Verslag algemeen overleg over diverse soorten militair materieel - Vervanging pantservoertuigen M577 en YPR - Hoofdinhoud
Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 7 toegevoegd aan dossier 26396 - Vervanging pantservoertuigen M577 en YPR.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vervanging pantservoertuigen M577 en YPR; Verslag algemeen overleg over diverse soorten militair materieel |
---|---|
Documentdatum | 06-02-2001 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST51279 |
Kenmerk | 26396, nr. 7 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Defensie (DEF) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2000–2001
26 396
Vervanging pantservoertuigen M577 en YPR
Nr. 7
1 Samenstelling:
Leden: Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), voorzitter, Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Hessing (VVD), ondervoorzitter, Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Stellingwerf (RPF/GPV), Essers (VVD), Verhagen (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Van ’t Riet (D66), Van den Doel (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Niederer (VVD), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Oplaat (VVD), Albayrak (PvdA), Balemans (VVD), Herrebrugh (PvdA). Plv. leden: Dittrich (D66), Van Oven (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Arib (PvdA), Leers (CDA), Weisglas (VVD), Eurlings (CDA), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (RPF/GPV), De Swart (VVD), Van der Hoeven (CDA), Vendrik (GroenLinks), Bakker (D66), Blaauw (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Hindriks (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), E. Meijer (VVD), Dijksma (PvdA), Marijnissen (SP), Van Baalen (VVD), Van Gijzel (PvdA), Wilders (VVD), Duivesteijn (PvdA).
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 6 februari 2001
De vaste commissie voor Defensie1 heeft op 18 januari 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Hoof van Defensie over:
– de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 13 november 2000 inzake vervanging pantservoertuigen M577 en YPR (26 396. nr. 4);
– de B/C-brief d.d. 9 januari 2001 inzake vervanging pantservoertuigen M577 en YPR (26 396, nr. 5);
– de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 13 november 2000 inzake wissellaadsysteem 165 kN (27 400-X, nr. 21);
– de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 4 december 2000 inzake de actuele stand van zaken van het project Remotely Piloted Vehicle (gedrukt als aanhangsel bij Handelingen 340).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 13 november 2000 inzake vervanging pantservoertuigen M577 en YPR (26 396, nr. 4)
B/C-brief van 9 januari 2001 inzake vervanging pantservoertuigen M577 en YPR (26 396, nr. 5)
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Van ’t Riet (D66) erkent dat zowel voor de verdedigingstaak als voor vredesoperaties pantservoertuigen voor de landmacht onmisbaar zijn. Zij leveren samen met tanks een belangrijke bijdrage aan de gevechtskracht. Er moeten nu drie typen pantservoertuigen vervangen worden: 384 stuks groot pantserwielvoertuigen, ten bedrage van 1,9 mld., 208 stuks klein pantserwielvoertuigen ten bedrage van 375 mln. en 200 infanteriegevechtsvoertuigen ten bedrage van 1345 mln. De voorstudie en de studiefase van het groot en klein pantserwielvoertuig zijn voltooid. Nu moet gestart worden met de ontwikkelingsfase en daarvoor is instemming van de Kamer noodzakelijk. De kosten van die ontwikkelingsfase zijn 245 mln.
Defensie heeft al snel gekozen voor het GTK-project en voor het type groot pantservoertuig is aansluiting gezocht bij het Duits-Britse ontwikke- lingsproject van het consortium Artec. De onderhandelingen met Duitsland en Engeland zijn afgerond, echter niet zonder slag of stoot. De eerste offerte ging het budget ruim te boven. Op 25 oktober is een nieuwe offerte afgegeven die past binnen de financiële taakstelling van 1,9 mld. Welke concessies heeft de staatssecretaris daarvoor moeten doen? Is de initiële kwantitatieve behoeftestelling aangepast? Is gekozen voor minder hoge kwaliteitseisen?
Waarom is er geen marktverkenning naar mogelijke alternatieven uitgevoerd? Kan er niet van de plank worden gekocht? Waarom moet het coute que coute dit project worden? Heeft dit wellicht te maken met eventuele toetreding tot OCCAR (Organisme conjoint de coopération en matière d’armement)? Het management van het deelproject groot pantserwielvoertuig is ondergebracht bij dit Europese samenwerkingsverband. Is toetreding tot OCCAR een impliciete voorwaarde voor deelname aan het PWV-project, aangezien dit project door OCCAR wordt aangestuurd? Hoe verhoudt zich dat met het feit de Kamer uitermate kritisch is met betrekking tot de toetreding tot OCCAR? Wat zijn de consequenties voor eventuele deelname aan dit project als Nederland niet toetreedt? Mevrouw Van ’t Riet vindt het raadselachtig dat in de brief van 9 januari wordt niet meer gesproken over het PWV-project als voorwaarde voor toetreding tot OCCAR.
Beide typen voertuigen – M577 en YPR – bereiken binnen een paar jaar het einde van hun technische levensduur. In de eerste fase worden alleen parate eenheden uitgerust met de nieuwe voertuigen. In de tweede fase, na 2017, zal een deel van de voertuigen doorstromen naar reserve-eenheden. Als de Kamer toestemming geeft voor het project, is er in oktober 2002 een prototype beschikbaar dat tot midden 2004 getest moet worden. De resultaten zullen dan begin 2005 middels een D-brief bekend gemaakt worden. Als alles zonder vertraging verloopt, zal de landmacht dus op zijn vroegst in 2005 over nieuwe pantservoertuigen beschikken, terwijl bijvoorbeeld de Piranha III drie jaar eerder geleverd kan worden. Waarom wordt er niet voor dit type gekozen?
Het groot pantserwielvoertuig moet waar ook ter wereld kunnen worden ingezet: in de woestijn, in bergachtig gebied, op een zachte ondergrond, op sneeuw en op ijs. Het GTK-type weegt 33 ton en is tweemaal zo zwaar als de Piranha. De wielen dreigen vast te lopen in bagger of zachte ondergrond. Mevrouw Van ’t Riet is er vooralsnog niet van overtuigd dat het GTK-type op dit type ondergrond wel uit de voeten kan. Het gewicht van de GTK schijnt samen te hangen met de modulaire bouw. De kuip c.q. de laadbak kan als aparte component aan het voertuig worden gekoppeld, terwijl bij de Piranha III uitgegaan wordt van een integraal systeem. Zo’n systeem heeft voordelen voor het gewicht en bovendien zijn er geen deuren die gesloten hoeven te worden. Is het technisch noodzakelijk te kiezen voor het modulaire systeem? Het technisch risico kan volgens de staatssecretaris als laag worden bestempeld, maar het gaat hier om een nog niet doorontwikkeld model, zodat allerminst zeker is of het project zonder kleerscheuren kan worden voltooid. De problemen concentreren zich rondom het grote gewicht en de manier waarop de GTK is gebouwd. Bovendien mist Artec consortium mogelijk de nodige ervaring bij de bouw van dit soort voertuigen. Hoe ziet de staatssecretaris dat?
Er wordt 1,9 mld. uitgetrokken voor de serielevering van 384 modellen van het type groot pantserwielvoertuig. Dat is een stuksprijs van ongeveer 5 mln. De Piranha kost 2 mln. minder. Hoe is dan de keuze voor GTK te motiveren? Mevrouw Van ’t Riet verzoekt de regering om een open proces in dezen.
De behoefte voor het pantserinfanteriegevechtsvoertuig is verlaagd van 270 naar 200, deels omdat voor opleidingen gebruik gemaakt wordt van voertuigen van parate eenheden. Bijna eenderde deel van deze voertuigen wordt een stuk intensiever gebruikt en dit zal gevolgen hebben voor de gebruiksduur en de exploitatiekosten. Heeft de staatssecretaris hierover nagedacht? Kan zo’n gedeeld gebruik door opleidingen en parate eenheden ook worden toegepast op de kleine en grote pantserwielvoertuigen?
De Fennek is uitontwikkeld en beproefd en de gevraagde offertes zijn inmiddels ontvangen. Gaat het hier om de versie waarvoor nog geen alternatief op de markt is? Is het is eisenpakket voor het licht verkennings-en bewakingsvoertuig (LVB) nog steeds onveranderd hoog of is een knieval gemaakt voor de industrie? Hoe gaat het met de stuksprijs? Is de inzet van Duitse kant nog steeds non-existent? Is er een alternatief? Mevrouw Van ’t Riet stelt zich voor de bij de D-brief de discussie over de Fennek voort te zetten.
De heer Harrewijn (GroenLinks) heeft ten aanzien van zowel het groot als het klein pantserwielvoertuig het gevoel wederom in een soort fuik te zitten, voor het eerste kom je automatisch uit bij de Fennek en voor het tweede bij GTK, terwijl het toch gaat om grote bedragen en men derhalve zou mogen verwachten dat er goed wordt gekeken wat er op de markt beschikbaar is. Is Nederland het enige land dat zodanige eisen stelt dat daarvoor niets op de markt is en derhalve ontwikkeld moet worden? De heer Harrewijn kan zich neerleggen bij een keuze voor de Fennek. Van twee projecten wordt er één gemaakt, dat heeft schaalvoordelen op het gebied reparatie, onderhoud et cetera en leidt standaardisatie. Hij kan echter absoluut niet akkoord gaan met de huidige voorstellen ten aanzien van het groot pantserwielvoertuig en meent dat er nog wel degelijk naar alternatieven gekeken kan worden. Er worden namelijk reeds pantserwielvoertuigen aangeboden die een interessant alternatief kunnen vormen en bovendien voor een prijs die aanzienlijk lager ligt. Het is natuurlijk absurd om eerst 245 mln. in een ontwikkeling te steken en daarna pas naar alternatieven te kijken, dat is de omgekeerde volgorde. De heer Harrewijn meent dat de Piranha IV behoorlijk tegemoet komt aan de gestelde eisen, maar er zal nog wel het een en ander ontwikkeld moeten worden. Waarom dan niet aan de industrie vragen wat daarvoor de prijs c.q. de termijn is?
De brief is optimistisch over het GTK-traject. De betrokken industriële partijen zouden goede ervaring hebben. Dit geldt echter voor pantservoertuigen en niet voor pantserwielvoertuigen. Dat is toch wel een probleem. Wordt het voertuig niet te zwaar voor moeilijke terreinen? Welke ervaringen zijn daarmee opgedaan? Er bestonden ideeën voor een andere voorziening voor de mortiertrekker, namelijk een geïntegreerd systeem in het pantservoertuig. Dat heeft een aantal voordelen. Nu lijkt het alsof deze begrijpelijk wens is weggevallen omdat het geld op is. Misschien zijn de alternatieven zoveel goedkoper dat er geld overblijft om deze wens te realiseren?
De heer Harrewijn wil eerst de alternatieven onderzocht en gepresenteerd zien, voordat hij zijn fiat aan dit project kan geven.
Er zou vóór 5 februari geantwoord moeten worden op de offerte. Geldt die datum nog steeds? Welke consequenties heeft het als die datum niet gehaald wordt?
De heer Harrewijn is blij dat er alleen gezocht wordt naar vervanging van de voertuigen voor parate eenheden, want hij is nog steeds tegen het kopen van spullen om in schuren te zetten.
De heer Van den Doel (VVD) herinnert eraan dat de regering in 1997 in het GTK-project is gestapt voor de ontwikkeling van een nieuw pantservoertuig omdat er op dat moment geen andere types in ontwikkeling c.q. niet direct van de plank te koop waren. Op dat moment was er geen discussie over een Piranha III of een Piranha IV en heeft de Kamer ingestemd met het GTK-project. Dat betekent overigens niet dat de zaak op de automatische piloot is gezet. Er is niet voor niets een DMP-proces waarbij de Kamer telkens een afweging kan maken voor de volgende stap. (DMP: defensiematerieelkeuzeproces). Het is uiteraard belangrijk dat men tijdens dat proces om zich heen blijft kijken of er andere, betere alternatieven zijn, want natuurlijk moet het beste worden gekocht tegen de laagst mogelijke prijs. Dat moet het uitgangspunt zijn. Er komen echter momenten in zo’n proces waarop beslissingen genomen moeten worden die leiden tot ontwikkeling of aanschaf en dan is er geen weg terug. Het GTK-project is vaak geponeerd als het toegangsbewijs tot OCCAR. De heer Van den Doel ziet die verbintenis niet en wil deze ook niet leggen. Er moet een pantserwielvoertuig vervangen worden. Dat gebeurt samen met een aantal landen in een projectorganisatie. Instemming met dit project betekent niet dat daarmee ingestemd wordt met deelname aan OCCAR. Het mag ook geen signaal zijn voor de andere partners in OCCAR dat het Nederlandse parlement wel zal instemmen met toetreding tot die organisatie. De heer Van den Doel vraagt zich af of de spelregels voor de projectorganisatie dezelfde zijn als in het OCCAR-verdrag. Het is met name belangrijk te weten wat de Nederlandse positie is in dat project. In het project worden verschillende fases onderkend. Het gaat allereerst om de vervanging van het kleine pantserwielvoertuig. De VVD kan de keuze voor een aangepaste Fennekversie billijken, zeker met de randvoorwaarde dat het binnen het budget blijft. Deze keuze ligt zeer voor de hand en heeft een aantal grote logistieke en organisatorische voordelen. De derde fase betreft de vervanging van de YPR als pantservoertuig voor de infanterie. Kan de staatssecretaris toelichten waarom in vergelijking met november de aantallen fors zijn afgenomen? De heer Van den Doel vindt het niet gelukkig dat ervoor wordt gekozen om geen reservebestand aan te leggen maar de voertuigen voor de opleiding weg te halen bij de parate eenheden en verzoekt de staatssecretaris nog eens goed naar deze constructie te kijken. Deze wijkt af van hetgeen de afgelopen 40 jaar binnen de landmacht gebruikelijk is geweest en heeft grote nadelen. Ook de mededeling dat voorshands niet wordt gekozen voor een vervanging van de M577 bij de reserveartillerie-eenheden roept vraagtekens op. Dan blijft men dus met een oud voertuig zitten en dat vereist aanvullende inspanningen.
De regering stelt dat zij voor de vervanging van het groot pantserwielvoertuig een marktverkenning gedaan heeft, waarbij ook gekeken is naar andere ontwikkelingen. Wat heeft die marktverkenning opgeleverd? Welke types zijn bekeken en om welke reden zijn die afgevallen? Duidelijk moet worden waarom uiteindelijk gekozen wordt voor voortzetting van en deelname in het GTK-project. De ontwikkelingskosten zijn fors, zeker in vergelijking met de initiële bedragen. Nederland is een volwaardige deelnemer, neemt straks evenveel voertuigen af als de Britten en de Duitsers en zit voor eenderde in het project. Het is daarom onbegrijpelijk dat de Nederlandse industrie slechts voor 85% gecompenseerd krijgt. Kan de staatssecretaris dat nader toelichten?
Ook is niet duidelijk waarom de beproeving twee jaar moet duren. In 2005 komt er dan een D-brief. Voordat er gesproken kan worden van productie en invoering in de organisatie is het dan misschien wel 2007/2008 of nog later, terwijl de eerste YPR’s in feite al lang vervangen zouden moeten zijn. Kan er ook nog ingegaan worden op de personele consequenties van het hele project?
De heer Timmermans (PvdA) sluit zich aan bij de inmiddels gestelde vragen en wil zijn inbreng concentreren op GTK. De vervanging van de YPR’s en de M577’s is dringend noodzakelijk omdat met de huidige munitie dwars door deze voertuigen heen geschoten kan worden. Het proces is niet pas vandaag begonnen, de Kamer heeft in het verleden daarin steeds een rol gespeeld en de staatssecretaris en zijn voorganger bij de verschillende stappen het groene licht gegeven.
Uit de stukken over de wordingsgeschiedenis van het project komt het beeld naar voren van een voetbalveld met doelpalen op rails die voortdurend worden verzet: andere aantallen, een andere inkleding, andere bedragen et cetera. De ontwikkelingskosten bijvoorbeeld gaan van 75 mln. ineens naar 245 mln. Dat is nogal geen verandering! En terwijl de YPR’s eerst vervangen moesten worden door GTK, wordt nu gesteld dat de verkenningseenheden ook door Fennek of een soortgelijk type kunnen worden vervangen.
De heer Timmermans meent dat hierdoor het commitment aan het project wel verzwakt wordt. Als er nu wél alternatieven zijn die voldoen aan de gestelde eisen en bovendien een stuk goedkoper zijn, is de regering verplicht een en ander heel zorgvuldig te bekijken. In de brief wordt echter de indruk gewekt dat er slechts marginaal getoetst is en niet heel zorgvuldig en gedetailleerd gekeken is naar het unrequested proposal van Piranha. Op welke manier is dat gebeurd en tot welke conclusies is men gekomen?
In de verkenningseenheden bijvoorbeeld kan Fennek overnemen wat eerst aan GTK was toebedacht. Fennek heeft echter op een aantal punten heel andere technische kwalificaties en is minder bepantserd dan GTK. De redenering is dat Fennek sneller is en zijn veiligheid uit andere factoren haalt. Een dergelijke redenering kan natuurlijk net zo goed worden opgebouwd voor een alternatief voor GTK. De Piranha biedt wellicht minder bescherming maar is misschien ook sneller en lager en haalt daaruit zijn beschermingsgraad. De heer Timmermans meent dat er tevoren helderheid over dit soort zaken moet bestaan. En wie zegt dat bijvoorbeeld Renault geen prachtig alternatief heeft?
De heer Timmermans sluit zich ook aan bij de vragen over het schuiven met voertuigen in fase 3 voor opleidingsdoeleinden. Dat kan in de praktijk een groot probleem worden. Stel dat er wordt meegedaan aan een grote Europese operatie waarbij voldaan moet worden aan het aangegane commitment en alle voertuigen nodig zijn. Dan zijn er geen voertuigen meer zijn om mensen op te leiden en dat is een zeer onwenselijke situatie. Kan de staatssecretaris ook toelichten waarom er weer gekozen is voor getrokken mortieren? Voor de bediening van het mortier moet men namelijk onder pantser uit en dat betekent een groter risico voor de desbetreffende militairen. Bovendien is een getrokken mortier een stuk langzamer dan een mortier op een affuit en kan een operationeel probleem veroorzaken. Het is ook de vraag of de lagere snelheid van GTK niet moet worden gezien als een probleem ook voor een aantal van de typen voertuigen die men wil gaan ontwikkelen voor eenheden die heel nauw met manoeuvre-eenheden samenwerken. Kan GTK dat wel? De heer Timmermans heeft grote twijfels over het nut van OCCAR. Hij vindt het een te kleine stap en bovendien een stap in de verkeerde richting omdat hij vermoedt dat de Nederlandse positie erg zwak zal zijn en wil de discussie over OCCAR volstrekt los zien van de discussie over GTK.
De heer Van der Knaap (CDA) merkt op dat het gaat om een investering van 3,6 mld. en meent dat men bij dat soort bedragen niet zorgvuldig genoeg kan zijn. Er zijn terecht een aantal kritische vragen gesteld. In de B/C-brief wordt gesteld dat de kwantitatieve behoefte van het aantal pantserwielvoertuigen opnieuw is bijgesteld. In de eerste jaarrapportage gaat het van 800 naar 870 en in de tweede jaarrapportage wordt het neerwaarts bijgesteld naar 792. Wat is de reden daarvoor? Bovendien komt de vervanging van bergingsvoertuigen waarvan in de eerste rapportage melding wordt gemaakt, in de tweede jaarrapportage niet meer aan de orde. Betekent dit dat de bergingsvoertuigen niet meer worden vervangen en wat zijn daarvan de consequenties? Het is ook belangrijk dat de staatssecretaris de oorzaak van de overige bijstellingen toelicht, zoals bijvoorbeeld het optrekken van het aantal klein pantserwielvoertuigen van 200 naar 208. Het aantal groot pantserwielvoertuigen wordt neerwaarts bijge- steld van 400 naar 384 door het niet vervangen van de bij reserve artillerie-eenheden ingedeelde M577’s. Waarom werd die vervanging in de eerste jaarrapportage wél van belang geacht?
De belangrijkste verlaging betreft het aantal pantsergevechtsvoertuigen van 270 in de eerste rapportage naar 200 nu. De nu afgevallen 70 voertuigen waren nodig voor opleidingen en deze opleidingen vinden nu plaats met de voertuigen van de parate eenheden. Dat betekent dat de inzet voor de parate eenheden zal worden beperkt. Wat zijn de consequenties voor de levensduur en exploitatie nu er vaker met deze voertuigen zal worden gereden omdat zij voor opleiding worden gebruikt? Het lijkt erop dat door deze vermindering het project binnen het budget blijkt, maar heeft wel nadelige consequenties voor inzet en gebruik van deze voertuigen.
Opmerkelijk is dat voor de aanschaf van het klein pantserwielvoertuig wordt ingezet op de Fennek. De heer Van der Knaap vindt dat onzuiver omdat ten aanzien van de Fennek de D-brief nog moet komen. Nu heeft de Kamer geen gelegenheid gekregen om naar alternatieven te kijken. Eerst moet de procedure voor het LVB-project worden afgerond. Dat kan leiden tot de consequentie om voor het deelproject klein pantserwielvoertuigen aansluiting te zoeken bij Fennek. Daarvoor dient echter eerst de D-brief in de Kamer te worden afgerond.
In de B/C-brief wordt geen melding gemaakt van een vergelijking van GTK met alternatieven die er nadrukkelijk zijn. De heer Van der Knaap wil op dit moment geen enkel pleidooi houden voor de genoemde alternatieven, maar is wel van mening dat uit een vergelijkend onderzoek moet blijken dat Defensie terecht kiest voor participatie aan het GTK-project. Waarom is niet dezelfde weg bewandeld als bij de aanschaf van de wissellaad-systemen waar de producenten met elkaar in competitie treden en op basis van beproeving van de onderscheiden prototypes zal worden besloten welk systeem het uiteindelijk wordt? In de brief wordt niet gesteld dat Nederlandse participatie aan het GTK-project voorwaarde is voor deelname aan OCCAR. Dat betekent dat Nederland niet vanwege internationale afspraken kan worden belemmerd alternatieven te onderzoeken. De heer Van der Knaap meent dan ook dat de staatssecretaris pas nadat de Kamer is geïnformeerd over de resultaten van onderzoek naar alternatieven, afspraken over het vervolgtraject kan maken. Kan de staatssecretaris de Kamer ook informeren over de stand van zaken met betrekking tot OCCAR?
Antwoord van de regering
De staatssecretaris stelt dat de diverse stappen besproken zijn met de Kamer. Het DMP-proces is o.a. opgezet om te bereiken dat de Kamer per fase wordt geïnformeerd over de stand van zaken en dan kan aangeven wat zij ervan denkt. Tegen die achtergrond worden de tussenrapportages aan de Kamer gezonden en uit de behandeling daarvan worden consequenties getrokken voor de verdere voortgang. Kamer en regering samen hebben een bepaalde lijn ingezet en die lijn wordt gevolgd totdat wordt vastgesteld dat een en ander fout gegaan is. Het houdt ook in dat men zich bij het kiezen van een bepaalde lijn bewust dient te zijn van de consequenties bijvoorbeeld in internationale context. Als er met bepaalde landen afspraken gemaakt worden over plannen, studies et cetera, is dat niet helemaal vrijblijvend. Daarmee loop je echter niet in een fuik omdat ieder keer opnieuw gekeken wordt hoe het ingezette proces loopt. Dat houdt ook in dat er niet tegen iedere prijs wordt doorgegaan in dit soort projecten.
Een tweede voordeel van het DMP-proces is dat men gedwongen wordt aan de hand van informatie die gaande het proces wordt vergaard, telkens opnieuw te bezien of de planningen en de verwachtingen nog steeds adequaat zijn. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat het voertuig dat je zoekt,
zodanige eigenschappen heeft dat je daardoor tot andere aantallen komt. Een van de voordelen van een studieproces in twee fasen is dat getallen verwachtingen ten aanzien van prijzen kunnen veranderen. In 1997 is ervoor gekozen om te kijken naar aansluiting bij het toenmalige Frans-Brits-Duitse project. Er is echter wel degelijk rondgekeken, niet alleen door Nederland maar ook door onze partners in dit dossier en Nederland heeft daarbij ook de Duitse gegevens betrokken. Er is een groot aantal alternatieven bekeken: Fuchs, in standaarduitvoering en in extra pantseruitvoering, Steyr, GIAT VAB, Mowag Piranha III en Piranha IV, BTR-80A, Patria en AMV 2000. Er was dus wel degelijk vergelijkingsmateriaal. Het was echter niet mogelijk om aan andere industrieën zeer gedetailleerde gegevens te verstrekken vanwege het feit dat er bij dit project geharmoniseerd wordt samengewerkt met een aantal landen. Een en ander heeft geleid tot de conclusie dat de weg die nu wordt voorgesteld, nog steeds de juiste is.
Op het moment dat de behoeftestelling plaatsvond en de discussie over GTK-samenhang speelde, waren er op korte termijn geen alternatieven beschikbaar c.q. te verwachten.
De brief van 9 januari 2001 (26 396, nr. 6) betreft een weergave van de studie en de studieresultaten van de deelprojecten klein en groot pantserwielvoertuig. Terzake van het infanteriegevechtsvoertuig is in deze brief alleen een actualisering van de kwantitatieve behoefte aan de orde. Het klein pantserwielvoertuig kan worden ingevuld door de Fennek, aangepast aan de specifieke taak van dat voertuig. Als de Kamer zich daarin kan vinden, zullen de resultaten van de verwervingsvoorbereiding worden meegenomen bij het LVB-project. Als besloten wordt de Fennek te kiezen, wordt daarmee automatisch op die mogelijkheid ingezet en kan later niet weer de discussie geopend worden over alternatieven. De desbetreffende besluitvorming komt echter aan de orde bij de D-brief. Voor het groot pantserwielvoertuig is inderdaad het voorstel voor GTK aan de orde. De staatssecretaris merkt op dat hij GTK ook zou hebben voorgesteld als er geen sprake was geweest van OCCAR; «ja» zeggen tegen GTK betekent niet automatisch dat Nederland zal deelnemen aan OCCAR. Dat verdrag behelst een aparte weg. De staatssecretaris zegt toe om de betrokken landen expliciet te melden dat men uit de Nederlandse deelname aan GTK niet mag concluderen dat Nederland zal deelnemen aan OCCAR.
In 1997 was er sprake van een behoefte aan 800 voertuigen in fase 1. In fase 1A is voor 210 voertuigen een keuze gemaakt voor het groot pantserwielvoertuig. Voor de overige 590 is toen nog geen voorkeur uitgesproken. Inmiddels is er wat meer bekend over invulling daarvan. In de brief van 13 november (26 396, nr. 4) wordt gesproken over een geactualiseerde behoefte van 384. Dit is inclusief de 210 voertuigen waarvoor aanvankelijk al een keuze was gemaakt en inclusief de 25 bergingsvoertuigen. Dit aantal wijkt dus inderdaad af van wat in het verleden aan de orde was. Dat heeft ook te maken met nieuwe informatie en nadere studies. Er wordt binnen de Koninklijke landmacht op dit moment nog een studie verricht naar o.a. de wijze van inzet, organisatie en omvang van de reserve artillerie-eenheden. Vooralsnog zullen 24 stuks M577’s die bij die eenheden zijn ingedeeld, niet worden vervangen. Binnen de Koninklijke landmacht wordt op dit moment uitgegaan van mortiertrekkers, maar de keuze tussen een mortiertrekker of een voertuig met een ingebouwde mortier zal pas aan de orde komen bij de vervanging van de huidige bij de KL ingedeelde mortieren. Dat wordt een separaat DMP. Zeker gesteld is dat het GTK-voertuig beide opties kan bieden. Ook hier is GTK een aanknopingspunt voor het een of het ander. De bescherming van het militaire personeel zal natuurlijk bij die verdere invulling aan de orde moeten komen.
Bij het infanteriegevechtsvoertuig wordt ervan uitgegaan dat bij de opleiding gebruik zal worden gemaakt van voertuigen die ingedeeld waren bij de reservecompagnieën van de drie parate infanteriebataljons. In het kader van de Defensienota zullen deze echter paraat gesteld gaan worden. Dat betekent dat er voor opleidingen geen voertuigen van een reserve-eenheid beschikbaar zullen zijn en dat heeft consequenties. Er is binnen de KL gekeken naar de mogelijkheid om extra voertuigen aan te schaffen voor opleidingen, doch men heeft gekozen voor het gebruikmaken van geavanceerde simulatoren en van voertuigen van operationele eenheden, hoewel dat misschien niet de meest ideale situatie is. Er is natuurlijk ook sprake van een financieel element. Bij de B-brief zal uitgebreidere informatie worden verstrekt.
Ook in Duitsland is de Fennek nog steeds in beeld, maar staat niet in de eerste range van aanschaf. Daarover vindt uiteraard contact plaats met Duitsland. Bovendien passen de bedragen uit de thans voorliggende offertes binnen de zowel in Nederland als in Duitsland geplande bedragen. Dat ziet er positief uit. De Kamer zal daarover nader geïnformeerd worden.
Als redenen voor aansluiting bij het internationale GTK-project zijn te noemen: een vroegtijdig stadium van internationale samenwerking en afstemming van functionele eisen. Bovendien komt het Nederlandse bedrijfsleven dan niet in een compensatie- maar in een participatiesituatie terecht. Destijds is ook gekozen voor het GTK-project omdat de internationale eisen aansloten bij de Nederlandse eisen en er geen reeds ontwikkeld of nagenoeg ontwikkeld alternatief voorhanden was. Bovendien zijn samenwerking en standaardisatie van belang, niet alleen in Nederland zelf maar ook voor de samenwerking met Duitsland. Participatie levert ook inzicht in ontwikkeling en productie, terwijl de prijs voor het basisvoertuig destijds tot stand gekomen is door middel van concurrentiestelling. De eerste offertes gingen fors boven het budget, maar door stevig onderhandelen is de zaak binnen het budget gebracht zonder dat daarvoor concessies gedaan zijn aan de wensen.
Budgetten moeten realistisch zijn en worden aangepast aan de prijsontwikkelingen, maar men heeft ook te maken met hetgeen er in de markt gaande is en welke mogelijkheden er zijn. Natuurlijk kan met niet op zien komen spelen, er moet realistisch geraamd worden. Een cultuur waarbij verondersteld wordt dat er straks wel extra geld bijkomt, is niet de meest zorgvuldige manier van opereren. Daarover kan verder gesproken worden bij het DMP-proces.
Voor ontwikkelingskosten wordt een bedrag genoemd van 245 mln. terwijl er eerst gesproken werd over 75 mln. Dat bedrag was afgestemd op onze deelname als vierde land naast Frankrijk, Duitsland en Engeland, alsmede op een minderheidsbelang is dat project. Bovendien was in die situatie sprake van een ontwikkeling van slechts twee versies, namelijk de command post en de armoured personel carrier. Inmiddels hebben de Fransen zich teruggetrokken en doet Nederland mee op gelijkwaardige basis. Dat heeft consequenties voor de kosten en bovendien gaat het om een ontwikkeling van zes versies, mede gezien de Nederlandse behoefte. Nederland is inderdaad later ingestapt met alle consequenties van dien. De industrie is niet ontevreden over het compensatiepercentage van 85, bovendien kan er in de toekomst sprake zijn van positieve ontwikkelingen. De staatssecretaris wijst erop dat de offerte geldig is tot 5 februari. Als voor die tijd niet besloten wordt, kan niet meer aangehaakt worden aan hetgeen nu op tafel ligt. Of er daarna nog mogelijkheden zijn, is niet te voorspellen. Het zou kunnen betekenen dat Nederland niet op deze manier aan GTK kan meedoen, wat niet wegneemt dat Nederland later misschien nog wel een GTK kan kopen. Het betekent ook dat dan het traject van alternatieven moet worden ingegaan, waarvan de consequenties op dit moment niet precies te overzien maar in ieder geval omvangrijk zijn.
Er is inderdaad sprake van een ongevraagde aanbieding van de Piranha. Die ongevraagde aanbieding is niet gebaseerd op geaccordeerde eisen van het groot pantserwielvoertuig. Dat is dus een probleem, want voor een vergelijking is dat wel noodzakelijk. Wanneer een dergelijke vergelijking niet gemaakt kan worden, kan ook niet gezegd worden dat het past of bijna past. Bovendien is duidelijk dat er bij RDM ten minste twee forse problemen zijn met de Piranha: de ballistische bescherming en het wapenstation, die in ieder geval niet voldoen aan de geldende eisen. Het laadvermogen zou bij Piranha ook 8 ton zijn. Als echter rekening gehouden wordt met de gevraagde beschermingsgraad, betekent dit een gewichtsverhoging. Ook het plaatsen van een geschikt wapenstation heeft consequenties. Dat geldt eveneens voor plaatsing van voertuiggebonden systemen. Wanneer bovendien gekeken wordt naar personeel en uitrusting, is de conclusie van de KL dat er sprake zal zijn van geen of zelfs een negatief laadvermogen. Vooral hetgeen de Piranha niet heeft, wat eraan zou moeten worden toegevoegd en de gewichtseffecten daarvan, leiden tot de conclusie van het negatieve laadvermogen. Aanpassingen zijn niet gratis. Als er prijzen genoemd worden voor de Piranha, moet wel rekening gehouden worden met alle elementen die wél in de GTK en niet in de Piranha zitten en bovendien zal er bij de Piranha sprake zijn van ontwikkelingskosten. Dit alles leidt tot de veronderstelling dat er niet zo’n groot prijsverschil is als nu gesuggereerd wordt.
Bovendien is het van belang erop te wijzen dat het eerste prototype van de Piranha IV pas binnenkort verwacht kan worden. De suggestie dat er al een volledig uitontwikkelde Piranha IV is, klopt dus ook niet. Een keuze voor Piranha houdt ook in dat er geen sprake is van samenwerking in Europees verband, geen standaardisatie en geen interoperability in het kader van het Duits-Nederlandse legerkorps, terwijl de bedrijven binnen Artec hebben de nodige ervaring op dit gebied. Ten slotte wijst de staatssecretaris erop dat wanneer er voor Piranha wordt gekozen, Defensie dus launching customer is. Een en ander heeft geleid tot de conclusie dat de Piranha geen alternatief is.
Het is volgens de industrie wel degelijk mogelijk de GTK op allerlei soorten terreinen in te zetten vanwege de automatische bandendruk-installaties. Artec heeft inmiddels een demonstrator gebouwd, waarmee terzake van de terreinwaardigheid positieve ervaringen zijn opgedaan. Bij de bescherming gaat het om een dakbescherming tegen bomb blatts en fragmenten van 155 mm artilleriegranaten, om een bodembescherming tegen een aantal mijnen waaronder antitankmijnen, om een rondombescherming tegen 14,5 mm projectielen en een frontale bescherming tegen 35 mm projectielen.
Een lager aantal voertuigen heeft natuurlijk personele consequenties. Aan de consequenties voor opleiding en onderhoud zal uitgebreid aandacht besteed worden in de volgende fase.
Nadere gedachtewisseling
Mevrouw Van ’t Riet (D66) meent dat de staatssecretaris op een te gemakkelijke manier de Piranha van tafel veegt. De Kamer heeft inderdaad in de tot de nu toe gevolgde procedure in allerlei fasen toestemming gegeven. Mevrouw Van ’t Riet kan echter op dit moment geen toestemming geven om de ontwikkelingsfase in te gaan. Misschien is het beter om straks van de plank te kopen; 2007 is immers nog ver weg. In de tussentijd zijn allerlei onderzoeken en vergelijkingen mogelijk. Kan het proces van eisen niet zodanig openbaar gemaakt worden dat een vergelijking mogelijk is tussen bestaande systemen en wat Defensie wil? Compensatie is natuurlijk een probleem, maar de industrie wil geen compensatie maar participatie.
De heer Harrewijn (GroenLinks) vindt het een probleem dat alternatieven afgewezen worden op gronden die de Kamer niet kent. Over de beschermingseisen bijvoorbeeld wordt in de A-brief alleen in algemeen- heid iets gezegd. Het is natuurlijk niet juist om de eisen niet door te geven aan de industrie en dan het aangeboden alternatief af te wijzen omdat het niet aan de eisen voldoet. Er moet gekeken worden of andere aanbieders ook aan de eisen kunnen voldoen en tegen welke prijs. Misschien moeten de eisen bijgesteld worden. De Amerikanen bijvoorbeeld kopen een paar duizend Piranha’s III en ook de Canadezen zijn geïnteresseerd in de aanschaf van de Piranha. Het is toch niet zo dat zij zo onvoorzichtig zijn met hun mensen! Misschien zijn andere alternatieven beter, maar het kan niet zo zijn dat Nederland volledig afhankelijk is van de GTK. Laat de industrie een aanbod doen en als men niet aan de eisen kan voldoen, is de heer Harrewijn bereid zich te laten overtuigen, echter niet op voorhand! Hij kan dan vooralsnog niet instemmen met de ontwikkelingsfase en het bedrag van 245 mln.
De heer Van den Doel (VVD) hecht aan een zo transparant en open mogelijke behandeling. De aanbieder van de Piranha moet duidelijk weten waarom bepaalde typen afvallen. Het belangrijkste punt betreft het beschermingsniveau. Als de Piranha daaraan moet voldoen, betekent dat extra gewicht en extra kosten en valt men alsnog uit de boot volgens de staatssecretaris. De heer Van den Doel wil deze uitleg van de staatssecretaris leggen naast de door RDM verstrekte gegevens. RDM zegt namelijk dat er sprake is van een beschermingsniveau van 14,5 mm en van mijn-bescherming tegen 8 kg antitankmijn. Met andere woorden RDM suggereert wel aan de eisen te voldoen. Kan de staatssecretaris dat weerleggen?
De heer Timmermans (PvdA) wijst erop dat het verslag van dit overleg een samenvatting behelst van de gemaakte opmerkingen. Gelet op de complexiteit en het recht op het gefundeerd kunnen weerleggen van een zij het ongevraagd aanbod op basis van afvinken van eisen waaraan men niet voldoet, verzoekt hij de staatssecretaris schriftelijk vast te leggen wat hij mondeling heeft opgesomd. Op die manier ontstaat helderheid of er wel of niet een alternatief beschikbaar is. Voor alle duidelijkheid moet worden opgemerkt dat er niets op de plank ligt.
De heer Timmermans acht het een punt van zorg dat bij het GTK-project Nederland in de verhouding met de Britten en de Duitsers dreigt niet bepaald de sterkste partij te worden en vraagt daarvoor speciale aandacht. Door schaalverschillen zal de afhankelijkheid van de Duitse en Britse landmacht van GTK altijd veel kleiner zijn dan die van de Nederlandse landmacht.
De heer Van der Knaap (CDA) hoopt dat de D-brief met betrekking tot een ordentelijke afronding van het Fennekproject spoedig komt. Ten aanzien van het GTK-project bouwt de staatssecretaris een redenering op die niet getoetst kan worden door de Kamer. Wat zegt de fabrikant van de gegevenheden waarvan de staatssecretaris uitgaat? Klopt dat allemaal?
Het is veel beter als op basis van een objectieve vergelijking daadwerkelijk gekozen kan worden voor het beste product tegen de laagst mogelijke prijs en als dat de GTK is, is dat de GTK. De heer Van der Knaap is daarvan op dit moment echter nog niet overtuigd. Het is noodzakelijk dat de staatssecretaris het desbetreffende materiaal zo snel mogelijk verstrekt en zo lang dat er niet is, kan de heer Van der Knaap niet instemmen met het vervolgtraject.
De staatssecretaris meent het geen probleem is om de Kamer de gevraagde informatie schriftelijk te doen toekomen. Hij zou het echter uiterst spijtig vinden als door deze procedure de datum van 5 februari zou verlopen.
Het principiële element van deze discussie moet in de evaluatie van het DMP aan de orde komen. In een proces dat jaren bestrijkt, kan men namelijk niet vrijblijvend een traject ingaan en dan vervolgens een commerciële onderhandeling tussen koper en aanbieder op een verkeerde plaats voeren. De Kamer moet ervan uitgegaan dat de door Defensie aangereikte gegevens betrouwbare zijn. De staatssecretaris vindt het heel vervelend als hij moet onderhandelen met een onzichtbare partner. Als er ooit besloten is om in een internationaal consortium te gaan werken, betekent dat automatisch dat je daardoor een aantal gegeven niet naar buiten kunt brengen. Dat is de consequentie van de ooit gemaakte keuze zoals dat ook is gebeurd in de richting van GTK.
Brief van de staatssecretaris van de staatssecretaris van Defensie d.d. 13 november 2000 inzake wissellaadsysteem 165 kN (27 400-X (nr. 21)
Brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 4 december 2000 inzake de actuele stand van zaken van het project Remotely Piloted Vehicle (gedrukt als aanhangsel bij de Handelingen 340)
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Harrewijn (GroenLinks) kan instemmen met de voorgestelde invulling van het project wissellaadsysteem 165 kN. Het verbaast hem dat andere landen hiervoor geen belangstelling hebben. Hoe verhoudt dit zich tot het buitenland?
Ook hier is sprake van bepaalde fuikelementen. In dit geval kan het aantal niet neerwaarts worden bijgesteld, omdat anders opnieuw het traject van Europese aanbesteding moet worden ingegaan wat veel te veel tijd kost. Het is natuurlijk heel creatief om de overcapaciteit civiel te gaan inzetten, maar hoe vindt dat dan plaats?
Ook hier kan men straks toe met minder personeel, maar wordt er werkelijk op personeelslasten bespaard?
Om de Sperwer hangt een sfeer van knulligheid. Er is nog steeds geen bewijs van luchtvaardigheid en wat wordt er verstaan onder inzetten in een restricted area? Kan de Sperwer alleen in Polen en Frankrijk vliegen en niet in Nederland? Welke technische verbeteringen zijn er nog nodig? Hoe kan in de toekomst wat bij dit proces gebeurd is, voorkomen worden?
De heer Van den Doel (VVD) kan instemmen met de voorstellen inzake het wissellaadsysteem. Er worden nu vijf firma’s verder bekeken, terwijl het er meestal twee of drie zijn. Waarom zijn het er nu vijf en heeft de
Canadese firma een logistieke ondersteuning in Europa?
Welke lessen heeft de defensieorganisatie getrokken uit het RPV-project?
Dit project verdient immers geen schoonheidsprijs en onderstreept nog eens dat Nederland niet altijd vooraan hoeft te staan als het erom gaat bepaalde systemen te ontwikkelen.
Een Nederlandse leverancier die in het kader van de compensatie mee zou doen, is eruit gevallen. Welke Nederlandse leverancier is daarvoor in de plaats gekomen?
De heer Timmermans (PvdA) voorspelt dat de komende jaren wereldwijd bij defensie de grootste veranderingen zullen plaatsvinden in de logistieke keten. Daar moet dan ook de winst gehaald worden en in die zin in de invoering van een wissellaadsysteem een belangrijk onderdeel. Gelet op de eisen, blijkt het toch een voertuig te zijn dat in de civiele markt niet terechtkan. In de praktijk gaat het om een echt militair voertuig. Dat relativeert de op zichzelf goede keuze voor een Europese aanbesteding. Er is uiteindelijk gekozen voor een voertuigkwalificatie, onafhankelijk van het feit of het nu over de weg of in het veld rijdt. Zou het niet veel kosten- efficiënter zijn om een knip aan te brengen tussen voertuigen die alleen maar over de weg zullen rijden en voertuigen die in het veld moeten rijden, ook al zullen de goederen dan ergens moeten worden overgeladen?
Het RPV-project vormt het mooiste bewijs dat je wat vliegt bij de luchtmacht moet onderbrengen en de landmacht niet moet laten hobbyen met vliegtoestellen want dan gaat het fout.
Nederland wilde een RPV-vliegtuig dat meer kon dan het RPV-vliegtuig dat door de Franse firma Sagem was ontwikkeld, met het gevolg dat het zwaarder werd waardoor er problemen zijn ontstaan. Waarom moet Nederland een RPV-vliegtuig hebben dat moet kunnen dienen in een divisievak?
De heer Van der Knaap (CDA) is ten aanzien van het wissellaadsysteem een stuk enthousiaster dan ten aanzien van de pantserwielvoertuigen. Hier is inderdaad sprake van concurrentie en van een beproeving van de verschillende prototypes en dat zal leiden tot een optimale prijs-kwaliteitverhouding.
DAF zegt indertijd te hebben afgehaakt omdat Defensie de eisen keer op keer bijstelde. Kan de staatssecretaris uitleg geven over dat proces? Bij het eerste AO over de Sperwer heeft de Kamer aangegeven dat het verstandig zou zijn om verschillende fabrikanten dit product te laten ontwikkelen. De heer Van der Knaap vraagt zich af of uit het bijna debacle van dit project niet de les getrokken moet worden dat het beter is met twee of drie fabrikanten zaken te doen in plaats van met één?
Mevrouw Van ’t Riet (D66) vraagt waarom het operationeel niet aanvaardbaar is om het aantal wissellaadsystemen naar beneden bij te stellen en waarom geen enkel ander NAVO-land een vergelijkbare behoefte heeft.
Inzake de Sperwer vraagt mevrouw Van ’t Riet zich af of de Luchtvaartwet en de milieuvergunning zijn aangepast en waarom er nu nieuwe technische eisen zijn gesteld? Wanneer zullen de technische tekortkomingen zijn verholpen en kan er worden gecertificeerd?
Is het juist dat Sagem in april 2001 gelijktijdig met twee vliegtuigen vanuit één grondcontrolestation zal vliegen? Wanneer vindt de overdracht plaats en is er sprake van toepassing van sancties?
Antwoord van de regering
De staatssecretaris bevestigt dat in de toekomst logistieke systemen erg belangrijk zullen zijn.
Een aantal firma’s hebben belangstelling getoond voor het project wissel-laadsysteem 165 kN. Zoals bekend is DAF afgehaakt, omdat men van mening was dat de basisconfiguratie te ingrijpend gewijzigd moest worden. Er zijn op dit moment nog vier aanbieders over, waardoor het bijbehorende bedrag ook zal dalen. Volvo heeft afgehaakt met het argument dat er sprake is van een te langzame terugverdientijd van de investering.
Er is uitgebreid nagegaan of er in de ons omringende landen nog belangstelling is om ook zo’n voertuig aan te schaffen teneinde misschien goedkoper te kunnen uitkomen. Met name met Duitsland is heel intensief overleg gevoerd. Gebleken is dat men óf net nieuwe voertuigen van een ander concept heeft aangeschaft óf nog niet aan vervanging toe is. Mogelijkerwijs komen er momenten waarop het interessant kan zijn de voertuigen civiel in te zetten binnen de daarvoor geldende regelgeving. Een en ander is nog niet verder uitgewerkt.
De staatssecretaris bevestigt dat de personele behoefte in relatie tot deze functie aangepast wordt.
Het is uiteraard noodzakelijk dat de gekozen leverancier in staat is logistieke ondersteuning te bieden. Dat zal uiteraard worden gecheckt. In het operatiegebied zal gewerkt worden met het voorliggende type. Vanwege de noodzaak tot overladen en de wens voor een integrale benadering zowel op weg naar als in het operatiegebied is er niet gekeken naar een knip. In het kader van dit project heeft wel de CDV-toets plaatsgevonden. Niet alleen op basis van de eisen die aan het voertuig gesteld moeten worden, maar vooral met het oog op de inzet ervan, de bemanning, de momenten waarop en de omstandigheden waaronder het voertuig moet worden ingezet, is de conclusie getrokken dat er wel degelijk met eigen systemen en eigen mensen gereden moet worden. De staatssecretaris zegt toe de Kamer hierover schriftelijk te informeren, terwijl over out sourcing en public privat partnership een separaat stuk zal verschijnen.
RPV is inderdaad geen mooi project geweest. Er is wel een keuze gemaakt waarbij ook concurrentiestelling heeft plaatsgehad. Er is gekozen voor Sagem. Vervolgens zijn er additionele eisen geformuleerd. Dat station is gepasseerd. Daaruit kunnen hooguit lessen getrokken worden voor de toekomst. Het is natuurlijk altijd een interessante discussie, waarbij het gaat om wat er op de markt is en de eisen de je stelt. Moeten de eisen daaraan aangepast worden of moeten er iets nieuws worden ontwikkeld; een en ander gelardeerd met de discussie over compensatie/participatie? Sagem Nederland en de desbetreffende onderaannemer konden het op een gegeven moment niet meer met elkaar vinden, hetgeen ertoe geleid heeft dat Sagem Nederland op een andere manier door Sagem in het bedrijf geïncorporeerd is. Er zijn nu definitieve afspraken gemaakt. De eerste mijlpaal is gehaald, het voorlopige bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven en er kan met één vliegtuig vanuit één grondcontrolestation gevlogen worden in de restricted area in Nederland. Dat heeft alles te maken met waar men wel en niet mag vliegen, maar het betekent niet dat het vliegtuig straks niet operationeel kan worden ingezet. De overdracht van de complete systemen 2 en 3 zal in maart 2001 plaatsvinden. De volgende mijlpaal – twee vliegtuigen gelijktijdig vanuit één grondstation – zal naar verwachting in de zomer van 2001 aan de orde zijn. Er is dus sprake van een kleine verschuiving, maar er wordt nog steeds van uitgegaan dat eind 2001 de zaak operationeel kan zijn. De boeteclausules zullen worden toegepast als een en ander eind van het jaar niet operationeel is. Om de voortgang niet verder te irriteren, is het voorlopig beter goede afspraken te maken. De boeteclausule blijft echter wel boven de tafel hangen.
Het is inderdaad de bedoeling dat het RPV-vliegtuig moet kunnen dienen in een divisievak. Wanneer een en ander in een bredere Europese context wordt bekeken, komt zo’n capaciteit in een geheel ander daglicht te staan en draagt bij aan een bredere Europese capaciteit.
De staatssecretaris zal de Kamer schriftelijk informeren over de compensatie.
De voorzitter van de commissie, Valk
De griffier van de commissie, De Lange
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.