Nota "Een biologische markt te winnen" - Beleidsnota Biologische Landbouw 2001-2004

Deze nota is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 27416 - Beleidsnota Biologische Landbouw 2001-2004.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Beleidsnota Biologische Landbouw 2001-2004; Nota "Een biologische markt te winnen" 
Document­datum 19-09-2000
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST48059
Kenmerk 27416, nr. 2
Van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1999–2000

27 416

Beleidsnota Biologische Landbouw 2001–2004

Nr. 2

NOTA

Een biologische markt te winnen Beleidsnota Biologische Landbouw 2001–2004

  • 1. 
    Inleiding                                                                                                      1
  • 2. 
    Deambitie                                                                                                  3
  • 3. 
    Knelpunten                                                                                                 4 Knelpunt: niet optimaal functionerende keten                                        4 Knelpunt: waarmaken van het vertrouwen van de consument            5 Knelpunt: gebrek aan nieuwe kennis en onvoldoende kennisverspreiding                                                                                    6
  • 4. 
    Despeerpunten van beleid                                                                       6

I.    Traject professionaliseren van vraaggerichte ketens                       7

II.   Optimale transparantieensluiten van deketen                               8

III.  Kennisontwikkelingen-verspreiding                                               10

IV.  Stimuleren van de biologische primaire productie                        11

V.   Overig                                                                                                  12

  • 5. 
    Financiële middelen                                                                                13

Bijlage: Stand van zaken biologische landbouw in Nederland

15

Inleiding

De kern van de nota «Voedsel en Groen» wordt gevormd door de omslag in denken over de agrarische sector: het gaat niet uitsluitend om de primaire landbouw, maar over het agrofood-complex, de hele keten van consument tot primaire sector. Een agrofood-complex dat zich kenmerkt door maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, een hoog kennisniveau, innovatieve kracht en dat daarmee behoort tot de top van de wereldmarkt. Een vraaggerichte benadering staat daarbij centraal: de wensen van burgers en consumenten sturen het agrofood-complex aan.

De vraaggerichte benadering vormt de spil van deze eerste deelnota van Voedsel en Groen. Net als andere onderdelen van het agrofood-complex staat de biologische keten voor de uitdaging om zich in het komende decennium te ontwikkelen naar een op eigen kracht internationaal concur- rerende duurzame sector, die midden in de samenleving staat en toonaangevend is in Europa.

De keuze voor een vraaggerichte benadering heeft consequenties voor de rol van de verschillende betrokken partijen. In deze Beleidsnota Biologische Landbouw wordt inhoud gegeven aan de rol die de rijksoverheid, en in het bijzonder het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), in de periode 2001 tot en met 2004 voor de biologische keten zal vervullen.

Uit een oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap scoort de biologische sector hoog: de biologische productie voldoet in alle schakels van de keten in hoge mate aan onze maatschappelijke eisen op het gebied van milieu, dierenwelzijn en biodiversiteit en vervult daarmee een voortrekkersrol voor het hele agrofood-complex. Bovendien is er een groeiende vraag naar biologische producten. Terwijl de totale verkoop van voedingsmiddelen in de Europese Unie stagneert, stijgen de verkoopcijfers van biologische producten. Hierbij wordt de consument niet alleen gedreven door maatschappelijk bewustzijn, maar ook door het gezonde en betrouwbare imago van biologische producten. De certificering van de producten en de productiewijze met het EKO-keurmerk dragen hieraan bij. Biologische productie appelleert aan de normen en waarden van zowel consument als producent: trots zijn op een product dat tot stand komt met respect voor onze natuurlijke omgeving.

In haar ontwikkeling kan de biologische sector steunen op twee belangrijke pijlers van het Nederlandse agrofood-complex, namelijk het hoge kennisniveau en de handel. Gezien het hoge kennisniveau kan reeds bestaande kennis worden gebruikt en verspreid of nieuwe kennis binnen afzienbare tijd worden ontwikkeld. Biologische landbouw vraagt immers een ander systeem van produceren en is daardoor een aanjager van innovaties, die ook voor de gangbare landbouw van groot belang kunnen zijn. Mede door de sterke betrokkenheid van supermarktketens is er sprake van een internationale markt. Nederland heeft hierin reeds een goede positie en verdere versterking van de handel is dan ook van groot belang bij de benutting van de internationale potentie van de Nederlandse biologische productie.

Naast deze sterke punten is er ook een aantal zwakke punten van de keten te noemen. Ondanks de inspanningen van de keten zelf, ondersteund door stimulering van de overheid, neemt de Nederlandse biologische landbouw Europees gezien een bescheiden positie in. Zo werd in Nederland in 1999 slechts op iets meer dan 1 procent van het totale landbouwareaal op biologische wijze geproduceerd (CBS).

 
 

Areaal

biologische

Aandeel

biologische

Gemiddelde groei per

 

landbouw (ha) in 1998

landbouw van totaal

jaar(%)

in periode

     

areaal (%) in 1998

 

1993-1998

België

 

6 800

 

0,5

 

12,3

Denemarken

 

90 000

 

3,3

 

28,2

Duitsland

 

374 000

 

2,2

 

10,7

Finland

 

119 000

 

5,5

 

25,6

Frankrijk

 

230.00

 

0,4

 

13,9

Griekenland

 

7 200

 

0,1

 

78,3

Groot-

           

Brittannië

 

188 000

 

1,0

 

18,1

Italië

 

610 000

 

4,1

 

46,6

Nederland

 

19 000

 

1,0

 

16,1

Noorwegen

 

15 581

 

1,5

 

32,8

Oostenrijk

 

350 000

 

10,1

 

15,5

Portugal

 

17 000

 

0,4

 

33,6

Areaal biologische           Aandeel biologische           Gemiddelde groei per landbouw (ha) in 1998          landbouw van totaal                  jaar(%) in periode areaal (%)in1998                              1993–1998

Spanje                                              140 000                                        0,6                                         36,1

Zweden                                             110 000                                        3,2                                         12,9

Bron: Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam

De biologische sector is bezig met een omslag van een pioniers- naar een expansiefase. De belangrijkste trekker voor groei, de marktvraag, is aanwezig. Maar het groeien gaat nog met horten en stoten. De keten scoort nog niet hoog genoeg qua schaalgrootte en sterkte: schaalgrootte om voldoende aanbod te genereren, sterkte om te kunnen blijven voldoen aan de hoge verwachtingen van de consumenten. Bovendien lijkt de keten te aarzelen: in plaats van zelf initiatief te nemen wordt nog te veel afgewacht of de bal bij anderen gelegd. En dat terwijl de marktperspectieven gunstiger zijn dan ooit. Belangrijke marktpartijen geven aan bereid te zijn om te investeren in biologische productie. Een voorbeeld hiervan is de branchevereniging van supermarkten, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL), die onlangs heeft aangekondigd dat biologische producten in de supermarkten een voorkeursbehandeling zullen krijgen en extra zullen worden gepromoot.

De verantwoordelijkheid voor het investeren in de kansrijke toekomst ligt bij de biologische keten zelf. De combinatie van marktperspectieven enerzijds en een voortrekkersrol van de biologische sector op het gebied van maatschappelijk verantwoord en vernieuwend ondernemerschap anderzijds, rechtvaardigen echter een stimuleringsbeleid om de biologische sector een extra impuls te geven. Daarbij wordt veel nadrukkelijker dan in de afgelopen vier jaren voor een vraaggerichte aanpak gekozen: de markt moet leidend zijn voor een ondernemer; de verschillende ketenpartijen moeten de marktperspectieven voor biologische producten benutten. En goede marktperspectieven zijn er: er is een biologische markt te winnen!

  • 2. 
    De ambitie

Het zou Nederland sieren als in 2010 10 procent van het areaal biologisch is. Internationaal gezien zou Nederland hiermee een mooie positie innemen. Een rekensom leert dat om deze ambitie te verwezenlijken het areaal vanaf 2001 met zo’n 25 procent per jaar moet toenemen. Kijkend naar de gemiddelde jaarlijkse groei van 16 procent tussen 1993 en 1998 is de conclusie dat er een versnelling op gang moet komen. Deze versnelling kan niet bereikt worden door alleen stimulering van het aanbod door de overheid. De marktpartijen, inclusief de consumenten- en maatschappelijke organisaties, moeten deze uitdaging aangaan. Door goede samenwerking kan de noodzakelijke versnelling tot stand komen.

Bij een sterke groei van het areaal biologische landbouw hoort dat aan het einde van het huidige decennium:

  • • 
    de Nederlandse consument via retail, grootverbruik en horeca tenminste bij de top van de Europese gebruikers van biologische producten behoort;
  • • 
    de agrofoodproducenten beschikken over een aantal sterke biologische merken;
  • • 
    de Nederlandse landbouw, met haar vooraanstaande positie op het terrein van productie, technologie en management, ook het terrein van de biologische productie als geen ander beheerst;
  • • 
    de sector internationaal op eigen kracht concurreert;
  • • 
    het Nederlands agrarisch kenniscomplex een bijdrage van betekenis aan kennis en technologie genereert.

De marktpartijen staan gezamenlijk als eerste voor deze opgaven aan de lat. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor retail, grootverbruik en horeca: zij vormen immers de schakel naar de consument en kunnen met de groeiende vraag naar biologische producten een aanzuigende kracht uitoefenen op de omschakeling van de primaire landbouw. De overheid wil de groei versnellen door deze tijdelijk een impuls te geven, waarbij de nadruk ligt op het in gang zetten van samenwerking tussen marktpartijen. Met deze tijdelijke impuls wil de overheid haar bijdrage leveren aan de biologische landbouw als een maatschappelijk verantwoorde en vernieuwende wijze van ondernemen met uitstraling voor het hele agrofood-complex.

  • 3. 
    Knelpunten

De perspectieven van de markt zijn gunstig voor de biologische landbouw. Een aantal knelpunten kan echter de gewenste versnelling in de groei belemmeren. Concreet kunnen de knelpunten in een drietal thema’s worden samengevat.

Knelpunt: niet optimaal functionerende keten

Om optimaal in te spelen op gunstige marktperspectieven moeten ketens goed en professioneel functioneren. Marktpartijen moeten met elkaar kunnen samenwerken. Op dit moment weten de marktpartijen in de keten van de biologische landbouw elkaar nog onvoldoende te vinden, vertrouwen elkaar niet of zijn zelfs nog onbekend voor elkaar. De mogelijkheden worden daardoor onvoldoende benut. Bovendien kunnen bestaande instituties de ketenwerking belemmeren. Opmerkelijk is het dat vanuit een aantal bestaande instituties de biologische landbouw niet of slechts mondjesmaat wordt opgepakt. Het zou goed zijn als bijvoorbeeld sommige productschappen meer middelen zouden inzetten op versterking van biologische ketens.

Het gevolg van het niet optimaal werken van de keten is dat het aanbod en assortiment te beperkt zijn en er onnodige kosten in de keten worden gemaakt waardoor de prijs voor de consument onnodig hoog is.

De marktperspectieven zijn gunstig omdat er een grote groep potentiële nieuwe consumenten van biologische producten is. Maar deze groep nieuwe consumenten wordt nog onvoldoende bereikt. Deze groep nieuwe consumenten vraagt namelijk een andere benadering dan de huidige veelal sterk ideologisch gedreven consument van biologische producten. Voor de nieuwe consumenten zijn de kwaliteit van het product, objectief gezien maar in het bijzonder qua beleving, en een breed assortiment belangrijk. De meerprijs voor dit kwaliteitsproduct moet niet te hoog zijn in vergelijking met de prijs voor een gangbaar geproduceerd product, zeker wanneer ook rekening wordt gehouden met het feit dat gangbare producten steeds schoner en milieuvriendelijker worden geproduceerd.

De gunstige marktperspectieven zijn nog niet zo ver in de keten doorgedrongen dat dit heeft geleid tot een voldoende toename in de bereidheid van primaire producenten om biologisch te gaan produceren. De achterblijvende belangstelling voor omschakeling heeft een aantal oorzaken. Bij velen is de combinatie van een omschakelperiode van 2 tot 3 jaar in combinatie met de onzekerheid over de marktsituatie op de middellange termijn een belangrijke reden voor terughoudendheid. Ook vraagt de omschakeling van gangbaar naar biologisch produceren een omslag in de bedrijfsvoering en de bedrijfsfilosofie. Biologisch produceren is een andere wijze van produceren die van de producenten andere kennis en vaardigheden vraagt, meer arbeid vergt en vooral in de eerste jaren bedrijfseconomische risico’s met zich meebrengt. Veel sectoren hebben bovendien te maken met een in Europees verband afgesproken wettelijke omschakelperiode waardoor een derving in de opbrengsten wordt geleden waar tijdens die periode geen directe prijscompensatie tegenover staat. De producten mogen namelijk nog niet als biologisch worden verkocht. In bepaalde sectoren, zoals de varkenshouderij, zal fors in de aanpassing van de stallen moeten worden geïnvesteerd om te voldoen aan de voorschriften op het gebied van de huisvesting.

Knelpunt: waarmaken van het vertrouwen van de consument

Consumenten stellen steeds hogere eisen aan de productkwaliteit en de productiewijze. Dit gaat voor alle ketens op. Voor de biologische keten geldt dit in het bijzonder omdat consumenten een hoge belevingswaarde hebben bij de biologische producten. Bovendien vragen consumenten steeds vaker om inzicht in het productieproces, de traceerbaarheid en de herkomst van gebruikte grondstoffen. Bij biologische producten zal de consument uiteraard de garantie willen hebben dat het product daadwerkelijk voor 100 procent biologisch is geproduceerd. Dit alles vergt een betrouwbaar controle- en certificeringssysteem binnen de keten. Juist omdat de biologische keten zich nu nog in een vroeg stadium van ontwikkeling bevindt, is er de mogelijkheid om de keten goed te sluiten.

In Europese regelgeving (verordening (EEG) nr. 2092/91 i) zijn de eisen vastgelegd waaraan de biologische productiewijze en producten moeten voldoen en is de controle daarop geregeld. Deze Europese regelgeving laat het gebruik van gangbare producten in de biologische landbouw in beperkte mate en veelal voor een beperkte tijd toe. Hoewel dit gebruik wettelijk is toegestaan moet de sector ter versterking van haar imago streven naar een zo biologisch mogelijke productiewijze. De biologische landbouw kan op dit moment echter nog niet volledig garanderen dat in het productieproces uitsluitend gebruik is gemaakt van producten van biologische oorsprong. Dit heeft verschillende oorzaken. Bij bijvoorbeeld biologisch uitgangsmateriaal en biologische glastuinbouw is nog onduidelijk aan welke voorwaarden het product of de productiewijze moet voldoen. Het biologisch product kan ook onvoldoende beschikbaar zijn, zoals bijvoorbeeld bij biologische mest en gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong. Tenslotte kan de sector niet in alle gevallen voor 100 procent voorkomen dat producten die niet thuis horen in de biologische landbouw toch in het proces terechtkomen. De genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) zijn daar een voorbeeld van. Op basis van de Europese regelgeving mag in de biologische keten geen gebruik worden gemaakt van ggo’s of daarvan afgeleide producten. Maar daarmee wordt niet automatisch voorkomen dat bijvoorbeeld bij transport onbedoeld toch ggo’s in het biologische productieproces terecht komen.

De Europese regelgeving voor de biologische productiemethode is nog volop in ontwikkeling. Per 24 augustus 2000 zijn de regels voor de plantaardige productie aangevuld met die voor de dierlijke productie. In de praktijk moeten de regels echter nog verder worden uitgewerkt voordat er daadwerkelijk sprake is van Europese harmonisatie. Te denken valt bijvoorbeeld aan uitwerking van de regelgeving voor de biologische glastuinbouw. Door deze onvolledige Europese harmonisatie is er nog steeds geen optimale duidelijkheid. Hierdoor zijn voor de consument de biologische producten geproduceerd in verschillende EG-lidstaten niet altijd vergelijkbaar.

De toenemende eisen van de consument zullen verder gaan dan hetgeen wettelijk is geregeld. De biologische landbouw zal daarom gevraagd worden om de komende jaren op een breder terrein betrouwbare garan- ties te geven en waar te maken. Het controle- en certificeringssysteem zal zich continu moeten ontwikkelen. Transparantie is daarbij voorwaarde voor een blijvend vertrouwen van de consument.

Knelpunt: gebrek aan nieuwe kennis en onvoldoende kennisverspreiding

De biologische productiewijze vraagt andere kennis en vaardigheden van alle schakels in de keten omdat het een ander systeem van produceren is. Met name bij de primaire producenten is er nog grote behoefte aan nieuwe kennis over biologische productiesystemen en -technieken en specifieke knelpunten in de bedrijfsvoering. Dit betreft onderwerpen zoals het ontwikkelen van bedrijfssystemen, uitgangsmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong en nieuwe vormen van onkruidbeheersing, energieverbruik in glastuinbouw en arbeidsbesparende en arbeidsverlichtende technieken. Voor een verdere professionalisering van de keten is een gezamenlijke kennisontwikkeling nodig, waarbij gangbaar en biologisch bedrijfsleven en de kennisinstituten beter moeten samenwerken en wederzijdse kennis kunnen benutten.

De beschikbaarheid van de ontwikkelde kennis (inclusief ervaringskennis) voor de individuele bedrijven vormt een knelpunt. Een intensievere interactie tussen onderzoek, voorlichting, onderwijs, intermediairen en primaire producenten en een betere verspreiding en uitwisseling van kennis zijn in dit kader van groot belang en zullen extra aandacht moeten krijgen. Tenslotte geeft de biologische landbouw in de aansturing van het onderzoek nog onvoldoende invulling aan de eigen verantwoordelijkheid voor het formuleren van de kennisvragen.

  • 4. 
    De speerpunten van beleid

De rol van de overheid valt in twee delen uiteen. Enerzijds is er een permanente rol omdat de overheid op basis van onder meer verordening (EEG) nr. 2092/91 i verantwoordelijk is voor het handhaven van wet- en regelgeving en de overheid toezicht houdt op de controle. Bovendien zijn onderzoek, onderwijs en voorlichting belangrijke beleidsinstrumenten van de overheid.

Maar omdat de biologische keten in de gewenste groei wordt geconfronteerd met een aantal knelpunten, zal de overheid anderzijds ook een tijdelijke rol als aanjager hebben: aanjagen om bij de keten initiatieven te ontlokken om de knelpunten te lijf te gaan. Op deze wijze draagt de overheid bij aan een economisch gezonde en maatschappelijk verantwoord ondernemende sector zodat deze op korte termijn zonder overheidssteun kan functioneren. Zoals gezegd, deze rol van de overheid zal tijdelijk zijn. Het zijn uiteindelijk de marktpartijen die het werk op eigen kracht moeten afmaken.

Samenwerking tussen alle partijen is belangrijk. Wat betreft het overheidsbeleid moet benadrukt worden dat niet alleen het rijk maar ook de provincies de biologische landbouw stimuleren. Andere regionale overheden, zoals gemeenten en waterschappen, en maatschappelijke organisaties ontwikkelen eveneens activiteiten gericht op de expansie van de biologische landbouw. Deze initiatieven worden van harte toegejuicht.

Platform Biologica is een koepelorganisatie waarin de biologische primaire producenten, de toeleverende en verwerkende industrie, de handel en de detaillisten participeren. Naast activiteiten op het gebied van de belangenbehartiging van de sector is voor Platform Biologica, in relatie met deze Beleidsnota, een relevante rol weggelegd op het gebied van het sluiten van de keten (o.a. biologisch uitgangsmateriaal, ggo’s), het vergroten van de bekendheid met de voorschriften voor en de kennis over de biologische productiemethode en de samenwerking met de gangbare sector. Bovendien kan het Platform een rol vervullen in de private en publieke initiatieven om de biologische landbouw te stimuleren. Platform Biologica heeft in de afgelopen jaren belangrijk werk verzet. Net als bij andere organisaties wil het Ministerie van LNV in de financiering van Platform Biologica kiezen voor een meer marktgerichte benadering. In 2001 zal de financiering van Platform Biologica worden gecontinueerd. Met ingang van 2002 zal de financiering op projectbasis plaatsvinden. De omvang zal afhankelijk zijn van de ingediende en goedgekeurde projectvoorstellen.

Kijkend naar de aard van de geconstateerde knelpunten en de gewenste snelle groei van het biologisch areaal is er geen aanleiding om in het rijksbeleid keuzes te maken tussen gebieden en/of sectoren in Nederland. Ondernemers moeten zelf de keuze maken waar en welke producten ze biologisch produceren. Het rijksbeleid zal daarom generiek van aard zijn. De vraaggerichte benadering staat daarbij voorop. Dit werkt door in de keuze van beleidsinstrumenten.

Het Plan van Aanpak 1997–2000 was vooral gericht op de ondersteuning van de marktontwikkeling, de kwaliteitsverbetering en de stimulering van de omschakeling van de primaire productie. Nu is de tijd rijp voor een andere, nieuwe oriëntatie: de keten vormt de spil en gezien de gunstige marktperspectieven is een vraaggerichte aanpak op zijn plaats. Gezien de aard van de knelpunten wordt gekozen voor de volgende aanpak:

  • • 
    synergie: door samenwerking tussen marktpartijen worden de goede marktperspectieven benut;
  • • 
    kwaliteit en garanties door sluiten keten;
  • • 
    kennisontwikkeling en -verspreiding.

Met de Beleidsnota Biologische Landbouw zal de komende vier jaar het beleid gericht zijn op de volgende speerpunten:

I. Traject professionaliseren van vraaggerichte ketens

Dit traject is gericht op het door samenwerking tussen marktpartijen optimaal benutten van de marktperspectieven. Het moet concreet resulteren in sterkere ketens met een groter aanbod van en een breder assortiment aan biologische producten tegen lagere kosten en met voldoende perspectief voor de primaire producenten om om te schakelen naar de biologische productiemethode.

A. Een raamconvenant uitgewerkt in business-plannen

Het Ministerie zal een Task-force Marktontwikkeling Biologische Landbouwvormen waarin een beperkt aantal vertegenwoordigers uit diverse schakels van de keten, inclusief banken en consumenten- en maatschappelijke organisaties, zitting hebben. Deze Task-forceheeft als opdracht de knelpunten in kaart te brengen en oplossingen en doelstellingen in de verschillende ketens te benoemen. Ter voorbereiding van het werk van deze Task-forceheeft het Ministerie reeds in overleg met CBL, LTO Nederland en Platform Biologica een extern onderzoek gefinancierd naar knelpunten en oplossingsrichtingen in een aantal biologische ketens. Het werk van de Task-forcemoet resulteren in de ondertekening van een raam-convenant. Gezien de getoonde bereidheid van de marktpartijen moet de ondertekening van het raamconvenant eind 2000 mogelijk zijn.

Deze samenwerking tussen marktpartijen moet vervolgens uitmonden in concrete business-plannen voor de diverse ketens. Deze business-plannen moeten concrete doelstellingen en bindende afspraken over de stimulering van de biologische ketens bevatten. Het business-plan is ook de stap waarin de door de diverse marktpartijen uitgesproken intenties worden geoperationaliseerd.

In de uitvoering van de business-plannen zal de overheid op projectbasis financieel, onder andere via het co-innovatieprogramma, bijdragen aan te ontwikkelen concrete marktactiviteiten. Marktactiviteiten bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteitsverbeteringen, productievolumes, productinnovaties, clustering van bedrijven en logistiek. De financiële bijdrage zal zich beperken tot projecten waarbij verschillende marktpartijen belang hebben, projecten die niet zonder het extra duwtje van de overheid van de grond komen en die bijdragen aan de in de business-plannen afgesproken doelstellingen. De resultaten van de projecten moeten bovendien bruikbaar zijn voor alle partijen.

Medio 2001 moeten de business-plannen tot stand zijn gekomen. Dit tijdstip is ook het moment voor evaluatie van dit deeltraject: geen of te weinig business-plannen betekenen heroverweging van de inzet van overheidsinstrumenten en -middelen. De uitvoering van de businessplannen wordt jaarlijks door het Ministerie gemonitord, gevolgd door eventuele bijsturing.

B. Voorlichtings- encommunicatieplan

De overheid heeft de taak om de burger objectief voor te lichten. Door de burger voor te lichten over duurzame productie, dierenwelzijn en biodiversiteit krijgt diezelfde burger als consument begrip voor de werkelijke waarde van het product en zal deze eerder bereid zijn hiervoor de hogere prijs te betalen. Een hogere prijs omdat de biologische landbouw aan een aantal voorwaarden voldoet die verder gaan dan het wettelijk niveau dat voor de gangbare landbouw geldt, met als gevolg hogere kosten voor deze productiewijze. De totale landbouw kan profiteren van dit bewustwordingsproces bij de consument. Er zal een voorlichtingsplan worden uitgewerkt waarin instanties als bijvoorbeeld het Voedingscentrum Nederland de burger objectief informeren over duurzaam geproduceerde landbouwproducten.

Communicatie richting de potentiële, nieuwe consumenten moet door de marktpartijen gezamenlijk worden opgepakt. Een communicatieplan gekoppeld aan het raamconvenant c.q. de business-plannen ligt hierbij voor de hand. Dit communicatieplan moet gericht zijn op de consument en het ketensegment dat de consument bedient (retail, horeca en grootverbruik), waarbij de nadruk komt te liggen op de promotie van biologische producten. Belangrijkste doel van het communicatieplan moet zijn het bereiken en vasthouden van nieuwe consumenten.

II. Optimale transparantie en sluiten van de keten

De noodzaak van optimale transparantie en het sluiten van de keten geldt voor alle ketens van het agrofoodcomplex. Ketens zijn zelf verantwoordelijk, met als doel het bieden van garanties en het waarmaken van consumentenverwachtingen. Gezien de fase van ontwikkeling van de biologische keten ligt er nu de kans om een solide en efficiënt systeem op te bouwen.

A.  Ketengarantiesystemen

De biologische keten moet net als de andere ketens voldoen aan de eisen gesteld voor volksgezondheid en andere, aanvullende eisen gesteld door marktpartijen. Aanhaken bij ontwikkelingen van ketengarantiesystemen en certificering in de gangbare sector ligt hierbij voor de hand. Waar noodzakelijk kan besloten worden om een ketengarantiesysteem aan te passen aan het biologische productiesysteem. Transparantie is voorwaarde voor het consumentenvertrouwen. Het gehele productieproces moet stap voor stap worden gecontroleerd en te traceren zijn. Het gebruik van het Hazards Analysis of Critical Control Points (HACCP)-principe in de hele keten is daarvoor wenselijk. De biologische keten kan hierbij de expertise op het gebied van certificering met het Eko-keurmerk inbrengen.

B.  Sluiten van de keten

Biologische producten hebben een hoge belevingswaarde. Bij de consument staan de producten bekend als op natuurlijke en milieuvriendelijke wijze geproduceerd zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en genetisch gemodificeerde organismen. Daartegenover staat dat de keten op dit moment niet kan garanderen dat alles 100 procent biologisch is. De keten is hier de primaire verantwoordelijke voor. Gezien de voor deze keten specifieke onderwerpen en het grote belang van het sluiten van de keten wil de overheid het proces aanjagen. Waar nodig wordt op de volgende punten tijdelijk een bijdrage verleend:

  • • 
    biologisch uitgangsmateriaal De biologische sector en de veredelingsector moeten op korte termijn gezamenlijk op Europees niveau tot een adequate en geaccepteerde definitie komen van biologische veredeling. Daarbij moet ook de vraag beantwoord worden welke methodieken acceptabel zijn en hoe het veredelingsproces dient plaats te vinden. Allianties tussen de gangbare en biologische sector lijken hier voor de hand te liggen. Nederland staat immers in de wereld hoog aangeschreven op het gebied van veredeling en productie van uitgangsmateriaal. Na afronding van deze eerste stap wordt op basis van door het bedrijfsleven voor te stellen initiatieven het veredelingsproces tijdelijk financieel gestimuleerd. Verder zal ter ondersteuning het onderzoek nadrukkelijk gericht worden op het bevorderen van de beschikbaarheid van biologisch uitgangsmateriaal.
  • • 
    genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) Het ggo-vrij houden van de keten geldt niet alleen voor de biologische landbouw maar voor alle andere ketens die ggo-vrij willen produceren. De keten is primair zelf verantwoordelijk voor het niet gebruiken van ggo’s. De rol van de overheid bij ggo’s wordt in de Integrale Beleidsnota Biotechnologie uiteengezet. De overheid wil consumenten de mogelijkheid geven om te kiezen tussen genetisch gemodificeerde en gentech-vrije producten. Sinds enige jaren draagt het Ministerie bij aan een project gericht op het gentechvrije karakter van de biologische keten. In vervolg op dit project zal financiële ondersteuning worden verleend aan een gezamenlijk initiatief van het biologisch bedrijfsleven gericht op het daadwerkelijk ontwikkelen van een gentechvrije biologische keten en de controle hierop. Samenwerking in dit project met andere gentech-vrije ketens is hierbij een pre.
  • • 
    gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong Wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal de consument in de toekomst van de sector verwachten dat het gebruik van de volgens de regelgeving toegestane en toegelaten gewas- beschermingsmiddelen tot het minimum wordt beperkt. Het voorkomen van ziekten en plagen moet de prioriteit hebben. Het beleid ten aanzien van gewasbescherming na 2000 zal dit najaar worden vastgesteld. Voor de door de biologische sector gevraagde gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong geldt evenals voor de gangbare middelen dat zij veilig moeten zijn voor mens en milieu. Op dit moment wordt zowel nationaal als internationaal gewerkt aan een vereenvoudiging van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong en daarmee aan een beperking van de kosten van de beoordeling. Verder wordt de instelling van een tijdelijk stimuleringsfonds voor de toelating onderzocht.

Deze acties in combinatie met de activiteiten van de sector op deze terreinen moeten voldoende effect hebben om de biologische keten daadwerkelijk te sluiten.

C.  Controle

Zoals in de nota «Voedsel en Groen» is aangekondigd zal de overheid zich sterker richten op het controleren van de controle. Op dit moment is op basis van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode in Nederland Skal belast met de controle van de biologische productiemethode. De rol van het Ministerie van LNV als rijkstoezichtshouder op Skal wordt op dit moment geëvalueerd en zo nodig aangepast. Dit geldt eveneens voor de unieke positie van Skal in Nederland.

D.  Harmonisatie internationale wet- en regelgeving voor biologische landbouw

Naast de rol van aanjager en toezichthouder ligt er voor LNV een belangrijke taak op het terrein van de ontwikkeling van Europese en internationale wet- en regelgeving. De discussie over de normen voor biologische productie vindt op dit moment vooral in Europees verband plaats. Voor Nederland zijn onderwerpen als de import van biologische producten uit derde landen, de regels voor de biologische glastuinbouw en uitgangsmateriaal en de nadere uitwerking van een biologische landbouw zonder ggo’s van groot belang. Van de sector wordt een actieve inzet gevraagd om duidelijk aan te geven wat de gewenste ontwikkelingsrichtingen zijn. Het doel is een optimale harmonisatie van internationale wet- en regelgeving. Dit moet de transparantie van de keten ten goede komen.

Met ingang van 24 augustus 2000 zijn er Europese regels van kracht voor de biologische dierlijke productie. Dezelfde Europese regels bieden de mogelijkheid om in aanvulling op de Europese regels nationale regels te stellen. Het Ministerie van LNV heeft besloten om publiekrechtelijk geen aanvullende nationale regels te stellen. De argumentatie hiervoor is dat de Europese regels het basisniveau vormen en de «plus», de nationale strengere voorschriften, in de markt tot stand kan komen. Het Ministerie wil zich echter in Brussel sterk maken voor een volgende ronde van harmonisatie tussen de lidstaten. Blijkt aanvullende harmonisatie niet mogelijk dan zal in Europees verband naar samenwerking met de andere lidstaten met vergelijkbare opvattingen worden gezocht.

III. Kennisontwikkeling en -verspreiding

Kennis is essentieel voor het aanboren van nieuwe markten, voor de ontwikkeling van nieuwe manieren om consumenten te bereiken, voor verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Kennisontwikkeling en -verspreiding hoort in alle schakels van de keten: op gebied van teelt, verwerking, afzet en distributie.

Kennisontwikkeling en -verspreiding hebben de afgelopen jaren een wezenlijke bijdrage geleverd aan de groei van de biologische landbouw. Maar ook in de komende jaren blijft hier vraag naar. Vooral de ondersteuning van de omschakelende primaire producenten via onderzoek naar en voorlichting over biologische productiesystemen en -technieken en specifieke knelpunten in de bedrijfsvoering zijn van belang. De reeds aanwezige kennis en infrastructuur kan benut worden door een koppeling te maken tussen biologisch en gangbaar onderzoek. De biologische landbouw zal haar positie binnen de huidige structuur van de aansturing van het onderzoek moeten versterken. Het goed organiseren van de kennisvragen en het leveren van een bijdrage aan de realisatie van het onderzoek dragen aan een sterkere positie bij.

Tevens heeft Wageningen Universiteit en Researchcentrum (UR) aangekondigd biologische landbouw nadrukkelijk op de agenda te willen zetten. Binnen afzienbare tijd zal Wageningen UR 10 procent van het door Wageningen UR vrij in te zetten onderzoeksbudget besteden aan biologische landbouw. Tevens worden de mogelijkheden voor de start van een nieuwe opleiding biologische landbouw onderzocht. Deze initiatieven van Wageningen UR vormen een goede versterking van kennisontwikkeling en -verspreiding.

Voorbeelden van knelpunten waarmee de primaire producent in de biologische bedrijfsvoering wordt geconfronteerd:

  • • 
    ziekten en plagen
  • • 
    mechanische onkruidbeheersing
  • • 
    energieverbruik en nutriëntenbeheer in de glastuinbouw
  • • 
    bodem- en nutriëntenbeheer
  • • 
    mineralisatie biologische meststoffen
  • • 
    arbeidsproductiviteit

Onderzoek is geen op zichzelf staand doel. Kennisverspreiding en -overdracht zijn minstens zo belangrijk. Op dit vlak zullen kennisinstellingen gezamenlijk extra inspanningen moeten verrichten door samenwerking tussen onderzoek, voorlichting, onderwijs en interme-diairen. De financiële bijdrage van de overheid aan de kennisverspreiding door middel van voorlichting aan potentiële biologische agrariërs wordt voortgezet. Nadruk ligt hierbij op het stimuleren van de omschakeling en het verbeteren van het biologisch ondernemerschap.

In het onderwijs is de afgelopen jaren de integratie van de biologische landbouw in de reguliere opleidingen serieus opgepakt. Hiermee is een basis gelegd voor een brede introductie en verspreiding van de biologische landbouw in de beroepspraktijk. Deze lijn wordt de volgende jaren voortgezet, onder meer in de vernieuwing van het agrarisch onderwijs. Hiervoor worden in het kader van de innovatieregeling voor het agrarisch onderwijs ook financiële middelen ter beschikking gesteld. Voor de huidige producenten worden cursussen op het gebied van de biologische landbouw financieel ondersteund zodat deze tegen een gereduceerd tarief gevolgd kunnen worden.

Met deze acties op het gebied van onderzoek, voorlichting en onderwijs, waar de overheid vanuit de traditie een rol heeft, wordt de aanpak van de nog liggende kennisvragen gestimuleerd.

IV. Stimuleren van de biologische primaire productie

Het direct stimuleren door de overheid van het aanbod van biologische producten is niet de geëigende weg voor de toekomst. Goede marktperspectieven moeten de basis zijn waarop ondernemers omschakelen naar biologisch. De onder het traject «professionalisering vraaggerichte ketens» genoemde business-plannen moeten op korte termijn de primaire producent voldoende garanties kunnen bieden om de stap naar de biologische productie te maken. Anderzijds moet de sector enige tijd krijgen om zich deze vraaggerichte benadering meer eigen te maken. Daarom zullen de komende jaren overgangsjaren worden: nieuwe instrumenten voor de stimulering van de omschakeling worden ingericht, oude afgebouwd.

A.  Garantstelling voor de kapitaalintensieve sectoren

Met een garantstelling door overheid worden risico’s bij investeringen in kapitaalintensieve bedrijfssystemen verminderd. Gezien de bij de omschakeling behorende kostenplaatjes heeft met name de varkenshouderij hoge investeringskosten als gevolg van de aanpassing van de huisvesting. Op dit moment bestaat al de faciliteit van het Borgstellingsfonds waarbij banken lenen aan ondernemers onder de (gedeeltelijke) garantstelling door de overheid dat de rente en aflossing worden terugbetaald.

B.  Regeling Stimulering Biologische Productiemethode (RSBP)

In het Plan van Aanpak 1997–2000 is de omschakeling van de primaire productie naar biologisch in de plantaardige sectoren en de melkveehouderij financieel ondersteund door de Regeling Stimulering Biologische Productiemethode (RSBP). De overheid droeg met deze regeling bij aan de compensatie van de inkomstenderving die wordt veroorzaakt door de wettelijke omschakelperiode waarin de primaire producent wel biologisch produceert maar het product niet als biologisch mag afzetten. In het laatste jaar van het huidige Plan van Aanpak (2000) en het eerste jaar van deze beleidsnota (2001) wordt in de RSBP 65 procent van de inkomstenderving door de overheid vergoed. De RSBP zal in 2002 voor de laatste maal worden opengesteld. Het percentage van vergoeding van de inkomstenderving wordt dan op 50 procent gesteld. Bij de openstelling van de RSBP wordt geen keuze gemaakt tussen de sectoren die onder de RSBP vallen, met andere woorden geen selectieve openstelling.

C.  Bedrijfsdoorlichting

Voor een weloverwogen keuze tot omschakelen naar biologische productie is het opstellen van een bedrijfsgericht ontwikkelingsplan door erkende voorlichtingsorganisaties voor een ondernemer van groot belang. Gezien dit belang en om de kosten van het opstellen van een dergelijk plan geen onnodige belemmering te laten zijn, zal deze activiteit voor alle sectoren financieel ondersteund worden.

V. Overig

A. Fiscale maatregelen

Het nieuwe belastingstelsel, onder meer gericht op duurzame ontwikkeling en op het bevorderen van de werkgelegenheid door de factor arbeid relatief minder te belasten geeft een verdere stimulans aan de ontwikkeling van de biologische landbouw.

Naast bestaande instrumenten, waaronder de regeling groenfinanciering, de regeling willekeurig afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en de energie-investeringsaftrek (EIA) zijn er nieuwe instrumenten ontwikkeld zoals de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de duurzame ondernemingsaftrek (DOA). Deze nieuwe instrumenten geven een extra impuls aan de ontwikkeling van de biologische landbouw. De MIA is reeds ingevoerd en de DOA zal, na goedkeuring door de Europese Commissie, van kracht worden. De DOA-aftrek van 15 000 gulden zal met ingang van 2001 worden verhoogd tot 22 500 gulden.

B.  Arbeid

Biologische landbouw is arbeidsintensief en heeft te maken met veelal seizoensgebonden arbeidspieken. Deze situatie is niet uniek voor de biologische landbouw. Ook andere primaire sectoren worden geconfronteerd met krapte aan arbeidskrachten. Ook de arbeidsomstandigheden in de land- en tuinbouw staan (nog) niet bekend als gunstig. Het aantrekken van de benodigde arbeidskrachten levert soms grote problemen op. De arbeidsvoorziening is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf. In de nota «Voedsel en Groen» heeft het kabinet echter aangekondigd de vorming van arbeidspools te onderzoeken. Hiermee wordt een brede, niet bedrijfsgebonden arbeidsinzet mogelijk. De biologische landbouw zal hiervan gebruik kunnen maken. Tevens zal in het onderzoek aandacht worden besteed aan arbeidsbesparing in de bedrijfsvoering onder meer via de ontwikkeling van arbeidsbesparende technieken.

C.  BTW-tarief biologische producten

Op grond van de zesde EU-richtlijn inzake omzetbelasting is thans een nultarief voor biologisch producten in Europa niet toegestaan. In de Notitie inzake diverse BTW-onderwerpen van 14 juni 2000 aan de Vaste Commissie voor Financiën van de Tweede Kamer geeft de Staatssecretaris van Financiën aan dat dit slechts kansrijk is indien de andere EU-lidstaten bereid zijn een dergelijk verzoek van Nederland te ondersteunen. Het Ministerie van Financiën inventariseert op dit moment de standpunten van de overige lidstaten en zal de Kamer bij gelegenheid informeren over de voortgang van dit dossier.

  • 5. 
    Financiële middelen

De inzet van de financiële overheidsmiddelen is voor een belangrijk deel afhankelijk van de wil van de marktpartijen om gezamenlijk tot marktgerichte projecten te komen. Medio 2001 wordt de Beleidsnota, op het onderdeel «professionaliseren vraaggerichte ketens», voor het eerst geëvalueerd en zo nodig zal de beleidsinzet worden aangepast.

De keuze is gemaakt om de inzet van de financiële middelen niet vast te leggen op bepaalde onderdelen van de keten. Gezien de ontwikkeling van de keten moet de inzet flexibel kunnen zijn. Uitzondering daarop vormt de ondersteuning van kennisontwikkeling en -verspreiding.

De volgende bedragen zijn voor de uitvoering van de Beleidsnota Biologische Landbouw 2001–2004 beschikbaar:

Financieel overzicht (verplichting in miljoenen guldens)

 
 

2001

2002

2003

2004

TOTAAL

  • 1. 
    Professionalisering ketens en
         

optimale transparantie en sluiten

         

keten

5

7,5

7,5

5 25

 
  • 2. 
    Kennis
         

– onderzoek

17

18,5

18

18

71,5

– voorlichting en cursorisch onderwijs

2,6

2,6

2,6

2,7

10,5

  • 3. 
    Stimulering omschakeling primaire
         

sector

         

– garantstelling

5555

20

2001          2002          2003          2004 TOTAAL

– RSBP                                                                       20              10                0                0                  30

– bedrijfsdoorlichting                                                 1                1                1                1                   4

  • 4. 
    Publieksvoorlichting                                            1,6             2,5             2,5             2,5                9,1
  • 5. 
    Platform Biologica                                               0,9           pm*           pm*           pm*        0,9/pm*
  • 6. 
    Fiscaal: duurzame ondernemings-
 

aftrek**

22

25

28

31

106

TOTAAL

75,1

72,1

64,6

65,2

277

  • Op basis van projectfinanciering uit begrotingspost publieksvoorlichting

** Het structurele beslag van de DOA voor de biologische landbouw bedraagt 75 miljoen gulden en wordt in 2015 bereikt. Van de andere fiscale instrumenten is niet precies bekend hoe die neerslaan bij de biologische landbouw. Het fiscale voordeel van de regeling groen beleggen wordt thans geraamd op ruim 10 miljoen gulden per jaar.

Naast bovenstaande instrumenten kan de biologische landbouw uiteraard ook gebruik maken van de overige LNV-subsidie-instrumenten, zoals het te ontwikkelen Agro-innovatiefonds.

Opgemerkt wordt dat nieuwe aanvullende beleidsinstrumenten en wijzigingen van bestaande instrumenten voorafgaand aan de inwerkingtreding ter goedkeuring aan de Europese Commissie moeten worden voorgelegd. Voor nieuwe beleidsinstrumenten zal worden ingezet op een zo goed mogelijke benutting van mogelijkheden voor Europese cofinanciering.

Tijdens de looptijd van de Beleidsnota wordt de voortgang van de inzet van stimulerende maatregelen op hoofdlijnen gevolgd. In 2001 zal een eerste deeltraject, namelijk de ontwikkeling van businessplannen, worden geëvalueerd waarna in 2004 een eindevaluatie zal worden uitgevoerd welke aan de Kamer wordt toegezonden. Voorts zal de Kamer jaarlijks bij de begrotingsverantwoording in mei worden geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de Beleidsnota.

BIJLAGE                                                  Stand van zaken biologische landbouw inNederland

In de Beleidsnota biologische landbouw is gesteld dat de biologische sector de afgelopen jaren een sterke groei heeft doorgemaakt. Dit wordt onderbouwd door de cijfers in deze bijlage.

Consumptie en retail van biologische producten in Nederland

Consumptie

Ten algemene kan worden geconcludeerd dat zowel de productie als consumptie van biologische producten in Nederland circa 1 procent bedraagt van de totale productie c.q. consumptie. Yoghurt is hierop een positieve uitzondering met een marktaandeel van 2,6 procent in 1999. Ook in andere Europese landen is het aandeel biologisch in de voedsel-consumptie ongeveer 1 procent. Positieve uitzonderingen zijn Duitsland (2,5 procent), Denemarken (3 procent) en Oostenrijk (5 procent). Opmerkelijk is dat Nederland het merendeel van de biologische producten importeert uit het buitenland. Van deze import wordt weer 80 procent geëxporteerd. Daarnaast wordt een deel van de Nederlandse productie geëxporteerd. Met name het Verenigd Koninkrijk vormt een interessante afzetmarkt.

Bron: N. M. van der Grijp, F. de Hond: Green supply chain initiatives in the European food and retailing industry (1999) Institute for Environmental Studies (VU Amsterdam);EKO-monitor,Platform Biologica

Retail

De totale winkelomzet van biologische producten is in Nederland de afgelopen jaren sterk gestegen (in miljoenen guldens):

 

1997:

375

1998:

440

1999:

515

Bron: EKO-monitor, januari 2000, Platform Biologica.

De totale food omzet in de Nederlandse detailhandel bedroeg in 1999 45,9 miljard gulden. Het aandeel biologisch hierin is 1,1 procent. Bron: CBL

Ook is het aantal verkooppunten sterk gestegen. Zo is het aandeel supermarkten dat meer dan 15 biologische producten het assortiment heeft, toegenomen van 70 in 1995 naar meer dan 4 000 in 1999. Het aantal natuurvoedingswinkels is in dezelfde periode gestegen van 280 naar meer dan 400 en het aantal groenteabonnementen liet een stijging zien van 4 000 naar 44 000.

Op dit moment blijkt 60% van de consumenten zijn biologische producten in de supermarkt te kopen, 30% in natuurvoedingswinkels, 15% rechtstreeks bij de boer of op boerenmarkten. Doordat een gedeelte van de consumenten meerdere aankoopkanalen benut komt het totaal boven de 100% uit. Bron: Evaluatie Plan van aanpak biologische landbouw 1997–1999

Verwerkende bedrijven

Sinds 1996 is het aantal verwerkers en bereiders van biologische producten met 350 gegroeid. In Nederland zijn momenteel 780 biologische verwerkers geregistreerd. Het betreft industriële en ambachtelijke bereiders, importeurs en dienstverlenende bedrijven. Bron: EKO-monitor, mei 2000, Platform Biologica

Primaire biologische productiebedrijven

In 1999 werd op 1216 bedrijven (1,2 procent van het totaal aantal primaire productiebedrijven) de biologische productiemethode toegepast. Hiervan waren 280 bedrijven in omschakeling. Tijdens de periode van het Plan van Aanpak (1997 tot en met 1999) is het areaal biologische landbouw toegenomen met ruim 10 000 hectare, tot 22 997 hectare (1,2% van het totale landbouwareaal).

Uit CBS-cijfers blijkt dat in de periode 1996–1999 de groei van het areaal biologische landbouw voor 61% gerealiseerd is in de melkveehouderij, voor 34% in de akkerbouw en 5% in de tuinbouw.

Verdeling van de bedrijven per sector in procenten (1999):

tuinbouw                                                                                                                                             24,5

fruitteelt                                                                                                                                                 6,0

akkerbouw                                                                                                                                           24,0

veehouderij                                                                                                                                         42,0

overige (o.a. paddestoelenenplantgoed)                                                                                          3,5

Bron: EKO-monitor, januari 2000, Platform Biologica; Evaluatie Plan van aanpak biologische landbouw 1997–1999

Enkele sectoren

Onderstaande cijfers hebben betrekking op de ontwikkeling van de biologische landbouw uitgesplitst naar verschillende sectoren. Ondanks dat niet voor alle sectoren dezelfde statistische gegevens bekend zijn, wordt een beeld geschetst van de groei van de biologische landbouw.

Zuivel

 

1997

1998

2001 (prognose)

aantal veehouders 120 melkaanvoer (miljoen liters) 33 percentage van totaal 0,3

175 50 0,5

340 98 1,0

Marktaandeel (in procenten) van biologische zuivel t.o.v. de totale dagverse zuivelconsumptie:

totaal yoghurt

(karne)melk

vla

1998 (t/m 3de kwartaal): 0,7 0,9

1999 (t/m 3de kwartaal): 1,8 2,6

0,9

2,1

0,2 0,4

Bron: EKO-monitor, januari 2000, Platform Biologica

Varkenshouderij

Eind 1999 waren er in Nederland 9 000 biologische vleesvarkensplaatsen en 1200 zeugenplaatsen (35 bedrijven). Er zijn in 1999 23 000 biologische varkens geslacht. In dezelfde periode zijn er 4 000 biologische varkens geïmporteerd.

Met name de vraag naar voorverpakt vlees voor supermarkten groeit gestaag.

Bron:EKO-monitor, mei 2000, Platform Biologica

Eierproductie

De biologische pluimveestapel bestond in mei 2000 uit circa 90 000 kippen. Dit is ongeveer 0,5 procent van de totale eierproductie. Vorig jaar waren er 50 000 biologische kippen. Bron: EKO-monitor, mei 2000, Platform Biologica

Aardappelen, Groenten en Fruit (AGF)

Volgens het CBL ligt het marktaandeel van biologische agf-producten in supermarkten op dit moment rond de 5 procent en zal dit in de toekomst groeien naar 10 procent. Bron:EKO-monitor, januari 2000, Platform Biologica

Het areaal akkerbouwgewassen is in de periode 1996 – 1999 toegenomen van 5115 hectare naar 6661 hectare, een groei van 30 procent. Deze groei is vooral het gevolg van de toename van het areaal voedergewassen (maïs, luzerne, granen). Het areaal tuinbouw is in deze periode gestegen van 1086 naar 1633 hectare, een groei van 50 procent. Bron:CBS

Het areaal aardappelen is tussen 1996 en 1998 gegroeid met 55 ha (8%)

tot 749 ha.

Bron:CBS

Appels

1999                        2000

(prognose)

totaal (Landbouwtelling)                                                                          12084 ha biologisch                                                                                                       183ha                     300 ha aandeelintotale Nederlandse areaal (in procenten)                                        1,5                           2,5

Bron: publicatie «Biologische groeistuipen», maart 2000, Rabobank Stafgroep Duurzame Ontwikkelingen

Champignons

1999            2000 (prognose)

biologisch                                                                                 30–40 ton/week          130–150 ton/week aandeel in totale Nederlandse productie (in procenten)                                                                                                     0,8                                      3

Bron: publicatie «Biologische groeistuipen», maart 2000, Rabobank Stafgroep Duurzame Ontwikkelingen

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.