Nota van wijziging in verband met o.a. de ontwerp-Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo's) - Regels tot vaststelling van een structuur voor de uitvoering van taken met betrekking tot de arbeidsvoorziening en sociale verzekeringswetten (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

Deze nota van wijziging is onder nr. 9 toegevoegd aan wetsvoorstel 27588 - Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels tot vaststelling van een structuur voor de uitvoering van taken met betrekking tot de arbeidsvoorziening en sociale verzekeringswetten (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen); Nota van wijziging in verband met o.a. de ontwerp-Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo's) 
Document­datum 03-05-2001
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST52921
Kenmerk 27588, nr. 9
Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2000–2001

27 588

Regels tot vaststelling van een structuur voor de uitvoering van taken met betrekking tot de arbeidsvoorziening en socialeverzekeringswetten (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

Nr. 9

NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 mei 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot vijfde tot en met negende lid, worden na het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende:
  • 3. 
    Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de Raad van bestuur en de leden van de Raad van advies. De ondernemingsraad van elke in het eerste lid genoemde rechtspersoon kan voor de benoeming van één lid van de Raad van advies een aanbeveling doen.
  • 4. 
    Schorsing en ontslag vindt slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
  • 2. 
    Aan het zesde lid (nieuw) wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: , dat de goedkeuring behoeft van Onze Minister.
  • 3. 
    In het achtste lid (nieuw) wordt «een besluit als bedoeld in artikel 6, of een besluit als bedoeld in artikel 25 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen» vervangen door: een besluit als bedoeld in artikel 3c of artikel 6.
  • 4. 
    In het negende lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door: achtste lid.

Na artikel 3 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3a. Incompatibiliteiten

  • 1. 
    Een lid van de Raad van bestuur en een lid van de Raad van advies vervult geen nevenbetrekkingen die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
  • 2. 
    Een lid van de Raad van bestuur en een lid van de Raad van advies meldt het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan Onze Minister.
  • 3. 
    Nevenfuncties van een lid van de Raad van bestuur en een lid van de Raad van advies anders dan uit hoofde van zijn functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij de desbetreffende rechtspersoon en bij Onze Minister.

Artikel 3b. Rechtspositie

  • 1. 
    Onze Minister stelt de rechtspositie van de leden van de Raad van bestuur en de leden van de Raad van advies vast. Daarbij stelt hij in elk geval hun bezoldiging of schadeloosstelling vast, alsmede hun aanspraken op vergoeding van kosten die verband houden met hun functie.
  • 2. 
    De leden van de Raad van bestuur en de leden van de Raad van advies genieten ten laste van de rechtspersoon waarbij zij benoemd zijn, geen andere inkomsten dan die bedoeld in het eerste lid.
  • 3. 
    Onze Minister bepaalt de periode van benoeming van de leden van de Raad van bestuur en de leden van de Raad van advies en kan ook de mogelijkheid van hun herbenoeming regelen.
  • 4. 
    Ten aanzien van de leden van de Raad van bestuur en de leden van de Raad van advies wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 383 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verslag gedaan in het jaarverslag, bedoeld in artikel 32.

Artikel 3c. Goedkeuring besluiten

De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank behoeven de goedkeuring van Onze Minister voor een besluit tot:

  • a. 
    het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;
  • b. 
    het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen;
  • c. 
    het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan;
  • d. 
    het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;
  • e. 
    het aangaan van overeenkomsten waarbij de betrokken rechtspersoon zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij deze zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;
  • f. 
    het vormen van fondsen en reserveringen;
  • g. 
    het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

C

Artikel 3d. Commissies

  • 1. 
    De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank kunnen commissies instellen, waaraan ook personen kunnen deelnemen die geen lid zijn van de Raad van bestuur of de Raad van advies.
  • 2. 
    Bij een besluit tot instelling van een commissie als bedoeld in het eerste lid worden de samenstelling, taken en bevoegdheden, alsmede de tijdverzuimvergoedingen en reis- en verblijfkostenvergoedingen voor de leden daarvan geregeld.
  • 3. 
    Een besluit tot instelling van een commissie als bedoeld in dit artikel behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het opschrift komt te luiden: Cliëntenparticipatie op centraal niveau.
  • 2. 
    In het derde lid wordt, onder verlettering van de onderdelen d en e tot e en f, een onderdeel ingevoegd, luidende:
  • d. 
    gevraagd en ongevraagd kunnen adviseren over de uitvoering van de wettelijke taken van betrokken bestuursorgaan;.

E

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a. Cliëntenparticipatie op decentraal niveau

  • 1. 
    De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen elk, na overleg met de personen en vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 5, tweede lid, een regeling vast die gericht is op de realisatie en vormgeving van adequate cliëntenparticipatie op decentraal niveau. Deze regeling wordt door elk van de genoemde bestuursorganen in de Staatscourant gepubliceerd.
  • 2. 
    In de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval geregeld de wijze waarop:
  • a. 
    personen en vertegenwoordigers van personen die als cliënt betrokken zijn bij de decentrale uitvoering van de taken van de in het eerste lid genoemde bestuursorganen, hierop invloed kunnen uitoefenen;
  • b. 
    door het betrokken bestuursorgaan op centraal niveau rekening wordt gehouden met de resultaten van cliëntenparticipatie op decentraal niveau; in iedere vestiging van het betrokken bestuursorgaan bekendheid wordt gegeven aan e wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan dit artikel.
  • 3. 
    Indien de regeling, bedoeld in het eerste lid, voorziet in overleg op decentraal niveau, is artikel 5, derde lid, ten aanzien van die regeling van overeenkomstige toepassing.
  • 4. 
    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere onderwerpen worden aangewezen die in elk geval in de regeling, bedoeld in het eerste lid, worden geregeld en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het tweede lid komt te luiden:
  • 2. 
    De Raad voor werk en inkomen stelt ten aanzien van de in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d genoemde onderwerpen jaarlijks een beleidskader op, na voorafgaand personen of vertegenwoordigers van personen die als cliënt betrokken zijn bij de uitvoering van die onderwerpen in de gelegenheid te hebben gesteld daaromtrent te overleggen. Van het oordeel van de in de eerste zin bedoelde personen of vertegenwoordigers van personen wordt mededeling gedaan in het beleidskader dat jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister wordt voorgelegd. Onze Minister kan slechts met redenen omkleed van het beleidskader afwijken.
  • 2. 
    Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
  • 3. 
    De Raad voor werk en inkomen stelt een regeling op die voorziet in overleg met de in het tweede lid bedoelde personen of vertegenwoordigers over de onderwerpen, genoemd in het eerste lid. Dit overleg vindt periodiek plaats, doch ten minste twee maal per jaar.
  • 3. 
    In het vierde lid (nieuw) wordt na «artikel 9, eerste lid,» ingevoegd: of de bevoegdheid tot het beslissen op een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 9, derde lid,.

G

Na artikel 8 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a. Commissies

  • 1. 
    De Raad voor werk en inkomen kan commissies instellen, waaraan ook personen kunnen deelnemen die geen lid of plaatsvervangend lid zijn van de Raad voor werk en inkomen.
  • 2. 
    Bij een besluit tot instelling van een commissie als bedoeld in het eerste lid worden de samenstelling, taken en bevoegdheden, alsmede de tijdverzuimvergoedingen en reis- en verblijfkostenvergoedingen voor de leden daarvan geregeld.
  • 3. 
    Een besluit tot instelling van een commissie als bedoeld in dit artikel behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

H

Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. 
    Onze Minister kan de bevoegdheid tot het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit als bedoeld in het tweede lid mandateren aan de Raad voor werk en inkomen.

I

Artikel 10, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. 
    zorgdragen voor gevraagde en ongevraagde verstrekking van deugdelijke informatie en advies over de arbeidsmarkt alsmede over de uitvoering van zijn taak, aan werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, verzekerden, werkzoekenden, regionale platforms, bedoeld in artikel 11 en andere belanghebbenden;.

F

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het derde lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Met betrekking tot moeilijk plaatsbare werkzoekenden van 23 jaar of ouder die op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden langdurig werkloos dan wel daarmee gelijkgesteld zijn, wordt in het advies een oordeel gegeven over de noodzaak om de betrokken werkzoekende in aanmerking te laten komen voor de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4 of 5 van die wet.
  • 2. 
    In het vijfde lid wordt na «herbeoordeling van de kans op werk van de werkzoekende» ingevoegd: dan wel een oordeel over de noodzaak om de betrokken werkzoekende in aanmerking te laten komen voor de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4 of 5 van de Wet inschakeling werkzoekenden.

K

In artikel 16, eerste lid, wordt in de laatste zin het zinsdeel «Indien een aanvraag van een uitkering op grond van een in de eerste zin van dit lid genoemde wet niet bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen moet worden ingediend» vervangen door: Indien een aanvraag van een uitkering of aangifte van werkloosheid op grond van een in de eerste zin van dit lid genoemde wet niet bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen moet worden ingediend of gedaan.

L

Artikel 18, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In onderdeel d wordt na «zorgdragen voor» ingevoegd: gevraagde en ongevraagde.
  • 2. 
    Onderdeel f komt te luiden:
  • f. 
    op verzoek van een werkgever of een werknemer een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over de aanwezigheid van passende arbeid, die de zieke werknemer voor de werkgever in staat is te verrichten;.
  • 3. 
    Onderdeel g komt te luiden:
  • g. 
    op verzoek van een werkgever of een werknemer een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over de vraag of de werkgever ten aanzien van zijn zieke werknemer voldoende en geschikte reïntegratie-inspanningen heeft verricht;.
  • 4. 
    Onder vervanging van de punt na onderdeel k door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
  • l. 
    op verzoek van een werkgever of een werknemer informatie verstrekken over de sociale verzekeringsaspecten van arbeidsongeschiktheid en reïntegratie.

M

In artikel 21, eerste lid, onderdeel c, wordt na «zorgdragen voor» ingevoegd: gevraagde en ongevraagde.

J

N

In artikel 25, eerste en tweede lid, wordt beide malen «door Onze Minister te bepalen» vervangen door: bij algemene maatregel van bestuur te bepalen.

O

Artikel 29, vijfde lid, vervalt.

Na artikel 30 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 30a. Inhoud begroting

  • 1. 
    De begroting behelst een raming van de baten en lasten, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven. De begroting bevat voorts een voorstel aan Onze Minister aangaande het bedrag dat in het betreffende jaar in de rijksbegroting zal worden opgenomen.
  • 2. 
    De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.
  • 3. 
    Uit de toelichting blijkt steeds welk begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.
  • 4. 
    Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening.

Q

Artikel 31, derde lid, komt te luiden:

  • 3. 
    Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de desbetreffende rechtspersoon daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

R

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32. Jaarverslag, jaarrekening, accountantscontrole en kwartaalverslagen

  • 1. 
    De Raad voor Werk en Inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen jaarlijks een jaarverslag en een jaarrekening op en bieden deze vóór 15 maart aan Onze Minister aan.
  • 2. 
    De Raad voor Werk en Inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank beschrijven in hun jaarverslag de taakuitoefening en het gevoerde beleid in het afgelopen jaar en, voorzover het betreft de genoemde bestuursorganen, de mate waarin de doelstellingen van de bij of krachtens de wet gestelde regels werden bereikt.
  • 3. 
    De Raad voor Werk en Inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank leggen in hun jaarrekening rekening en verantwoording af over het financieel beheer en, voorzover het betreft de genoemde

P

bestuursorganen, in elk geval over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van de verzekeringen en wetten in het verstreken boekjaar. De jaarrekening wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. 
    De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de desbetreffende rechtspersoon aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de rechtspersoon dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.
  • 5. 
    De verklaring, bedoeld in het vierde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen door de rechtspersoon.
  • 6. 
    De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het vierde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van de rechtspersoon voldoen aan eisen van doelmatigheid.
  • 7. 
    Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
  • 8. 
    Uiterlijk zes weken na het verstrijken van elk kwartaal bieden de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank aan Onze Minister een kwartaalverslag over dat verstreken kwartaal aan.
  • 9. 
    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de jaarrekening, de verklaring, bedoeld in het vierde lid, en het aan die verklaring ten grondslag liggende onderzoek, het jaarverslag en het kwartaalverslag.
  • 10. 
    Onze Minister brengt de jaarrekeningen en jaarverslagen van de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank alsmede zijn oordeel daaromtrent jaarlijks vóór de derde woensdag in mei ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

S

Artikel 34, negende lid, vervalt.

Artikel 37, derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. 
    de arbodienst, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998;.

U

In artikel 44, derde lid, onderdeel e, vervalt de zinsnede «artikel 14 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en» en wordt «de artikelen 26, 27 en 37 van deze wet» vervangen door: de artikelen 26, 27, 37 en 44a van deze wet.

V

Na artikel 44 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 44a. Gegevensverstrekking door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank aan de minister

De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank verstrekken op

T

verzoek, kosteloos, aan Onze Minister alle gegevens en inlichtingen die voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk zijn. Zij verlenen hem op verzoek toegang tot en inzage in gegevens en bescheiden voor zover dat voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk is. Onze Minister bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop aan de in dit artikel bedoelde verplichtingen wordt voldaan.

W

In artikel 45, tweede lid, wordt «degene aan wie op grond van artikel 20 van die wet een certificaat als bedoeld in artikel 14, derde lid, van die wet is verleend» vervangen door: de arbodienst, bedoeld in die wet.

X

Na artikel 46 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 46a. Beveiliging van gegevens

De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank dragen op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften zorg voor de nodige technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van hun gegevens tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging en verstrekking van die gegevens.

Y

In artikel 47, derde lid, vervalt de zinsnede «artikel 14 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en van».

Z

Na artikel 49 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 49a. Vernietiging van besluiten

  • 1. 
    Onze Minister kan een besluit van de Centrale organisatie werk en inkomen, van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en van de Sociale verzekeringsbank vernietigen.
  • 2. 
    Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 49b. Taakverwaarlozing

  • 1. 
    Indien naar het oordeel van Onze Minister de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
  • 2. 
    De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
  • 3. 
    Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

AA

De tweede volzin van artikel 54 vervalt.

Toelichting

Wijzigingen in verband met de ontwerp-Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo’s)

Zoals in de Nota naar aanleiding van het verslag is vermeld, wordt niet langer uitgegaan van het van kracht zijn van de Kaderwet zbo’s bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. In deze nota van wijziging worden o.a. de gevolgen hiervan geregeld. Deels betreft dit geheel technische aanpassingen (zoals de schrapping van verwijzingen naar en afwijkingen van de Kaderwet zbo’s, alsmede het vervallen van de van toepassingverklaring van die wet). Na de totstandkoming van de Kaderwet zbo’s zal, in het kader van de dan te ontwerpen aanpassingswetgeving, worden bezien in hoeverre de Suwi-wet in verband daarmee alsnog wijziging behoeft. Voor de goede orde wordt er hier nog eens op gewezen dat de RWI geen zelfstandig bestuursorgaan is, zodat daarvoor van toepasselijkheid van de Kaderwet zbo’s niet was uitgegaan; voorzover de hierbedoelde wijzigingen niettemin ook betrekking hebben op de RWI wordt dat ter plaatse toegelicht.

A, Y en AA (artikelen 2, 47 en 54)

Dit betreft technische wijzigingen als hierboven bedoeld die geen nadere toelichting behoeven.

B (artikel 3)

De aan artikel 3 toegevoegde artikelleden regelen de bevoegdheid van de minister tot benoeming en ontslag van de leden van de Raden van bestuur en van de Raden van advies, conform artikel 7 van de ontwerp-Kaderwet zbo’s. Nieuw element is het recht van aanbeveling van de ondernemingsraad voor één lid van de Raad van advies; dit vloeit voort uit hetgeen hierover tijdens het algemeen overleg van 21 februari jl. aan de orde is geweest. Zie daarover voorts § 2.3 van de Nota naar aanleiding van het verslag.

Het goedkeuringsvereiste voor het bestuursreglement, toegevoegd aan het zesde lid, stemt overeen met artikel 6, eerste lid, van de ontwerp-Kaderwet zbo’s. Het tweede lid van dat artikel, dat de gronden voor onthouding van goedkeuring regelt, is al verwerkt in artikel 49 van dit wetsvoorstel.

De verwijzing naar artikel 25 Kaderwet zbo’s in het achtste lid is vervangen door een verwijzing naar het daarmee overeenkomende nieuwe artikel van dit wetsvoorstel (artikel 3c).

C (artikelen 3a, 3b en 3c)

Artikel 3a bevat een regeling betreffende de incompatibiliteiten van de leden van de Raden van bestuur en van de Raden van advies, overeenkomstig artikel 8 van de ontwerp-Kaderwet zbo’s.

Artikel 3b regelt de bevoegdheden van de minister op rechtspositioneel terrein m.b.t. deze functionarissen. Het artikel komt overeen met artikel 9 van de ontwerp-Kaderwet zbo’s. Anders dan in bedoeld artikel 9 worden in het voorgestelde artikel uitdrukkelijk ook de benoemingstermijn alsmede de mogelijkheid van regeling van herbenoeming vermeld. De minister kan zowel een individuele rechtspositie bij beschikking als rechtsposities van functionarissen bij regeling vaststellen. Of aan de functionarissen van de in dit wetsvoorstel geregelde zbo’s een bezoldiging dan wel een schadeloosstelling wordt toegekend wordt aan de minister overgelaten. Ingevolge het vierde lid zal in het jaarverslag van de toegekende beloningen een geaccumuleerde opgave, met inbegrip van de pensioenlasten en eventuele andere uitkeringen, openbaar gemaakt moeten worden.

Artikel 3c bepaalt dat een aantal belangrijke besluiten voorafgaande goedkeuring van de minister behoeft; de bepaling is ontleend aan artikel 25 van de ontwerp-Kaderwet zbo’s. Doel daarvan is dat de minister zicht kan houden op belangrijke en vaak langdurige verplichtingen van het bestuursorgaan. Voor wat betreft het aangaan van leningen e.d. (onderdeel d) is nog van belang dat ten aanzien van UWV en Svb in artikel 34 lid 4 is bepaald dat bij een tekort aan financiële middelen uitsluitend kredietfaciliteiten bij Financiën kunnen worden opgenomen; dat vloeit voort uit het voor deze organen geldende stelsel van geïntegreerd middelenbeheer. Overigens wordt opgemerkt dat de begrippen krediet en geldlening in het kader van deze bepaling ruim moeten worden opgevat, hetgeen betekent dat bijvoorbeeld ook diverse lease-constructies geacht moeten worden aan goedkeuring onderworpen te zijn. Uit artikel 25 Kaderwet zbo’s is in onderdeel f (betreffende de vorming van fondsen en reserveringen) niet overgenomen de uitzondering voor het vormen van een egalisatiereserve; zoals ook al in de memorie van toelichting is vermeld (27 588, nr. 3, pag. 85 en pag. 87) past deze niet bij de financieringswijze van deze bestuursorganen.

O en S (artikelen 29 en 34)

In artikel 29, vijfde lid, en artikel 34, negende lid, was een afwijking van de ontwerp-Kaderwet zbo’s opgenomen, betreffende de vorming van een egalisatiereserve (als bedoeld in artikel 26 ontwerp-Kaderwet zbo’s). De noodzaak tot afwijking van de Kaderwet zbo’s is nu vervallen, zodat deze bepalingen worden geschrapt.

P (artikel 30a)

In dit artikel is de inhoud van de artikelen 20 en 21 van de ontwerp-Kaderwet zbo’s verwerkt, voorzover relevant (d.w.z. dat bepalingen die betrekking hebben op door het bestuursorgaan in rekening te brengen tarieven en andere inkomsten dan de rijksbijdrage niet zijn overgenomen).

Q (artikel 31)

Het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 31 komt overeen met artikel 23 van de ontwerp-Kaderwet zbo’s. Het oorspronkelijke derde lid bepaalde dat artikel 22 van die kaderwet, regelende de goedkeuring van de begroting, niet van toepassing is; deze bepaling is thans overbodig geworden.

R (artikel 32)

Het nieuwe artikel 32 voegt enkele elementen van de ontwerp-Kaderwet zbo’s toe aan hetgeen in het oorspronkelijke artikel al was opgenomen over het jaarverslag, de jaarrekening, de accountantscontrole en de kwartaalverslagen. Het gaat om het volgende.

In lid 1 is voor de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uwv en de Svb de verplichting tot het opstellen van een jaarrekening en een jaarverslag opgenomen, die aanvankelijk was voorzien in de artikelen 13 en 27 van de Kaderwet zbo’s. De in het oorspronkelijke tweede lid van artikel 32 opgenomen gelijke verplichting voor de RWI is nu eveneens in het eerste lid verwerkt.

Het tweede lid omschrijft de inhoud van het jaarverslag, conform artikel 13 van de ontwerp-Kaderwet zbo’s. Hieraan is toegevoegd, voorzover het betreft de bestuursorganen, de bepaling uit het oorspronkelijke artikel 32, eerste lid, over de doelmatigheid (in de zin van doeltreffendheid).

Het derde lid regelt de inhoud van de jaarrekening. Daartoe behoort de rekening en verantwoording over het gevoerde financieel beheer en – voorzover het betreft de bestuursorganen – over de rechtmatigheid en doelmatigheid (uitgezonderd de doeltreffendheid). Laatstgenoemde onderwerpen waren in het oorspronkelijke artikel 32, in het eerste lid, aan het jaarverslag toebedeeld. Bij nadere overweging dient de plaats daarvoor de jaarrekening te zijn. Dit stemt overeen met artikel 28, eerste lid, van de ontwerp-Kaderwet zbo’s. Voorts is dat wenselijk omdat de voorgeschreven accountantsverklaring uitdrukkelijk ook betrekking moet hebben op de rechtmatigheid (zie lid 5); zou het aspect rechtmatigheid in het jaarverslag worden behandeld, dan zou de accountantsverklaring, die immers alleen ziet op de jaarrekening, daarop geen betrekking kunnen hebben.

Het vierde tot en met zesde lid (betreffende de accountantscontrole) komen overeen met artikel 28, tweede tot en met vierde lid, van de ontwerp-Kaderwet zbo’s, met dien verstande dat in het vijfde lid naast de rechtmatige besteding ook de rechtmatige verkrijging van middelen door de rechtspersoon wordt genoemd als onderwerp waarop de accountantsverklaring betrekking dient te hebben.

De in het tweede lid (oud) ook opgenomen van overeenkomstige toepassingverklaring van artikel 28 Kaderwet zbo’s t.a.v. de RWI kan door het voorgaande vervallen.

Het zevende lid regelt het goedkeuringsvereiste van de jaarrekening; dit is gelijk aan artikel 27, tweede lid, van de ontwerp-Kaderwet zbo’s. De in het derde lid van dat artikel 27 genoemde gronden voor onthouding van goedkeuring zijn opgenomen in artikel 49 van dit wetsvoorstel.

Het achtste, negende en tiende lid zijn gelijk aan de oorspronkelijke leden drie, vier en vijf van artikel 32.

U en V (artikelen 44 en 44a)

Het nieuwe artikel 44a regelt op gelijke wijze als artikel 14 van de Kaderwet zbo’s de algemene inlichtingen- en inzageplicht van de in dit wetsvoorstel genoemde bestuursorganen jegens de minister; dit betreft zowel toezichts- als beleidsinformatie. Nadere uitwerking van deze verplichting zal plaatsvinden op grond van artikel 47, derde lid, dat eveneens is aangepast (zie onderdeel Y). De verwijzing in artikel 44, derde lid, onderdeel e, naar genoemd artikel 14 van de Kaderwet zbo’s is vervangen door een verwijzing naar het nieuwe artikel 44a.

X (artikel 46a)

Dit artikel legt de betrokken bestuursorganen de verplichting op tot beveiliging van de informatievoorziening, dit in aanvulling op hetgeen voortvloeit uit de Wet bescherming persoonsgegevens. Bij de invulling van deze bepaling dient zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 1994. Het artikel is gelijkluidend aan artikel 34, eerste lid, van de ontwerp-Kaderwet zbo’s.

Z (artikelen 49a en 49b)

Deze artikelen zijn ontleend aan de artikelen 15 en 16 van de ontwerp-Kaderwet zbo’s. Zij regelen de bevoegdheid van de minister tot vernietiging van besluiten (hetgeen – gelet op de artt.10:43 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht – meebrengt de bevoegdheid tot schorsing), en de bevoegdheid tot het treffen van voorzieningen voor het geval een bestuursorgaan zijn taak niet naar behoren vervult.

Overige wijzigingen

C en G (artikelen 3d en 8a)

De artikelen 3d en 8a zijn opgenomen naar analogie van het bestaande artikel 37 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997. Wij achten het gewenst evenals dit in de Osv 1997 het geval is, een regeling voor de instelling van commissies in het wetsvoorstel op te nemen. Doel hiervan is te voorkomen dat in de toekomst onduidelijkheid zou kunnen ontstaan over de vraag of de met de SUWI-wet in te stellen rechtspersonen (CWI, UWV, SVb, RWI) de bevoegdheid hebben om (ook door externen bemenste) commissies in te stellen en aan de leden van deze commissies een vergoeding toe te kennen. Door het opnemen van de voorgestelde bepaling wordt niet alleen deze onduidelijkheid voorkomen, maar kan tevens worden veiliggesteld dat daaromtrent door CWI, UWV, SVb of RWI te nemen besluiten voor de minister voldoende transparant en beïnvloedbaar zijn. Aangezien via commissies betrokkenheid van derden bij de uitvoering van wettelijke taken kan ontstaan, moet een dergelijke transparantie en rol van de minister noodzakelijk worden geacht. Daartoe wordt voorgesteld de instellingsbesluiten van commissies, waarvan regeling van de vergoedingen deel uitmaakt, aan ministeriële goedkeuring te onderwerpen.

D, E en F (artikelen 5, 5a en 8)

Voor een nadere toelichting op deze wijzigingen, die alle cliëntenparticipatie betreffen, wordt verwezen naar hoofdstuk 10 van de Nota naar aanleiding van het verslag.

H (artikel 9)

In het voorgestelde derde lid van artikel 9 is geregeld dat de minister ook de bevoegdheid tot het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit tot het al of niet verstrekken van subsidie voor activiteiten gericht op het bevorderen van inschakeling van uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden in het arbeidsproces, kan mandateren aan de Raad voor werk en inkomen. De bevoegdheid tot het nemen van dergelijke besluiten kan op grond van artikel 9, tweede lid, thans al worden gemandateerd aan de Raad voor werk en inkomen. Artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. De minister zal dan ook beide beslissingsbevoegdheden aan onderscheiden onderdelen of functionarissen van de Raad moeten mandateren.

I, L, onderdeel 1, en M (artikelen 10, 18 en 21)

Door middel van de voorgestelde wijzigingen wordt beoogd vast te leggen dat de CWI, het UWV en de Svb tot taak hebben clienten gevraagd en ongevraagd te informeren over de uitvoering van de wetten en verzekeringen die zij uitvoeren alsmede over hun verdere wettelijke taken. Hiertoe behoort met name ook het informeren van clienten over hun rechten en plichten.

J (artikel 14)

Om in aanmerking te komen voor een dienstbetrekking op grond van artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekende (WIW) of een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 5 van die wet (een zogenoemde werkervaringsplaats) moeten personen van 23 jaar en ouder thans voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. 
    er moet sprake zijn van langdurige werkloosheid (dat wil zeggen dat de persoon langer dan 12 maanden zonder onderbreking als werkloos werkzoekende moet zijn ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie);
  • 2. 
    de langdurige werkloze moet een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt (in de praktijk betekent dit dat iemand moet zijn ingedeeld in fase 3 of 4), en
  • 3. 
    de langdurig werkloze moet blijkens een zogenoemde WIW-verkla-ring (op grond van artikel 12 van de WIW) zijn aangewezen op de voorzieningen ingevolge die wet.

Deze voorwaarden zijn destijds in de WIW opgenomen om te voorkomen dat dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen kunnen worden ingezet voor personen die ook zonder de inzet van deze instrumenten zouden kunnen worden toegeleid naar de arbeidsmarkt.

Door de gemeenten worden de genoemde voorwaarden als knelpunten ervaren voor de inzet van dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen. Met name wordt gewezen op de lange doorlooptijd van de administratieve procedures voor het verkrijgen van de WIW-verklaring en op de vermindering van de flexibele inzet van deze instrumenten door de wachttijd van een jaar.

In het kader van de besprekingen tussen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Vereniging van Nederlandse gemeenten over de «Agenda van de toekomst» zijn de voorwaarden voor de toelating tot de dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen uitvoerig aan de orde geweest. Overeengekomen is om de voorwaarden intact te laten maar de genoemde knelpunten zoveel mogelijk op te lossen. Hiertoe zijn de volgende afspraken gemaakt.

In plaats van de huidige situatie dat een gemeente voor elke langdurig werkloze die zij wil plaatsen een afzonderlijke WIW-verklaring moet aanvragen bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, wordt de WIW-verkla-ring zoveel mogelijk geïntegreerd in het reïntegratie-advies dat de Centrale organisatie werk en inkomen toch al opstelt bij nieuwe cliënten. Daarmee vervalt de afzonderlijke (aanvraag tot een) WIW-verklaring en gaat het oordeel over de noodzaak van de inzet van een WIW-dienstbetrekking of werkervaringsplaats onderdeel uitmaken van het reïntegratie-advies. Daarmee verandert tevens het karakter van die beoordeling van een afzonderlijk voor beroep en bezwaar vatbaar besluit naar een advies aan de gemeenten c.q. het UWV. Tegen dit advies is geen bezwaar en beroep mogelijk. Het advies wordt uitgebracht aan de gemeente c.q. het UWV dat voor de reïntegratie van de betrokken werkloze verantwoordelijk is. Het is de gemeente c.q. het UWV dat een (voor betrokkene) bindende beslissing neemt omtrent het al of niet aanbieden van een WIW-dienstbetrekking of werkervaringsplaats. Tegen die beslissing is bezwaar en beroep mogelijk.

Het gaat in het kader van het reïntegratie-advies om alle moeilijk plaatsbare werkzoekenden van 23 jaar of ouder die op grond van de WIW langdurig werkloos dan wel daarmee gelijkgesteld zijn. Het betreft zowel de doelgroep die door de gemeente als door het UWV wordt bediend.

Bij het reïntegratie-advies geeft het CWI tevens aan of gesubsidieerde arbeid ingevolge de WIW bijzonder aangewezen is voor de betrokken werkzoekende. Dit geldt voor:

  • a. 
    de werkzoekende voor wie arbeidsmarktinstrumenten inzetbaar zijn gericht op een zodanige verbetering van zijn kans op werk, dat hij na een tijdsbestek van meer dan één jaar als werkzoekende bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, of
  • b. 
    de werkzoekende die ten gevolge van zware persoonlijke werkbe-lemmeringen is aangewezen op hulp en zorg die gericht is op een zodanige verbetering van zijn eigen positie dat eerst op termijn arbeidsmarktinstrumenten inzetbaar zijn gericht op verbetering van zijn kans op werk.

Via een nog in te dienen nota van wijziging op het wetsvoorstel Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, zal in de WIW worden geregeld dat gemeenten alleen bij een positief advies van het CWI (in plaats van de huidige WIW-verklaring) een WIW-dienst-betrekking of werkervaringsplaats mogen inzetten. Voor het UWV betekent dit dat het alleen met een positief advies van het CWI een WIW-dienstbetrekking of werkervaringsplaats kan inkopen bij een gemeente.

In de aanvulling op het vijfde lid van artikel 14 wordt geregeld, dat eenzelfde procedure als met betrekking tot het reintegratie-advies wordt gevolgd bij het advies over de herbeoordeling van de kans op werk van de werkzoekende als volgens de gemeente c.q. het UWV een oordeel over de noodzaak om betrokkene in aanmerking te laten komen voor de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4 of 5 van de WIW, wenselijk is. Het moet daarbij wel gaan om werkzoekenden die tot de doelgroep van de WIW behoren, te weten langdurig werklozen in de zin van de WIW of daarmee gelijkgestelden in de Regeling langdurig werklozen. In de Regeling langdurig werklozen zijn onder andere vluchtelingen, ex-gedetineerden en personen van 57,5 jaar en ouder gelijkgesteld met een langdurig werkloze als bedoeld in de WIW. In laatstgenoemde regeling zal nog een mogelijkheid worden opgenomen voor het CWI om in individuele gevallen – al of niet op verzoek van een gemeente of het UWV – ook voor andere dan in die regeling genoemde gevallen het advies uit te brengen dat gesubsidieerde arbeid op grond van de WIW voor de betrokken werkzoekende bijzonder aangewezen is gelet op zijn reïntegratiekansen.

K (artikel 16)

In artikel 43, onderdeel K, van het wetsvoorstel Invoeringswet SUWI, wordt in artikel 26 van de WW bepaald dat aangifte van werkloosheid als bedoeld in artikel 18 (ingeval van buitengewone natuurlijke omstandigheden) of artikel 61 (betalingsonmacht van de werkgever) dan wel aangifte van werkloosheid die verband houdt met een verleende ontheffing op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, niet bij de Centrale organisatie werk en inkomen maar bij het UWV wordt gedaan. Voorts wordt in dit artikel de mogelijkheid gecreëerd dit ook voor andere categorieën van aangiften van werkloosheid te bepalen. Daardoor is het mogelijk dat een belanghebbende ten onrechte bij de CWI aangifte van werkloosheid doet. De wijziging van artikel 16, eerste lid, verplicht de CWI ook in deze situatie de belanghebbende naar het UWV verwijzen.

L, onderdelen 2 tot en met 4 (artikel 18)

De wijzigingen betreffen afstemming op de wijzigingen van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in het voorstel van Wet verbetering poortwachter (Kamerstukken II 2000/01, 27 678, Artikel IV). In artikel 18 was al rekening gehouden met deze wijzigingen, die de zogenaamde second opinion betreffen (onderdelen f en g van het eerste lid). Deze onderdelen zijn nu aangepast aan de voorstellen in het wetsvoorstel verbetering poortwachter. Het nieuwe onderdeel l betreft de regeling van het SV-advies, de op maat toegesneden informatie ten aanzien van de REA-subsidiemogelijkheden en de mogelijke WAO-aspec- ten in bepaald geval. Ook dit onderdeel is op gelijke wijze opgenomen het wetsvoorstel verbetering poortwachter.

N (artikel 25)

Artikel 28 brengt mee dat bij algemene maatregel van bestuur de taakuitoefening en positie van de Inspectie Werk en Inkomen zullen worden geregeld. Tot de onderwerpen daarvan behoort ook de voorlegging van plannen en verslagen aan de minister, als bedoeld in artikel 25. Het is ter wille van de overzichtelijkheid gewenst de vaststelling van de tijdstippen waarvóór deze voorlegging dient te geschieden, die nu aan de minister is opgedragen, in dezelfde amvb te regelen. Hierin voorziet deze wijziging.

T en W (artikelen 37 en 45)

Bij de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, in werking getreden op 29 december 2000 (gepubliceerd in Stb. 2000, 595) is in die wet de arbodienst gedefinieerd. De uitgebreidere omschrijving van de arbodienst in deze artikelen kan nu vervangen worden door verwijzing naar de arbodienst, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.