Brief staatssecretaris over een aantal recente ontwikkelingen op het gebied van jeugdparticipatie bij beleidsontwikkeling - Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2001-2004

Deze brief is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 27410 - Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2001-2004.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2001-2004; Brief staatssecretaris over een aantal recente ontwikkelingen op het gebied van jeugdparticipatie bij beleidsontwikkeling 
Document­datum 10-10-2000
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST48432
Kenmerk 27410, nr. 2
Van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2000–2001

27 410

Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2001–2004

Nr. 2

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 oktober 2000

Met mijn brief van 23 februari jl.(kenmerk DJB/APJB-2021970) heb ik u geïnformeerd over de kaders voor het jeugdparticipatiebeleid en over mijn voornemen tot oprichting van de Commissie Jeugdparticipatie. In het daarbij gevoegde werkdocument «Jeugdparticipatie–Overzicht van initiatieven» heb ik ook andere initiatieven van rijk, provincies en gemeenten op het gebied van jeugdparticipatie beschreven. Ter voorbereiding op het Algemeen Overleg over jeugdparticipatie, op 18 oktober a.s., informeer ik u bij deze over een aantal recente ontwikkelingen. Ik wil u met onderstaande informatie uiteenzetten hoe vanuit mijn departement wordt getracht jeugdigen te betrekken bij het beleid en te bevorderen dat jeugdparticipatie een facet wordt van alle beleid dat gevoerd wordt ten behoeve van kinderen en jongeren. In de Welzijnsnota 1999–2002 heb ik uiteengezet hoe ik participatie en toegankelijkheid van voorzieningen wil bevorderen. Jeugdparticipatiebeleid vormt daarbij één van de kernthema’s. Overigens heb ik in de Welzijnsnota aangegeven dat rijk, provincies, gemeenten en uitvoerende instellingen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de versterking van de eigen inbreng en de versterking van de maatschappelijke positie van jeugdigen.

  • 1. 
    Implementatie BANS

De overheden hebben in het kader van het Bestuursakkoord-Nieuwe-Stijl een gezamenlijke visie op het jeugdbeleid vastgesteld in de vorm van vijf criteria voor het jeugdbeleid. Het eerste criterium is dat beleid gemaakt moet worden mét jeugdigen en hun opvoeders en niet over hun hoofden heen. Rijk, IPO en VNG ondernemen diverse activiteiten om te zorgen dat deze visie op jeugdbeleid ook daadwerkelijk door alle overheden wordt geïmplementeerd. Dit najaar wordt een bezoekcommissie BANS/Jeugd gevormd die een aantal overheden zal bezoeken. Doel van die bezoeken is het beleid van gemeenten, provincies en departementen te bekijken aan de hand van de criteria voor het jeugdbeleid, te leren van de goede voorbeelden en advies te geven over de mogelijke aanpak. Begin 2001 wordt een gezamenlijke conferentie georganiseerd. Het IPO heeft in september reeds een bijeenkomst voor provincies gehouden. In november belegt de VNG een bijeenkomst over de visie op jeugdbeleid voor haar leden.

  • 2. 
    Jeugdparticipatie in gemeenten

Jeugdparticipatie is één van de vier kernthema’s van het project Lokaal jeugdbeleid, dat de VNG uitvoert met financiële ondersteuning van VWS en BZK. Voor dit project is op jaarbasis tot en met 2002 een bedrag van f 6 mln beschikbaar. Het project heeft de ambitie om het bestaande jeugdbeleid van gemeenten te optimaliseren en startend beleid op een hoger plan te tillen. Het project ondersteunt gemeenten door het aanbieden van informatie, deskundigheidsbevordering, begeleiding en bemiddeling, door het bieden van een platform voor onderlinge uitwisseling en het ontwikkelen van instrumenten en werkwijzen.

In het programma-aanbod 2000 voor gemeenten heeft het project drie specifiek op participatie gerichte activiteiten opgenomen: er zijn workshops gehouden voor gemeenten, die willen starten met jeugd-participatie; er zijn consultatietrajecten uitgevoerd voor gemeenten die wat meer coaching nodig denken te hebben bij het opzetten van jeugd-participatie – de consultatietrajecten zijn gericht op het opstellen van een uitvoeringsplan in samenwerking met de lokale jeugd en betrokken instellingen; tenslotte wordt uitvoering gegeven aan het project «De straat is van ons». Dit project richt zich vooral op grotere steden die in contact willen komen met moeilijk bereikbare jeugd in hun gemeente. Met dit project wordt een start gemaakt met een dialoog tussen jeugdigen en vertegenwoordigers van gemeenten. De belangstelling voor dit aanbod blijkt groot: in 1999 hebben 18 gemeenten die al ervaring hadden op het gebied van jeugdparticipatie, deelgenomen aan consultatietrajecten; 10 gemeenten die met jeugdparticipatie willen beginnen, nemen nu deel aan consultatietrajecten en 38 startende gemeenten doen mee aan workshops. Aan «De straat is van ons» hebben tot dusver 6 gemeenten deelgenomen.

  • 3. 
    Commissie Jeugdparticipatie

In mei jl. is de Commissie Jeugdparticipatie, onder voorzitterschap van Mevr. d’Ancona, haar werkzaamheden begonnen. De Commissie heeft een ambassadeurstaak en een adviesfunctie. De Commissie moet goede voorbeelden en initiatieven op het gebied van jeugdparticipatie brede bekendheid geven en daarmee het draagvlak voor jeugdparticipatie vergroten (ambassadeurstaak) en adviseren over de verdere ontwikkeling van jeugdparticipatie. De Commissie bestaat uit volwassenen en jongeren met connecties met het lokaal jeugdbeleid, onderwijs en andere sectoren. De Commissie laat zich adviseren door een breed samengestelde klankbordgroep. De Commissie is ingesteld voor de periode 2000 tot en met 2003. In december zal de Commissie haar Plan van Aanpak voor de activiteiten in de komende drie jaren presenteren. Daarbij zal de Commissie zorg dragen voor een goede afstemming op de werkzaamheden van anderen rond dit thema, met name de werkzaamheden in het project Lokaal Jeugdbeleid en de activiteiten van de projectgroep die advies uitbrengt over de oprichting van een Nationale Jeugdraad. Voor haar werkzaamheden krijgt de Commissie in 2000 een budget van f 576 000,– en in 2001 en volgende jaren een budget van f 795 000,– per jaar.

  • 4. 
    Nationale Jeugdraad

Tijdens het Nationaal Jeugddebat in 1999 pleitten jongeren voor de oprichting van een Nationale Jeugdraad. Naar aanleiding hiervan heb ik een projectgroep met jongeren die verschillende jongerenorganisaties vertegenwoordigen opdracht gegeven mij te adviseren over de oprichting en inrichting van zo’n raad of platform. Het doel van de opdracht was te komen tot een bundeling van bestaande jeugdorganisaties en het creëren van een breed draagvlak bij andere groepen jongeren zodat deze ook mee kunnen praten. Op deze manier wordt de positie van kinderen, jongeren en hun organisaties versterkt en krijgen overheid en politiek een duidelijk herkenbaar aanspreekpunt. Een Nationale Jeugdraad kan niet spreken namens de jeugd van Nederland maar zou de stem van jeugdigen wel zo goed mogelijk moeten kunnen vertolken.

Op 3 juli 2000 heb ik het advies «Naar een Nationale Jeugdraad» in ontvangst genomen. Op 5 september heb ik dit advies met de projectgroep besproken. Ik heb daarbij aangegeven dat ik het initiatief om een Jeugdraad te vormen steun, maar dat zo’n jeugdplatform of -raad een duidelijke functie en positie moet krijgen. Daarbij acht ik het van groot belang dat de Jeugdraad niet alleen de stem van de georganiseerde jeugd vertolkt, maar nadrukkelijk ook de ongeorganiseerde jeugd betrekt. Voor de daadwerkelijke oprichting van de Jeugdraad behoeft het advies op een aantal punten nog nadere verduidelijking. Afgesproken is onder meer dat de projectgroep in een vervolgopdracht nagaat in hoeverre het idee van bundeling van organisaties ook door de afzonderlijke jeugdorganisaties wordt gedragen en hoe zij de stem van de ongeorganiseerde jeugd in de Jeugdraad laat doorklinken. Ik verwacht begin 2001 in overleg met de andere departementen mijn standpunt te kunnen bepalen over het uitgebrachte advies en het aanvullende rapport. Over dit standpunt zal ik uiteraard de Kamer informeren.

  • 5. 
    Nationaal Jeugddebat

Met mijn brief van 11 september 2000 (DJB/APJB-2 088 348) heb ik u geïnformeerd over de moties en toezeggingen die zijn gedaan tijdens het vijfde Nationaal Jeugddebat in april 2000. Inmiddels is de voorbereiding van het Nationaal Jeugddebat 2001 door de Stichting Nationaal Jeugd-debat in volle gang. Op basis van een evaluatie van het vijfde debat wordt hierbij gestreefd naar een grotere deelname van allochtone jongeren en jongeren met een lagere opleiding. Ook is het de bedoeling om meer bewindspersonen en Tweede Kamerleden bij het debat te betrekken. De samenwerking met het VNG-project Lokaal jeugdbeleid wordt verder uitgebouwd. Er wordt naar gestreefd dat elke gemeente als input voor lokaal jeugdbeleid minimaal één keer per jaar een lokaal jeugddebat organiseert. Naar verwachting wordt het Nationaal Jeugddebat op termijn een activiteit van de nog op te richten Nationale Jeugdraad. Voor de jeugd-debatten in drie opeenvolgende jaren, 2000 tot en met 2002, heeft de Stichting Nationaal Jeugddebat in totaal de beschikking over een bedrag van f 1 800 000,–.

  • 6. 
    Jeugd Netwerk Nederland (JNN)

Het Jeugd Netwerk Nederland (JNN) is tot stand gekomen naar aanleiding van een motie van jongeren op het Nationaal Jeugddebat in 1997. Er is een netwerk van jongeren gevormd die telefonisch en op andere manieren elkaar ondersteuning bieden bij initiatieven op het gebied van jeugdparticipatie in gemeenten en instellingen. Deze ondersteuningsfunctie voorziet hiermee in wat bestaande organisaties niet bieden, namelijk ondersteuning voor en door jongeren. Hiertoe brengt JNN jongeren in contact met andere jongeren binnen de eigen gemeente en regio en verwijst zij waar mogelijk naar goede voorbeelden van bestaande lokale participatie-initiatieven en het aanbod van ondersteunende organisaties. De databank met participatieprojecten van Stichting Jeugdinformatie Nederland voorziet JNN hierbij van de nodige informatie. JNN streeft ernaar haar netwerk uit te breiden met jongeren uit etnische minderheden en jongeren die geen lid zijn van een jongerenorganisatie. JNN is voornemens haar werk voort te zetten als onderdeel van de Nationale Jeugdraad. Voor haar activiteiten in 2000 ontvangt JNN een subsidie van f 97 500,–. Eenzelfde bedrag is gereserveerd voor haar activiteiten in 2001.

  • 7. 
    Landelijke Jeugdorganisaties

Jeugdorganisaties kunnen met hun activiteitenaanbod en hun werkwijze een belangrijk element in het participatiebeleid vormen. VWS subsidieert alleen landelijke jeugdorganisaties, die aan een reeks criteria voldoen. Deze criteria zijn vastgelegd in enkele subsidiebepalingen in de Subsidieregeling welzijnsbeleid. Er maken thans 24 organisaties gebruik van deze regeling, zij hebben in totaal 416 873 leden.

Per 1 januari 2000 zijn de subsidiebepalingen, in goed overleg met de landelijke jeugdorganisaties, gewijzigd. Een belangrijke wijziging is dat voor alle organisaties het individuele ledental wordt gehanteerd ter bepaling van de subsidiehoogte: organisaties met 5000 leden of minder ontvangen een basissubsidie; grotere organisaties ontvangen daarboven een subsidiebedrag per lid. De nieuwe regeling kent een nauwe omschrijving van het begrip «lid» en stelt eisen aan de registratie van het lidmaatschap.

De gewijzigde subsidieregeling heeft voor de landelijke jeugdorganisaties een aanzienlijke aanpassing van de administratie betekend. Enkele landelijke jeugdorganisaties ondervinden moeilijkheden bij de invoering van de nieuwe regeling, onder meer bij de invoering van een landelijke administratie die aan de eisen voldoet. Om de continuïteit van het werk niet in gevaar te brengen heb ik onlangs aan de organisaties laten weten dat ik met het oog op de subsidie voor het jaar 2001 de bepaling dat een schriftelijk bewijs voorhanden dient te zijn waaruit blijkt dat het lid (of diens wettelijke vertegenwoordiger) zich uitdrukkelijk als lid van de landelijke organisatie heeft opgegeven, buiten werking stel.

Een andere belangrijke wijziging betreft de selectie van projecten via een projectentender. Om beter te kunnen sturen op prioriteiten worden jaarlijks die projecten uitgekozen, die het best passen in het VWS-beleid zoals dat is uiteengezet in de Welzijnsnota 1999–2002. Via een jaarlijkse circulaire wordt bekend gemaakt waaraan projecten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor subsidiëring.

In de regeling is aangekondigd dat een evaluatie van de werking van het subsidiesysteem in 2005 zal plaats vinden.

Voor landelijke jeugdorganisaties is in 2001 een budget beschikbaar van f 16,9 mln, waarvan f 12,7 mln voor instellingssubsidie en f 4,2 mln voor projectsubsidies.

  • 8. 
    Jeugdparticipatie in de Sport

Jongeren kunnen op allerlei manieren meepraten over, meedoen aan en meebeslissen over voorzieningen en activiteiten op het terrein van sport en bewegen. Met de onlangs door JiB (Jeugd in Beweging) uitgegeven brochure «Jeugdparticipatie in en door sport» wordt de aandacht gevestigd op het belang van het actief betrekken van jongeren bij de opzet, organisatie en uitvoering van sportieve activiteiten. De brochure maakt deel uit van de campagne «whoZnext» die tot ver in 2001 jongeren van 14–18 jaar aanmoedigt zich meer met de sportwereld te bemoeien.

Binnen het vrijwilligersbeleid in de sport, dat zich traditioneel richt op het wegwerken van kwantitatieve en kwalitatieve tekorten, is sinds 1998 ook expliciete aandacht voor de jeugd. Om het vrijwilligerswerk in de sport te stimuleren steun ik «Smaakmakers», een project ter bevordering van jeugdvrijwilligerswerk onder andere in de sport wat onder auspiciën van de Nederlandse Organisaties van Vrijwilligerswerk (NOV) uitgevoerd wordt.

Deze activiteiten passen integraal in het beleid gericht op de bevordering van de sportdeelname en sportbeoefening door de jeugd. Om de bewegingsachterstand onder de jeugd weg te werken, wordt in de periode 1997–2001 het project Jeugd in Beweging (JiB) uitgevoerd. In samenwerking met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ondersteun ik dit project met bijna 2 miljoen gulden per jaar. Voor het project «Smaakmakers» stel ik jaarlijks f 600 000,– ter beschikking.

  • 9. 
    Jeugdparticipatie in internationaal verband

EU-Jeugdprogramma

Het Communautair Jeugdprogramma is vastgesteld voor de duur van zeven jaren, van 2000 tot 2006. Het programma is in Nederland op 9 september jl. officieel van start gegaan. Voor de uitvoering van het programma is in iedere lidstaat een Nationaal Agentschap aangewezen. In Nederland is het Nationale Agentschap ondergebracht bij het NIZW. Het Europees Jeugdprogramma omvat vijf onderdelen omvat, te weten: – uitwisselingen van groepen jongeren (kortdurend: van één tot drie weken); – Europese vrijwilligerswerk (European Voluntary Service, EVS): voor projecten op diverse terreinen – kunst, milieu, bestrijding van racisme en projecten op sociaal gebied – kunnen jongeren worden uitgezonden gedurende kortere tijd (drie weken tot zes maanden) of langere tijd (maximaal een jaar); – jongeren-initiatieven: transnationale projecten die door jongeren zelf worden geïnitieerd en uitgevoerd; – gezamenlijke acties van het Jeugdprogramma met de

EU-programma’s Leonardo en Socrates (respectievelijk gericht op jongeren in het beroeps- en hoger onderwijs), met name op het gebied van informatie en ICT; – begeleidende maatregelen: voorbereidende bezoeken van jongerenwerkers en projectorganisatoren, studies, bijeenkomsten van deskundigen, verspreiding van informatie en publicaties. Zo wordt bijvoorbeeld door het Nederlandse Agentschap en het Nationaal Agentschap in Zweden een gezamenlijke training georganiseerd. Het accent in alle onderdelen ligt op participatie van de jongeren zelf. Jongeren dienen zelf het initiatief voor projecten te nemen en daaraan vorm te geven.

Het programma richt zich in principe tot jongeren in de leeftijd van 15 tot 25 jaar, met dien verstande dat de leeftijdsgrenzen voor de EVS zijn vastgesteld op 18 tot 25 jaar. Het jeugdprogramma staat ook open voor jongeren uit de zogenoemde derde landen, met name de EVA/EER landen, Middenen Oost-Europese landen, Cyprus, Malta en Turkije. Aan de groepsuitwisselingen nemen, volgens de ramingen van het Agentschap, jaarlijks 1 500 jongeren uit Nederland deel; een ongeveer gelijk aantal jongeren uit andere landen bezoekt in het kader van groeps-uitwisselingen ons land; voor deelname aan vrijwilligersprojecten in het buitenland kunnen volgens de berekeningen van het Nationaal Agentschap in 2000 ongeveer 80 jongeren worden uitgezonden, een ongeveer even groot aantal komt naar ons land om vrijwilligerswerk te verrichten. Er blijkt behoefte te bestaan aan een vorm van erkenning van in het buitenland opgedane ervaring in vrijwilligersprojecten, vooral met het oog op beoordeling door werkgevers van ervaring bij sollicitaties. Nagegaan wordt hoe hieraan, zo mogelijk in Europees verband, vorm gegeven kan worden. Het Jeugdprogramma en de programma’s Leonardo en Socrates passen in de doelstellingen die de Europese Top van Lissabon (maart 2000) zich heeft gesteld op het gebied van mobiliteit. Er doen zich echter problemen voor, met name voor jonge vrijwilligers, op het gebied van de sociale-volksgezondheidsverzekeringen en op het gebied van verblijfsvergunningen van zogenaamde derdelanders. Om de regeringen van de lidstaten te stimuleren maatregelen op deze gebieden te nemen heeft de Europese Commissie een ontwerp-aanbeveling opgesteld. Het Nederlandse standpunt inzake de ontwerp-aanbeveling wordt voorbereid in interdepartementaal overleg o.l.v. het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Voor de duur van het Europees Jeugdprogramma, 7 jaar, is in totaal 520 miljoen Euro uitgetrokken. In 2000 wordt ruim 80 000 000 voor het programma beschikbaar gesteld. Een gedeelte daarvan, 55 500 000, is bestemd voor de gedentraliseerde activiteiten. Conform de verdeelsleutel die de Europese Commissie voor dit programma hanteert, komt hiervan 4,22% aan Nederlandse activiteiten toe, dat is een bedrag van 2 413 097. In dit bedrag zijn de kosten van het Nationaal Agentschap begrepen.Ten opzichte van 1999 is er sprake van een stijging van 16,6%.

Witboek jeugdbeleid

De Europese Commissie heeft aangekondigd met een witboek over jeugdbeleid te willen komen. Jongeren zelf zullen hieraan een grote bijdrage leveren. Daartoe zijn in de eerste helft van 2000 in alle lidstaten jongeren-conferenties georganiseerd en vinden discussies op internet plaats. Inmiddels heeft in Parijs een Europese Jongerenconferentie plaats gevonden, waaraan afgevaardigden van alle landelijke conferenties hebben deelgenomen, onder hen waren 25 Nederlandse deelnemers. Ook is voorzien in een debat tussen de ministers die jeugdbeleid in hun portefeuille hebben en jongeren. Dit debat vindt aansluitend aan de Jeugdraad van 9 november plaats. De resultaten van al deze debatten zullen zwaar wegen in de voorstellen van de Commissie. Participatie op alle niveaus - internationaal, nationaal, regionaal en lokaal -is de belangrijkste wens die door jongeren in alle lidstaten wordt gedeeld. In dat opzicht lijkt de strekking van het Europees Witboek aan te gaan sluiten bij het Nederlandse jeugdbeleid.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. Vliegenthart

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.