Brief staatssecretaris over de fiscale geheimhoudingsplicht in relatie tot art. 67 Alg. wet rijksbelastingen en Wet openbaarheid van bestuur - Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2001

Deze brief is onder nr. 27 toegevoegd aan wetsvoorstel 27400 IXB - Vaststelling begroting Ministerie van Financiën (IX B) 2001.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2001; Brief staatssecretaris over de fiscale geheimhoudingsplicht in relatie tot art. 67 Alg. wet rijksbelastingen en Wet openbaarheid van bestuur 
Document­datum 12-03-2001
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST52098
Kenmerk 27400 IXB, nr. 27
Van Financiën (FIN)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2000–2001

27 400 IXB

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2001

Nr. 27

1  Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 IXB, nr. 40.

2  Eenzelfde bepaling is opgenomen in artikel 67 Invorderingswet 1990.

3  Besluit van 14 december 1993, nr. AFZ92/ 9318, Stcrt.1992, 251, zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit 1 december 1998, nr. AFZ98/ 3534N, Stcrt. 1998, 243.

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2001

Tijdens het Algemeen Overleg van 25 mei 20001 heb ik u toegezegd een aantal qua onderwerp met elkaar samenhangende notities toe te zenden. Op één van de onderwerpen, te weten de fiscale geheimhoudingsplicht in relatie tot artikel 67, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Wet openbaarheid van bestuur, gaat deze brief in.

Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) verplicht iedereen die betrokken is bij de uitvoering van de belastingwetgeving tot geheimhouding van in dat kader verkregen gegevens2. Van de geheimhoudingsverplichting kan ontheffing worden verleend door de Minister van Financiën (artikel 67, tweede lid, Awr). Het beleid inzake het verlenen van een ontheffing is neergelegd in het Voorschrift informatieverstrekking 19933.

Gelet op de ruime wettelijke bevoegdheden die de belastingdienst heeft om, soms privacy-gevoelige, informatie over belastingplichtigen te verzamelen is de betekenis van de geheimhoudingsplicht bijzonder groot. In het Voorschrift informatieverstrekking 1993 is het beleid inzake informatieverstrekking daarom nauwkeurig omschreven en geclausuleerd. In hoofdlijnen komt dit beleid erop neer dat het verstrekken van informatie over individuele belastingplichtigen alleen mogelijk is indien een wettelijk voorschrift hiertoe verplicht dan wel de informatie-verstrekking bij kan dragen aan het handhaven van overheidsregelingen of aan de bestrijding of de voorkoming van misbruik of oneigenlijk gebruik van overheidsregelingen.

De laatste jaren heeft de algemeen geformuleerde mogelijkheid om ontheffing van de geheimhouding te verlenen op verschillende terreinen tot discussie geleid. In de eerste plaats gaat het dan om de spanning tussen de Wet openbaarheid van bestuur en de fiscale geheimhoudingsplicht ten aanzien van gegevens van individuele belastingplichtigen. Daarnaast betreft dit de invloed van de nationale en internationale privacy-

1  Notitie van 13 maart 1998, nr. WJB 98/46U.

2  Deze lijn vindt u ook terug in mijn brief van 20 november 2000, nr. G2000–454, betreffende «Beleidsvoornemens en evaluatie inzake enkele fiscale aspecten vestigingsklimaat Nederland».

regelingen op het verstrekken van gegevens door de belastingdienst. Hierna zal ik op beide onderwerpen ingaan.

De Wet openbaarheid van bestuur in relatie tot gegevens van individuele belastingplichtigen

In maart 1998 heeft mijn voorganger u een discussie(beleids)notitie1 toegezonden over de toenemende spanning tussen de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Awr, sinds Wob-verzoeken worden ingediend die betrekking hebben op dossiers van individuele belastingplichtigen. In die notitie werd voorgesteld artikel 67 Awr aan te scherpen, om te voorkomen dat de fiscale geheimhoudingsplicht wordt uitgehold.

Dit voorstel werd ingegeven door het feit dat uit de jurisprudentie van de Afdeling (bestuurs)rechtspraak van de Raad van State naar voren kwam dat bij verzoeken van derden om informatie over individuele belastingplichtigen weliswaar primair de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, Awr geldt, maar via de ontheffingsbepaling van artikel 67, tweede lid, uiteindelijk toch mede de Wob van toepassing is. In eerste instantie leverde dit weinig problemen op. Fiscale gegevens over derden kwamen slechts incidenteel bij Wob-verzoeken aan de orde. De belangenafweging gaf meestal aanleiding tot afwijzing van het Wob-verzoek voor wat betreft de onderdelen van het verzoek die betrekking hadden op derden. De huidige praktijk laat echter zien dat belanghebbenden in toenemende mate Wob-verzoeken indienen die betrekking hebben op dossiers van individuele belastingplichtigen, in veel gevallen om daaruit beleidsontwikkelingen te kunnen destilleren. In de notitie van maart 1998 is al aangegeven dat deze ontwikkeling het risico in zich draagt dat, naarmate in de rechtspraak dergelijke verzoeken geheel of gedeeltelijk worden gehonoreerd, de fiscale geheimhoudingsplicht wordt uitgehold. Afdoende anonimisering is namelijk lang niet altijd mogelijk doordat insiders regelmatig uit de omstandigheden van het geval kunnen afleiden om welke belastingplichtige het gaat.

Om die reden is in bedoelde nota aangegeven dat aanscherping van artikel 67 Awr, zodanig dat een afweging in de zin van de Wob ten aanzien van verzoeken om informatie over individuele derden wordt uitgesloten, een goede zaak lijkt.

Over de notitie van 13 maart 1998 is gediscussieerd in het Algemeen Overleg van de vaste Commissie voor Financiën d.d. 10 juni 1998. Afgesproken is toen dat uw Commissie aanvullende informatie zou worden verschaft, zodat zij tot een nadere oordeelsvorming zou kunnen komen. Deze informatie doe ik u als bijlage 1 bij deze brief toekomen. Een van de punten waarover u nader geïnformeerd wenste te worden betrof de visie van de representatieve organisaties uit het bedrijfsleven. Daartoe zijn de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs, de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, de Koninklijke Vereniging MKB-Nederland en de Vereniging VNO-NCW om hun mening gevraagd. Uit de in de bijlage opgenomen reacties blijkt dat deze organisaties positief staan tegenover aanscherping van artikel 67 Awr, maar dat het fiscale beleid dan wel actief openbaar gemaakt moet worden.

Deze reacties steunen mij in mijn opvatting dat een evenwichtig beleid op dit terrein inhoudt dat enerzijds, rekening houdend met de in het besluit van 21 juli 1995, nr. AFZ94/4519M (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 januari 1998, nr. AFZ97/4609M) gegeven gedragslijnen, in het actieve openbaarheidsbeleid wordt gestreefd naar maximale openheid2 en dat anderzijds de druk op de passieve informatievoorziening dient te worden verlicht door middel van een wettelijke regeling die ertoe leidt dat verzoeken om fiscale informatie over derden niet meer aan de Wob kunnen worden getoetst.

1 Kamerstukken II, vergaderjaar 1999–2000, 26 887, nr. 4.

Sinds het Algemeen Overleg van 10 juni 1998 heeft de Registratiekamer het rapport «Informatieverstrekking door de belastingdienst» uitgebracht. De aanbevelingen in het rapport en het daarop gevolgde overleg met de Registratiekamer sterken mij in mijn hiervoor kenbaar gemaakte opvatting. Mede naar aanleiding van deze aanbevelingen heb ik, in het Algemeen Overleg van 10 februari 20001 aangegeven de bestaande wettelijke regeling inzake gegevens-verstrekking door de belastingdienst aan derden te willen aanpassen.

In het vervolg van deze brief zal ik daarom ingaan op een wijziging van de wettelijke regeling, die tevens ertoe leidt dat de toepassing van de Wob ten aanzien van fiscale informatie over derden wordt uitgesloten. Voortschrijdend inzicht in de materie brengt mij er toe om in deze brief verder niet meer expliciet op alle aandachtspunten uit het Algemeen Overleg van 10 juni 1998 in te gaan. De toegezegde feitelijke informatie treft u aan in de bijlage bij deze brief.

De gevolgen van de nationale en internationale privacy-regelin-gen voor het verstrekken van fiscale gegevens aan derden

In het rapport «Informatieverstrekking door de belastingdienst» constateert de Registratiekamer dat artikel 67, tweede lid, Awr geen adequate wettelijke grondslag voor de gegevensverstrekking door de belastingdienst is, waardoor er onvoldoende waarborgen zijn tegen ongewenste inbreuken op het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De Registratiekamer geeft aan dat de huidige wettelijke regeling inzake gegevensverstrekking door de belastingdienst zal moeten worden aangepast en inhoudelijk zal dienen te voldoen aan de normen van nationale en internationale privacy-voorschriften.

Over de wijze waarop een dergelijke regeling moet worden vormgegeven vindt thans overleg plaats met de Registratiekamer. Bij het treffen van een wettelijke maatregel gaat het er met name om de juiste balans te vinden tussen hetgeen op het niveau van de wet moet worden geregeld en de nadere voorschriften waarvoor lagere regelgeving meer is aangewezen. Achtergrond van deze wijziging is immers om de huidige ongeclausuleerde ontheffingsbevoegdheid in te kaderen zonder dat dit ten koste gaat van een effectieve gang van zaken bij de gegevensverstrekking zoals die thans plaatsvindt en is opgenomen in het Voorschrift informatieverstrekking 1993. Dit voorschrift zal dan ook het uitgangspunt zijn voor de nieuwe wettelijke regeling.

De te treffen wettelijke maatregel zal tevens betrekking hebben op de hiervoor aangegeven Wob-problematiek. Door het in beginsel gesloten stelsel van informatieverstrekking, wordt de toepassing van de Wob op informatie over individuele belastingplichtigen uitgesloten. In een dergelijk stelsel is er geen plaats meer voor een algemeen geformuleerde mogelijkheid tot ontheffing van de geheimhoudingsplicht zoals in het huidige artikel 67, tweede lid, Awr. Op voorhand is echter al duidelijk dat er zich incidenteel onvoorziene situaties kunnen voordoen waarbij sprake is van een groot maatschappelijk belang (om in de termen van de privacy-regelgeving te spreken, sprake is van een «pressing social need») en waarin behoefte zal zijn aan de gegevens van de belastingdienst. Daarom zal het nodig zijn in de nieuwe regeling op te nemen dat in dergelijke situaties, na afweging van alle belangen, de bevoegdheid bestaat te kunnen besluiten tot gegevensverstrekking.

Het ligt in mijn voornemen in de loop van dit jaar met een wetsvoorstel te komen.

De Staatssecretaris van Financiën, W. J. Bos

Bijlage 1                                                  De inhet Algemeen Overleg vandevaste Commissie voor

Financiën d.d. 10 juni 1998 toegezegde nadere informatie

Feiten en cijfers inzake Wob-verzoeken

In het AO van 10 juni 1998 over de notitie betreffende het spanningsveld tussen de Wet openbaarheid van bestuur en de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, is o.a. afgesproken dat er schriftelijk zou worden gereageerd op de vraag van de vaste Commissie naar de aard van de Wob-verzoeken, het aantal Wob-verzoeken en de indieners ervan. Verder zou worden aangeven hoeveel tijd gemoeid is met het reageren op Wob-verzoeken.

  • 1. 
    Nader behandelde Wob-zaken vormen slechts fractie van totaal aan informatieverzoeken

Opgemerkt zij dat het bij de onderhavige rapportage alleen kan gaan om informatieverzoeken die tot een nadere schriftelijke Wob-behandeling met uiteindelijke toewijzing, dan wel tot een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking door het Ministerie hebben geleid, omdat alleen deze verzoeken centraal worden geregistreerd. In het algemeen zijn ook vooral deze verzoeken relevant voor de aan de orde zijnde problematiek. Deze verzoeken vormen echter slechts een klein gedeelte van het totale aantal informatieverzoeken dat in allerlei vormen door het Ministerie pleegt te worden ontvangen. Het overgrote deel van dat totaal wordt ingewilligd indien de gevraagde informatie aanwezig is.

  • 2. 
    Alleen de bij het Ministerie behandelde Wob-zaken worden centraal geregistreerd

De routinematige Wob-verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst, zijn met ingang van 1 januari 1994 door het Ministerie overgeheveld naar de eenheden van die dienst. Door deze deconcentratie bestaat er geen centrale registratie van deze verzoeken. Meestal zijn zij afkomstig van particulieren of bedrijven, dan wel van hun adviseurs, en hebben zij betrekking op de eigen belastingzaken van de verzoekers, zodat deze verzoeken in de meeste gevallen niet relevant zijn voor de aan de orde zijnde problematiek.

  • 3. 
    Aantallen bij het Ministerie behandelde Wob-zaken

In de jaren 1997, 1998, 1999 en 2000 (tot 1 november) zijn bij het Ministerie in totaal 105 Wob-verzoeken behandeld. Ongeveer veertig procent daarvan (44) had betrekking op andere dan fiscale informatie en ongeveer zestig procent (61) op fiscale informatie.

Van de 44 niet-fiscale verzoeken zijn er 5 ingediend door particulieren, 13 door bedrijven, 5 door advocaten, en 21 door algemene media. Van de 61 fiscale verzoeken zijn er 6 ingediend door particulieren, 10 door bedrijven, 23 door advocaten/belastingadviseurs, 13 door fiscale media, en 9 door algemene media.

Van de 44 niet-fiscale verzoeken zijn er 9 toegewezen, en 10 zijn gedeeltelijk toegewezen. 25 Verzoeken zijn geheel afgewezen waarvan er 5 tot een beroep hebben geleid. 3 Gevallen zijn reeds voor de rechter gebracht, waarvan 1 beroep is verworpen. De andere heeft geleid tot een gedeeltelijke inwilliging. In 2 gevallen is het beroep ingetrokken. Van de 61 fiscale verzoeken zijn er 4 toegewezen. 10 zijn er gedeeltelijk toegewezen waarvan er 4 tot een beroep hebben geleid. 1 is in beroep gegaan tot aan de Raad van Staat en reeds verworpen. Van de andere 2 beroepen heeft de Rechtbank besloten tot een gedeeltelijke toewijzing. Tegen 1 van deze uitspraken is Financiën in beroep gegaan bij de Raad van State. 47 Verzoeken zijn afgewezen. Hiervan is in 18 gevallen beroep ingesteld. 3 beroepen zijn ingetrokken en in 3 gevallen is het beroep grotendeels afgewezen en in 7 gevallen geheel afgewezen. Een beroep is toegewezen. Een zaak dient nog bij de Raad van State. Voor de overige zaken is het nog wachten op de behandeling door de rechter.

  • 4. 
    Samenhang tussen hoedanigheid verzoeker en aard gevraagde informatie

Informatieverzoeken van particulieren en bedrijven (al dan niet via hun belastingadviseurs) hebben in het algemeen betrekking op hun eigen belastingzaken.

Informatieverzoeken van algemene media, fiscale media, belastingadviseurs en advocaten hebben in het algemeen betrekking op beleids-aangelegenheden.

Bij verzoeken van algemene media gaat het veelal om actualiteiten (bijv. beursfraude, Liro-kwestie, Mondriaan, declaraties en vuurwerkramp). Bij advocaten en belastingadviseurs kunnen uiteraard ook de belangen van bepaalde cliënten of van de clientèle in het algemeen de aanleiding vormen tot de indiening van die verzoeken.

  • 5. 
    Kostenaspect

a.  Kopiekosten

Voor de kopiekosten bestaat een uitvoeringsregeling van de Wob, nl. het Besluit tarieven openbaarheid van bestuur. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden om voor de verstrekking van meer dan zes kopieën van documenten op grond van de Wob een bepaalde vergoeding in rekening te brengen. Volgens de jurisprudentie mag deze verstrekking op grond van de Wob niet afhankelijk worden gesteld van voorafgaande betaling van die vergoeding maar kan, indien nodig, na de informatieverstrekking invordering van die vergoeding plaats vinden (ARRvS 25 januari 1990, No. 03.89 4470/ S6175).

b.  Behandelingskosten

De behandelingskosten kunnen in het algemeen niet in rekening worden gebracht. Het bestuursorgaan is echter niet verplicht de gevraagde informatie te verzamelen indien deze niet reeds in documenten is vastgelegd. In het algemeen is de bestuurslast verbonden aan de behandeling van Wob-verzoeken niet buitensporig hoog. Althans niet hoger dan de wetgever aanvaardbaar zal hebben geacht. Mede gezien de parlementaire behandeling van de Wob, waarbij de personele en materiële consequenties van die wet onder ogen zijn gezien, en dienovereenkomstige uitspraken van de Raad van State en van de Nationale ombudsman, kan het bestuursorgaan zich voor het niet behandelen of afwijzen van een Wob-verzoek, of voor vertraagde behandeling daarvan, niet beroepen op het met die behandeling gemoeide tijdsbeslag van het personeel dan wel op de aan die behandeling verbonden kosten.

c.  Bijzonder tijdrovende Wob-zaken

Er zijn Wob-verzoeken ingediend die buitengewoon tijdrovend zijn, ze nemen een onevenredig groot gedeelte van de in totaal aan Wob-verzoeken bestede tijd in beslag, zodat het de vraag is of dat de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest. Wat Financiën betreft, heeft dit zich voornamelijk voorgedaan met betrekking tot sommige soorten fiscale Wob-zaken, waarbij met name kan worden gewezen op de technolease-zaak en de ruling-zaken, alsmede op de Wob-verzoeken waarbij de termijnoverschrijding heeft geleid tot een klacht die door de Nationale ombudsman gegrond is verklaard. Deze zaken zijn deels dezelfde als die welke hebben geleid tot het spanningsveld tussen de Wob en artikel 67 Awr. Oorzaken van die tijdrovendheid zijn in het bijzonder: – de vele individuele dossiers die betrokken kunnen zijn bij vragen over de beleidsontwikkeling op bepaalde gebieden, – indien de informatie zich in vele dossiers bevindt dient iedere document afzonderlijk te worden getoetst aan de uitzonderingsgronden van de Wob, – de problematiek van de niet of nauwelijks effectief mogelijke anonimisering daarbij, – de zeer ruime en vage, vrijwel ongelimiteerde wijze van vraagstelling in bepaalde gevallen, waarbij soms Wob-uitzonderingsgronden onder de grootst mogelijke druk worden gezet; en – de over die Wob-zaken gevoerde procedures bij de rechtbank en de Raad van State, waarbij in verschillende gevallen met inschakeling van de Landsadvocaat.

Visie van representatieve organisaties

De in het AO van 10 juni 1998 besproken notitie is toegezonden aan de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs, de Nederlandse Orde van Belastingsadviseurs (NOB), de Koninkelijke Vereniging MKB-Nederland en de Vereniging VNO-NCW. Daarbij is aangegeven dat de leden van de vaste Commissie voor Financiën graag de visie van representatieve organisaties van het bedrijfsleven en de fiscale adviseurs zouden vernemen. In dit verband is bij brief van 30 oktober 1998 de genoemde organisaties hun mening gevraagd over het in de vergadering van uw commissie besproken spanningsveld tussen artikel 67 Awr en de Wob, een eventuele aanscherping van artikel 67 Awr, en het actieve openbaarheidsbeleid van Financiën op fiscaal gebied.

VNO-NCW, MKB en NOB staan wel positief tegenover aanscherping van artikel 67 Awr, maar stellen uiteenlopende aanvullende eisen aan het actieve openbaarheidsbeleid van Financiën met betrekking tot de beleidsontwikkeling. De Federatie meent dat aan de fiscale geheimhoudingsplicht wel strikt de hand moet worden gehouden, maar dat het beleid dan ook openbaar moet zijn. Zij verbindt daaraan enkele beschouwingen over het begrip beleid in dit verband.

Hieronder worden de reacties van de drie organisaties nader weergegeven.

  • 2. 
    Reactie van VNO-NCW (bijlage 1a)1

a. Hoofdlijnen

VNO-NCW stelt voorop dat de vertrouwelijkheid van persoonlijke of zakelijke gegevens betreffende belastingplichtigen, en daarmee dus de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, Awr strikt gehandhaafd dient te worden. Dit is zowel in het belang van de belastingplichtigen, als van de Belastingdienst. Deze moet immers kunnen rekenen op de voor zijn functioneren noodzakelijke informatieverstrekking door belastingplichtigen. VNO-NCW is het dan ook eens met het voornemen tot aanscherping van die fiscale geheimhoudingsplicht zoals is voorgesteld. VNO-NCW acht het echter eveneens van groot belang dat de nodige informatieverstrekking over het fiscale beleid plaatsvindt, bij voorkeur niet alleen op verzoek maar ook uit eigen beweging. Door meer actieve informatievoorziening kan de druk op de passieve informatievoorziening worden verlicht. Met het oog hierop dringt VNO-NCW aan op het

1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informa-        opstellen van duidelijke voorschriften voor schoning en anonimisering.

tiepunt Tweede Kamer.                                    Deze voorschriften zouden dan tevens moeten gelden voor de rechterlijke macht. Ook zou de rechterlijke macht moeten worden uitgebreid met mensen en middelen om die schoning en anonimisering uit te voeren. Over een en ander zou overleg moeten worden gepleegd met het Ministerie van Justitie.

b. Bijzonderheden

VNO-NCW wijst erop dat o.a. de volgende informatie over een belastingplichtige onder de fiscale geheimhoudingsplicht valt: aangeleverde gegevens ter onderbouwing van belastingaangiften, controlerapporten, rulings, en uitspraken van rechterlijke instanties.

VNO-NCW besteedt aandacht aan het onderscheid tussen enerzijds de absolute uitzonderingsgrond van artikel 10, eerste lid, onder c, Wob inzake bedrijfs- en fabricagegegevens die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld, en anderzijds de relatieve uitzonderingsgronden van de Wob van artikel 10, tweede lid, van de Wob, alsmede de beperking van artikel 11 van de Wob voor persoonlijke beleidsopvattingen die zijn opgenomen in documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad.

VNO-NCW bepleit een ruimere definitie van artikel 10, eerste lid, onder c, Wob, teneinde de concurrentiepositie van de onderneming als zodanig te beschermen.

Voorts stelt VNO-NCW voor dat de natuurlijke personen of rechtspersonen op wie de te verstrekken informatie – mede – betrekking heeft, worden gehoord om zodoende tot een goede belangenafweging te komen alvorens eventueel tot de gevraagde openbaarmaking over te gaan.

  • 3. 
    Reactie van MKB Nederland (bijlage 1b)1

MKB verklaart zich akkoord met de door mij beoogde aanscherping van artikel 67 Awr, mits goede uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe bepaling van art. 27g, tweede lid, Awr betreffende de publicatie van uitspraken van de fiscale rechter.

  • 4. 
    Reactie van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB)

(bijlage 1c)1

a.  Hoofdlijnen

De NOB stelt in haar reactie dat de geheimhouding van gegevens uit individuele belastingdossiers gewaarborgd dient te blijven. Zij bepleit dat dit uitgangspunt tot uitdrukking kan worden gebracht door een aanscherping van artikel 67 Awr in die zin dat schending van deze geheimhoudingsplicht een absolute afwijzingsgrond voor de Wob moet vormen. Met betrekking tot de openbaarmaking van rulings stelt de NOB voor om openbaarmaking van individuele belastingdossiers afhankelijk te maken van de instemming van de belastingplichtige. De NOB maakt ook enkele kritische opmerkingen over de geheimhouding binnen de Belastingdienst (met name over de wijze waarop deze gebruik maakt van gegevens die onder de fiscale geheimhoudingsplicht vallen) en over de verschaffing van dergelijke gegevens aan niet-fiscale overheidsinstanties.

b.  Bijzonderheden

De NOB stelt de geheimhoudingsplicht aan de orde binnen de Belastingdienst. In kennisteams en in coördinatiegroepen van de Belastingdienst

1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

wordt informatie verzameld voor doeleinden die niet direct betrekking hebben op de uitvoering van de Belastingwet in een concreet geval. De vraag dringt zich op hoe deze werkwijze zich verhoudt tot de fiscale geheimhoudingsplicht.

De NOB stelt tevens dat het ongeoorloofd is dat belastingplichtigen door inspecteurs geconfronteerd worden met concrete gegevens verkregen van andere belastingplichtigen, zoals bijvoorbeeld winstmarges of kostenniveaus. Enerzijds bestaat het gevaar, aldus de Orde, dat bedrijfsgegevens van belastingplichtigen aan concurrenten bekend worden, anderzijds is controle op de juistheid van deze gegevens voor belastingplichtigen niet mogelijk omdat de Belastingdienst door haar geheimhoudingsplicht niet in details kan treden.

De NOB meent tenslotte dat de Staatssecretaris te ruimhartig ontheffing verleent van de fiscale geheimhoudingsplicht.

  • 5. 
    Reactie van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs (NFB) (bijlage 1d)1

a.  Hoofdlijnen

De Federatie meent dat de geheimhoudingsplicht beperkt dient te blijven tot individuele gevallen. Indien een individuele belastingplichtige geconfronteerd wordt met beleid, al dan niet begunstigend, dan moet dat beleid ook openbaar zijn. Uitgangspunt moet dan ook steeds zijn dat beleid openbaar moet zijn danwel openbaar gemaakt moet worden.

b.  Bijzonderheden

De Federatie stelt dat het begrip »beleid» zeer eng wordt geïnterpreteerd; alleen het door de Staatssecretaris geaccordeerde en gepubliceerde beleid is «beleid». Het door ambtenaren en in kennisgroepen ontwikkelde beleid mag geen beleid heten. Een groot aantal verzoeken om openbaarmaking op grond van de Wob is een gevolg van deze scheiding tussen officieel beleid en officieus beleid.

De Federatie pleit eveneens voor het zo spoedig mogelijk openbaar maken van rechterlijke uitspraken.

1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.