Nota 'De kenniseconomie in zicht: de Nederlandse invulling van de «Lissabon-agenda» voor 2001' - Kabinetsnota «De kenniseconomie in zicht»

Deze nota is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 27406 - Nota «De kenniseconomie in zicht».

1.

Kerngegevens

Officiële titel Kabinetsnota «De kenniseconomie in zicht»; Nota 'De kenniseconomie in zicht: de Nederlandse invulling van de «Lissabon-agenda» voor 2001' 
Document­datum 19-09-2000
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST47512_2
Kenmerk 27406, nr. 2
Van Economische Zaken (EZ)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2000–2001

27 406

Nota «De Kenniseconomie in zicht»

Nr. 2

NOTA

DE KENNISECONOMIE IN ZICHT

DE NEDERLANDSE INVULLING VAN DE «LISSABON-AGENDA»

VOOR 2001

  • 1. 
    Inleiding

De bijzondere Europese Raad in Lissabon van 23–24 maart jongstleden heeft zich gericht op de vraag hoe welvaart en sociale samenhang in Europa ook in de naaste toekomst kunnen worden gewaarborgd. De Europese Raad (ER) stelt in haar conclusies dat Europa momenteel goede economische vooruitzichten heeft. Tegelijkertijd neemt zij echter waar dat Europa vooralsnog onvoldoende potentieel vertoont in nieuwe, technologisch hoogwaardige groeisectoren. Europa zal derhalve nieuwe richtingen moeten inslaan om de overgang naar een nieuwe kenniseconomie te kunnen maken. Tegen deze achtergrond heeft «Lissabon» de ambitie uitgesproken dat Europa de meest dynamische en competitieve regio ter wereld moet worden, gekenmerkt door duurzame economische groei, toenemende werkgelegenheid en sociale samenhang. De ER wil deze ambitie realiseren door middel van een integrale strategie die de overgang naar een kenniseconomie moet bewerkstelligen en waarmee het Europese sociale model moet worden gemoderniseerd. Indien deze strategie volledig ten uitvoer wordt gebracht, acht de ER een gemiddelde economische groei van 3% per jaar en een arbeidsparticipatie van 70% in

2010 haalbaar.1

1 Het betreft hier de arbeidsparticipatie (in personen) inclusief banen van 1–12 uur.

Nederland onderschrijft de doelstellingen van de strategie van «Lissabon». Het heeft de ambitie om tot de kopgroep van Europa te behoren. De onderhavige notitie geeft een overzicht van de initiatieven die het kabinet daartoe neemt, en vormt een dwarsdoorsnede van de departementale begrotingen. De maatregelen betreffen vooral structurele hervormingen als het versnellen van de liberalisering van netwerksectoren (energie, telecom), het versneld voltooien van de Interne Markt voor financiële diensten, en activering vanuit de sociale zekerheid, onder meer door nieuwe initiatieven om de armoedeval te verminderen. Het kabinet heeft – passend binnen de prioriteiten van de «Lissabon»-agenda – voorstellen gedaan voor ruim 2,5 mld. aan extra uitgaven (ten opzichte van de Miljoenennota 2000). Daarnaast was in het Regeerakkoord reeds voorzien in een lastenverlichting van 5 mld., die wordt aangevuld met een extra lastenverlichtingspakket van 1,6 mld.

Extra uitgaven in 2001 samenhangend met «Lissabon» (in mld.)

Onderwijsenscholing                                                                                                                       1,32

Kenniseninnovatie                                                                                                                            0,14

ICT-investeringenen-onderzoek                                                                                                       0,40

Arbeidensociale zekerheid                                                                                                               0,70

Totaal                                                                                                                                                   2,56

Bovenstaande tabel geeft de uitkomsten van het besluitvormingsproces voor het begrotingsjaar 2001. Het vernieuwingsproces gaat uiteraard ook na 2001 verder. In het verloop van deze nota worden een aantal maatregelen geschetst waartoe het kabinet onlangs heeft besloten. De tijdshorizon hierbij is langer dan 2001. Op de Europese Top in Lissabon is tot een jaarlijkse voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad besloten. Deze voorjaarsbijeenkomst, waar economische en sociale vraagstukken besproken worden, stelt de Europese Raad in staat een sturende en coördinerende rol te nemen om de algehele samenhang van de implementatie van de actiepunten, geformuleerd op de Top in Lissabon, te waarborgen, en effectief toe te zien op vorderingen in de richting van het nieuwe strategische doel van de EU. De Top in Stockholm in 2001 vormt de eerste gelegenheid daartoe. Het kabinet zal in de komende maanden zijn inzet voor deze Top bepalen.

De nota schetst in paragraaf 2 eerst de uitdagingen waarvoor Europa en Nederland staan. Deze paragraaf zet tevens de beleidsstrategie van «Lissabon» uiteen. Paragraaf 3 geeft vervolgens een overzicht van de concrete invulling die het kabinet in 2001 geeft aan de «Lissabon»-agenda.

  • 2. 
    De uitdagingen en beleidsstrategie van «Lissabon»

2.1. Veranderingen in de omgeving

Europa, en daarmee ook Nederland, ziet zich in het nieuwe millennium voor ingrijpende veranderingen geplaatst. Deze veranderingen zijn het gevolg van ontwikkelingen op het gebied van informatisering (ICT-revo-lutie), internationalisering (Europees en mondiaal), individualisering, en van enkele demografische ontwikkelingen (de vergrijzing en het toenemende aandeel allochtonen in de bevolking). De meest recente trend, die van informatisering, oefent daarbij een katalyserende rol uit. Informatisering zorgt er voor dat steeds meer informatie tegen steeds lagere kosten kan worden aangewend. Informatie verspreidt zich daardoor veel sneller dan in het verleden over de samenleving, waardoor ook de kennisdyna-miek (het proces van kennisvernieuwing en kennisveroudering) zal toenemen. ICT-ontwikkelingen maken afstand minder belangrijk en geven aldus het proces van internationalisering een verdere impuls. Burgers en bedrijven krijgen meer informatie over de wereld en daarmee een bredere horizon en een ruimer referentiekader. Dit versterkt de individualiserings-en emancipatieprocessen die zich de afgelopen decennia hebben voltrokken, en maakt burgers (nog) veeleisender waar het gaat om hun persoonlijke levenssfeer. Zo zal de moderne werknemer door meer maatwerk zijn arbeidsvoorwaarden beter willen afstemmen op zijn specifieke sociale situatie (loopbaanontwikkeling, werktijden, mogelijkheden tot combineren van arbeid en zorg, scholingsmogelijkheden).

Bedrijven zien zich door de genoemde trends geconfronteerd met kritischer en mondiger burgers die een meer gedifferentieerd product vragen. Tegelijkertijd worden ze door internationalisering geconfronteerd met scherpere concurrentie. Bedrijven zullen hun producten en processen moeten blijven vernieuwen. Innovatie- en aanpassingsvermogen komen steeds meer centraal te staan in de bedrijfsvoering. Het succes van bedrijven wordt mede daardoor in toenemende mate bepaald door hun toegang tot en hun gebruik van kennis en vaardigheden. Bedrijven zullen hun vestigingsplaatskeuze dan ook steeds meer laten afhangen van die toegang tot die kennis en vaardigheden. Een gunstig «human-capital»-klimaat is daarvoor onontbeerlijk.

Deze ontwikkelingen hebben ook gevolgen voor de relatie tussen samenleving en overheid. Geëmancipeerde burgers vragen meer maatwerk in de publieke dienstverlening. De overheid kan haar dienstverlening richting burgers en bedrijven verbeteren door op een intelligente wijze ICT in te zetten. Zij staat daarbij voor de uitdaging om de kansen van achterstandsgroepen te verbeteren, terwijl zij tegelijkertijd recht moet doen aan de zelfredzaamheid die veel burgers inmiddels hebben. Deze taak zal de overheid met het oog op de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat zo kosteneffectief mogelijk moeten vervullen. Toegenomen internationale concurrentie en kennisdynamiek dwingen bedrijven om steeds kritischer te kijken naar de prestaties van de overheid, en met name naar de weerslag daarvan in de collectieve lastendruk en de omvang van de administratieve lasten. Daarbij wordt de speelruimte van de overheid ingeperkt door het feit dat zij in de toekomst – meer nog dan nu – rekening zal moeten houden met ontwikkelingen in internationale (en vooral Europese) «beleidsarena’s».

2 Deze vijf thema’s geven een handzame groepering van het veel grotere aantal thema’s dat in de Lissabon-conclusies werd onderscheiden.

2.2. Schets van de uitdagingen

De Nederlandse inspanningen om tot de kopgroep van Europa te behoren voltrekken zich tegen dit decor van een complexer wordende en sneller veranderende beleidsomgeving. Het succes van de inspanningen zal mede worden bepaald door de mate waarin zij recht doen aan die veranderende omgeving. Op de Europese Top in Lissabon is daartoe een beleidsstrategie overeengekomen die het belang van kennis, innovatie en sociale cohesie benadrukt. Deze strategie omvat (1) het voorbereiden en bewerkstelligen van de overgang naar een dynamische, concurrerende en op kennis gebaseerde economie alsmede (2) het moderniseren van het Europese sociale model, het investeren in mensen, en het bestrijden van sociale uitsluiting. Deze twee pijlers van de strategie laten zich vertalen in de volgende beleidsdoelstellingen:2

  • i) 
    het tot stand brengen van adequate «framework conditions» voor de informatiesamenleving («een informatiemaatschappij voor iedereen»);
  • ii) 
    het inspelen op de kennisdynamiek van de moderne economie via een excellente onderzoeksinfrastructuur en innovatieklimaat («kennisdynamiek in de moderne economie: naar een excellent onderzoek- en innovatieklimaat»);
  • iii) 
    het bevorderen van een aantrekkelijk klimaat voor vernieuwend ondernemerschap en van dynamische en nieuwe markten («vernieuwend ondernemerschap en dynamische markten»);
  • iv) 
    het bewerkstelligen van een goed opgeleide en breed inzetbare beroepsbevolking door middel van een aantrekkelijk «human-capitalklimaat» («een goed opgeleide en breed inzetbare beroepsbevolking»); v) het moderniseren van de verzorgingsstaat en het bestrijden van sociale uitsluiting («moderniseren verzorgingsstaat en bestrijden sociale uitsluiting»). De inspanningen op deze beleidsterreinen zullen alleen succes hebben als ze – evenals in voorgaande jaren – plaatsvinden in een stabiel en op groei van welvaart en werkgelegenheid gericht macro-economisch kader. Ze moeten daartoe worden ondersteund door een beleid gericht op begro-tingsconsolidatie en op het verbeteren van de kwaliteit en houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Conform de Lissabon-conclusies zullen de Raad en de Commissie in het voorjaar van 2001 een rapport presenteren waarin de bijdrage van de overheidsfinanciën aan de economische groei en de werkgelegenheid wordt bezien.3

i. Een informatiesamenleving voor iedereen

Evenals eerdere basisinnovaties kan ICT een nieuwe periode van economische vooruitgang inluiden. Dit is onderkend in de nota «De Digitale Delta» (1999), waarin het kabinet aangeeft hoe de overheid burgers, bedrijven en zichzelf wil aanzetten om beter gebruik te maken van de mogelijkheden die ICT biedt, wat de ambities daarbij zijn en welke rol de overheid daarbij voor zichzelf ziet. De nota onderscheidt vijf pijlers die duidelijk maken dat ICT-ontwikkelingen in de gehele samenleving neerslaan. Ook het eEurope Actieplan, dat tijdens de Europese Raad van Feira is aangenomen, wijst er op dat de samenleving – in al haar haarvaten – de ICT-ontwikkelingen zal moeten kunnen accommoderen. Daartoe zal de samenleving moeten beschikken over een hoogwaardige, toegankelijke, betaalbare en veilige elektronische (telecom-) infrastructuur. De harde infrastructuur vormt het kanaal waarbinnen informatie door de samenleving stroomt. Nederland beschikt over hoogwaardige ICT-infrastructuren en wil zijn goede positie in deze behouden. Daartoe is ook een snelle uitrol van draadloze netwerken nodig.

Naast de «harde» infrastructuur omvatten de «framework conditions» ook de algemene wet- en regelgeving. Deze zal aan de informatiesamenleving moeten worden aangepast. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de randvoorwaarden voor een bloeiende Internethandel, zoals veiligheid (bijv. digitale handtekening), privacy (bijv. elektronische identificatie), en harmonisatie van technische voorwaarden (bijv. ten aanzien van biometrie). Vanwege het grensoverschrijdende karakter van Internet vraagt de internationale context bijzondere aandacht. Daarnaast zal er inzicht moeten komen in de mate waarin bijvoorbeeld fiscale regimes zijn toegesneden op de informatiesamenleving, en dan met name op Internet. De nota «Wetgeving voor de elektronische snelweg» maakt duidelijk dat reeds een belangrijk deel van de Nederlandse wetgeving techniekonafhankelijk is geformuleerd en dus ook toepasbaar zal zijn in een digitale omgeving.

Op het gebied van het mededingingsbeleid vraagt de informatiesamenleving speciale aandacht. Zo is bijvoorbeeld concurrentie op en om telecommunicatie-infrastructuren van groot belang. Maar ook stelt de specifieke aard van veel informatiegoederen («content») nieuwe eisen aan het mededingingsbeleid. Markten voor deze goederen kenmerken zich door netwerkeffecten, relatief hoge vaste kosten en lage marginale kosten.

3 Een beschouwing over het begrotingsbeleid zelf wordt gegeven in de Miljoenennota 2001. Hierdoor vertonen deze markten monopolistische tendensen. Naar aanleiding van de «open network provision review» in de EU zal moeten worden bezien in hoeverre de Nederlandse mededingingswet- en regelgeving (inclusief toezicht en handhaving) op dit vlak volstaat.

ii. Kennisdynamiek in de moderne economie: naar een excellent onderzoek- en innovatieklimaat

Onderzoek en ontwikkeling zullen in de moderne kenniseconomie aan belang winnen; technologische vernieuwing zal zich immers steeds sneller voltrekken. De noodzaak om nieuwe technologieën te ontwikkelen en toe te passen in nieuwe producten en productieprocessen, zal steeds hogere eisen stellen aan het onderzoeksklimaat. De ontwikkeling van kennis in excellente universiteiten, hogescholen en onderzoekscentra, maar ook in technologisch geavanceerde bedrijven, speelt daarin een sleutelrol. De kennisdynamiek stelt hoge eisen aan de aansluiting tussen ontwikkeling en toepassing van kennis. De kloof tussen onderzoeken en ondernemen moet verder worden verkleind. De overheid kan in dit verband een sterke impuls geven door bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen meer met elkaar in contact te laten treden.

iii. Vernieuwend ondernemerschap en dynamische markten

Internationalisering, informatisering en individualisering leiden tot een verdere verscherping van de concurrentie. Het wordt voor burgers en bedrijven (en de overheid) immers steeds makkelijker om internationaal prijzen en producten te vergelijken, en producten te zoeken die precies aansluiten bij hun specifieke voorkeuren. De concurrentiedruk zal niet alleen toenemen, maar zich ook over steeds meer sectoren uitstrekken. Alleen een economie met een ondernemersklimaat dat ruimte biedt aan economische dynamiek en ondernemerschap, kan de internationale concurrentie het hoofd bieden. In Nederland is op dit vlak al veel bereikt. Toch blijft ook hier de uitdaging om voortdurend de kosten en baten van nieuwe én bestaande regelgeving kritisch te bezien. Onnodige of concurrentieverstorende regelgeving beperkt het vernieuwingsvermogen van de economie en vermindert haar veerkracht om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Alleen in een omgeving waarin geen onnodige belemmeringen zijn voor het starten, het uitbouwen, het stoppen én het opnieuw starten van een onderneming, kan het vernieuwings- en aanpassingsvermogen van een economie tot volle ontwikkeling komen. Ook in Nederland vergt dit nog additionele beleidsinitiatieven, gericht op bijvoorbeeld een voortgaande vermindering van regeldruk. Aangezien immateriële investeringen en kennis aan belang winnen in de moderne kenniseconomie, wordt ondernemen risicovoller, omdat dit type investeringen minder tastbaar is en minder zekerheden vooraf kent. Dit versterkt de noodzaak om een klimaat te creëren, waarin ondernemen in een meer risicovolle omgeving niet wordt ontmoedigd.

iv. Een goed opgeleide en breed inzetbare beroepsbevolking

De moderne economie zal zich kenmerken door een grotere kennis-dynamiek: kennis zal sneller worden ontwikkeld, verworven en toegepast. Kennis zal ook sneller verouderen, sneller worden ingehaald door nieuwe ontwikkelingen. Daarom wordt het van groot belang om gebruik te maken van alle in de samenleving aanwezige kennis. Dat vraagt om een gunstig klimaat voor onderwijs en scholing. De institutionele vormgeving van onderwijsarrangementen zal burgers en bedrijven (en de overheid) moeten uitnodigen om kennis op te bouwen en waar nodig te vernieuwen. Onderwijsinstellingen zullen de ruimte moeten krijgen om op de wensen van burgers en bedrijven in te spelen en op die manier succesvol de slag aan te kunnen gaan met concurrenten in binnen- én buitenland, om personeel én studenten. Bovendien zullen werknemers moeten worden aangemoedigd om door middel van scholing hun kennis en vaardigheden op peil te houden en aldus hun «employability», hun inzetbaarheid te waarborgen. Werkgevers en werknemers dragen hiervoor zelf de primaire verantwoordelijkheid. De overheid heeft in deze een faciliterende rol. Bezien moet worden of – en hoe – deze verder kan worden ingevuld. Ook zal moeten worden nagegaan in hoeverre institutionele arrangementen op de onderwijs-, scholings- en arbeidsmarkt werknemers voldoende uitnodigen om in hun eigen menselijk kapitaal te investeren.

v. Moderniseren van verzorgingsstaat en bestrijden sociale uitsluiting

Een kennissamenleving is gebaat bij flexibele institutionele arrangementen, die keuzevrijheid bieden aan burgers en bedrijven, en die zowel ruimte als prikkels bieden voor een op maat gesneden ontwikkeling. Wanneer een uitkeringsgerechtigde de stap wil zetten naar het werknemerschap, mogen de prikkels in zijn institutionele omgeving dit niet belemmeren. Hetzelfde geldt wanneer een werknemer of uitkeringsgerechtigde de stap wil zetten naar het ondernemerschap. De Nederlandse institutionele context lijkt hierop echter nog onvoldoende toegesneden. Zo bestaat de indruk dat het geheel aan inkomensafhankelijke regelingen met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt mensen nog onvoldoende prikkelt om weer aan het arbeidsproces te gaan deelnemen. Overgangen tussen inactiviteit en activiteit, tussen werknemer- en ondernemerschap, tussen leren en werken zullen vloeiender moeten verlopen. Daarbij past ook een sociale en fiscale infrastructuur die meer ruimte geeft aan sociale mobiliteit en benutting van talent.

In Nederland nemen vrouwen, allochtonen en ouderen nog onvoldoende deel aan het arbeidsproces, en zijn bovendien nog ca. 2 miljoen personen aangewezen op met name een werkloosheidsuitkering of een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering. In een omgeving waarin technologische ontwikkelingen (en de daarmee gepaard gaande vaardigheden) en trends als individualisering steeds belangrijker worden, dreigt voor deze groepen een permanente achterstand, met name voor hen die weinig opleiding hebben genoten. Het is van belang deze groepen permanent bij het arbeidsproces te betrekken. Werken is immers de meest effectieve manier om «sociale uitsluiting» tegen te gaan. Mensen die niet (meer) kunnen werken, dienen actief aan de samenleving te kunnen deelnemen en hebben recht op een goede sociale bescherming. Mensen die wel kunnen werken moeten worden gestimuleerd tot werken (in loondienst of als ondernemer). Het beleid moet er op zijn gericht om mensen die thans niet op de arbeidsmarkt participeren er naar toe te leiden en mensen die buiten het arbeidsproces geraken zo snel mogelijk in dat proces te reïntegreren. Het bieden van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren kan daarbij een belangrijke rol spelen. Bovendien zal het accent steeds meer komen te liggen bij het stimuleren van kennisverwerving. Daarbij rijst de vraag hoe het ondersteunen van de zwakkeren in de samenleving kan worden gecombineerd met het bieden van kwalitatief hoogwaardige arrangementen aan het meer welvarende en zelfredzame deel van de bevolking. Op onderdelen zal moeten worden gezocht naar een nieuwe verdeling van publieke en private taken en verantwoordelijkheden, en van een nieuw evenwicht tussen rechten en plichten van private partijen.

  • 3. 
    Overzicht van maatregelen in het kader van «Lissabon» voor 2001

Structurele hervormingen en het beleid van budgettaire consolidatie gecombineerd met lastenverlichting en loonmatiging, hebben geleid tot een voorspoedige economische groei. Hiermee heeft Nederland zich een goede uitgangspositie verschaft voor het moderniseren van de welvaartsstaat. Om de groei voor de toekomst te kunnen behouden en versterken zijn additionele beleidsinspanningen nodig, op nationaal én op internationaal vlak. De Europese Raad in Lissabon heeft in deze belangrijke aanzetten gegeven. De vraag die nu voorligt, is hoe hier op nationaal niveau vervolg aan kan worden gegeven.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de maatregelen die het kabinet neemt om de Nederlandse ambities te realiseren. De tabel richt zich daarbij op de Lissabon-conclusies die om beleidsacties door nationale overheden vragen. Deze acties kunnen overigens zowel nationaal beleid als communautair beleid betreffen. Het gaat daarbij zowel om structurele hervormingen («institutioneel») als om financiële impulsen.

Tabel 1. Overzicht doelstelling en beleidsacties naar beleidsterrein

Nummer conclusie Lissabon

Doelstelling

Beleid

Nationaal

Institutioneel

Financieel

Communautair

Pijler 1. Naar een concurrerende, dynamische en op kennis gebaseerde economie

i. Een informatiemaatschappij voor iedereen

11.1

11.2

  • • 
    E-commerce richtlijn
  • • 
    Versterken vertrouwen consument in elektronische handel

Geliberaliseerde telecom-markt in 2001

  • • 
    Implementeren richtlijn in nationale wetgeving
  • • 
    Bevorderen gebruik gedragscode e-commerce
  • • 
    Veiling UMTS
  • • 
    Bevorderen «Alternative Dispute Resolution» en stimuleren zelfregulering
  • • 
    Nieuwe richtlijnen voor elektronische communicatie en aanverwante diensten

11.3

11.4

11.5

Competitie in lokale netwerken en «unbundling local loop»

Scholen op Kennisnet: 2001 (ICT-vaardige beroepsbevolking)

25% publieke dienstverlening via Internet: 2002

  • • 
    Regulering toegang kabel en telefonie
  • • 
    Uitgifte frequenties voor «wireless local loop»
  • • 
    Electronische Heerendiensten en Basisbedrijven-register
  • • 
    Alle gemeenten op Internet in 2002
  • • 
    Overheidsloket 2000

ICT in onderwijs: 200 mln. in 2001; 1160 mln. in 2000–2010

ICT in (semi-)publieke sector: 312 mln. in 2001

  • • 
    Verbeteren coördinatie frequentiebeleid, coördineren van allocatie van frequenties voor «multimedia wireless systems»

11.6                  Beschikbaar maken van goedkope en snelle «interconnected network» voor toegang tot internet en ondersteuning van ICT-ontwikkeling

  • • 
    ICT-onderzoek en innovatie: 81 mln. in 2001 en 1026 mln. in 2000–2010
  • • 
    GigaPort: 142 mln. voor 1998–2002 (zie ook 13.4)
  • • 
    Kenniswijk (20 mln.)
  • • 
    ICT in de zorg: 110 mln. in 2000–2001.
  • • 
    Intelligente transportsystemen voor wegvervoer
  • • 
    Single European Sky

ii. Kennisdynamiek in een moderne economie: naar een excellent onderzoeks- en innovatieklimaat a) Tot stand brengen van een Europese ruimte voor onderzoek en innovatie

13.1

Koppelen onderzoeksprogramma’s via netwerken

  • • 
    Investeringsportefeuille WeBu 2000
  • • 
    Vormgeving 6e Kaderprogramma

Nummer conclusie Lissabon

Doelstelling

Beleid

Nationaal

Institutioneel

Financieel

Communautair

13.2                  Verbeteren klimaat voor private onderzoeksinvesteringen, O&O-partnerschap-pen, high-tech start-ups

  • • 
    Overheid als launching customer
  • • 
    Herziening Faillissements-wet
  • • 
    Instellen innovatienetwerk «Groene Ruimte en Agrocluster»
  • • 
    Verlaging kapitaalbelasting met 0,15%-punt
  • • 
    Vraaggestuurd en innovatiegericht fundamenteel-strategisch onderzoek: 306 mln. in 2000–2010
  • • 
    IOP: 110 mln. in 2000–2010
  • • 
    Concurreren met ICT-competenties (238 mln. in 2001–2004)
  • • 
    Aanpassing WBSO: indexeren 1e schijf, verhogen plafond van 15 naar 17,5 mln. (45 mln. in 2001); eveneens 45 mln. voor innovatieve starters
  • • 
    Fiscale faciliteit t.b.v. beschikbaar stellen van durfkapitaal: 45 mln.
  • • 
    Kennisoverdracht MKB: 274 mln. in 2000–2010
  • • 
    Technostarters: 100 mln. in 2000–2003 (zie tevens hierboven bij WBSO)
  • • 
    Actieplan Life Sciences: 100 mln. in 2000–2005
  • • 
    Agro-innovatiefonds (i.o.)

13.3

Bevorderen benchmarking nationale O&O-beleid

  • • 
    Benchmarking i.h.k.v. Cardiff procedure

13.4                  Bevorderen opzetten van snel trans-Europees netwerk voor elektronische wetenschappelijke communicatie

  • • 
    GigaPort (zie ook 11.6)
  • • 
    Verbinden en opwaarderen nationale onderzoeksnetwerken

13.5–6               Belemmeringen voor mobiliteit onderzoekers; aantrekken onderzoekstalent

  • • 
    Vernieuwingsimpuls (57 mln. p.j. in 2001–2010)
  • b) 
    Het scheppen van gunstig klimaat voor starten en ontwikkelen van innovatieve bedrijven, met name MKB

15.2

Bevorderen ondernemend, innoverend en open Europa

  • • 
    Ondernemerschapbeleid, mede gericht op vrouwen en etnische minderheden
  • • 
    Stimuleren ondernemerschap in onderwijs
  • • 
    Wegnemen belemmeringen snelle groeiers
  • • 
    Maatschappelijk verantwoord ondernemen
  • • 
    Herziening Faillissements-wet
  • • 
    Implementatie «De Ondernemende Samenleving»: 25 mln. in 2000–2004 (onderdeel van «Kennisoverdracht MKB», zie conclusie 13.2)
  • • 
    Verlaging kapitaalbelasting met 0,15%-punt

15.3

Europees Handvest voor kleine bedrijven

  • • 
    T.z.t. standpuntbepaling

Nummer conclusie Lissabon

Doelstelling

Beleid

Nationaal

Communautair

Institutioneel

Financieel

iii. Vernieuwendondernemerschap en dynamische markten

a) Economische hervormingen voor een voltooide en volledig operationele Interne Markt

17.2

17.3

Marktwerking in nuts- en netwerksectoren

Nieuwe regels openbare aanbesteding (toegankelijkheid MKB): voor 2002

  • • 
    Liberalisering energie, post, OV
  • • 
    T.z.t. standpunt-bepaling over nieuwe postrichtlijn
  • • 
    T.z.t. standpuntbepaling

17.4

17.5

Aanbestedingen online mogelijk maken

Versimpelen regelgeving

  • • 
    Aanbestedingen overheid online
  • • 
    Reductie administratieve lasten met 15% in huidige kabinetsperiode
  • • 
    MDW: 3e tranche (september 2000)

b) Efficiënte en geïntegreerde financiële markten

21

Voltooiing Interne Markt voor • Uitvoeren Actieplan financiële diensten                            Financiële Diensten vóór

2005

  • • 
    Uitvoeren Actieplan Risicokapitaal vóór 2003
  • • 
    Voorstellen maken m.b.t. herstructurering en liquidatie kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen
  • • 
    Afronden belastingpakket conform conclusies ER Helsinki

Gecoördineerd macro-economisch beleid

23.1                  Verlaging belasting op arbeid, versterking prikkels in belastingstelsel en sociale zekerheidsstelsel voor werkgelegenheid en scholing

  • • 
    Belastingherziening 2001
  • • 
    SPAK en VLW
  • • 
    Aanzet aanpak armoedeval
  • • 
    Premiedifferentiatie WW
  • • 
    Extra verhoging arbeids-korting (450 mln. structureel)
  • • 
    Uitstroompremie uitkeringsgerechtigden: structureel 130 mln.

23.2

23.3

Heroriëntatie overheidsuitgaven naar kapitaalaccumulatie, onderzoek, innovatie, IT

Waarborgen van houdbaarheid op lange termijn van overheidsfinanciën

Zie overige actiepunten in deze kolom

T.z.t. standpuntbepaling over rapport van EC en ER; rapport wordt gepresenteerd in voorjaar 2001

Nummer conclusie Lissabon

Doelstelling

Beleid

Nationaal

Communautair

Institutioneel

Financieel

Pijler 2. Investeren in mensen en moderniseren van verzorgingsstaat

iv. Een goed opgeleide en breed inzetbare beroepsbevolking

  • a) 
    Onderwijs en opleiding gericht op leven en werken in de kennismaatschappij

26.1                  Jaarlijks sterke stijging per capita investeringen in menselijk kapitaal

  • • 
    Experiment met vouchers in HBO
  • • 
    Extra impuls in onderwijs: 1,3 mld. in 2001
  • • 
    Extra scholingsaftrek, 35 mln. structureel

26.2                  Halveren aantal 18–24 jarigen • Plan van Aanpak voortijdig zonder startkwalificatie                     schoolverlaten

(2010)

  • • 
    Voortijdig schoolverlaten: voor 2000 en 2001 61 mln. extra p.j.
  • • 
    Voor- en vroegschoolse opvang: 65 mln. extra voor 2000

26.3

Onderwijs- en scholingsinstellingen ombouwen tot lokale leercentra

  • • 
    Regionale samenwerking

26.4–6               • Europees kader voor basisvaardigheden door life long learning

  • • 
    Vergroten mobiliteit studenten, onderwijzers, onderzoekers
  • • 
    Ontwikkeling Europees format curricula vitae
  • • 
    T.z.t. standpuntbepaling
  • • 
    eLearning-initiatief; t.z.t. standpuntbepaling
  • b) 
    Méér en betere banen voor Europa: ontwikkeling van een actief werkgelegenheidsbeleid 29.1–2               • Verbeteren employability           • Versnelling landelijke EVC

29.3

29.4

30

  • • 
    Verbeteren employability en terugdringen skills gap
  • • 
    Meer prioriteit voor life long learning

Meer werkgelegenheid in dienstensector creëren

Bevordering gelijke kansen

  • • 
    Arbeidsparticipatie zo dicht mogelijk bij 70% brengen; arbeidsparticipatie vrouwen voor 2010 tot méér dan 60% verhogen
  • • 
    Vaststellen nationale prioriteiten
  • • 
    Verbeteren arbeidsmarktpositie kwartaire sector
  • • 
    Verbetering werking markt voor persoonlijke dienstverlening: regeling RSP; subsidieregeling laagbetaalde arbeid (verplichting VLW)
  • • 
    Uitvoering meerjarennota emancipatiebeleid
  • • 
    Wet Arbeid en Zorg
  • • 
    Vrouwen: kinderopvang en verloffaciliteiten (Arbeid en Zorg)
  • • 
    Uitkeringsgerechtigden: sluitende aanpak zittend bestand, bestrijding armoedeval, WAO-aanpak, en prikkels bij gemeenten (FWI)
  • • 
    Investeren in Arbeid & Onderwijs (ICT Task force, Arbeidsradar, Scholingsimpuls, Investors in People): 133 mln. in 2000–2010
  • • 
    Mitigeren arbeidsmarktknelpunten door middel van verbeteren arbeidsvoorwaarden collectieve sector: 612 mln. in 2001; 572 mln. in 2002
  • • 
    RSP: 3,8 mln. in 2001
  • • 
    Kinderopvang: 121 mln. in 2001 en structureel 40 mln.
  • • 
    SUWI: 225 mln. in 2001
  • • 
    Plan van Aanpak WAO: 70 mln.
  • • 
    Sluitende aanpak: 310 mln. in 2001

Benchmarking i.k.v. Luxemburg proces en High Level Group voor sociale bescherming Sociale dialoog

Nummer conclusie Lissabon

Doelstelling

Beleid

Nationaal

Communautair

Institutioneel

Financieel

v. Moderniseren verzorgingsstaat en bestrijden sociale uitsluiting a) Moderniseren sociale bescherming

31

Samenwerking lidstaten versterken bij moderniseren Europees sociaal model

b) Bevorderen sociale cohesie

33

  • • 
    Prioritaire acties ontwikkelen voor specifieke doelgroepen
  • • 
    Vaardigheden verbeteren, toegang tot kennis verruimen, kansen bevorderen, werkloosheid bestrijden
  • • 
    Ouderen:kabinetsbeleid «bevordering arbeidsdeelname ouderen»
  • • 
    Etnischeminderheden: kabinetsbeleid «Arbeidsmarktbeleid voor minderheden»
  • • 
    Digitale trapveldjes in 34 steden
  • • 
    Versterking eerste-lijn GGZ
  • • 
    Arbeidsmarktmaatregelen: 130 mln. tot 2003
  • • 
    Benchmarking i.k.v. Luxemburg proces en High Level Group voor sociale bescherming
  • • 
    Sociale dialoog
  • • 
    Benchmarking i.k.v. Luxemburg proces en High Level Group voor sociale bescherming
  • • 
    Sociale dialoog

3.1 Een informatiemaatschappij voor iedereen

Informatisering vormt een belangrijke drijvende kracht achter de dynamiek in een moderne kenniseconomie. Burgers en bedrijven (en de overheid) moeten daarom gemakkelijk toegang hebben tot een technologisch hoogwaardige en een betaalbare elektronische infrastructuur. De positie van Nederland is op dit punt niet onverdeeld gunstig. Nederland presteert vanuit Europees perspectief weliswaar bovengemiddeld, maar de achterstand ten opzichte van de absolute wereldtop (i.c. de VS) is in de afgelopen jaren groot gebleven. Nederland levert daarom additionele inspanningen met betrekking tot:

  • • 
    de elektronische infrastructuur en de toegang daartoe,
  • • 
    de benutting van die infrastructuur en de daarvoor benodigde kennis en vaardigheden bij burgers en bedrijven.

De Europese Raad van Lissabon doet een oproep:

– om zo spoedig mogelijk in 2000 wetgeving aan te nemen inzake het juridisch kader voor

elektronische handel en om na te gaan hoe het vertrouwen van consumenten in

elektronische handel kan worden versterkt; – om ervoor te zorgen dat eind 2001 telecommunicatiemarkten volledig geïntegreerd en

geliberaliseerd zijn; – tot meer concurrentie op het gebied van lokale toegangsnetten vóór eind 2000 en voor

het opsplitsen van het aansluitnet, om de kosten in verband met het gebruik van

Internet aanzienlijk te verminderen; – om ervoor te zorgen dat alle scholen in de Unie eind 2001 toegang hebben tot Internet

en multimedia en dat alle hiervoor vereiste docenten eind 2002 geschoold zijn in het

gebruik van Internet en multimedia; – om ervoor te zorgen dat tegen 2003 algemene elektronische toegang is gerealiseerd tot

belangrijke basisoverheidsdiensten; – om goedkope, onderling verbonden hoge snelheidsnetwerken voor internettoegang

beschikbaar te maken en de ontwikkeling van de meest geavanceerde informatie-technologieen andere telecommunicatienetwerken alsmede de inhoud van deze

netwerken te bevorderen.

Het kabinet vergroot momenteel de toegankelijkheid van en de concurrentie op de kabel en het vaste telefonienet. Verder moet Nederland ook de mogelijkheden van mobiele telefonie gebruiken. Daartoe zijn afgelopen zomer de frequenties geveild voor de derde generatie mobiele telefonie (UMTS). De aanwezigheid van GigaPort met zijn snelle breedbandige internetaansluiting verstevigt de positie van Nederland als vestigingsplaats voor ICT-bedrijven. Deze bedrijven hebben met GigaPort immers de beschikking over een geavanceerde onderzoeks- en experimenteeromgeving voor nieuwe internettechnologie en voor de toepassingen van die technologie. Verder is het kabinetsbeleid er op gericht om belemmeringen voor het aanbod van diensten via Internet weg te nemen. In internationaal verband participeert Nederland daarom in activiteiten die zijn gericht op het veiliger en betrouwbaarder maken van internationaal elektronisch betalingsverkeer. Bovendien zal de toegankelijkheid van netwerken moeten worden gewaarborgd. Nederland zal in dit verband naar aanleiding van de «open network provision review» van de EU bezien in hoeverre de nationale mededingingswet- en regelgeving (inclusief toezicht en handhaving) aanpassing behoeft. Verder streeft de overheid er naar om op korte termijn haar eigen informatie en diensten toegankelijk, efficiënt en transparant aan te bieden via Internet. Binnen het programma Overheidsloket 2000 worden momenteel drie geclusterde loketten ontwikkeld, te weten het bedrijvenloket (EZ), het loket «bouwen en wonen» (VROM) en het loket «zorg en welzijn» (VWS). In 2000 wordt een ICT-implementatie organisatie opgezet om kennis en expertise met betrekking tot de inzet van ICT door de overheid te bundelen. Ten slotte zal een extra impuls van ruim f 10 mln. worden gegeven aan de rol van de overheid als launching customer.

Het Nederlandse beleid richt zich voor een belangrijk deel op het onderwijs. In februari 1999 is met de nota Onderwijs On Lineeen ambitieus plan op de rails gezet voor de implementatie van ICT in het onderwijs. Belangrijk onderdeel van dit plan vormt het Kennisnet, waarmee scholen een breedbandige toegang tot Internet krijgen. Voor de uitrol van Kennisnet is in de periode 1999–2002 een bedrag van 400 mln. uitgetrokken. Conform de Lissabon-conclusies moeten echter alle scholen eind 2001 aangesloten zijn op Internet. Kennisnet zal daarom in versneld tempo worden uitgerold. Hiervoor is in de Voorjaarsnota 50 mln. extra gereserveerd. Bovendien wordt in die periode 900 mln. geïnvesteerd in de implementatie van ICT. Een groot deel hiervan wordt besteed aan deskundigheidsbevordering van leraren. In de Voorjaarsnota is 100 mln. extra gereserveerd, die de scholen kunnen besteden aan het vergroten van de vaardigheden van het onderwijzend personeel en die hen dus in staat stelt om ICT en Internet te integreren in het onderwijs.

Het kabinet probeert gunstige randvoorwaarden te creëren voor de informatiemaatschappij. Onderdeel van deze strategie is ook om de bewustwording omtrent de mogelijkheden van het Internet te vergroten door middel van proefprojecten en voorlichting. Het kabinet neemt daarom het initiatief tot het inrichten van een Kenniswijk. Dit is een experimenteeromgeving die bestaat uit een consumentenmarkt met verschillende breedband-infrastructuren, waarlangs zowel commercieel als van overheidswege innovatieve diensten zullen worden geleverd, met mogelijkheden tot opschaling en internationale verbindingen. Verder zet het kabinet digitale «trapveldjes» op in aandachtswijken van grote steden. Deze richten zich op het toegankelijk maken van ICT voor de inwoners van deze wijken, vooral met het oog op verbetering van hun arbeidsmarktpositie en ter versterking van de sociale cohesie. Ten slotte heeft de

4

Zie ook de kabinetsnota «Voedsel en groen»,

voorlichtingscampagne «Nederland gaat digitaal» met name het MKB als doelgroep.

3.2 Kennisdynamiek in een moderne economie: naar een excellent onderzoek- en innovatieklimaat

In de moderne kenniseconomie vormt kennis de belangrijkste productiefactor. Op dit punt is de Nederlandse positie nog niet bevredigend. Er zijn belangrijke beleidsinspanningen nodig om het onderzoeks- en innovatieklimaat in Nederland verder te verbeteren en aldus de opbouw en het gebruik van kennis in Nederland te stimuleren4. Tegelijkertijd zal Nederland ook beter gebruik moeten maken van de mondiale kennisvoorraad en -productie. Een verdere integratie van de Europese onderzoeksruimte kan de benodigde schaalvoordelen in onderzoek en ontwikkeling leveren. Nederland wil binnen die onderzoeksruimte een sterke positie innemen.

De Europese Raad heeft de Raad en de Commissie verzocht om tezamen met de lidstaten

de nodige maatregelen te treffen om:

– mechanismen te ontwikkelen om nationale en gezamenlijke onderzoeksprogramma’s via netwerken aan elkaar te koppelen en zodoende meer voordeel te halen uit de gezamenlijke middelen die in de lidstaten aan O&O worden besteed, en om te zorgen voor een regelmatige rapportage aan de Raad over de geboekte voortgang; tegen 2001 de excellentie inzake O&O in alle lidstaten in kaart te brengen om verspreiding van die excellentie te bevorderen;

– het klimaat te verbeteren voor private onderzoeksinvesteringen, O&O-partnerschappen en hoogtechnologische startende ondernemingen door middel van fiscaal beleid, risicokapitaal en steun van de EIB;

– de ontwikkeling aan te moedigen van een open methode voor benchmarking van het nationale beleid inzake O&O en uiterlijk juni 2000 indicatoren voor te leggen voor prestatiebeoordeling op verschillende gebieden, in het bijzonder met betrekking tot de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen; uiterlijk juni 2001 een Europees innovatiescorebord in te voeren;

– het opzetten te bevorderen, tegen eind 2001, van een zeer snel trans-Europees netwerk voor elektronische wetenschappelijke communicatie, met steun van de EIB, waarbij onderzoeksinstellingen en universiteiten, wetenschappelijke bibliotheken, wetenschappelijke centra en, geleidelijk, ook scholen onderling aan elkaar worden gekoppeld.

Het kabinet verstevigt het onderzoeks- en innovatieklimaat door een breed scala aan maatregelen. Nederland is gediend bij een hoogwaardig onderzoeksstelsel waarin innovatiegericht fundamenteel onderzoek wordt verricht. Dit vraagt om een klimaat waarin investeren in kennis zeer aantrekkelijk is. De positie van Nederland is op dit punt echter nog niet bevredigend. De R&D-intensiteit in Nederland blijft nog steeds achter ten opzichte van het OESO-gemiddelde, zelfs indien wordt gecorrigeerd voor verschillen in de sectorstructuur. Wil Nederland zijn ambities op dit vlak waarmaken, dan zijn grotere investeringen nodig in kennis en innovatie. Doelstelling zou moeten zijn om – rekening houdend met verschillen in sectorstructuur – op dit punt tot de wereldtop te gaan behoren. Een belangrijke stap in dit verband is de verlaging van de kapitaalbelasting in 2001 met 0,15%-punt. Het kabinet heeft in de nota Ruimte voor industriële vernieuwing(1999) zijn beleidsagenda op het gebied van kennis en innovatie geschetst. Met het oog op deze agenda zal het kabinet in de komende tien jaar extra investeringen doen om de innovatiekracht van Nederland te versterken. Deze additionele investeringen bedragen gezamenlijk 1,1 mld. tot 2010. Deze investeringen hebben onder andere aangeboden aan de Tweede Kamer op

10-7-2000.                                                     betrekking op het verbeteren van de kennisoverdracht naar het MKB met een beleidsintensivering van 274 mln. voor de periode 2000–2010. Voor het beleid gericht op Technostarters komt in de periode 2000–2003 een additionele 100 mln. beschikbaar. Het gaat daarbij om middelen ten behoeve van de infrastructuur voor Twinning-achtige initiatieven op andere technologiegebieden dan ICT. Enkele institutionele aanpassingen in de WBSO, zoals het indexeren van de 1e schijf, het vasthouden van het percentage voor de 2e schijf op 13%, en het ophogen van het plafond van 15 naar 17,5 mln., zullen structureel 45 mln. extra vragen. Daarnaast zal via de WBSO een additionele 45 mln. voor innovatieve starters worden uitgetrokken. Voorts zal het beschikbaar stellen van durfkapitaal worden bevorderd door een fiscale faciliteit van 45 mln.

Wellicht belangrijker nog dan de financiële ondersteuning is de toegankelijkheid van de nationale en internationale kennisbasis. Nederland kent een relatief grote en hoogwaardige publieke kennisinfrastructuur. De publieke bekostiging van deze infrastructuur betekent dat de aansluiting op de kennisbehoeften in de samenleving niet vanzelf tot stand komt. Het kabinet neemt reeds initiatieven om die aansluiting te verbeteren, bijvoorbeeld door de introductie van doelfinanciering (met eis tot cofinanciering) bij TNO en bij de Grote Technologische Instituten (GTI’s). In het agrocluster zal het «Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster» worden ingesteld, waarin overheid, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstellingen gezamenlijk innovatieagenda’s opstellen en klaarmaken voor uitvoering. Verder zal voor de gehele universitaire onderzoeksinfrastructuur een nieuw evenwicht moeten worden gevonden tussen de verantwoordelijkheden van de onderzoeksinstellingen en de overheid. In het wetenschaps- en technologiebeleid zijn de afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet naar een grotere autonomie van de publiek-gefinancierde onderzoeksinstellingen, waarbij de relatie tussen overheid en instellingen zakelijker is geworden. De instellingen zelf zullen meer verantwoordelijkheid krijgen voor – en dus worden aangesproken op – de mate waarin hun kennisaanbod aansluit op de kennisbehoeften in de samenleving.

Nederland moet de kloof tussen onderzoeken en ondernemen verder dichten om een echt gunstig onderzoeks- en innovatieklimaat te krijgen. De grotere verantwoordelijkheid van instellingen in deze ontslaat de overheid niet van de taak om voldoende ruimte te creëren voor fundamenteel onderzoek. Zo zal in de periode 2000 t/m 2010 een Kennisimpuls worden gegeven van in totaal ruim 300 mln. voor investeringen in vraaggestuurd en innovatiegericht fundamenteel-strategisch onderzoek. Bovendien wordt in die periode 110 mln. extra ingezet voor nieuwe Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s (IOP’s). Verder wordt momenteel in ICES/KIS-verband de tenderregeling KIS-3 voorbereid, die in de loop van 2001–2002 van kracht wordt en die moet leiden tot additionele investeringen in de kennisinfrastructuur. Het kabinet investeert verder in de periode 2001–2010 57 mln. per jaar voor de Vernieuwingsimpuls, waarbij jonge talentvolle universitaire onderzoekers de (ook financiële) ruimte krijgen om fundamenteel onderzoek te verrichten. Hiermee stelt het instellingen in staat om de carrière-perspectieven van jonge talentvolle onderzoekers te verbeteren, en een goede toestroom van nieuw onderzoekstalent te waarborgen.

3.3 Vernieuwend ondernemerschap en dynamische markten

Ondernemingen zullen meer differentiatie en maatwerk moeten leveren. Daarbij is een aantrekkelijk ondernemings- en vestigingsklimaat nodig,

waarin ondernemen wordt aangemoedigd. Dat betekent dat markten geen onnodige toetredingsbelemmeringen mogen kennen, dat administratieve lasten laag moeten zijn, en dat ondernemingen gebruik moeten kunnen maken van de schaalvoordelen die een verdere economische integratie van de Europese Interne Markt biedt. Bovendien zal het economische beleid niet alleen macro-economische stabiliteit in stand moeten houden en groei en werkgelegenheid moeten bevorderen, maar zal het ook de overgang naar een kenniseconomie moeten bevorderen.

De Europese Raad verzoekt:

– de Raad en de Commissie uiterlijk juni 2000 een benchmarking te starten voor zaken zoals de tijd en de middelen die nodig zijn voor het oprichten van een bedrijf, hoeveel risicokapitaal er wordt geïnvesteerd, het aantal afgestudeerden in bedrijfskunde en wetenschappenalsmede de opleidingsmogelijkheden. De eerste resultatenhiervan moeten tegen december 2000 worden gepresenteerd;

– de Raad en de Commissie om een Europees Handvest voor kleine bedrijven op te stellen dat in juni 2000 zou moeten worden goedgekeurd en dat de lidstaten zou moeten verplichten bijzondere aandacht te besteden en passend in te spelen op de behoeften van kleine bedrijven, die de belangrijkste motor zijn voor het scheppen van banen in Europa;

– tegen 2001 een strategie op te stellen voor een nader gecoördineerd optreden ter vereenvoudiging van de regelgeving, zowel op nationaal als op communautair niveau. Dit houdt tevens in dat moet worden bepaald op welke gebieden de lidstaten verdere maatregelen moeten nemen om de omzetting van Gemeenschapswetgeving in nationaal recht te rationaliseren;

– de liberalisering te bespoedigen in sectoren zoals gas, elektriciteit, water, postdiensten en vervoer. Ook wat betreft het gebruik en beheer van het luchtruim, verzoekt de Raad de Commissie zo spoedig mogelijk haar voorstellen in te dienen. Het doel is op deze gebieden tot een volledig operationele interne markt te komen; de Europese Raad zal de gemaakte vorderingen, wanneer hij het volgend voorjaar bijeenkomt, op basis van een verslag van de Commissie en passende voorstellen beoordelen;

– bedrijven hun sociale verantwoordelijkheid te nemen inzake best practices op het gebied van permanente educatie, organisatie van het werk, gelijke kansen, sociale insluiting en duurzame ontwikkeling.

Het kabinet beoogt het vestigingsklimaat te verbeteren door belemmeringen voor ondernemerschap weg te nemen. Tegelijkertijd zal het er ook op blijven toezien dat in Europees verband voldoende aandacht wordt besteed aan het wegnemen van onnodige nationale toetredingsbelemmeringen en aan de terugdringing van administratieve lasten. Het Europees Handvest voor kleine bedrijven en de Cardiff-procedure zullen daarbij een belangrijke rol spelen. De mogelijkheden van de Europese Interne markt zullen in eerste instantie worden benut door de verdere liberalisering van (semi-)publieke sectoren zoals de postsector, het openbaar vervoer, elektriciteit en gas. Nederland omarmt de ambitie van de Europese Unie om deze markten sneller en ook vollediger te openen. Het Nederlandse beleid omvat dan ook een versnelde vrijmaking van de gas- en elektriciteitsmarkten (van 2007 naar uiterlijk 2004). Bovendien onderschrijft Nederland de noodzaak om in het kader van de Cardiff procedure de voortgang van het integratieproces op de genoemde nuts-en netwerkmarkten periodiek en integraal te monitoren.

Het kabinet zal tevens de aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs vergroten. Op deze wijze wil het in brede zin een cultuur van ondernemendheid en ondernemerschap bevorderen. Ondernemerschap vormt de basis van de moderne kenniseconomie en verdient dus een meer prominente plaats in de loopbaanafwegingen van afgestudeerden en schoolverlaters. Tegelijkertijd zal ook de overgang van werknemerschap naar ondernemerschap meer fluïde moeten worden. De 3e tranche van de MDW-operatie zal een bijdrage leveren aan het wegnemen van belemmeringen voor marktwerking en aan het verbeteren van de wetgevingskwaliteit. Deze 3e tranche gaat in september 2000 van start. Ook op andere terreinen zullen belemmeringen voor ondernemerschap worden weggenomen. De herziening van de Faillissementswet zal de werking van de surséance-regeling effectiever maken. Knelpunten voor snelgroeiende ondernemingen worden aangepakt door netwerkvorming en coaching.

3.4 Een goed opgeleide en breed inzetbare beroepsbevolking

Onderzoek en ontwikkeling is mensenwerk. In een moderne kenniseconomie vormt menselijk kapitaal de belangrijkste concurrentiefactor. Een goed opgeleide beroepsbevolking is dan ook een conditio sine qua nonvoor een goede welvaartsontwikkeling. Dit stelt hoge eisen aan de flexibiliteit en responsiviteit van het onderwijs- en scholingssysteem. In dit verband zal moeten worden bezien hoe de effectiviteit van de publieke onderwijsuitgaven verder kan worden vergroot, zodat het – sterker nog dan thans reeds het geval is en uitgaande van de nieuwe impulsen van Lissabon – aan nieuwe uitdagingen het hoofd kan bieden. Internationalisering en individualisering zullen in de naaste toekomst aanzienlijke veranderingen teweeg brengen op de onderwijsmarkt. In toenemende mate zal er sprake zijn van grensoverschrijdend onderwijsaanbod, met name via Internet. Individualisering zal tegelijkertijd de roep om maatwerk in het onderwijs vergroten. Willen onderwijsinstellingen die vraag kunnen honoreren en een gedifferentieerd onderwijsaanbod kunnen leveren, dan zullen ze meer ruimte moeten hebben om op die gedifferentieerde vraag naar onderwijs in te spelen. Het kabinet zal onderzoeken of de financiering van het onderwijsbestel in dat geval meer via de vraagzijde van de markt moet verlopen, zodat de roep om maatwerk ook gepaard gaat met een grotere financiële verantwoordelijkheid bij de afnemers van onderwijs. Het kabinet zal mede tegen deze achtergrond in 2000–2003 experimenten starten met vouchers in het hoger beroepsonderwijs.

De Raad in Lissabon heeft de volgende doelstellingen geformuleerd:

– een sterke jaarlijkse groei van de investeringen per capita in menselijke hulpbronnen;

– het aantal 18- tot 24-jarigen dat alleen lager secundair onderwijs heeft gevolgd en geen

verder onderwijs of opleiding krijgt, moet tegen 2010 zijn gehalveerd; – scholen en opleidingscentra, alle aangesloten op Internet, moeten worden uitgebouwd

tot veelzijdige lokale leercentra die openstaan voor iedereen, en die gebruik maken van

de meest aangewezen methoden om een breed scala doelgroepen te bereiken; scholen,

opleidingscentra, bedrijven en onderzoeksinstellingen moeten, tot wederzijds voordeel,

leerpartnerschappen aangaan; – tegen eind 2000 wordt bepaald met welke middelen de mobiliteit van studenten,

docenten en opleidings- en onderzoekspersoneel kan worden bevorderd; – de inzetbaarheid verbeteren en de lacunes in vaardigheden verminderen, specifieke

programma’s bevorderen om werklozen in staat te stellen hun lacunes in vaardigheden

op te vullen.

5 Dit bedrag is aan de OCenW-begroting toegevoegd ten behoeve van onder andere de thema’s aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, investeringen in ICT en in leraren en scholen. Het bedrag omvat ook bedragen die bij sommige andere beleidsacties staan vermeld.

De overheid draagt zelf verder bij aan de doelstelling van «Lissabon» om de investeringen per capita in menselijke hulpbronnen jaarlijks sterk te laten toenemen. Het kabinet verhoogt daartoe structureel de onderwijsbegroting met een bedrag van 1,3 mld.5

Het kabinet is van mening dat het aantal personen dat deelneemt aan activiteiten van een leven lang leren omhoog moet en het aantal mensen zonder startkwalificatie omlaag. Leren op de werkplek en de inzet van multimedia bij scholing moeten daaraan een impuls geven. Daarbij zullen scholingsmogelijkheden voor diegenen die op dit moment nog niet op de arbeidsmarkt actief zijn, worden verruimd. De opgedane ervaringen moeten als «elders verworven competenties» zichtbaar kunnen worden gemaakt. De landelijke invoering van een EVC-systeem, waarin het leren in informele processen wordt getoetst en erkend, is daarvoor essentieel. Recentelijk heeft het kabinet hiertoe voorstellen gedaan in het «Actieplan In Goede Banen». In mei 1999 is het plan van aanpak verschenen waarin de maatregelen zijn geschetst om het voortijdig schoolverlaten verder te voorkomen en terug te dringen. Doorlopende leerwegen en meer op maat gesneden onderwijsaanbod zijn van vitaal belang om deelnemers zoveel mogelijk binnen de poorten van het onderwijs te houden. Daarnaast zullen ook de mogelijkheden van leren in een werktraject moeten worden vergroot. Het kabinet heeft de regierol voor de aanpak bij de gemeenten gelegd omdat dan dichtbij de plek waar de problematiek zich voordoet, snel en adequaat kan worden gehandeld. De 25 grote steden schetsen in hun meerjarige ontwikkelingsprogramma’s een ambitieuze aanpak voor de jaren 1999–2003.

Belangrijke maatregel om de doelstelling «het aantal 18 tot 24 jarigen met alleen lager secundair onderwijs te halveren» te realiseren is opgenomen in de conceptwet Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC), die in 2001 van kracht moet worden. Daarin wordt de meldplicht door het bevoegd gezag geregeld van voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar. Het belang van de regionale aanpak wordt eens te meer onderstreept door de wettelijke verankering van de regionale meld- en coördinatiefunctie. Voor deze aanpak is voor 2000 en volgende jaren 61 mln. op jaarbasis beschikbaar. Ook het beleid gericht op het vroeg- en voorschoolse onderwijs verdient in dit kader de aandacht. Voor 2000 is hiervoor 65 mln. extra beschikbaar gesteld.

Regionale opleidingencentra (ROC’s) en anderen in de regio nemen de laatste jaren in toenemende mate initiatieven om de regionale samenwerking te versterken. Toch worden kennis en ervaringen, opgedaan binnen een regio, nog niet snel genoeg verspreid naar andere regio’s. De overheid zal op dit punt nieuwe beleidsinitiatieven nemen. In «Koers Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie» wordt hierop nader ingegaan. Voorts zal regionale samenwerking plaatsvinden als antwoord op de vrije markt voor scholing en integratie, die met de herstructurering van de uitvoering van de sociale zekerheid en arbeidsbemiddeling zal ontstaan. In het Regeerakkoord is opgenomen dat ROC’s en Centra voor Vakopleiding op regionaal niveau nauw zullen gaan samenwerken, waarbij het perspectief van een institutioneel samengaan wordt opengehouden.

Met de stimuleringsregeling technocentra is het startsein gegeven voor het versterken van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, voor kennisuitwisseling tussen onderwijsinstellingen en bedrijfsleven, en voor het stimuleren van gemeenschappelijk gebruik van kostbare en hoogwaardige apparatuur.

Wil de onderwijsinfrastructuur kunnen voldoen aan de steeds hogere eisen die leerlingen en arbeidsmarkt aan het onderwijs stellen, dan zal het zelf ook voldoende menselijk kapitaal in huis moeten hebben. Onderwijs- instellingen zullen – meer dan in het verleden – in staat moeten worden gesteld een concurrerend arbeidsvoorwaardenbeleid te voeren. Gelet op de trend tot individualisering ligt het voor de hand om bij het arbeidsvoorwaardenbeleid in de onderwijssector zo veel mogelijk maatwerk te leveren. Om de aantrekkelijkheid van het beroep leraar te vergroten zal een gedeelte van de structurele verhoging van de Onderwijsbegroting worden ingezet voor de CAO 2000–2002, waarover recent een akkoord met de Centrales van overheids- en onderwijspersoneel is bereikt. Kernpunten van dit akkoord zijn een marktconforme loonontwikkeling en een decentraal budget dat individuele instellingen via concrete maatregelen gedifferentieerd kunnen invullen. Het budget moet scholen en instellingen meer mogelijkheden geven voor functiedifferentiatie, voor het creëren van ondersteunende functies, voor gerichte maatregelen om werkdruk te verminderen en voor ziekteverzuimbestrijding.

Bij de implementatie van de beleidsvoornemens van «Lissabon» op het terrein van onderwijs streeft het kabinet er in EU-verband naar om de dialoog tussen de Lidstaten met het oog om te «leren van elkaars beleid» te versterken. Dit door een proces op gang te brengen, waarbij de Lidstaten elkaar wederzijds aanspreken op de ontwikkelingen naar een kennismaatschappij.

3.5 Moderniseren verzorgingsstaat en bestrijden sociale uitsluiting

Een cruciale succesfactor voor de ambities van Nederland is de mate waarin het er in slaagt om het aantal mensen dat buiten de arbeidsmarkt staat, te betrekken bij de arbeidsmarkt. Op dit moment kent de Nederlandse arbeidsmarkt twee gezichten. Enerzijds worden deelsegmenten van die markt geconfronteerd met aanzienlijke en groeiende tekorten, terwijl anderzijds de inactiviteit, vooral onder vrouwen, ouderen en etnische minderheden relatief hoog is. Daarnaast is het beschikbare arbeidsaanbod vanuit het sociale zekerheidsstelsel relatief beperkt. Vanuit sociaal oogpunt kan Nederland het zich niet veroorloven dat mensen permanent langs de kant blijven staan; ook voor het draagvlak van de verzorgingsstaat, juist bij een vergrijzende samenleving, is het van essentieel belang dat de deelname aan de arbeidsmarkt verder stijgt. Nederland blijft daarom streven naar een verdere verhoging van de arbeidsparticipatie.

In een moderne kenniseconomie is het van groot belang om gebruik te maken van het potentieel aan kennis en vooral aan menselijk kapitaal in de samenleving. Mensen moeten de ruimte krijgen om te onderzoeken, te leren en te ondernemen. Een goede startkwalificatie voor iedereen moet mensen in staat stellen aan het arbeidsproces deel te nemen. Echter, door de kennisdynamiek zal een afgeronde opleiding niet meer voor het gehele arbeidzame leven volstaan. Levenlang leren is noodzakelijk om de employability van werknemers te behouden. Door individualisering zal de behoefte aan scholing daarbij zeer gedifferentieerd zijn. Werknemers zullen scholing op maat willen, die aansluit bij hun reeds aanwezige competenties en die aangrijpen bij de lacunes in competenties. Hun roep om maatwerk betekent echter wel dat werknemers zelf een grote(re) verantwoordelijkheid moeten dragen voor hun eigen employability. Dit laat onverlet dat ook werkgevers en de overheid in deze een verantwoordelijkheid hebben. Vanuit werkgeversperspectief wordt scholing een steeds belangrijker onderdeel van het arbeidsvoorwaardenbeleid. De overheid heeft een faciliterende rol.

De Europese Top in Lissabon bepleit in dit verband:

– méér werkgelegenheid creëren in de dienstensectoren, met inbegrip van de persoonlijke dienstverlening, waar grote tekorten bestaan; hier kan worden gedacht aan initiatieven van de private, overheids- en derde sector, met passende oplossingen ten behoeve van de zwakste categorieën;

– alle aspecten van gelijke kansen bevorderen, met inbegrip van het verminderen van de segregatie op de arbeidsmarkt, en de combinatie van werk en gezin vergemakkelijken, met name door een nieuwe benchmark vast te stellen voor betere kinderopvang.

– De Europese Raad is tevens van mening dat het globale doel van die maatregelen moet zijn, de arbeidsparticipatie, die op basis van de beschikbare statistieken momenteel gemiddeld 61% bedraagt, voor 2010 zo dicht mogelijk bij 70% te brengen en de arbeidsparticipatie van vrouwen, die momenteel 51% bedraagt, voor 2010 tot méér dan 60% te verhogen. Met inachtneming van hun verschillende uitgangspunten, moeten de lidstaten overwegen nationale doelstellingen voor een grotere arbeidsparticipatie vast te stellen. Door de vergroting van het aantal arbeidskrachten zal dit de houdbaarheid van de sociale beschermingsstelsels ten goede komen.

Voor het verwezenlijken van de ambities moet Nederland allereerst voortgaan op de hoofdlijnen van het huidige beleid, zoals lastenverlichting, het verminderen van de uitkeringsafhankelijkheid en het werkgelegenheidsvriendelijk maken van belasting- en uitkeringsstelsels. Onderstaand worden enkele relevante generieke beleidsvormen weergegeven. De eerder aangehaalde ontwikkelingen en de ambitie van Nederland tot verdere verhoging van de arbeidsparticipatie plaatsen Nederland voor de uitdaging de verzorgingsstaat te moderniseren. Een belangrijk aspect van die modernisering is een activerend sociaal beleid. Een modern sociaal beleid dient burgers te activeren tot deelname aan de arbeidsmarkt en de samenleving. Belangrijk onderdeel van het reeds bestaande beleid ter voorkoming van langdurige inactiviteit is de sluitende aanpak. De sluitende aanpak is erop gericht om de nieuwe instroom van volwassen werklozen binnen een jaar een aanbod te doen voor scholing, werkervaring of sollicitatietraining. De sluitende aanpak moet uiterlijk in 2002 volledig zijn gerealiseerd. Gemeenten, arbeidsbureaus en uitvoeringsinstellingen van sociale verzekeringen geven invulling aan het beleid. Een deel van de uitvoerders grijpt dit nieuwe beleid aan om te komen tot een sluitende aanpak voor álle werklozen (nieuwe instroom en zittend bestand). Zoals bekend is voor de sluitende aanpak in 2000 circa 240 mln. beschikbaar. In 2001 is op de Rijksbegroting 310 mln. gereserveerd voor de sluitende aanpak.

De modernisering van de verzorgingsstaat komt in Nederland ook tot uitdrukking in de uitwerking van de Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI). Met de SUWI wordt het nieuwe sociale zekerheidsstelsel zodanig ingericht dat uitkeringsgerechtigde werkzoekenden beter en sneller worden geactiveerd. Onderdeel van de hervormingsoperatie is de samenvoeging van de bestaande uitvoeringsorganisaties tot één publiek orgaan, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV). Dit orgaan is verantwoordelijk voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen. Het (weer) aan het werk helpen van moeilijk plaatsbare arbeidsgehandicapten en werklozen wordt verricht door private reïntegratiebedrijven. In het nieuwe sociale zekerheidsstelsel wordt het opdrachtgeverschap voor de reïntegratie van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers in principe neergelegd bij werkgevers en werknemers samen. Dit maakt een geïntegreerde aanpak in de hele keten van ziektepreventie, verzuimbegeleiding en reïntegratie mogelijk.

Het kabinet heeft onlangs in de nota «In goede banen»een groot aantal actiepunten geformuleerd om de knelpunten op de arbeidsmarktte verminderen. De kern van deze actiepunten is het behouden van zittend personeel, het intensief scholen van werknemers en werklozen en meer aandacht voor onbenut potentieel op de arbeidsmarkt. Hiervoor is de gezamenlijke inspanning van bedrijven en instellingen, sociale partners en overheid nodig. Meer concreet moet worden gedacht aan mogelijkheden om op vrijwillige basis langer te blijven werken, het behouden van oudere werknemers, het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid, het bevorderen van doorstroom van personeel naar hogere functies, het werven onder groepen zoals allochtonen en vrouwen en het lonender maken van werk. Om knelpunten in de collectieve sector te beperken stelt het kabinet dit jaar 350 mln. extra ter beschikking. In de begroting voor 2001 en 2002 is respectievelijk 612 mln. en 572 mln. vrijgemaakt om de arbeidsmarktpositie van de collectieve sector te verbeteren.

De arbeidsongeschiktheidsregeling kent – i.t.t. de werkloosheidsvoorzieningen – een oplopend beroep. Het volume van het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen stijgt harder dan voorzien. Het kabinet stelt de komende tijd extra middelen beschikbaar om deze groei van het aantal arbeidsongeschikten terug te dringen. Prioriteit krijgen de zorg, het onderwijs, de rijksoverheid en de politie, omdat in deze sectoren het ziekteverzuim en de WAO-instroom relatief hoog zijn. De kwaliteit van de WAO-keuringen wordt verbeterd. Het kabinet trekt jaarlijks 165 tot 200 mln. uit om de instroom in de WAO te beperken.

Het kabinet heeft eind april het rapport «De armoedeval, analyse en oplossingen» van de Werkgroep Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen, alsmede de kabinetsreactie hierop, aan de Tweede Kamer gestuurd. De armoedevalis de situatie wanneer iemand van een bruto inkomensverhoging, bijvoorbeeld bij de overgang van uitkering naar werk, netto weinig tot niets overhoudt. De armoedeval belemmert aldus de arbeidsparticipatie en daarmee sociale cohesie. Het kabinet opent in 2001 de aanval op de armoedeval met het plan van aanpak armoedeval. De aanpak is er op gericht werk financieel aantrekkelijker te maken om zo de armoedeval te verkleinen en het arbeidsaanbod te vergroten. Het kabinet wil in 2001 een belastingvrije premie van 4000 gulden introduceren voor personen die uitstromen uit de Abw of WIW naar regulier werk. Voor deze uitstroompremie is structureel 130 mln. beschikbaar. Daarnaast zal de arbeidskorting met 85 gulden worden verhoogd. Voorts zal de progressie verminderen in de afbouw van de aanspraak op huursubsidie in combinatie met het verdwijnen van de zgn. «koopkrachttoeslag». Dit onder gelijktijdige generieke compensatie van de als gevolg hiervan optredende inkomenseffecten. Dit leidt tot een geringer inkomensverlies bij een stijging van het inkomen en derhalve tot een vermindering van de armoedeval.

Om scholing van werkenden (fiscaal) extra te stimuleren verruimt het kabinet de scholingsaftrek. De extra aftrek bedraagt 20% van de scholingskosten voor werknemers die een middelbare beroepsopleiding tot een bepaald niveau (niveau 2) aan een door het Ministerie van OCenW daartoe vastgestelde instelling volgen. Deze verruiming is ook van toepassing op beroepsgerichte taalopleidingen of -cursussen. Een overeenkomstige verruiming vindt plaats bij de afdrachtsvermindering scholing. Het budgettaire beslag van deze maatregelen bedraagt 35 mln. structureel.

Het bovenstaande generieke beleid slaat neer bij alle groepen in de maatschappij. Het kabinet voert daarnaast een specifiek beleid, gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie en sociale insluiting van met name vrouwen, ouderen en minderheden.

Vrouwen (en mannen)

Zorgtaken kunnen een belemmering vormen voor de verdere beoogde stijging van de arbeidsparticipatie, met name voor vrouwen. Het wegnemen van belemmeringen tot het combineren van arbeid en zorg is een belangrijke doelstelling in Nederland. Een essentiële voorwaarde voor het bereiken van de doelstelling betreft onder meer de beschikbaarheid en toegankelijkheid van verlof en kinderopvangvoorzieningen. In dit verband heeft het kabinet een aantal nieuwe maatregelen getroffen. Zo stelt het kabinet extra middelen beschikbaar voor de kinderopvang. Additioneel aan de 400 mln. die beschikbaar is voor de uitbreiding van het aantal kinderopvangplaatsen met 71 000 voor 2002, stelt het kabinet 20 mln. extra beschikbaar aan gemeenten die kinderopvang snel kunnen realiseren. Ook in de begroting van 2001 zijn hiervoor extra middelen gereserveerd. Vanaf 2000 zal het kabinet jaarlijks additioneel 20 mln. uittrekken voor extra kinderopvangfaciliteiten in de onderwijssector, het wegnemen van knelpunten in de uitbreiding van kinderopvang en het bevorderen van ruimere openingstijden in de kinderopvang. Verder is in

2001 75 mln. extra beschikbaar voor fiscale maatregelen voor de kinderopvang. Het totaal beschikbare bedrag voor fiscale faciliteiten loopt in

2002 op tot jaarlijks 200 mln.

Verder wordt, eveneens op 1 januari 2001, de fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof van kracht. Deze regeling is een fiscale stimulans om CAO-partijen afspraken te laten maken over betaald ouderschapsverlof. Het betreft een afdrachtvermindering voor werkgevers van 50% van het tijdens ouderschapsverlof doorbetaalde loon, onder de voorwaarde dat de werknemer tijdens ouderschapsverlof tenminste 70% van het voor hem of haar geldende wettelijke minimumloon (WML) krijgt doorbetaald. De afdrachtvermindering bedraagt ten hoogste 50% van het WML. Het structurele budgettaire beslag van deze regeling bedraagt naar verwachting 195 mln.

Tot slot wordt op 1 januari 2001 een geclausuleerd recht op kortdurend betaald zorgverlof van maximaal tien dagen per 12 maanden geïntroduceerd. Dit recht stelt de werknemer in de gelegenheid om in gevallen waarin de partner of inwonende kinderen ziek zijn en extra zorg van de werknemer behoeven, zorgtaken te vervullen voor zover het bedrijfsbelang daarmee niet onevenredig wordt geschaad. De regeling voorziet in een loondoorbetalingsplicht van 70 procent van het loon, waarbij een garantie wordt gelegd op het niveau van het bruto minimum uurloon. Bij deze wettelijke loondoorbetalingsplicht zal de regeling de werkgevers circa 200 tot 370 mln. kosten. Het kabinet heeft besloten om de werkgevers voor 185 mln. te compenseren.

Ouderen

Het kabinet wil met een aantal maatregelen, verwoord in de nota «Bevordering arbeidsdeelname ouderen»de arbeidsdeelname van oudere werknemersvergroten. Voor werkgevers wordt het met een korting op de afdracht loonbelasting en premies volksverzekeringen financieel aantrekkelijk gemaakt werklozen van 50 jaar en ouder in dienst te nemen. Voor ouderen vanaf 50 jaar vervalt namelijk de eis van een minimale werkloosheidsduur van 6 of 12 maanden en wordt het salarisniveau waarvoor deze regeling geldt verhoogt van 130% naar 150% van het minimumloon. Werkgevers die een werkzoekende van 50 jaar of ouder aannemen tegen een loon tot 150% van het minimumloon, ontvangen dan gedurende maximaal vier jaar een jaarlijkse korting op de premies en loonbelasting van circa 5000 gulden. Hiermee is naar verwachting 45 mln. gemoeid. Daarnaast laat het kabinet de kansen van oudere werknemers op de arbeidsmarkt onderzoeken. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek zal het kabinet bezien of het nodig is dat 57,5-jarigen en ouder na medio 2002 vrijgesteld blijven van de sollicitatieplicht bij werkloosheid. Overigens zijn werklozen boven de 57,5 op dit moment al verplicht om een aanbod tot passende arbeid te aanvaarden.

Bestaande belemmeringen in pensioenen en regelingen voor vervroegde uittreding om langer door te werken worden weggenomen. Oudere werknemers die in de laatste jaren van hun carrière een stapje terugdoen zullen daarvan in de hoogte van hun pensioen geen negatieve financiële gevolgen meer ondervinden. Het kabinet wil verder stimuleren dat VUT-regelingen sneller worden omgezet in prepensioen- en flexibele pensioenregelingen. De huidige fiscale ondersteuning van de VUT wordt geleidelijk afgeschaft. Het kabinet wil de fiscale ondersteuning van VUT-regelingen op termijn afschaffen, te beginnen met nieuwe VUT-regelingen per 1 juli 2002. Bestaande VUT-regelingen worden vanaf 2009 alleen nog fiscaal ondersteund als het om overgangsregelingen gaat. Die overgangsregelingen zouden tot uiterlijk 2020 kunnen worden ondersteund. Verder zouden reeds bestaande VUT-regelingen hernieuwde participatie niet moeten ontmoedigen.

In het kabinetsstandpunt premiedifferentiatie WW stelt het kabinet voor om risicogroepen voor de eerste zes maanden werkloosheid en een gedeeltelijk eigen risico voor de WW-lasten van werknemers van 57,5 jaar en ouder te introduceren. Het preventieve karakter van deze maatregelen dient de instroom van ouderen in de WW te beperken. Aangezien deze voorstellen er toe leiden dat het onaantrekkelijker wordt voor werkgevers om oudere werknemers in dienst te nemen, stelt het kabinet ook voor dat personen die na hun 50-ste in dienst treden bij een werkgever, buiten deze maatregel vallen.

Etnische minderheden

Om de participatie onder etnische minderheden te vergroten zal in aanvulling op de maatregelen die het kabinet heeft gepresenteerd in de kabinetsnota «Arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden, plan van aanpak 2000–2003» specifiek beleid gericht op scholing en inburgering van de huidige etnische minderheden en de nieuwkomers noodzakelijk zijn. Het gaat daarbij in eerste instantie om het voorkomen en verkleinen van de achterstanden in Nederlandse-taalvaardigheid. Het kabinet neemt daartoe maatregelen met betrekking tot voor- en vroegschools onderwijs. Bovendien zal de hoge mate van voortijdig schoolverlaten onder de doelgroep worden bestreden door middel van een meer op maat gesneden onderwijsaanbod. Door differentiatie in het onderwijsaanbod speelt het kabinet in op de individualisering en de toenemende heterogeniteit in de samenleving. Overigens blijft ook bij de meer duale vormen van onderwijs als uitgangspunt gelden dat leerlingen een startkwalificatie moeten behalen. Voor arbeidsmarktmaatregelen gericht op etnische minderheden trekt het kabinet in de komende jaren additioneel ongeveer

130 mln. tot 2003 uit. Daarnaast heeft het tijdens het Voorjaarsoverleg met de organisaties van werkgevers en werknemers afgesproken dat de naleving van de Wet SAMEN zal worden verbeterd. De Wet SAMEN die een tijdelijk karakter heeft en tot eind 2001 van kracht zou zijn, wordt met twee jaar verlengd tot en met 2003. Voorts hebben de Ministers Vermeend en Van Boxtel dit voorjaar afspraken gemaakt met het midden- en kleinbedrijf en de arbeidsbureaus over banen voor 20 000 etnische minderheden.

Nederland hanteert als uitgangspunt dat betaald werk de beste garantie biedt tegen armoede en sociale uitsluiting. Voor sommige mensen kan de weg naar betaald werk echter een lange zijn. Naast activerend arbeidsmarktbeleid en specifieke inspanningen gericht op het creëren van instapmogelijkheden voor mensen die al langdurig aan de kant staan, is een structurele, voortdurende beleidsinspanning nodig om mensen voor wie betaald werk niet (op korte of middellange termijn) haalbaar is bij de samenleving te betrekken. Daarbij gaat het ondermeer om toegankelijkheid van basisdiensten (als gezondheidszorg, sociale zorg, woningen en rechtssysteem) en sociale participatie (als vrijwilligerswerk, deelname aan sportieve en culturele activiteiten).

  • 4. 
    Slot

Op de bijzondere Europese Top in Lissabon stelde de EU zich het nieuwe strategische doel om ’s werelds meest dynamische en competitieve regio te worden. Een dergelijke ambitie vraagt om een integrale beleidsstrategie. Deze strategie richt zich op het verwezenlijken van een dynamische en competitieve kenniseconomie en op het moderniseren van het Europese sociale model, tegen de achtergrond van een stabiel en op duurzame economische groei en werkgelegenheid gericht macro-economisch kader. De voorjaarsbijeenkomst, waartoe op de Top van Lissabon is besloten, stelt de Europese Raad in staat om een sturende en coördinerende rol te nemen teneinde de algehele samenhang van de implementatie van de actiepunten te waarborgen en effectief toe te zien op vorderingen in de richting van het nieuwe strategische doel van de EU. De Top in Stockholm in 2001 vormt de eerste gelegenheid daartoe.

Het kabinet wil niet achterblijven bij de Europese ambitie. De goede uitgangspositie van Nederland geeft goede mogelijkheden om zijn positie bij de Europese voorhoede te bestendigen en uit te bouwen. Met het beleid zoals dat in de onderhavige rapportage is weergegeven, zet Nederland een verdere stap in het moderniseringsproces, zodat het ook in de toekomst goede prestaties kan leveren op het gebied van duurzame welvaartsontwikkeling en werkgelegenheid.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.