden en te vergroten en tegelijkertijd de economische situatie van met name de agrarische sector te versterken. De ervaringen zijn positief te noemen. Het aantal agrarische bedrijven met een zgn. verbrede landbouw (agrotoerisme, streekeigen producten, natuuren landschapsonderhoud etc.) neemt duidelijk toe.

Drenthe

Interessant voorbeeld van een WCL-gebied waar recreatie en toerisme een belangrijke rol speelt is Noord Drenthe. Het gaat om een gebied waar jaarlijks mensen in grote stromen naar toe trekken om te wandelen en vooral te fietsen. Cultuurhistorisch heeft Noord-Drenthe veel te bieden voor de recreant/toerist, waaronder het esdorpenlandschap, schaapskuddes, grafheuvels, hunebedden en streekproducten enrecepten. In dit WCL-gebied werken overheden, organisaties en burgers samen. Het Noord Nederlands Bureau voor Toerisme is actief om dit aanbod nadrukkelijk te vermarkten. De activiteiten van een door het Rijk tijdelijk ondersteunde projectmanager hebben hiervoor een basis

Meer algemeen speelt het regionale element een belangrijke rol. Op provinciaal en regionaal niveau worden toekomstvisies voor de regionale ontwikkeling opgesteld, waarin toerisme en recreatie een belangrijk element zijn. Dergelijke visies zijn o.m. nodig voor de uitvoering van Europese programma’s voor regionale en plattelandsontwikkeling. In onderstaande tabel wordt duidelijk hoe de totale Nederlandse landbouw-investeringen (inclusief Plattelandsontwikkelingsplan, POP) tot 2007 zijn verdeeld over de zes hoofddoelen van het plattelandsbeleid. Vanuit zowel EZ als LNV worden aanzienlijke bijdragen voor cofinanciering van Europese middelen geleverd. Daarmee kunnen de toeristische en recreatieve potenties van de regio’s en het platteland verder worden benut.

Tabel 1 Nationale investeringen in de landbouw voor de periode 2000–2006 (Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen)

 

Doelen

Overheidsinvesteringen

 
 

in miljoen euro

%

Duurzame landbouw (herstructurering)

1 170

24

Kwaliteit van natuur en landschap

1 570

32

Water

1 420

29

Diversificatie economische dragers

225

5

Recreatie en toerisme

320

6

Leefbaarheid

180

4

Totaal

4 885

100

  • 6. 
    Hoe verder?

Doorwerking

Deze brief bevat een aantal aangrijpingspunten voor de toekomst, die in het beleid nader moeten worden vormgegeven. Zo vormt de inhoud van deze brief een bouwsteen voor het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR2). De voornemens in deze brief zullen daarin ruimtelijk worden verankerd en financieel-instrumenteel worden uitgewerkt. In het traject tussen deel 1 en deel 3 van SGR2 vindt deze uitwerking plaats in de vorm van een samenhangend en integraal uitvoerings- en actieprogramma voor de groene ruimte van Rijk, andere overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven. De uitwerking voor recreatie en toerisme vormt hier een onderdeel van. Eenzelfde uitwerkingsopgave ligt er ten aanzien van het meerjarenplan van TRN, mede gelet op de daarvoor vanuit EZ aan te geven nadere inhoudelijke en financiële taakopdracht. Zoals aangegeven vragen wij TRN hierbij tevens een brede ontwikkelingsvisie te formuleren op de recreatief-toeristische sector in ons land. Deze visie op verdere marktpotenties zal TRN in goed overleg met marktpartijen en sectororganisaties opstellen. De visie zal tevens nieuwe elementen kunnen aandragen voor de beleidsagenda van het Rijk.

Samenwerking

In het begin van deze brief hebben wij aangegeven dat er een groot aantal spelers in het veld is dat een eigen rol vervult in de totstandkoming van het beleid ten aanzien van recreatie en toerisme. Geen van die spelers is in staat zijn rol effectief te spelen zonder interactie met de anderen. Dat geldt ook voor de overheid. Wij zijn dan ook voornemens over de voorliggende brief en de eruit voortvloeiende uitwerkingspunten de komende periode intensief te overleggen met de andere meest betrokken departementen, zoals VROM, VWS, V&W en OCW en met betrokken medeoverheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Doel is door de onderlinge afstemming vergroting van de synergie te bereiken. Beoogd wordt om in een meer continu proces wenselijke acties tussen de betrokken spelers af te stemmen en daarmee in te spelen op de dynamiek en de onzekerheden in het recreatieve en toeristische veld. Het actieplan van MKB Nederland (november 2000) en de eerdergenoemde handreiking die het PTR ons heeft gedaan in haar recente notitie zullen in dit kader worden meegenomen. Onderwerpen die daartoe kunnen behoren, zijn ruimtelijk beleid, lastendruk, bereikbaarheid, ICT en dergelijke. Uitgangspunt daarbij is een heldere afbakening van taken en verantwoordelijkheden van elk van de spelers. Een omvattend sectorspecifiek beleid voor toerisme en recreatie is daarbij echter niet het einddoel. Met het PTR, waarin de maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd zijn, zullen wij structureel de hiervoor genoemde onderwerpen bespreken.

Wij zullen uw Kamer regelmatig over de voortgang informeren, o.m. via de voortgangsrapportages over de nota Ruimtelijk Economisch Beleid en via een aparte voortgangsnotitie.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G. H. Faber

De Staatssecretaris van Economische Zaken, G. Ybema

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.