Nota bij de 'Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000-2003' - Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000-2003 - Hoofdinhoud
Deze nota is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 26816 - Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000-2003.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000-2003; Nota bij de 'Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000-2003' |
---|---|
Documentdatum | 21-09-1999 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST40765 |
Kenmerk | 26816, nr. 2 |
Van | Justitie Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1999–2000
26 816
Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000–2003
Nr. 2
RAPPORTAGE Inhoud
Inleiding
1 Uitwerking Regeerakkoord 1998
1.1 Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg
1.2 Projectgroep Toegang
1.3 Meerjarenafspraken en Landelijk Programma-management
1.3.1 Meerjarenafspraken
1.3.2 Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg
1.4 Projectgroep Zorgprogrammering
1.5 Beleidsinformatie
1.5.1 Stand van zaken per augustus 1999
1.5.2 Specifieke aandachtspunten
1.6 Kwaliteitszorg
1.6.1 Het Programma Kwaliteitszorg in de Jeugdzorg
1.6.2 Kwaliteitsjaarverslag
1.6.3 De inbreng van cliënten en beroepsgroepen
1.7 Regiovisies jeugdzorg
1.8 Verbetering van de aansluiting met lokale voorzieningen voor jeugdigen
1.8.1 Jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid
1.8.2 Jeugdzorg en onderwijs
1.8.3 Jeugdzorg en arbeidstoeleiding
1.8.4 Jeugdzorg en veiligheid
2 De sectoren in de jeugdzorg
2.1 Jeugdhulpverlening
2.1.1 Regionaal Beleid
2.1.2 Beleid landelijke voorzieningen
2.1.3 Vernieuwing van de jeugdhulpverlening
2.2 Justitiële jeugdbescherming en justitiële jeugdinrichtingen
2.2.1 Raad voor de Kinderbescherming
2.2.2 Instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij
2.2.3 Kinder- en Jongerenrechtswinkels
2 |
2.2.4 |
Justitiële jeugdinrichtingen |
29 |
2.2.5 |
Inning ouderbijdrage |
31 |
|
4 |
2.3 |
Geestelijke Gezondheidszorg voor jeugdigen |
|
5 |
(jeugd-ggz) |
31 |
|
6 |
2.4 |
Licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (LVG) |
32 |
6 7 9 |
Bijlagen |
34 |
|
1 |
Wet- en regelgeving |
34 |
|
10 |
2 |
Projecten Jeugdhulpverlening |
38 |
10 |
Innovatietraject pleegzorg |
38 |
|
11 |
Thuisloze jongeren |
38 |
|
12 |
Youth at Risk |
39 |
|
12 |
Pilot Limburg |
39 |
|
12 |
Jongerenparticipatie in de jeughulpverlening en |
||
13 |
de jeugdbescherming |
39 |
|
13 |
Versterking van de positie van cliënten in de |
||
jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming |
40 |
||
14 |
Arbeidsmarktbeleid |
40 |
|
14 |
|||
15 |
3 |
Financiën, capaciteitsontwikkeling en overige |
|
17 |
kengetallen |
42 |
|
18 |
Overzichten A: Jeugdzorg |
42 |
|
Overzichten B: Jeugdhulpverlening |
44 |
||
19 |
Overzichten C: Jeugdbescherming en de |
||
19 |
justitiële jeugdinrichtingen |
58 |
|
20 |
Overzichten D: Jeugd-ggz |
66 |
|
21 |
Overzichten E: Voorzieningen voor licht |
||
24 |
verstandelijk gehandicapte jeugdigen |
72 |
|
24 |
Lijst van gebruikte afkortingen |
73 |
|
25 |
|||
27 |
Noten |
76 |
|
29 |
Inleiding
Voor u ligt de Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000–2003. Deze rapportage licht de belangrijkste (inter-)sectorale ontwikkelingen toe die momenteel in de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen aan de orde zijn. Dit document bevat tevens de onderbouwing van de concrete beleidsvoornemens die voor deze sectoren zijn vermeld in de begroting 2000–2003 alsook van de daarin opgenomen meerjarencijfers. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in de Wet op de jeugdhulpverlening dat de Ministers van Volkgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie verslag doen over het afgelopen jaar en voortschrijdend inzicht geven in de beleidsvoornemens voor de komende vier jaar.
Tenslotte geeft deze rapportage inzicht in de stand van zaken ten opzichte van de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg, Hoofdlijnen van een Plan van Aanpak 1999–2002» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 211, nr. 4). Twee ontwikkelingen staan daarbij centraal: het proces van wetgeving en het versterken en verankeren van het beleid van Regie in de jeugdzorg op landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Voor beide ontwikkeltrajecten geldt dat in deze voortgangsrapportage verslag wordt gedaan van de bereikte resultaten en voornemens.
In de jeugdzorg is de afgelopen jaren op beleids- en uitvoerend niveau veel in gang gezet dat moet leiden tot grotere samenhang en effectiviteit, tot verbetering van de toegankelijkheid van de hulp en zorg, tot een betere afstemming van vraag en aanbod en tot een betere bedrijfsvoering.
Resultaten
In 1999 zijn er extra middelen beschikbaar gekomen in het kader van het Regeerakkoord 1998. Hierin is onder andere het instrument van meerjarenafspraken geïntroduceerd. Over de inzet van deze extra middelen in 1999 (f 16,9 miljoen) zijn afspraken gemaakt tussen IPO, VNG, VOG, GGZ-Nederland en de Ministeries van VWS en Justitie. Momenteel wordt concreet invulling gegeven aan de meerjarenafspraken. De overheid biedt daarbij een meerjarig perspectief. Gelijktijdig, onlosmakelijk daarmee verbonden, worden met provincies/grootstedelijke regio’s en zorgaanbieders afspraken gemaakt over de met deze financiële middelen te bereiken doelstellingen en resultaten.
In de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 211, nr. 4) is gesteld dat een andere wijze van sturen door de rijksoverheid nodig is en dat de ondersteuning van de regiefunctie van provincies en grootstedelijke regio’s versterkt moet worden. Dit is vooral van belang voor het implementatieproces voor de komende jaren.
Ter ondersteuning daarvan is gekozen voor een Landelijk Programma-management Jeugdzorg (LPJ) dat eind dit jaar formeel van start zal gaan. Dit LPJ heeft tot taak om de uitvoering van de meerjarenafspraken te monitoren, knelpunten te signaleren en voorstellen te ontwikkelen om deze knelpunten op te lossen.
In de afgelopen periode zijn vorderingen gemaakt in de diverse vernieuwingstrajecten in het kader van Regie in de jeugdzorg. Te denken valt aan het verschijnen van het advies van de Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid Jeugdzorg (CKJ), de start van de overleg- en beheer- en onderhoudsorganisatie voor de beleidsinformatie binnen de jeugdzorg, het Centraal Informatiepunt Jeugdzorg (CIJ) en het Sectoraal Registratiepunt Jeugdhulpverlening (SRJ) en de oplevering van een eerste versie van de informatiesystemen alsook het feit dat de projectgroep Zorgprogrammering in totaal elf projecten in uitvoering heeft waarin zorgprogramma’s in de praktijk worden uitgewerkt.
Ook de samenwerking van de jeugdzorg met vele aanpalende beleidsterreinen krijgt concreet vorm. Het Regeerakkoord 1998 benadrukt het belang van een samenhangende benadering van de problemen van jeugdigen. De jeugdzorg maakt deel uit van een langere keten van voorzieningen: de sociale infrastructuur voor jeugdigen. Als uitvloeisel van het Regeerakkoord 1998 staat voor de jeugdzorg de komende tijd met name de verbetering van de aansluiting met lokale voorzieningen voor jeugdigen en het lokale jeugdbeleid hoog op de agenda. Niet alleen binnen de meerjarenafspraken maar ook in het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) en het Grotestedenbeleid vindt hierover overleg plaats met betrokken partijen.
Voornemens
In het licht van het bovenstaande breekt nu een cruciale fase aan. In oktober 1999 ligt er een advies van de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg over het bestuurlijk kader. Het gaat daarbij om een heroriëntatie op de inrichting en financiering van het jeugdzorgstelsel. Dit advies wordt ingebed in een visie op de rol en verantwoordelijkheid van de overheid ten aanzien van opvoeding en zorg. De nieuwe wet wordt mede gebaseerd op het advies van de commissie. Het advies van de commissie en het eindadvies van de projectgroep Toegang vormen het richtinggevend kader voor het kabinet, waarbij het draagvlak bij de beleidspartners van groot belang wordt geacht. Op dit moment is het regeringsstandpunt naar aanleiding van beide genoemde adviezen voorzien voor het voorjaar van 2000.
Voor een goed functionerende jeugdzorg blijven extra middelen nodig, met name ten behoeve van de Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s), de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s), de wachtlijstproblematiek en het Zorgaanbod. In het Regeerakkoord 1998 en in het kader van het kabinetsbesluit inzake de fiscalisering van de omroepbijdragen is hierin voorzien. In totaal gaat het om een bedrag oplopend tot f 130 miljoen in 2002 waarover meerjarenafspraken zullen worden gemaakt.
De bedragen zullen zoveel mogelijk – afhankelijk van de provinciale en lokale ontwikkelingen met betrekking tot de BJZ’s, de capaciteitsontwikkeling in de jeugdzorg en de relatie met het lokale beleid – binnen één afsprakenkader en in onderlinge samenhang beschikbaar worden gesteld. Naar verwachting kan voor het eind van 1999 overeenstemming worden bereikt over de concrete uitwerking voor de jaren 2000–2003.
De ondersteunende vernieuwingstrajecten zoals zorgprogrammering, kwaliteitsbeleid, beleidsinformatie en regiovisies krijgen de komende tijd in onderlinge samenhang een vervolg. Bij zorgprogrammering ligt het accent op de projecten die halverwege 2000 zijn afgerond. Het eindadvies van de Projectgroep Zorgprogrammering wordt rond oktober 2000 verwacht. Op het gebied van kwaliteitsbeleid worden voor een deel bestaande activiteiten voortgezet. Belangrijk is de introductie van een kwaliteitsjaarverslag. Hierdoor ontstaat meer inzicht in het beleid van de instellingen.
In het traject beleidsinformatie heeft het verkrijgen van een wettelijke basis voor de gegevensverzameling naast een verscherping van de aandacht voor de gegevenslevering (waaronder de betrouwbaarheid van de gegevens) prioriteit.
De regiovisies jeugdzorg worden in het najaar van 1999 geanalyseerd en vervolgens gebruikt als bouwstenen voor het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg 2001–2004 dat in september 2000 verschijnt. In het kader van de meerjarenafspraken zullen ook ten aanzien van deze onderwerpen de resultaten zichtbaar worden gemaakt.
In het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) zal door de betrokken overheden (gemeenten, provincies/grootstedelijke regio’s en rijk) een gemeenschappelijke visie worden ontwikkeld op jeugdbeleid om de gezamenlijke inspanningen te versterken.
De Tweede Kamer zal regelmatig geïnformeerd worden over de voortgang in bovenstaande beleidstrajecten. Dit zal niet alleen plaatsvinden in documenten zoals deze maar ook in afzonderlijke stukken. Dit sluit aan bij de behoefte van de Tweede Kamer om regelmatig geïnformeerd te worden over de voortgang, zoals tijdens het Algemeen Overleg van 15 april 1999 ook aan de orde werd gesteld. De Tweede Kamer kan in oktober een rapportage tegemoet zien in het kader van de meerjarenafspraken BJZ’s en AMK’s voor 1999.
Opzet van de voortgangsrapportage
In hoofdstuk 1 worden de recente ontwikkelingen op het niveau van de jeugdzorg geschetst in het kader van het plan van aanpak Uitwerking Regeerakkoord. Het gaat om de voortgang van de invulling van de meerjarenafspraken rond de BJZ’s, AMK’s en het zorgaanbod, met name in het licht van de wachtlijstproblematiek. Ook de stand van zaken bij de regietrajecten zorgprogrammering, kwaliteit, beleidsinformatie en regiovisies wordt hierin toegelicht. Vervolgens wordt het beleid voor de verbetering van de aansluiting tussen de jeugdzorg en lokale voorzieningen beschreven.
Het gaat daarbij om raakvlakken tussen de jeugdzorg en het lokaal jeugdbeleid, het onderwijsbeleid, het arbeidsmarktbeleid en het veiligheidsbeleid.
Hoofdstuk 2 geeft per sector inzicht in de belangrijkste ontwikkelingen in achtereenvolgens de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming, de jeugd-ggz en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen.
Hierbij wordt het sectorale beleid beschreven.
Een overzicht van de ontwikkelingen in wet- en regelgeving is opgenomen in bijlage 1.
Bijlage 2 geeft inzicht in de (vernieuwings)projecten binnen de sector jeugdhulpverlening, zoals het innovatietraject pleegzorg, thuisloze jongeren en jongerenparticipatie. In bijlage 3 zijn per sector de financiële overzichten en andere kengetallen gepresenteerd.
HOOFDSTUK 1. UITWERKING REGEERAKKOORD 1998
De hoofdlijnen van het Regeerakkoord 1998 zijn in december 1998 naar de Tweede Kamer gezonden middels de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg; Hoofdlijnen van een Plan van Aanpak 1999–2002» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 211, nr. 4). Uitgaande van een evaluatie van het vernieuwingsproces Regie in de jeugdzorg en de uitgangspunten van het Regeerakkoord 1998 wordt in deze notitie een tweeledige doelstelling geformuleerd: het tot stand brengen van een nieuwe Wet op de jeugdzorg met een eenduidige aansturing en financiering én het versterken en verankeren van de gewenste veranderingen op landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Om het vernieuwingsproces te versnellen en knelpunten weg te nemen bij de Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s), de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) en de wachtlijsten in de jeugdhulpverlening worden intensiveringsmiddelen beschikbaar gesteld. Daarnaast zijn uit de opbrengsten van de fiscalisering van de omroepbijdragen in de jaren vanaf 2000–2003 eveneens extra middelen beschikbaar: bij de begrotingsvoorbereiding is besloten f 60 miljoen aan extra intensiveringsmiddelen met ingang van 2000 voor de jeugdzorg als geheel in te zetten.
Ter realisatie van de gewenste vernieuwingen introduceert bovengenoemde uitwerkingsnotitie het instrument van de meerjarenafspraken. De rijksoverheid biedt een meerjarig financieel perspectief en gelijktijdig, onlosmakelijk daarmee verbonden, maakt zij met provincies/grootstedelijke regio’s, gemeenten en zorgaanbieders afspraken over de met deze financiële middelen te bereiken doelstellingen en prestaties. Hierbij worden concrete afspraken over verschillende onderwerpen gemaakt. Naast de totstandkoming van de BJZ’s en de AMK’s en naast de reductie van de wachtlijsten binnen de jeugdzorg kondigt de uitwerkingsnotitie ook de versterking aan van de vernieuwingen die op het gebied van beleidsinformatie en kwaliteitszorg zijn ingezet in het kader van Regie in de jeugdzorg. Ook wordt gestreefd naar verdere ontwikkeling van de regiovisies en naar verbetering van de aansluiting met de lokale voorzieningen voor jeugdigen.
Dit hoofdstuk geeft de vorderingen weer die inmiddels zijn geboekt in al deze deeltrajecten.
Paragraaf 1.1 gaat in op de totstandkoming van de Wet op de jeugdzorg. In paragraaf 1.2 komt het Eindadvies van de Projectgroep Toegang aan bod. In paragraaf 1.3. volgt een toelichting op de meerjarenafspraken jeugdzorg, inclusief de taken van het Landelijk Programmamanagement (LPJ). In de paragrafen 1.4 tot en met 1.6 wordt aandacht besteed aan de projecten Zorgprogrammering, Beleidsinformatie en Kwaliteitszorg. De stand van zaken rond de regiovisies wordt toegelicht in paragraaf 1.7. Tenslotte gaat paragraaf 1.8 in op het streven naar een verbeterde aansluiting met de lokale voorzieningen voor jeugdigen.
1.1 Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg
In de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» wordt aangekondigd dat in de eerste fase van het wetgevingsproces het bestuurlijk kader van de nieuwe wet dient te worden bepaald. Voor het opstellen hiervan is bij het Besluit Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg (de Commissie Günther) een uit onafhankelijke deskundigen bestaande ad-hoc commissie ingesteld. Zij heeft tot taak op basis van een door haar op te stellen visie op de rol en verantwoordelijkheid van de overheid bij opvoeding en zorg, alsmede op basis van een door haar te formuleren heldere probleemanalyse van de huidige situatie, verschillende alternatieven voor een bestuurlijk kader te verkennen. Op deze wijze zal de commissie tot een aantal modellen komen en daarbij het meest gewenste model aangeven. Het bestuurlijk kader omvat in ieder geval de afbakening van het begrip jeugdzorg (de reikwijdte van de Wet op de jeugdzorg), de verdeling van de verantwoordelijkheden en de financieringssystematiek.
Wat betreft de reikwijdte van de wet dient onder meer aan de orde te komen of wordt gekozen voor onderbrenging van het totale zorgaanbod van jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugd-ggz in de nieuwe wet. Tevens dient aandacht te worden besteed aan het grensvlak met de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Daarnaast dient de afbakening van de toegangfuncties aan de orde te komen, waaronder de afweging welke functies wel of niet binnen de reikwijdte van de Wet op de jeugdzorg zouden kunnen worden opgenomen. In het voortraject van de nieuwe wet is het NIZW gevraagd een inventarisatie uit te voeren, op welke wijze in een aantal locaties – binnen de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden – invulling wordt gegeven aan de samenhang tussen lokale jeugdvoorzieningen en regionale jeugdzorg en welke knelpunten zich daarbij voordoen (zie ook paragraaf 1.8.1). Als criteria bij het doen van voorstellen voor het meest gewenste model dienen door de commissie in ieder geval te worden meegenomen:
– De mate waarin het bestuurlijk kader bijdraagt aan een eenduidige en slagvaardige besturing en financiering van het totale jeugdzorgstelsel.
– De mate waarin de financieringssystematiek incentives bevat voor het verhogen van de doeltreffendheid en doelmatigheid. – De mate waarin het bestuurlijk kader bijdraagt aan de met Regie in de jeugdzorg gewenste verbeteringen van het stelsel en deze verbeteringen verankert. Bij het aangeven van het meest gewenste model voor een bestuurlijk kader behoort advisering over een combinatie van de bestaande financieringssystematieken danwel een nieuw te introduceren financieringssystematiek tot de mogelijkheden.
De commissie zal haar werkzaamheden naar verwachting in oktober 1999 afronden. Daarna zal de regering – mede op basis van de reacties van betrokken partijen – naar aanleiding van het advies van de commissie haar standpunt bepalen.
Dit standpunt zal de Tweede Kamer in het voorjaar van 2000 worden toegezonden, waarna de tweede fase van het wetgevingstraject kan worden opgestart, namelijk de afronding van het inhoudelijk kader van de Wet op de jeugdzorg. In de loop van het jaar 2000 – de derde fase – zal aan de opstelling van de wet worden gewerkt.
1.2 Projectgroep Toegang
Op 7 juli jl. is het Eindadvies van de Projectgroep Toegang (ook wel de Projectgroep Lankhorst geheten) aangeboden aan de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Justitie.
Het advies vormt, naast het nog uit te brengen advies van de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg, één van de bouwstenen voor een nader vast te stellen kader voor de inrichting van de BJZ’s in de komende drie jaren. Naar aanleiding van het advies wordt een standpunt bepaald waarbij gestreefd wordt naar een zo groot mogelijk draagvlak bij alle betrokken partners. Voor een goede verdere implementatie van de BJZ’s in 2000 en verdere jaren is het noodzakelijk helderheid te scheppen over aspecten als de organisatie van de BJZ’s, de inzet en participatie van de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming en de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en de bekostiging van de bureaus. Ook de relatie met het lokaal jeugdbeleid is een belangrijk aspect. Verder heeft de Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming (IJHV/JB) een bijdrage geleverd door middel van het landelijk rapport «De functie zorgtoewijzing in de toegang tot de jeugdzorg» (juli 1998).
Het standpunt naar aanleiding van het eindadvies en het advies van de Commissie Günther (zie ook paragraaf 1.1) wordt in het voorjaar van 2000 bepaald.
1.3 Meerjarenafspraken en Landelijk Programmamanagement
De afgelopen periode hebben IPO, VNG, VOG en GGZ-Nederland en de rijksoverheid (Ministeries van VWS en Justitie) regelmatig overlegd om tot meerjarenafspraken te komen met betrekking tot de implementatie van de doelstellingen uit het Regeerakkoord 1998. Op een aantal onderdelen (BJZ’s en AMK’s) heeft dit overleg tot concrete afspraken geleid.
Over het Zorgaanbod zijn nog geen meerjarenafspraken gemaakt, hoewel er over de contouren wel overeenstemming bestaat. Verder kondigt de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» de oprichting aan van een landelijk programmamanagement. Dit Programmamanagement zal het proces van wetgeving en implementatie van Regie in de jeugdzorg begeleiden en ondersteunen. Op 7 juli 1999 is in het Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid (GOJ) overeenstemming bereikt over de inrichting van het LPJ.
De volgende subparagrafen gaan nader in op de vorderingen die inmiddels zijn geboekt bij de realisatie van het landelijk programma-management en de meerjarenafspraken.
1.3.1 Meerjarenafspraken
Naar aanleiding van het Regeerakkoord 1998 zijn intensiveringsmiddelen beschikbaar gekomen voor de verdere implementatie van BJZ’s en de AMK’s en ter bestrijding van wachtlijsten in de jeugdhulpverlening. Het betreft middelen die oplopen vanaf 1999 tot en met 2002: BJZ’s, respectievelijk f 12,5 – f 25 – f 37,5 – f 50 miljoen; AMK’s f 1,1 – f 2,3 – f 3,3 – f 5 miljoen; wachtlijsten f 3,3 – f 6,8 – f 10 – f 15 miljoen. Deze intensiverings-middelen worden aangevuld met f 60 miljoen aan extra middelen uit de fiscalisering van de omroepbijdragen. f 20 miljoen daarvan wordt ingezet voor doelen waarmee het Ministerie van Justitie zijn bijdrage aan de versterking van een samenhangend jeugdbeleid effectief maakt.
Toegangsfuncties-BJZ’s 1999
Voor 1999 zijn in het GOJ van 14 april jl. concrete afspraken vastgelegd tussen de Ministeries van VWS en Justitie, IPO, VNG, VOG en GGZ-Nederland voor de inzet van f 12,5 miljoen voor de toegangsfuncties-BJZ’s. Voor de volgende jaren zijn de noodzakelijke activiteiten, termijnen en procedures overeengekomen.
Hoofdpunt van de BJZ-afspraken voor 1999 is dat per 1 januari 2000 de BJZ’s tenminste de functies aanmelding, screening en zorgtoewijzing conform de systeemeisen hebben gerealiseerd. BJZ’s die deze functies al gerealiseerd hebben, kunnen de middelen inzetten voor het implementeren van de andere toegangsfuncties. Voor de functie zorgtoewijzing is daarbij het voorbehoud gemaakt dat deze functie nog niet volledig conform de systeemeisen kan worden uitgevoerd, omdat de functies diagnostiek en indicatiestelling nog versterking behoeven. Belangrijk onderdeel is voorts de verbetering van aansluiting met het lokale jeugdbeleid.
Deze landelijke afspraken zijn uitgewerkt in afspraken op meso-niveau op basis van implementatieplannen van de provincies en grootstedelijke regio’s. Op grond van deze afspraken wordt de f 12,5 miljoen naar rato van de doeluitkering verdeeld over de provincies en grootstedelijke regio’s.
In oktober 1999 zal de Tweede Kamer over de implementatieplannen een samenvattende rapportage ontvangen.
AMK’s 1999
Hoofdpunt van de AMK-afspraken over de inzet van f 1,1 miljoen voor de AMK’s in 1999 is een landelijk dekkend netwerk van AMK’s per 1 januari 2000. Binnen de financiële mogelijkheden dient dit netwerk te voldoen aan het Standpunt Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 619, nr. 15). Om dit doel te bereiken dient landelijk een aantal randvoorwaarden te worden gerealiseerd, waaronder op te stellen systeemeisen en samenwerkingsafspraken met de Raad voor de Kinderbescherming en de BJZ’s. Hiertoe is eind 1998 de Landelijke Implementa- tiegroep AMK-vorming (LIG) ingesteld, waarin betrokken partijen participeren.
Verder wordt dit najaar onderzoek naar de normering van de AMK’s
voorbereid. Daarnaast wordt een onderzoeksopdracht naar kinderdoding opgesteld en zo mogelijk nog in 1999 uitgezet.
Tot slot wordt een voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (Wjhv) in verband met de totstandkoming van de AMK’s begin 2000 voor advies naar de Raad van State gezonden.
Wachtlijsten Flevoland 1999
Afgesproken is de intensiveringsmiddelen die in 1999 beschikbaar zijn voor de bestrijding van wachtlijsten, tot een bedrag van f 3,3 miljoen,
gericht in te zetten voor de knelpunten in de provincie Flevoland. Aan
Flevoland is gevraagd een plan voor te leggen voor de aanpak van die wachtlijstproblematiek.
Meerjarenafspraken 2000–2003
Voor de jaren 2000–2003 wordt er bij de meerjarenafspraken geen bedrag geoormerkt voor de afzonderlijke inzet van de BJZ’s, AMK’s en capaciteitsuitbreiding. Het totale bedrag dat extra beschikbaar komt, wordt per provincie toegedeeld. Immers: in de provincies zijn de ontwikkelingen op het terrein van BJZ’s, AMK’s en Zorgaanbod verschillend. Toevoeging van één budget per provincie, gekoppeld aan de landelijke resultaatafspraken rond BJZ’s, AMK’s en Zorgaanbod/wachtlijsten, spoort dan ook het best met deze ontwikkelingen en de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de jeugdhulpverlening en de eindverantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor de jeugdhulpverlening. Daarbij zullen de middelen die beschikbaar zijn gekomen in het kader van het Regeerakkoord 1998 gevoegd worden bij de middelen die beschikbaar komen door de fiscalisering van de omroepbijdragen. De verdeling van de beschikbare financiële middelen over de provincies zal in één keer voor 2000–2003 plaatsvinden. De bewindspersonen van Justitie en VWS maken in oktober 1999 de systematiek voor de verdeling van de intensiveringsmiddelen bekend.
De meerjarenafspraken rond de BJZ’s voor de jaren 2000–2003 worden in het najaar van 1999 door betrokken partijen nader besproken en ingevuld. Het op te stellen standpunt ten aanzien van het eindadvies van de Projectgroep Toegang en het advies met betrekking tot het bestuurlijk kader van de Wet op de jeugdzorg zijn daarbij koersbepalend. In het najaar van 1999 zullen ook de afspraken voor de AMK’s met het oog op de inzet van de betreffende intensiveringsmiddelen nader worden ingevuld. Daarbij zal het zowel om capaciteits- als kwaliteitsversterking van de AMK’s gaan.
De contouren voor de meerjarenafspraken Zorgaanbod/wachtlijsten zijn in het GOJ van 7 juli jl. vastgesteld en zullen komend najaar worden uitgewerkt.
De landelijke meerjarenafspraken 2000–2003 zullen de leidraad vormen voor de implementatieplannen van de provincies en grootstedelijke regio’s. De provincies en grootstedelijke regio’s dienen op basis van een meerjarig implementatieplan aan te tonen hoe zij met de hen ter beschikking te stellen middelen kunnen voldoen aan de landelijke meerjarenafspraken.
De implementatieplannen zullen zo goed mogelijk in de bestaande planning- en controlcyclus worden ingepast.
Het belang van heldere en concrete afspraken over de te leveren prestaties in het kader van de meerjarenafspraken is groot. Verwacht mag worden dat de inzet van de extra middelen in het kader van de meerjarenafspraken op termijn leidt tot een concrete verbetering van de aansluiting tussen de vraag en het aanbod in de jeugdzorg. Dit concrete resultaat zal zichtbaar gemaakt moeten worden om zowel bij de diverse partijen binnen de jeugdzorg alsook bij anderen voldoende draagvlak te behouden voor deze beleidsimpuls voor de jeugdzorg. Tegelijkertijd moeten partijen zich er rekenschap van geven dat het een traject is dat meerdere jaren in beslag zal nemen. Gekozen is voor een gefaseerde aanpak waarbij er structureel aandacht is voor de aansluiting met de praktijk. Over het toezicht door IJHV/JB worden afspraken gemaakt in het kader van de totstandkoming van het jaarwerkplan en de meerjarenplanning van de inspectie. De onderwerpen en vraagstellingen voor toezicht zullen aansluiten op de meerjarenafspraken.
1.3.2 Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg
Het implementatie- en vernieuwingsproces in de jeugdzorg is een zorg en verantwoordelijkheid van meerdere partijen. Om dat proces richting te geven, te ondersteunen en te volgen is een gezamenlijke aanpak onontbeerlijk. In het GOJ van 7 juli jl. is afgesproken die gezamenlijke aanpak vorm te geven via het Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg (LPJ).
Het LPJ zal werken vanuit kaders die op bestuurlijk niveau in de vorm van de eerder genoemde meerjarenafspraken zijn vastgesteld in het GOJ. Als opdrachtgever van het LPJ zal een stuurgroep worden ingesteld, samengesteld uit personen die het vertrouwen hebben van de betrokken partijen: de Ministeries van VWS en Justitie, IPO, VNG, VOG en GGZ-Nederland. Daarmee wordt beoogd het LPJ op enige afstand van het onderhandelingscircuit te plaatsen; het programmamanagement kan alleen goed functioneren in een open cultuur die gericht is op samenwerking.
Het LPJ zal de volgende taken krijgen: – Het monitoren van de voortgang van de meerjarenafspraken en ontwikkelingstrajecten en het signaleren van knelpunten daarbij, mede op basis van de door provincies aangeleverde informatie. – Het afstemmen van alle activiteiten op onderlinge samenhang,
afhankelijkheid en volgtijdelijkheid. – Het faciliteren van de voortgang van veranderingstrajecten door het initiëren van een actieve kennisuitwisseling tussen betrokken partijen. – Het functioneren als aanspreek-, informatie- en adviespunt voor alle betrokkenen. – Het geven van impulsen voor beleidsuitvoering vanuit kennis van de uitvoeringspraktijk. – Het signaleren van knelpunten en doen van verbetervoorstellen. Naar verwachting zal het LPJ eind 1999 starten.
1.4 Projectgroep Zorgprogrammering
Het regeringsstandpunt op het advies Programmatische jeugdzorg, uitgebracht door de Raad voor de Volksgezondheid en Zorggerelateerde Dienstverlening verscheen in 1997. In het regeringsstandpunt is de Projectgroep Zorgprogrammering ingesteld voor een periode van drie jaar, om de zorgprogrammering inhoudelijk verder te ontwikkelen. Het uitgangspunt voor zorgprogrammering is een functiegerichte benadering van het zorgaanbod, waarbij het aanbod in de jeugdzorg wordt onderscheiden en benoemd in functies (globaal aangeduide, op een bepaald doel gerichte zorgactiviteiten) of modulen (in plaats van voorzieningen). Een zorgprogramma omvat het totale pakket aan activiteiten en maatregelen dat gelet op de diagnostiek en indicatiestelling noodzakelijk wordt gevonden om het vooraf gestelde doel voor alle clienten uit de doelgroep te bereiken.
De Projectgroep Zorgprogrammering heeft aan de hand van een aantal criteria met door het Ministerie van VWS beschikbaar gestelde middelen in 1998 een negental projecten doen starten, waarin zorgprogramma’s in de praktijk, dus op de werkvloer, worden uitgewerkt. In 1999 zijn daaraan twee projecten toegevoegd, waarbij de relatie tussen jeugdzorg en onderwijs een belangrijk element is. De projecten worden via een onderzoek regelmatig en systematisch door de Projectgroep Zorgprogrammering bevraagd op een aantal onderwerpen die in de vormgeving van zorgprogramma’s relevant zijn. Daarnaast heeft de projectgroep aan een viertal projecten een stimuleringsbijdrage gegeven. Deze projecten worden niet door haar begeleid maar kunnen door de activiteiten die verricht worden eveneens waardevolle informatie opleveren. Waarschijnlijk worden in 1999 nog enkele projecten voor een stimuleringsbijdrage bij het Ministerie van VWS voorgedragen. Via een databank probeert de projectgroep alle in ontwikkeling zijnde zorgprogramma’s te monitoren. Verder heeft de projectgroep via een definitiestudie een belangrijke bijdrage geleverd aan de eenduidige vormgeving van zorgprogrammering.
In de huidige projecten rond zorgprogrammering wordt veel informatie vergaard over de wijze waarop zorgprogrammering al dan niet gestalte kan krijgen en over de knelpunten die men in de praktijk tegenkomt. De informatie over de inhoudelijke vormgeving van zorgprogrammering zal het de Projectgroep Zorgprogrammering in 2000 mogelijk maken, samen met informatie over financiële en bestuurlijke aspecten en de resultaten van een onderzoek naar zorgprogrammering in ons omringende landen, een eindadvies op te stellen over de mogelijkheden en beperkingen van zorgprogrammering in de jeugdzorg. Het eindadvies van de projectgroep wordt rond 1 oktober 2000 verwacht. De projecten die in uitvoering zijn zullen uiterlijk tot de zomer van 2000 doorlopen.
1.5 Beleidsinformatie
1.5.1 Stand van zaken per augustus 1999
Het Regeerakkoord 1998 stelt zich onder andere ten doel om de verworvenheden van Regie in de jeugdzorg te verankeren en te implementeren. Doel van het deeltraject beleidsinformatie binnen Regie was en is om eenduidige, uniforme informatie te verkrijgen voor een goede aansluiting tussen vraag en aanbod bij de voorzieningen in de gehele jeugdzorg en hierover te rapporteren.
Begin januari 1999 heeft de Stuurgroep Structurering Informatievoorziening Jeugdzorg (SSIJ) haar ontwikkelwerkzaamheden afgerond. Haar testament «Jeugdzorginformatie in Zicht» is toegestuurd aan de Tweede Kamer (Brief van de Staatssecretaris van VWS van 22 december 1998 ter aanbieding van het Eindadvies van de Stuurgroep Structurering Informatievoorziening Jeugdzorg (VWS-99-1)). Sedertdien is hard gewerkt aan de implementatie van het nieuwe beleidsinformatiestelsel voor de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening.
Zowel voor de jeugdzorg (de sectoren jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugd-ggz) alsmede voor de sector jeugdhulpverlening zijn beleidsinformatiesystemen ontwikkeld. Voor de jeugdzorg is dat het Intersectorale Informatiesysteem ISIS en voor de sector jeugdhulpverlening het Registratiesysteem Jeugdhulpverlening RJHV. Beide systemen zijn nu in een eerste versie bedrijfsklaar. Door middel van deze beleidsinformatiesystemen worden bedrijfsgegevens (Planning- en Controlgegevens) van instellingen verzameld. Daarbij kan gedacht worden aan de relatie tussen vraagindicatie, aanbod en gebruik van voorzieningen, de regionale herkomst en de wachttijden. Ook wordt informatie vergaard over cliënten (Bron- en Beleidgegevens), zoals leeftijd, geslacht, herkomst naar geboorteland en diverse plaatsingsgegevens. Verder functioneert inmiddels de nieuwe overleg- en beheerstructuur voor beide informatiesystemen, respectievelijk bestaande uit het Centraal Informatiepunt Jeugdzorg (CIJ) en het Sectoraal Registratiepunt Jeugdhulpverlening (SRJ). Beide organisaties maken sinds 1 april jl. feitelijk deel uit van het Beroepen Individuele Gezondheidszorgregister (BIG) dat een onderdeel is van het Ministerie van VWS. Binnen het ministerie functioneert het BIG-register als agentschap.
1.5.2 Specifieke aandachtspunten
Om in het jaar 2000 te kunnen beschikken over een volledig operationeel ISIS- en RJHV-systeem en over een volledig adequate wettelijke basis, zal de komende tijd nog het nodige werk verricht moeten worden. Zowel vanuit het CIJ en het SRJ als vanuit de nieuwe bestuurlijke overlegorganen zien betrokken partijen alert toe op de voortgang. Alle partijen hebben zich bereid verklaard zich hiervoor maximaal in te spannen. In de diverse werkplannen is hier de nodige capaciteit voor ingeruimd.
Aanscherping vande privacywaarborging
Momenteel wordt bezien in hoeverre de huidige juridische basis van sectoren aanscherping vanuit privacyoogpunt behoeft om de gegevenslevering aan ISIS rechtmatig te doen plaatsvinden. Daarnaast zijn en worden nog aanvullende technische en organisatorische maatregelen getroffen om ook de feitelijke privacywaarborging van de gegevenslevering te optimaliseren. Tenslotte wordt nagegaan of en in hoeverre vanuit de beoogde privacyaanscherping van de huidige wetgeving de verzameling van de uitgebreide set cliëntgegevens (Bron & Beleid-gegevens), in aanvulling op de op grond van artikel 56 van de Wjhv verkregen gegevens, snel kan starten.
Door uitvoering van bovenstaande maatregelen zal het Jaaroverzicht Jeugdhulpverlening 1998 naar het zich laat aanzien binnenkort beschikbaar komen1. In principe zullen de eerste informatieproducten voor de jeugdzorg met gegevens over de jaren 1997 en 1998 in november gereedkomen, maar deze zullen – zoals reeds in de vorige voortgangsrapportage is aangekondigd – nog niet aan alle verwachtingen voldoen. Er is hier sprake van een groeimodel.
Over de feitelijke publicatie van deze informatieproducten kan in dit stadium van de werkzaamheden voor bovengenoemde privacyaan-scherping van de wetgeving nog geen uitspraak worden gedaan.
Verbetering van de gegevenslevering
Naast de privacyaanscherping is de komende tijd extra aandacht nodig om de levering van bedrijfsgegevens (Planning & Controlgegevens) van de sector jeugdhulpverlening door instellingen en overheden binnen de gestelde termijnen te doen plaatsvinden. De feitelijke gegevenslevering van de Planning & Controlgegevens is gestart. In vergelijking met de gegevenslevering over 1997 worden nu meer gegevens aangeleverd door meer partijen. De invoering van de nieuwe geautomatiseerde aanlever-systematiek (P&C-data entry) wordt momenteel ter hand genomen. Uiterlijk in oktober wordt bezien of de aangeleverde gegevens bruikbaar zijn om als bijlage bij het Jaaroverzicht Jeugdhulpverlening 1998 gepubliceerd te worden. Ook de betrouwbaarheid van de gegevenslevering vergt nog de nodige aandacht van het SRJ-overleg.
Uitbreiding van het gegevenswoordenboek GFO Het gegevenswoordenboek GFO-jeugdzorg (Gemeenschappelijk Functioneel Ontwerp) voor de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening wordt op basis van de door de SSIJ opgestelde planning in 1999 op enkele belangrijke onderdelen aangepast. Dit gegevenswoordenboek wordt uitgebreid met de begrippen problematiek en resultaat. Omtrent het begrip cultuur heeft het CIJ-overleg besloten dat uitbreiding van de bestaande registratiegegevens niet nodig is, behalve voor de jeugd-ggz. Aan de implementatie van problematiek en resultaat wordt gewerkt.
Invoering van een unieke cliëntcode (ISIS-code)
Tenslotte wordt de implementatie voorbereid van een binnen de jeugdzorg unieke cliëntcode (de ISIS-code) zodat, onder waarborging van de privacy van individuen, gegevens beschikbaar komen over de afstemming van vraag en aanbod binnen en tussen sectoren in de jeugdzorg en de kans op dubbeltellingen voortaan verwaarloosbaar klein is.
1.6 Kwaliteitszorg
1.6.1 Het Programma Kwaliteitszorg in de Jeugdzorg
Het Programma Kwaliteitszorg in de jeugdzorg dat door de rijksoverheid wordt gefaciliteerd heeft tot doel de instellingen in de jeugdzorg te stimuleren en te ondersteunen bij de ontwikkeling en invoering van kwaliteitszorg. In de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» is het voornemen verwoord meer samenhang in deze ontwikkeling aan te brengen. Het lopende Programma krijgt in het jaar 2000 een vervolg. De gezamenlijke werkgeversorganisaties ontwikkelen hiertoe een Plan van aanpak. Het advies van de Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid Jeugdzorg (CKJ) over een wenselijk perspectief voor de (verdere) ontwikkeling van kwaliteitszorg in de jeugdzorg vormt de leidraad voor het nieuwe Programma.
Het Programma zal deels een voortzetting zijn van bestaande programmaonderdelen, zoals de verdere ontwikkeling van het Kwaliteitsinformatiesysteem (KWIS-)project. Voor een deel zal het Programma ook nieuwe accenten leggen om op termijn te komen tot certificering en tot resultaatmeting.
1.6.2 Kwaliteitsjaarverslag
Het advies van de CKJ gaat in op de hoofdlijnen van een samenhangend stelsel van kwaliteitszorg en bevat een voorstel voor de stapsgewijze invoering daarvan. In het GOJ is het geschetste toekomstperspectief op inhoud positief ontvangen. De uitwerking van in het advies van de CKJ genoemde thema’s wordt momenteel ter hand genomen. Eén van de thema’s betreft de introductie van een Kwaliteitsjaarverslag (KJV) in de jeugdzorg. In het KJV maken de instellingen het kwaliteitsbeleid dat zij voeren transparant en geven ze aan welke activiteiten ze ondernemen om tot kwaliteitsverbetering te komen. Door het expliciteren van het kwaliteitsbeleid en het motiveren van keuzen ter verbetering van de kwaliteit, kan de informatie in het KJV gebruikt worden in het overleg met cliënten en financiers. Bij de uitwerking van het voorstel voor de introductie van het KJV zal een relatie worden gelegd met de documenten in het kader van de planning- en control cyclus, het toezicht door de IJHV/JB en met de wettelijk verplichte rapportages over het klachtrecht en medezeggenschap.
1.6.3 De inbreng van cliënten en beroepsgroepen
In vergelijking met de zorgsector is de inbreng van cliënten binnen de jeugdzorg nog onvoldoende ontwikkeld. Ook de inbreng van beroepsgroepen bij kwaliteitszorg is in het algemeen nog beperkt. De inbreng van deze veldpartijen is nodig voor een goed evenwicht in het kwaliteitsbeleid. Daarom beveelt de CKJ in haar advies aan de organisatievorming en toerusting van cliënten en beroepsgroepen te stimuleren. Hier ligt in de eerste plaats een taak voor de veldpartijen zelf. De rijksoverheid zal goede veldinitiatieven ondersteunen via een gerichte inzet van de landelijke steunfuncties bij de verspreiding van goede voorbeelden uit de praktijk.
Ingevolge het advies van de CKJ voert het NIZW een inventariserend onderzoek uit naar de wijzen waarop cliënten in (georganiseerd) groepsverband een bijdrage leveren aan het kwaliteitsbeleid van instellingen. Het onderzoek zal een overzicht bieden van goede praktijkvoorbeelden van cliëntbetrokkenheid bij het kwaliteitsbeleid in de jeugdzorg op diverse niveaus. De onderzoeksresultaten zullen in april 2000 beschikbaar komen. Wat betreft de inbreng van beroepsgroepen bij kwaliteitszorg is het initiatief genomen om te komen tot de oprichting van de Nederlandse Vereniging van Sociaal Pedagogische Hulpverleners (NVSPH). Hierin zullen de huidige vijf beroepsgroepen samengaan. Door het Ministerie van VWS wordt gedurende de opbouwfase – geschat op drie jaar – een projectsubsidie beschikbaar gesteld ter stimulering van activiteiten in het kader van kwaliteitsverbetering.
1.7 Regiovisies jeugdzorg
Vanuit de behoefte aan het tot stand brengen van een grotere samenhang binnen de jeugdzorg en het verbeteren van de effectiviteit en efficiëntie in de jeugdzorg is in 1997 onder meer het instrument regiovisie jeugdzorg ontwikkeld. De notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» noemt regiovisies het belangrijkste instrument waarmee de provincies en de besturen van de grootstedelijke regio’s hun rol als regionaal regisseur vormgeven.
Hiermee wordt een verband gelegd met het in het Regeerakkoord 1998 benadrukte belang van een samenhangende benadering van de problemen van jeugdigen. Het instrument regiovisie stelt de provincies en grote steden in staat om een grotere samenhang en afstemming tot stand te brengen binnen de jeugdzorg op regionaal niveau. Voor de jaren 1999 tot en met 2002 zijn regiovisies opgesteld die, op een enkele uitzondering na, ook op bestuurlijk niveau door provincies en grootstedelijke regio’s zijn vastgesteld. Voor de rijksoverheid zijn de regiovisies van belang als bouwstenen voor het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg 2001–2004 dat op de derde dinsdag van september 2000 verschijnt (Regeringsstandpunt «Regiovisie en landelijk beleidskader», Kamerstukken II, 1997–1998, 25 619 nr. 1).
Eind 1999 wordt in opdracht van de Ministeries van VWS en Justitie een werkconferentie georganiseerd over de regiovisies jeugdzorg. Aan de hand van een inhoudelijke analyse van de opgestelde regiovisies worden de belangrijkste overeenkomsten en verschillen besproken. Eveneens zullen eventueel ervaren knelpunten bij het opstellen van de regiovisies aan de orde komen. Voorts is het doel om inzicht te verkrijgen in de werking van het instrument en in randvoorwaarden ten aanzien van de totstandkoming en de implementatie. De uitkomsten van de conferentie dragen bij aan een nog dit jaar uit te voeren evaluatie. Deze is onder meer van belang voor het wettelijke traject in het kader van de Wet op de jeugdzorg.
Ook de ervaringen met regiovisies op andere terreinen zullen in de evaluatie worden betrokken.
1.8 Verbetering van de aansluiting met lokale voorzieningen voor jeugdigen
Het Regeerakkoord 1998 streeft ten behoeve van een effectievere hulpverlening aan jongeren naar samenhang en integratie tussen de diverse betrokken bestuurlijke niveaus, voorzieningen en beleidsinitiatieven op het terrein van lokaal jeugdbeleid, onderwijs, arbeidstoe-leiding en veiligheid. Beoogd wordt om de veelheid aan spelers en gebieden om te smeden tot één samenhangende keten met diverse schakels. Als uitvloeisel hiervan staat voor de jeugdzorg de komende tijd met name de verbetering van de aansluiting met de lokale voorzieningen voor jeugdigen hoog op de agenda.
1.8.1 Jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid
Om tot een effectievere jeugdzorg te komen is het van belang om de aansluiting te verbeteren tussen de lokale preventieve en regionale curatieve voorzieningen voor de jeugd.
Deze afstemming krijgt vanuit de jeugdzorg op regionaal niveau invulling via de regiovisies jeugdzorg. Provincies nemen het initiatief om met gemeenten oplossingen te zoeken voor de concrete aansluitpunten tussen de jeugdzorg en het lokaal jeugdbeleid en de afspraken daarover vast te leggen in de regiovisies jeugdzorg. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de «Regie op vroegsignalering en hulpverlening, uitwerking plan van aanpak verbetering aansluiting Jeugdzorg-Jeugdbeleid» van de provincie Utrecht en de Pilot Limburg (zie bijlage 2). De ontwikkeling van de BJZ’s vormt hierbij een belangrijke voorwaarde. Ook binnen de meerjarenafspraken vormt dit een speciaal aandachtspunt.
In het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) is afgesproken dat IPO en VNG bij provincies en gemeenten aandringen op expliciete afspraken over afstemming tussen gemeentelijk jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg. De vraag vanuit gemeenten en het aanbod vanuit de instellingen moeten beter op elkaar afgestemd.
Tevens is in het kader van BANS afgesproken dat een inventarisatie wordt gemaakt van de wijze waarop nu, binnen de bestaande verdeling van bevoegdheden, vorm wordt gegeven aan verbinding tussen lokale jeugdvoorzieningen en regionale jeugdzorg en welke knelpunten bij het realiseren van een samenhangend aanbod aan de orde zijn. Ter uitvoering van die afspraak heeft het NIZW in 1999 op een aantal locaties een inventarisatie uitgevoerd naar de wijze waarop de aansluiting van lokaal preventief jeugdbeleid en de jeugdzorg wordt gerealiseerd («good practices»). Een eerste versie van het rapport is reeds naar de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg gezonden (zie ook paragraaf 1.1). Verder wordt het rapport onder de aandacht van de betrokken overheden en het GOJ gebracht.
Verder is in 1999 een aantal adviezen en beleidsnota’s verschenen op gebieden die (o.a.) betrekking hebben op het lokale jeugdbeleid en die raken aan de jeugdzorg. In dit verband kunnen genoemd worden de Welzijnsnota, de adviezen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling over geweld en over integratie, het advies van de commissie Marokkaanse Jeugd, het VNG-project Lokaal Jeugdbeleid en het SCP-rapport Lokaal Jeugdbeleid.
Voorstellen en analyses gaan op hoofdpunten in dezelfde richting. Samenwerking tussen alle betrokken instanties in de jeugdketen om een sluitend aanbod te realiseren voor de jeugd is een centraal thema. Daarbij is ook de samenwerking tussen lokale voorzieningen en de regionale jeugdzorg een belangrijk aandachtspunt. Groot belang wordt tevens gehecht aan de kwaliteit van basisvoorzieningen op het niveau van de wijk of de buurt in de grote stad, aan opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering en aan het verkrijgen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Verder is een systematische en evenwichtige aanpak van jeugdcriminaliteit ook in deze kabinetsperiode een beleidsprioriteit.
In het VNG-project Lokaal Jeugdbeleid is de aansluiting met de jeugdzorg één van de thema’s waarop gemeenten ondersteuning zal worden geboden.
In het kader van BANS wordt door de gezamenlijke overheden gewerkt aan een gemeenschappelijke visie op jeugdbeleid. Het Ministerie van VWS heeft hierbij het voortouw.
Daarnaast zal het kabinet – naar verwachting uiterlijk einde 1999 – stadsconvenanten afsluiten met de G25. De grote steden geven daarin aan welke activiteiten zij onder meer zullen ontwikkelen over het thema «Perspectieven bieden aan de jeugd in de stad». Bij dit thema komen aan de orde: de zorg voor 0–4 jarigen (jeugdgezondheidszorg, kinderopvang, opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering, voorschoolse programma’s), de brede school, de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, jeugdzorg en uitkeringen op het gebied van verslavings-beleid, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang voorzover het de jeugd betreft.
1.8.2 Jeugdzorg en onderwijs
Intensivering van de samenwerking
In juni 1999 hebben de bewindslieden van VWS en van OCenW afgesproken de samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs te intensiveren. Bij deze samenwerking staat de hulpvraag van de individuele jeugdige (de leerling) en zijn opvoeders centraal. Structurele samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs is in het belang van de jeugdigen, van ouders en opvoeders, van scholen en van de jeugdzorg. De nadruk ligt op de signaalfunctie van de school en drempelverlaging van de (ambulante) hulpverlening.
De school neemt in het leven van iedere jeugdige een belangrijke en vanzelfsprekende plaats in. Als er problemen zijn, komen die ook op school naar boven, bijvoorbeeld als terugval in het leerproces, in de vorm van spijbelen of als gedragsproblematiek. Bij het bieden van handvatten voor een laagdrempelige oplossing voor die problemen kan de school daarom een belangrijke intermediair zijn. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid is een lokaal kader waarbinnen samenwerking met de jeugdzorg tot uitdrukking komt.
Uitgangspunt is dat de jeugdzorg voor (licht) sociaal-emotionele en gedragsproblemen van leerlingen toegankelijk en beschikbaar moet zijn. De leerlingen kunnen zo beter gedijen op school en door betere ondersteuning van de school kan die zich beter richten op de kerntaak van het lesgeven. Bovendien biedt het een manier om uitval te voorkomen en komt verwijzing naar het speciaal onderwijs later in beeld. De intersectorale jeugdzorg intervenieert bij voorkeur zo vroeg mogelijk bij problemen van jeugdigen. Dat kan erger voorkomen en tegengaan dat jeugdigen zijn aangewezen op zware (en dure) vormen van jeugdzorg.
Overigens manifesteren samenwerkingsmogelijkheden zich op verschillende niveaus, in meerdere verbanden en met verschillende partners. Mede daarom is de relatie jeugdbeleid – onderwijsbeleid één van de thema’s van het VNG-project Lokaal Jeugdbeleid 1999-2002. Dit project wordt door het Ministerie van VWS gefinancierd.
Jeugdzorg en voorkomen van uitval uit het onderwijs Samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg is van groot belang voor het vroegtijdig signaleren en het snel en effectief uitvoeren van passende hulp. Voor de samenwerking is uitwisseling van informatie nodig, bijvoorbeeld via aangewezen contactpersonen of in Jeugdzorg Adviesteams (JAT’s). Informatie-uitwisseling is nodig voor samenwerking tussen de beide sectoren, bijvoorbeeld via aangewezen contactpersonen of in JAT’s. Informatie-uitwisseling betreft ook de leerlingen die een hulpaanbod krijgen in de jeugdzorg. Tenslotte is in geval van uithuisplaatsing de terugkeer naar de school van belang en de nazorg vanuit de residentiële instelling (vertrektraining) of het BJZ (casemanagement). Tegelijkertijd zal verder gewerkt kunnen worden aan de JAT-methodiekontwikkeling en aan een specifiek zorgaanbod «Dagbesteding voor niet-schoolgaande jeugd». In de programmering voor de jaren 2000 en verder zal het NIZW aandacht besteden aan de relatie onderwijs–jeugdzorg. De jeugdzorg werkt actief mee aan het voorkomen van voortijdig schoolverlaten door deelname aan een JAT of aan het schoolmaatschap-pelijk werk. Daarnaast wordt in interdisciplinaire teams gewerkt aan het teruggeleiden van jongeren die reeds uitgevallen zijn. In de regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC-functie) werken de gemeenten (als regisseur), het onderwijs, de arbeidsvoorziening, de jeugdzorg, politie, justitie en het maatschappelijk werk samen om de voortijdig schoolverlater op te vangen en terug naar school of naar een gecombineerd leerwerktraject te begeleiden. In mei 1999 is het Plan van Aanpak voortijdig schoolverlaten verschenen. Hierin is sprake van een drieslag: preventie binnen de school, de versterking van de RMC-functie en inzet op risicojongeren in de grote steden. Van de gemeenten wordt een grote inzet gevraagd om de voortijdig schoolverlaters, en met name de moeilijkste groep onder hen, terug te leiden naar school dan wel naar een leerwerktraject.
Jeugdzorg en onderwijs aan kinderen met leer- of gedragsproblemen In het kader van «Weer samen naar school» (WSNS) organiseren scholen in een samenwerkingsverband een centraal aanmeldingspunt – de permanente commissie leerlingenzorg – waar kinderen met leer- of gedragsproblemen worden aangemeld die extra zorg nodig hebben. De toegang tot verschillende vormen van jeugdhulpverlening verloopt via het BJZ.
In 1999 is het project Samenwerking Onderwijs Jeugdhulpverlening afgerond. In het laatste projectjaar is het deelproject Jeugdzorgadvies-teams uitgevoerd. Kenmerkend voor de JAT’s is dat de jeugdzorg dichtbij de vindplaats «de school» wordt gebracht en dat de samenwerking tussen meerdere scholen (samenwerkingsverbanden WSNS) en de jeugdzorg, met name BJZ, is geformaliseerd. De resultaten zijn gepresenteerd in boekvorm en tijdens een conferentie. De zes pilots van dit project hebben praktijkvoorbeelden opgeleverd en expertise waaraan regio’s en gemeenten die willen werken aan de verbetering van de samenwerking tussen scholen en de organisaties voor jeugdzorg (in JAT’s) een concreet voorbeeld kunnen hebben. De JAT’s zijn nu nog overwegend experimentele samenwerkingsvormen.
Het voornemen bestaat een landelijk expertisecentrum op te richten en nader onderzoek te doen naar de JAT-ontwikkeling. Een aanzienlijk deel van de cliënten van de jeugdzorg krijgt speciaal onderwijs. In het BJZ vindt de functie indicatiestelling plaats. Toelating tot het speciaal onderwijs is alleen mogelijk voor leerlingen die voldoen aan de vastgelegde toelatingseisen. Gestreefd wordt naar goede afspraken tussen de BJZ’s en de landelijke, onafhankelijke indicatiecommissie voor speciaal onderwijs, opdat ouders en kinderen niet onnodig belast worden met dubbele procedures van indicatiestelling. Scholen voor speciaal onderwijs worden in clusters ingedeeld, te weten voor visueel, auditief of geestelijk gehandicapte leerlingen of leerlingen met ernstige gedragsproblematiek.
In het kader van deze clusters zullen gespreid over Nederland Regionale expertise centra (REC’s) gevormd worden. In een REC werken scholen en schoolsoorten van de clusters samen en bouwen hun expertise gezamenlijk verder uit. Daarbij kunnen ook nieuwe vormen van samenwerking met jeugdzorg en gezondheidszorg nodig zijn. Samenwerking tussen speciaal onderwijs, gezondheidszorginstellingen en/of jeugdzorg is opnieuw aan de orde wanneer een leerling uit het speciaal onderwijs naar het regulier onderwijs gaat en daar een gecoördineerd hulpaanbod nodig heeft. Aan het eind van de schoolloopbaan kan bemiddeling naar de arbeidsmarkt, een sociale werkplaatsvoorziening, begeleid wonen of een gezinsvervangend tehuis nodig zijn. Begin en einde van de schoolperiode en tussentijdse wisselingen van schooltype zijn vaak momenten waarop een nieuwe vraag naar zorg en/of jeugdhulpverlening ontstaat.
In het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO) wordt de zorgstructuur ingevoerd om leerlingen tijdelijk extra orthodidactische of orthopedagogische hulp te geven om een diploma te halen dan wel om praktijkonderwijs aan te bieden, een onderwijsvorm om leerlingen die geen diploma kunnen halen, voor te bereiden op een plaats op de (regionale) arbeidsmarkt. Het leerwegondersteunend en het praktijkonderwijs komen in de plaats van het vso-lom, vso-mlk en het ivbo. Deze onderwijszorgstructuur VMBO wordt geleidelijk ingevoerd tussen 1998 en 2002. Leerlingen hebben voor deze onderwijsvormen in het VMBO een toelaatbaarheidsverklaring nodig van een regionale verwijzingscommissie (RVC). De school vraagt deze verklaring aan.
1.8.3 Jeugdzorg en arbeidstoeleiding
Vanuit haar verantwoordelijkheid voor jongeren met problemen – en daarmee met een grote afstand tot de arbeidsmarkt – kent de jeugdzorg raakvlakken met het overheidsbeleid op het gebied van arbeidstoeleiding. De Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) schrijft voor de toeleiding naar de arbeidsmarkt voor alle jongeren onder de 23 jaar die werkloos zijn of een uitkering aanvragen een sluitende aanpak voor. Dit moet normaliter binnen één jaar leiden tot een dienstbetrekking. De gemeente is de eerstverantwoordelijke instantie voor de uitvoering van de Wiw. In 1998 is een door het Ministerie van SZW gefinancierd onderzoek verricht naar jongeren tot 23 jaar met langer dan één jaar bijstand. Onder meer is hieruit gebleken dat veel gemeenten nog zochten naar de beste manier om de sluitende benadering van de Wiw uit te voeren. In de praktijk blijkt het op elkaar afstemmen van de verschillende culturen en werkprocessen, met name met de zorg- en hulpverlening, veel inspanning te vergen. De onderzochte gemeenten hebben behoefte aan meer ondersteuning bij de arbeidstoeleiding van met name de moeilijkste groep jongeren.
De Ministeries van SZW, VWS en OCenW voeren overleg om een sluitende benadering te realiseren óók voor moeilijke jongeren inclusief jongeren met psychosociale problemen. In dit verband is het project Efficiënte trajectbemiddeling in 1999 door Radar/NIZW gestart met subsidie van de genoemde ministeries. Het project heeft tot doel om in een vijftal gemeenten (regio’s) te bewerkstelligen dat de verschillende organisaties die zich met jongeren bezighouden op het terrein van werk, inkomen, educatie, scholing, zorg en welzijn gezamenlijk een sluitende aanpak realiseren. De gemeente voert de regie. Beoogd wordt om de opgedane ervaringen algemeen toepasbaar te maken voor alle gemeenten.
1.8.4 Jeugdzorg en veiligheid
De ervaringen die in de afgelopen periode zijn opgedaan met het Programma Jeugdcriminaliteit, op basis van het advies van de commissie Van Montfrans, hebben tot een aantal nieuwe accenten geleid. Deze zijn onder andere in het Integraal Veiligheidsprogramma 1999 vastgelegd.
Verbetering van de samenwerking tussen de betrokken partijen, zowel Rijk, provincie en gemeenten als vele (particuliere) organisaties in de justitiële en jeugdketen, verdient nadere aandacht. De aanpak van lokale jeugd- en veiligheidsproblemen vormt dan ook in de doorstartconve-nanten in het kader van het grotestedenbeleid een belangrijk onderdeel van de verbetering van de sociale infrastructuur. In de stadsconvenanten zal dit onderwerp nader worden uitgewerkt, waarbij de samenwerking tussen lokaal bestuur, justitiële en zorginstellingen niet vrijblijvend wordt vormgegeven. Ook in het kader van BANS wordt aan betere onderlinge afstemming aandacht besteed.
In dit verband is goede registratie en rapportage van belang zodat de inspanningen en de effecten duidelijker toetsbaar zijn. Bijzonder aandachtspunt daarbij is de uitwisseling van gegevens tussen verschillende ketenpartners.
Een voorbeeld hiervan is het Cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit (CVS-JC), waardoor de politie, de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie (OM) in staat worden gesteld informatie uit te wisselen over jongeren (tot 21 jaar) met strafrechtelijke contacten (misdrijven en Halt-waardige feiten tot hun 18e jaar begaan). Gebleken is dat veel mensen met langdurige criminele carrières, reeds op jonge leeftijd duidelijke signalen van problematiek vertonen. Hier ligt een duidelijk raakvlak met het lokaal jeugdbeleid, de jeugdzorg en justitie. De Ministeries van VWS en Justitie hebben wijkprogramma’s Opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering opgezet, gericht op een wijkaanpak om sociale uitval en psychosociale problemen, onderwijsachterstanden en jeugdcriminaliteit te voorkomen. Communities that Care (CtC) is een preventieprogramma met het doel het voorkomen van probleem- en/of crimineel gedrag onder jongeren. In de periode 1999–2002 wordt met deze programma’s in een aantal grote gemeenten geëxperimenteerd.
De tendens dat van jeugdcriminaliteit op steeds lagere leeftijd sprake is, heeft er ook toe geleid dat meer aandacht aan delict gedrag van kinderen onder de strafrechtelijke leeftijd van 12 jaar wordt besteed. Daarbij gaat het om consequentere melding door de politie van jeugdigen, waarvan zij vermoeden dat er sprake is van achterliggende problematiek, bij de jeugdzorg/Raad voor de Kinderbescherming. Verder wordt gedurende een jaar een proef genomen met een zogenoemde STOP-reactie, als ondersteuningsaanbod aan ouders van jongeren onder de 12 jaar die een delict hebben gepleegd, waarbij een Halt-aanpak aangewezen is. Hier ligt een aanknopingspunt om ouders op de mogelijkheden van opvoedingsondersteuning te attenderen.
Naast aandacht voor vroegtijdige opsporing en interventie is de aanpak van plegers van ernstige delicten (de harde kern) een belangrijk aandachtspunt. Op basis van ervaringen met experimentele projecten in de afgelopen periode is nu een structurele inbedding van de individuele trajectbegeleiding (itb) aan de orde. Essentieel hierbij is een integrale benadering van de achtergrondproblemen van deze jongeren en jongvolwassenen op alle relevante leefgebieden (opleiding, huisvesting, sociale vaardigheden, werk en inkomen). Strafrechtelijke en zorgelemen-ten worden hierbij op elkaar afgestemd.
Onder de jongeren die delicten plegen zijn jongeren uit etnische minderheidsgroepen oververtegenwoordigd. Dat vraagt om een speciale aanpak. De problematiek onder deze jongeren wordt onder meer aangepakt conform de beleidssporen in de CRIEM-nota (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 726, nr. 1). Het Ministerie van Justitie richt zich met name op de aanpak van etnische jongeren die in aanraking met het strafrecht zijn of dreigen te komen. De aanpak van deze groep jongeren zou moeten voorzien in een landelijke aanpak gericht op een sluitende, individuele en gestructureerde benadering van alle jongeren uit etnische minderheden (itb). De etnische achtergrond van de jongere kan van invloed zijn op de inzet van bepaalde deskundigen of allochtone medewerkers bij de uitvoering van de begeleiding.
In nauw overleg met de Raad voor de Kinderbescherming, de Stichting Reclassering Nederland en de Stichting Vedivo wordt momenteel bekeken hoe invulling gegeven kan worden aan deze benadering voor de licht criminele etnische jongeren. Jongeren die in aanraking dreigen te komen met criminaliteit komen niet in aanmerking voor begeleiding in een strafrechtelijk kader. Voor hen staat de weg naar de vrijwillige hulpverlening open.
Hiertoe dienen lokale en regionale hulpverleningsinstanties, organisaties van etnische minderheden en de lokale overheid samenwerkingsverbanden aan te gaan.
In reactie op het advies van de commissie Marokkaanse jeugd is een kabinetsstandpunt opgesteld dat in juli 1999 naar de Tweede Kamer is gezonden. De commissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de Marokkaanse gemeenschap in Nederland, constateerde onder meer dat de expertise van (justitiële) instellingen niet toereikend is om Marokkaanse jongeren effectief te helpen en dat het potentieel van Marokkaanse individuen en organisaties onvoldoende wordt benut bij het zoeken naar oplossingen voor de gesignaleerde problemen. Om in deze situatie verbetering te brengen wordt samen met het Ministerie van BZK een werkconferentie georganiseerd met het onderliggende thema «participatie van Marokkaanse burgers».
HOOFDSTUK 2. DE SECTOREN IN DE JEUGDZORG
Naast de gezamenlijke trajecten van de sectoren in het kader van de implementatie van Regie in de jeugdzorg, vindt binnen de afzonderlijke sectoren beleidsontwikkeling plaats. Het beleid hiervoor wordt enerzijds afgestemd op de algemene beleidsontwikkeling voor de gehele jeugdzorg en anderzijds bepaald door de algemene beleidsontwikkelingen voor de specifieke sector.
In hoofdstuk 2 volgt op hoofdlijnen een beschrijving van de activiteiten en voornemens die de afzonderlijke sectoren in dit kader ontwikkelen. Het betreft: jeugdhulpverlening (2.1), jeugdbescherming en justitiële jeugdinrichtingen (2.2), jeugd-ggz (2.3) en de sector voor de licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (2.4).
2.1 Jeugdhulpverlening
De voornemens op rijksniveau voor de jeugdhulpverlening zijn direct gerelateerd aan de beleidslijnen voor de jeugdzorg in den brede. Krachtens de Wjhv heeft de rijksoverheid immers een specifieke verantwoordelijkheid voor de jeugdhulpverlening. Het streven naar een goede afstemming van vraag en aanbod binnen de jeugdhulpverlening, zowel kwantitatief als kwalitatief, staat hierin centraal.
Het rijk heeft verantwoordelijkheid voor de volgende aspecten:
– Financiering van de provincies en grootstedelijke regio’s ten behoeve van de subsidiëring van de regionale voorzieningen (doeluitkering). – Rechtstreekse financiering van de landelijke voorzieningen. – Vernieuwing van de jeugdhulpverlening.
2.1.1 Regionaal Beleid
De speerpunten in het beleid van provincies en grootstedelijke regio’s komen overeen met de landelijke speerpunten, zo blijkt uit de provinciale en grootstedelijke plannen 2000–20032.
Veel provincies plegen extra inzet en investeringen in de vernieuwingstrajecten, zoals de toegang, zorgprogrammering, regiovisies en beleidsinformatie. Regelmatig wordt externe ondersteuning of expertise ingehuurd voor concrete advies-, begeleidings- of uitvoeringswerkzaamheden. In de meeste gevallen gaat het daarbij om het nader operationaliseren van landelijke kaders voor de eigen regio.
Een belangrijk speerpunt is de implementatie van de meerjarenafspraken 1999 voor de BJZ’s en AMK’s.
In elke provincie zijn er initiatieven in uitvoering op het vlak van de zorgprogrammering.
Hieraan wordt veel belang gehecht vanuit de behoefte om te komen tot een vraaggericht en dus meer effectief stelstel van jeugdzorg.
Een aantal provincies is al redelijk vergevorderd met de vernieuwing in de pleegzorg.
Cliëntenbeleid in instellingen en het verkrijgen van inzicht in de resultaten van verleende hulp door instellingen staan in de aandacht van provincies en grootstedelijke regio’s. De IJHV/JB heeft in 1998 op verzoek van bestuurders vier regionale rapporten uitgebracht. Met betrokken partijen zijn afspraken gemaakt over verbetering en verdere ontwikkeling. De
aandacht voor nazorg, in de ketenbenadering het sluitstuk in het hulpaanbod, neemt in het beleid toe. Provincies en grootstedelijke regio’s
voeren verder een actief beleid ten aanzien van versterking van de samenhang met het lokale (jeugd)beleid. De samenwerking tussen de jeugdzorg en onderwijs staat hoog op de agenda.
Provincies en grootstedelijke regio’s hechten aan een versterking van de ambulante jeugdhulpverlening, overeenkomstig het uitgangspunt in de Wjhv dat hulp zo licht en zo kort mogelijk moet zijn en zo dicht mogelijk bij huis geboden moet worden. Versterking van ambulante hulp gaat veelal gepaard met afbouw van (semi-)residentiële capaciteit. Daar staat tegenover dat de populatie in residentiële instellingen problematischer wordt, zo wordt gesignaleerd. Ook wordt het belang van hulp in de buurt c.q. de eigen omgeving steeds belangrijker geacht.
Met ingang van 1999 is de laatste tranche van de intensiveringsmiddelen ten behoeve van capaciteitsuitbreiding van circa f 12 miljoen beschikbaar gesteld. Hiervan is een bedrag van circa f 3,8 miljoen bestemd voor Valkenheide en St. Joseph3. Voor de resterende f 8 miljoen zijn dezelfde speerpunten gehanteerd als in 1996, te weten: het vergroten van de capaciteit van intensief ambulante hulp, zwaardere vormen van residentiële hulp en pleegzorg. De provincies Drenthe, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant alsmede Haaglanden hebben hun plannen aan het Ministerie van VWS voorgelegd. Het Ministerie van VWS heeft met deze plannen ingestemd. In totaal is hiermee een uitbreiding gemoeid van circa 80 capaciteitsplaatsen, waaronder ongeveer 45 residentiële plaatsen. De
intensief ambulante hulp wordt uitgebreid met een aanbod voor een kleine 400 jeugdigen.
Provincies maken in hun beleid vaker gebruik van een flexibel budget, in te zetten in specifieke (nood)gevallen waarvoor op korte termijn een oplossing gevonden moet worden.
Deze ontwikkeling sluit aan bij de aanbeveling in het plan van aanpak van de wachtlijstproblematiek (VWS brief 12 juni 1998) om op regionaal niveau noodverbanden in te richten voor moeilijk plaatsbare jeugdigen.
De normharmonisatie in de (semi-)residentiële hulp en de pleegzorg zal per 1 januari 2000 in alle provincies en grootstedelijke regio’s zijn ingevoerd, met uitzondering van Drenthe.
Enkele provincies en grootstedelijke regio’s zijn bezig om op provinciaal niveau normen te ontwikkelen voor de huisvesting.
Sommige provincies streven in hun beleid naar reductie van de instroom van jeugdigen uit andere provincies in voorzieningen in hun eigen provincie en naar vermindering van de uitstroom van jeugdigen uit de eigen provincie naar andere provincies. In het verlengde van dit streven wil een aantal provincies komen tot een heldere verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van instellingen waarvan het werkgebied zich uitstrekt over meerdere provincies (in overleg met de instelling). Dit leidt soms tot opsplitsing van de instelling.
In het kader van de regiovisies jeugdzorg ontwikkelt een aantal provincies en grootstedelijke regio’s initiatieven om te komen tot eenduidigheid in de registratie van vraag en aanbod op regionaal niveau.
Bijna alle provincies en grootstedelijke regio’s signaleren dat de financiële middelen nog ontoereikend zijn. De verwachting van veel provincies en grootstedelijke regio’s is dat de vraag naar jeugdhulpverlening blijft toenemen. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de personeels- en huisvestingslasten jaarlijks stijgen (mede tengevolge van de CAO Jeugdhulpverlening).
Een aantal provincies vult de doeluitkering (tijdelijk) aan met (extra) autonome middelen om beleidsintensiveringen (bijv. de toegang) voor te financieren of om te investeren in ver- respectievelijk nieuwbouw.
2.1.2 Beleid landelijke voorzieningen
Toegang totde landelijke voorzieningen
De identiteitsgebonden voorzieningen, de sociaal pedagogische diensten (SPD’s) en de William Schrikker Stichting met een landelijke functie in de jeugdzorg hebben gesignaleerd dat de afspraken over de regionale toegang problemen met zich meebrengen voor de toegang tot en uitvoering van het hulpaanbod van deze instellingen. Het betreft met name de diagnostiek, indicatiestelling en zorgtoewijzing op regionaal niveau in relatie tot deze landelijke instellingen. De voorgenomen standpuntbepaling door de Ministeries van VWS en Justitie op dit punt zal worden gekoppeld aan de standpuntbepaling naar aanleiding van het Eindadvies van de Projectgroep Toegang. Het vinden van een werkbare oplossing is voor deze voorzieningen mede urgent, omdat sommige provincies de erkenning voor het verrichten van plaatsingen hebben ingetrokken.
Landelijke pleegzorgvoorzieningen
De landelijke pleegzorgvoorzieningen zijn met name voorzieningen voor pleegzorg die aan gehandicapte kinderen een pleegzorgaanbod doen. De William Schrikker Stichting kent een toenemende vraag. Tegelijkertijd blijkt bij de Sociaal Pedagogische Diensten (SPD’en) bescheiden gebruik te worden gemaakt van de pleegzorgplaatsen, die vooral worden ingezet om de kinderen een beperkte periode van de week bij pleegouders onder te brengen (weekend/vakantie). In dit verband wordt door het Ministerie van VWS nader bezien welke maatregelen wenselijk c.q. nodig zijn om de bezetting te verbeteren. Dit is vorig jaar aan de landelijke pleegzorginstellingen meegedeeld.
Landelijk Werkende Residentiële Voorzieningen Aan de Landelijk Werkende Residentiële Voorzieningen (LWRV’en) is opgedragen een aanbod te ontwikkelen voor jongeren die gezien de zwaarte of complexiteit van de problematiek niet in de regio kunnen worden geholpen. Het betreft een viertal voorzieningen met een capaciteit van in totaal 440 structurele plaatsen. De LWRV’en worden per 1 januari 1996 bekostigd op basis van de normprijs voor intensieve residentiële jeugdhulpverlening.
In oktober 1996 is tussen het Ministerie van VWS en de LWRV’en een aantal gezamenlijke uitgangspunten voor de ontwikkeling van de achtervangfunctie overeengekomen. Deze betreffen de intensivering van de functie qua inhoud, onderlinge samenwerking en kwaliteit en functieontwikkeling in relatie tot externe ontwikkelingen: de regionale toegang en ontwikkelingen in het aanbod van andere landelijke voorzieningen zoals de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s). Met provincies/grootstedelijke regio’s is afgesproken dat zij de behoefte aan landelijke achtervang-capaciteit in hun regiovisies zullen aangeven, waardoor de omvang van de behoefte in beeld komt.
Sinds deze afspraken is een aantal vorderingen gemaakt bij functieintensivering, samenwerking bij de intakeprocedure en bij de registratie van het hulpaanbod, kwaliteitszorg en oriëntatie op de regio’s (contactleg-ging met de regionale zorgtoewijzingsorganen). Daarnaast is evenwel sprake van een aantal knelpunten. Dit staat de verdere ontwikkeling van een achtervangfunctie voor jeugdhulpverlening in de weg. De normprijs die de LWRV’en ontvangen is in een aantal gevallen niet toereikend voor het ontwikkelen van een specifiek aanbod voor doelgroepen met een zeer ernstige of specifieke hulpvraag, waaraan op landelijk niveau moet worden voldaan. Ook is geconstateerd dat de LWRV’en de achtervangfunctie verschillend invullen, wat een goede afstemming van het hulpaanbod belemmert.
Tevens zijn er ontwikkelingen bij het regionale hulpaanbod die ertoe bijdragen dat de ontwikkeling van de achtervangfunctie zich nog wat los van de ontwikkeling op regionaal niveau voltrekt.
In het Algemeen Overleg van 15 april 1999 is de Vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over deze ontwikkelingen.
Met het oog op de Wet op de jeugdzorg is het belangrijk dat er helderheid komt over de behoefte aan een landelijke achtervangfunctie, en daarmee over de functie en positie van de LWRV’en, naast bijvoorbeeld de functie van de JJI’s.
Om deze redenen wordt momenteel door het Ministerie van VWS een traject doorlopen waarbij via overleg met het Ministerie van Justitie, de provincies/ grootstedelijke regio’s en de voorzieningen naar die helderheid wordt toegewerkt.
Decentralisatie en wellicht in een enkel geval functieverandering van de LWRV’en zijn een mogelijke uitkomst van het traject. In dat geval zullen garanties dienen te worden geboden voor de continuering van het bestaande aanbod naar capaciteit en kwaliteit. In het traject wordt ook naar afstemming gezocht met het te verschijnen advies van de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg.
Op instellingsniveau zijn er enige belangrijke ontwikkelingen. De Leo Stichting (Klein Borculo en Nieuw Veldzicht) en de Stichting Bredervoort hebben het plan te komen tot een fusie. De Leo Stichting, waarin naast genoemde landelijke voorzieningen ook een aantal regionale instellingen participeert, wil komen tot een uitruil van residentieel aanbod in de provincies Gelderland, Overijssel, Utrecht en Flevoland teneinde tot een op de provinciale behoefte afgestemd aanbod te komen. Het plan van De Leo Stichting beoogt mede een nieuwe voorziening met een capaciteit van 100 plaatsen in de provincie Flevoland te realiseren. Decentralisatie van de landelijke capaciteit wordt door De Leo Stichting als voorwaarde genoemd om tot de beoogde uitruil te komen. De Stichting Bredervoort, capaciteit 156 plaatsen, zal ingevolge een uitspraak van de rechter, die een eerder besluit tot decentralisatie nietig heeft verklaard, bij het traject met de Leo Stichting worden betrokken.
De Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn (SGJ) heeft in de afgelopen periode een ingrijpend proces van reorganisatie en deconcentratie van het hulpaanbod doorgemaakt. Het doel van deze veranderingsoperatie «Operatie Kantelen» is te komen tot een geïntegreerd aanbod in de drie regio’s, waarin de SGJ het residentiële aanbod concentreert. Met het Ministerie van VWS heeft regelmatig overleg plaatsgevonden over de voortgang van het proces en over oplossingen voor knelpunten tijdens de uitvoering.
Het Glen Mills School-project van De Hoenderloo Groep is op 7 juni 1999 officieel van start gegaan. Het project richt zich op een doelgroep jongeren van 14/15 jaar die meerdere (kleine) delicten hebben gepleegd, veelal in groepsverband. Voor praktisch alle cliënten geldt dat er een maatregel van ondertoezichtstelling (OTS) is uitgesproken. Een aantal cliënten komt uit justitiële opvanginrichtingen na een crisisplaatsing of als tweede fase van de behandeling.
Doel van het project is jongeren die in een negatieve spiraal terecht zijn gekomen positief gedrag aan te leren via het ontwikkelen en in praktijk brengen van positieve normen en waarden en door hen verantwoordelijkheid te leren dragen voor zichzelf en voor anderen. Het project loopt door tot en met 2002. Gedurende de looptijd wordt een procesbeschrijving en een effectenonderzoek uitgevoerd door het Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening te Leiden. Halfjaarlijks vindt bespreking van de resultaten en de voortgang plaats met de Ministeries van VWS, Justitie, OCenW en BZK.
Het Ministerie van VWS stelt voor dit project middelen beschikbaar voor capaciteitsuitbreiding (50 plaatsen ad f 70 000,– p.p.) en voor huisvestingskosten (f 5000,– huisvestingskosten p.p.). Daarnaast heeft het Ministerie van OCenW vanaf 1 januari 1999 een budget van f 1,4 miljoen beschikbaar gesteld voor inrichtings- en intensiveringskosten ten behoeve van het onderwijs.
Het project De Empirie is een gezamenlijk project van de LWRV’en met een achtervangfunctie.
De Hoenderloo Groep, waarbij het project is aangehaakt, ontvangt voor de duur van het project een aanvullend subsidie van f 1 035 000,– op jaarbasis. Het project is op 1 maart 1999 van start gegaan en heeft een looptijd van drie jaar. Het project beoogt een behandeling te bieden aan jongeren tussen de 14 en 18 jaar voor wie het reguliere aanbod in de residentiële hulpverlening onvoldoende aansluit bij de hulpvraag. De behandeling dient te resulteren in herstel van de motivatie en het hebben van of verder kunnen werken aan een realistisch toekomstperspectief. De verwachting is dat jaarlijks circa 30 jongeren uit het project zullen uitstromen.
2.1.3 Vernieuwing van de jeugdhulpverlening
Op het terrein van de jeugdhulpverlening vormt vernieuwing en modernisering van de zorg voor jongeren een continu aandachtspunt. Vernieuwing wordt soms ingegeven door positieve ervaringen in het buitenland, signalen uit het veld of signalen uit de maatschappij met betrekking tot het ontbreken van een adequaat aanbod voor de problemen die een bepaalde groep heeft of geeft. Bij vernieuwing gaat het echter niet alleen om bijstellingen in het aanbod maar ook om de wijze van organisatorische aansturing en het rekruteren van goed personeel voor de sector of vernieuwingen op het terrein van toerusting van en voorlichting aan (jeugdige) cliënten.
Voor de rijksoverheid is het belangrijk dat projecten die vanuit deze verantwoordelijkheid worden gefinancierd, invloed hebben op het totaal van de jeugdhulpverlening.
De invulling en uitvoering van projecten, die rechtstreeks verbonden zijn met speerpunten van beleid, wordt meestal overgedragen aan organisaties die daartoe een structurele subsidie ontvangen, te weten het NIZW en Collegio. Het NIZW wordt binnen de basissubsidie vaak betrokken bij projecten waarbij ontwikkeling centraal staat, Collegio voor de implementatie van ontwikkelde producten/diensten in de jeugdhulpverlening. Daarnaast heeft het Rijk de mogelijkheid via projectsubsidies organisaties projecten te laten uitvoeren.
Vanuit bovenstaande algemene visie zullen in het jaar 2000 diverse projecten worden gefinancierd ter verbetering van de samenstelling van het zorgaanbod, de positie van cliënten (waaronder klachtrecht en medezeggenschap) en de situatie op de arbeidsmarkt (waaronder de instroom van allochtoon personeel). Een aantal projecten heeft mede betrekking op de jeugdbescherming.
Voor een bespreking van de projecten wordt verwezen naar bijlage 2, waar de volgende onderwerpen inhoudelijk worden toegelicht:
1 Innovatietraject pleegzorg
2 Thuisloze jongeren
3 Youth at Risk
4 Pilot Limburg
5 Jongerenparticipatie in de jeughulpverlening en de jeugdbescherming
6 Versterking van de positie van cliënten in de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming
7 Arbeidsmarktbeleid
2.2 Justitiële jeugdbescherming en justitiële jeugdinrichtingen
De jeugdbescherming heeft binnen het geheel van de jeugdzorg een specifieke functie.
Karakteristiek voor de bemoeienis van de civiele jeugdbescherming is het onvrijwillig kunnen ingrijpen in gezinssituaties. De uitvoeringsorganisaties van de jeugdbescherming hebben tot taak belangen van minderjarigen te beschermen, van wie het fundamentele recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid wordt geschaad. Daarnaast hebben deze organisaties een taak in het kader van het jeugdstrafrecht. De JJI’s hebben primair een taak in het kader van het jeugdstraf(proces)recht. Daarnaast vervullen ze een achtervangfunctie voor civielrechtelijke jongeren vanaf 12 jaar die wegens de ernst van hun (gedrags)problematiek niet thuis te handhaven zijn maar ook niet (meer) terecht kunnen in een niet-justitiële voorziening van jeugdzorg. De JJI’s hebben een tweeledige opdracht: enerzijds beveiliging van de maatschappij (m.n. de strafrechtelijk geplaatsten), anderzijds (voor alle categorieën, met het oog op hun resocialisatie) werken aan gedrags- en houdingsverandering en competentievergroting, waardoor de kans op toekomstige justitiële contacten effectief wordt verminderd. In de afgelopen periode is door alle uitvoeringsorganisaties gewerkt aan het tot stand brengen en optimaliseren van afstemming en samenhang met andere organisaties binnen de jeugdzorg, alsmede met partners in de strafrechtketen. In de komende periode zal de positionering van enerzijds de jeugdbescherming, anderzijds de JJI’s, bijzondere aandacht vragen in verband met de implementatie van Regie in de jeugdzorg.
In juni 1999 is een onderzoek gestart naar de mate waarin de uitvoeringsorganisaties (Raad voor de Kinderscherming, (gezins)voogdij-instellingen, Haltbureaus, bureaus slachtofferhulp, schadefonds geweldsmisdrijven en de reclassering) intercultureel beleid in het algemeen voeren en personeelsbeleid in het bijzonder. Naar verwachting zullen de resultaten van dit onderzoek begin 2000 bekend zijn. Op basis daarvan kan vervolgens worden aangegeven welke activiteiten (de)centraal nodig zijn om de interculturalisatie van deze organisaties verder te stimuleren.
Hieronder volgt een overzicht van het beleid ten aanzien van achtereenvolgens: de Raad voor de Kinderbescherming, de GVI’s en de JJI’s.
2.2.1 Raad voor de Kinderbescherming
In het kader van het Regeerakkoord 1998 zijn extra middelen ter beschikking gesteld voor het terugdringen van de doorlooptijden en zogeheten «wachtstapels» in civiele zaken (oplopend van f 1,1 miljoen in 1999 tot f 5 miljoen in 2002), de opvang van de verhoogde werklast als gevolg van de specifieke benadering van allochtone gezinnen (oplopend van f 1,1 miljoen in 1999 tot 5 miljoen in 2002), voor forensische diagnostiek (waaronder de ontwikkeling van een screeningsinstrument) en rapportage (oplopend van f 0,7 miljoen in 1999 tot f 3 miljoen in 2002) alsmede voor de opvang van de groei van het aantal strafzaken (f 1,8 miljoen in 1999 tot f 8 miljoen in 2002). Als gevolg hiervan is de capaciteit voor zowel de civiele taken als de straftaken (inclusief taakstraffen) in belangrijke mate verhoogd. Maar dat is niet in die mate gebeurd dat daarmee aan de verwachte vraag, zoals in 1997 was voorzien naar aanleiding van de aantallen processen-verbaal die staan vermeld in het Jaarverslag 1996 van het Openbaar Ministerie, zou kunnen worden voldaan.
Gelet op de huidige ontwikkelingen rond de instroom van zowel civiele zaken als strafzaken zal worden bezien of door herschikking van middelen binnen het beschikbare budget vraag en aanbod over het geheel genomen in evenwicht kunnen worden gebracht.
Daarnaast heeft de toekenning van de zogeheten Kalsbeek-gelden de raad in 1998 een impuls gegeven voor de ontwikkeling van zijn preventietaak.
In 1998 heeft de raad veel energie gestoken in het streven naar afstemming en samenwerking met andere organisaties van justitie, politie en jeugdzorg, zowel op nationaal, regionaal en lokaal niveau. De aandacht is daarbij met name gericht op de ontwikkeling van de BJZ’s en zorgprogrammering, de afstemming over de basisdiagnostiek van de raad en GVI’s, de ontwikkeling van AMK’s, de ontwikkeling van een samenhangende aanpak binnen de strafrechtsketen met betrekking tot jeugdigen en de ontwikkeling van preventieve activiteiten, zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk.
Ten behoeve van de opbouw van de BJZ’s en AMK’s wordt door de raad projectformatie ingezet. Het gaat daarbij zowel om deskundigheidsbevordering van BJZ-medewerkers door overdracht van specifieke kennis over de taak en werkwijze van de raad, als om de ontwikkeling van een kader voor een goede afstemming tussen BJZ’s, AMK’s en de raad. In de overgangsfase zijn/worden respectievelijk 10,25 en 13 fte van de raad gedetacheerd bij de AMK’s en BJZ’s. Op 1 januari 2000 vindt de structurele overdracht van middelen (14,75 fte) van de raad naar de AMK’s via de ophoging van de doeluitkeringen plaats. Aan de BJZ’s zal 18,75 fte structureel worden overgedragen. Deze structurele overdracht van middelen zal pas plaatsvinden als de raad daadwerkelijk zijn intake-werkzaamheden overdraagt.
De raad is in 1997, naar aanleiding van zowel endogene als exogene ontwikkelingen, gestart met een aantal visiebijeenkomsten over de positie en ontwikkeling van de raad in de komende tien jaar.
Deze ontwikkelingen betreffen in de eerste plaats de veranderende verhouding tussen de civiele taken en de sterk toenemende straftaken van de raad. In de tweede plaats gaat het om de positie van de raad in het kader van Regie in de jeugdzorg, mede in relatie tot de veranderende positie van de GVI’s ten opzichte van de BJZ’s. Tot slot betreft het de verdere ontwikkeling van de preventietaak als afgeleide van de civiele en straftaken van de raad. Resultaten hiervan zijn bediscussieerd met de ketenpartners. De Minister van Justitie zal een definitief standpunt bepalen, mede met inachtneming van de discussie over het rapport van de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg.
In 1997 hebben alle hofressortsdirecties van de raad en het Landelijk Bureau van de Raad voor de Kinderbescherming voor het eerst zelfevaluaties verricht volgens het model van het Instituut Nederlandse Kwaliteit (INK). Deze werden ter toetsing afgesloten met externe audits. De auditrapporten hebben een groot aantal voorstellen tot verbetering opgeleverd.
Mede aan de hand daarvan hebben de hofressortsdirecties en het Landelijk Bureau verbeterplannen opgesteld en zijn landelijke verbeter-punten afgesproken, zoals het terugdringen van de wachtstapels, het verbeteren van de interne communicatie en het beschrijven van de werkprocessen. Zowel door middel van informatie-uitwisseling als door deskundigheidsbevordering wordt aan deze verbeterpunten gewerkt. In de tweede helft van 1999 zal de raad voor de tweede keer een zelfevaluatie volgens het INK-model uitvoeren, waarbij de bevindingen van de evaluatie van de eerste cyclus worden meegenomen.
Er is een werkgroep cliëntenbeleid ingesteld, die voorstellen ontwikkelt om te komen tot een samenhangend cliëntenbeleid, als onderdeel van kwaliteitsbeleid. Daarbij wordt met name bezien op welke wijze bij de raad vorm kan worden gegeven aan medezeggenschap. Het Ministerie van Justitie zal hierover in december 1999 een standpunt formuleren en de Kamer informeren.
In 1998 zijn bij de raad twee pilots gestart waarin de werkbaarheid van de reeds ontwikkelde methodiek voor het werken met allochtone cliënten wordt getoetst.
Daarnaast wordt aandacht besteed aan de verdere ontwikkeling van allochtonen personeelsbeleid, met name aan loopbaanoriëntatie en -beleid voor allochtone werkers en deskundigheidsbevordering, culturele houdingsaspecten, normen en waarden en competenties van alle raadsmedewerkers in een multiculturele raadsorganisatie.
Op 29 maart 1999 is door de Ministers van Justitie van Nederland en van de Nederlandse Antillen een protocol ondertekend, waarin afspraken zijn neergelegd over minderjarigen die alleen en onbegeleid naar Nederland willen vertrekken. Aan het protocol zijn bovendien richtlijnen toegevoegd voor de instanties die op de Nederlandse Antillen met de voogdijregeling te maken hebben. Essentie daarin is dat een minderjarige geen toegang heeft tot vaartuigen en luchtvaartuigen zonder een verklaring van geen bezwaar van de voogdijraad.
Om een verklaring van geen bezwaar af te geven zal de voogdijraad zonodig de Raad voor de Kinderbescherming in Nederland verzoeken een onderzoek te doen naar de geschiktheid van de beoogde voogd.
In het protocol is tevens voorzien in een jaarlijkse evaluatie van de werking van de voogdijregeling. De voogdijregeling gaat in per 1 augustus 1999. De eerste evaluatie zal na 6 maanden na inwerkingtreding van de voogdijregeling plaatsvinden.
De voogdijregeling als zodanig is nog geen garantie dat Antilliaanse jongeren in Nederland niet marginaliseren. Voor de begeleiding van deze groep jongeren zullen mogelijkheden moeten worden onderzocht, waarbij de inzet van het mentoraat een reële optie is.
2.2.2 Instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij
Via een kwaliteitszorgsysteem wordt door middel van periodieke evaluatie van de primaire processen en landelijke uitwisseling van de uitkomsten daarvan materiaal verkregen voor verbeteringsactiviteiten. De primaire processen worden daartoe eerst in kaart gebracht. Via landelijke scholing van in de instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij (GVI’s) aanwezige kwaliteitsfunctionarissen wordt binnen de instellingen kwaliteitsverbetering op gang gebracht.
Cliëntenfeedback wordt verkregen door het ontwikkelen van een klanttevredenheidsinstrument. Dit project wordt onder meer met de Raad voor de Kinderbescherming op een aantal proeflocaties uitgevoerd. Beoogd wordt begin 2000 een instrument beschikbaar te hebben dat landelijk kan worden gehanteerd.
Onderdeel van de kwaliteitszorg is de harmonisering van de uitvoering van de taken van de GVI’s via landelijke protocollering. De (gezins)voog-den zijn getraind via een landelijke functiescholing. Het onderdeel voogdij zal daarbij intensievere aandacht krijgen. Aandacht is er voorts voor het beschrijven van de methodiek die door (gezins)voogden gehanteerd wordt.
In een tweejarig project wordt de gezagspositie van de (gezins)voogd en diens handelen in de verschillende fasen van de uitvoering van de OTS in kaart gebracht en neergelegd in een handboek methodiekbeschrijving voogdij- en gezinsvoogdijwerk. Dit project wordt uitgevoerd door de Hogeschool van Amsterdam. Het handboek zal eind 2000 geïmplementeerd worden.
De ontwikkeling van een nieuwe financieringssystematiek voor de GVI’s heeft geleid tot het onderzoek naar normering van producten en kostprijzen. De voorlopige resultaten van dit onderzoek worden nog in
1999 getoetst in drie pilotinstellingen, waarna met ingang van 2000 overgegaan kan worden tot landelijke invoering van de systematiek.
Er zijn voorbereidingen in gang gezet om de op 1 november 1995 ingevoerde wetswijziging Ondertoezichtstelling (OTS) te evalueren. Hoofdvraag is of de huidige uitvoeringspraktijk van de OTS voldoet aan de bedoelingen van de wetgever. Resultaten van de evaluatie komen eind
2000 beschikbaar. Het evaluatieonderzoek wordt begeleid door een commissie waarin betrokken partijen zijn vertegenwoordigd.
In vervolg op de eerste fase van het thematische onderzoek in het kader van de kwaliteitstoetsing door de IJHV/JB, waarin het primaire proces centraal stond, wordt in 1999 gestart met de tweede fase, waarin de uitvoering van de uithuisplaatsing in het kader van een OTS aan de orde komt.
In 1998 is het aantal voogdijpupillen ten opzichte van het voorgaande jaar wederom sterk gestegen, te weten van 9 687 naar 11 495 (18,7%). Ook dit jaar heeft deze sterke toename te maken met de voortdurende toestroom van het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s). Naar aanleiding van berichten in de pers is besloten het voor medio 1999 geplande onderzoek van de IJHV/JB naar het beleid inzake de opvang en de voogdij over AMA’s te vervroegen en te verbreden om ook de vraag te kunnen beantwoorden of de Stichting De Opbouw in staat en toegerust is om de voogdij over en de vervolgopvang van een toenemende stroom AMA’s adequaat uit te oefenen. Naar verwachting is het onderzoek op korte termijn afgerond. In verband met dit onderzoek is de rapportage naar aanleiding van de vorig jaar aangekondigde evaluatie van het (concept) Beleidskader Toelating, Voogdij en Opvang AMA’s aangehouden.
Jeugdreclassering
In het kader van de jeugdreclassering hebben de GVI’s tot taak om toezicht op en begeleiding bij de uitvoering van jeugdreclassering te bieden.
Er is echter nog geen eenduidige visie op en identiteit van jeugdreclassering, ook al zijn er protocollen ontwikkeld voor de uitvoering van jeugdreclasseringzaken.
De komende tijd zal binnen het Ministerie van Justitie met name de discussie aan de orde zijn hoe de toezichthoudende taak zich verhoudt tot de begeleidende taak. Deze discussie raakt rechtstreeks aan de besluitvorming, die voorbereid moet worden over de positionering van de jeugdreclassering ten opzichte van de BJZ’s.
De toezichthoudende taak komt concreet aan de orde bij het experiment elektronisch huisarrest dat in najaar 1999 gaat starten in Rotterdam. Ook de invoering van de Scholings- en Trainings Programma’s conform de nieuwe Beginselenwet Justitiële Inrichtingen zal een aanscherping van taken van de jeugdreclassering tot gevolg hebben.
Inmiddels is het afstemmingsprotocol tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de GVI’s en de Stichting Reclassering Nederland geëvalueerd. De conclusies en aanbevelingen zullen in de zomer van 1999 in het platform, waarin deze instellingen verenigd zijn, besproken worden. In voorbereiding is een aanvullend afstemmingsprotocol tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de GVI’s/jeugdreclassering, de Stichting Reclassering Nederland en de Dienst Justitiële Inrichtingen, waarin de nazorg na detentie en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) geregeld wordt.
Door de jeugdreclasseringafdelingen van een aantal GVI’s zijn – op uitnodiging van het Ministerie van Justitie en met extra subsidie – zogenaamde «harde kern projecten» opgezet. Inmiddels is een conceptrapportage van een landelijke werkgroep verschenen, waarin de voorwaarden worden omschreven waaronder de methodiek van intensieve trajectbegeleiding voor «harde kern jongeren» kan worden toegepast. Thans wordt dit concept voor nadere consultatie en een uitvoeringstoets voorgelegd aan de direct betrokken partijen. De preventieve aspecten van de jeugdreclassering, in de sfeer van doelgroepenbeleid en toegeleiden van jongeren naar de juiste hulp in een vroeg stadium, zullen de komende jaren verder ontwikkeld worden door middel van het toeleiden naar bestaande of nog te creëren aanbod op het terrein van opvoedingsondersteuning en gezinsbegeleiding. Vanuit de Stichting Vedivo wordt dit via een tijdelijk aan te stellen medewerker criminaliteitspreventie/jeugdreclassering extra begeleid voor de duur van twee jaren.
2.2.3 Kinder- en Jongerenrechtswinkels
In 1999 is een subsidie verstrekt aan de elf bij de Landelijke Vereniging van Kinder- en Jongerenrechtswinkels aangesloten winkels, voor de aanstelling van 0,5 fte coördinator per winkel. Het doel hiervan is gericht op het waarborgen van de stabiliteit en continuïteit van de winkels en aldus een bijdrage te leveren aan de versterking van de positie van minderjarigen.
De winkels richten zich in hoofdzaak op de volgende vier taken: – het geven van juridische informatie en advies aan minderjarigen; – het verstrekken van informatie over de juridische positie van minderjarigen aan burgers en instanties; – het signaleren van lacunes in de rechtspositie van minderjarigen; – de collectieve belangenbehartiging van minderjarigen. Voor de jaren 2000 en verder is continuering van de subsidie toegezegd. Aandachtspunten daarbij zijn, dat de winkels een uniform takenpakket en een geprotocolleerde werkwijze bevorderen, de output in meetbare termen van producten ontwikkelen, de vorming van een landelijk dekkend netwerk bevorderen en kaders voor de schaalgrootte ontwikkelen.
2.2.4 Justitiële jeugdinrichtingen
Sinds oktober 1998 moeten OM, rechtbanken en GVI’s al hun aanvragen voor een JJI-plaats centraal indienen bij het Bureau Individuele jeugdzaken (IJZ) van het Ministerie van Justitie in Den Haag. Voor hen heeft dit als voordeel dat zij terecht kunnen bij één loket dat voortdurend op de hoogte is van het geschikte en beschikbare aanbod. Voor het Ministerie van Justitie kan IJZ waardevolle gegevens opleveren over de kwantitatieve en kwalitatieve capaciteitsbehoefte. Om de invoering van het nieuwe systeem te begeleiden en aanloopproblemen bij de overgang daar naartoe zo veel mogelijk het hoofd te bieden, is een aantal zaken nader geregeld: de besluitvormingsprocessen van het Bureau IJZ, de samenstelling en werkwijze van de Selectieadviescommissie (die moet adviseren over moeilijk plaatsbaar gebleken jongeren), de samenwerking met partners, de standaardisatie van wachtlijsten, en tenslotte de toetsing van voorrangsregelingen en de implementatie verlofbeleid. Een projectgroep is belast met de verdere uitwerking en procedurele afhandeling.
Voor jongeren met een civielrechtelijke maatregel die echt niet elders geplaatst kunnen worden of te handhaven zijn, fungeren de JJI’s als vangnet («achtervang»). Mede daarom blijft de voortvarende ontwikkeling van de BJZ’s ook voor deze sector van groot belang.
Begin 1999 is, vooruitlopend op de AMvB inzake Verlofbeleid justitiële jeugdinrichtingen, een beleidskader Verlofbeleid van kracht geworden waarin de soorten verlof, aard en duur, wijze van uitvoering, alsmede bevoegdheid tot het verlenen van en stellen van algemene en bijzondere voorwaarden ten aanzien van het verlof zijn geregeld. In de regeling wordt het belang van het verlof voor de (resocialisatie van de) jeugdige afgewogen tegen de risico’s voor de continuïteit van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel en voor de maatschappelijke veiligheid.
Het beleid staat in het teken van aanbodverbreding om, met het oog op de resocialisatie, tijdens de tenuitvoerlegging zo veel mogelijk recht te doen aan het belang van de instandhouding van relevante sociale relaties. Zo wordt eind 1999 gestart met een experiment nachtdetentie: een executiemodaliteit van de voorlopige hechtenis, waarbij de jongeren alleen
’s avonds, ’s nachts en in het weekend in de opvanginrichting verblijven, terwijl ze overdag in staat worden gesteld – al dan niet begeleid – naar school of werk te blijven gaan. Het experiment zal worden geëvalueerd. Voor veroordeelden tot een langdurige jeugddetentie en voor jeugdigen in een behandelinrichting geldt als standaardbeleid dat zij – behoudens contra-indicatie – geleidelijk in aanmerking komen voor een meer open regime, met een dagprogramma (school of werk) buiten de inrichting en een ruimere verlofmogelijkheid.
Nog ingrijpender is de mogelijkheid die voorzien is in de voorgestelde Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dat jongeren gedurende de eindfase van hun straf of maatregel niet meer in de inrichting maar elders verblijven. Ze verblijven meestal thuis, op voorwaarde dat zij zich verplichten tot deelname aan een vastgesteld scholings- en trainingsprogramma.
Een beleidskader is in voorbereiding waarin de voorwaarden om ervoor in aanmerking te komen, de minimumeisen met betrekking tot het programma, de begeleiding en het toezicht, alsmede de besluitvorming (bevoegdheid en procedure) nader worden uitgewerkt. Tenslotte wordt gewerkt aan een goede regeling van nazorg na vertrek uit de inrichting, waarvan het belang is gebleken uit het onderzoek betreffende de justitiële behandelinrichtingen «Eind goed, al goed» van Boendermaker (WODC).
In veel van deze modaliteiten is voor de (jeugd)reclassering, in verband met toezicht en begeleiding, een belangrijke taak weggelegd. Ter regeling daarvan is een samenwerkingsprotocol in voorbereiding tussen de JJI’s enerzijds en de Raad voor de Kinderbescherming en de (jeugd)reclasse-ring anderzijds.
De capaciteit van de JJI’s zal ultimo 1999 conform de taakstelling in de ontwerpbegroting 2000 stijgen tot 1 749 plaatsen. Daarin is inbegrepen een aantal plaatsen ingevolge tijdelijke maatregelen (zoals het voorlopig handhaven van tijdelijke capaciteit en het inkopen van plaatsen bij het gevangeniswezen), om het dreigende tekort aan plaatsen in 2000 af te wenden. Bij volledige realisatie van de bij het Regeerakkoord 1998 overeengekomen taakstelling van 276 plaatsen zal de capaciteit per ultimo 2002 sluiten op 2 125 plaatsen.
Hiervan zullen 120 plaatsen worden gerealiseerd. De besluitvorming over de concrete invulling van 156 (van de 276) plaatsen vindt plaats op basis van nieuwe prognoses die in de tweede helft van dit jaar beschikbaar komen.
Vanaf 1999 geldt een systeem van normprijzen voor een vijftal productdifferentiaties: gesloten opvang, forensische observatie en begeleiding, gesloten behandeling, open behandeling en bijzondere zorg. De normprijssystematiek zal voor 2000 worden uitgebreid met (een normprijs voor) een zesde differentiatie: eindfaseplaatsen. Overigens is de nadere beschrijving van de programmatische inhoud van de onderscheiden producten nog niet zo ver gevorderd dat die voor 2000 al kan leiden tot een bijstelling van het systeem van geldende normprijzen.
Op het gebied van kwaliteitsbeleid is met de JJI’s overeenstemming bereikt over de invoering van een uniform format voor de wettelijk voorgeschreven verblijfs- en behandelplannen.
Gebruik hiervan zorgt voor de noodzakelijke continuïteit van de behandel-trajecten, óók ingeval van overplaatsing naar een andere inrichting. Eveneens is overeenstemming bereikt over een omvattende lijst van kwaliteitseisen (basiscriteria kwaliteitssysteem) waaraan elke inrichting zou moeten voldoen. De directeuren is gevraagd zorg te dragen voor invoering ervan per uiterlijk 1 januari 2000.
Een projectgroep is gestart met als opdracht een beleidskader te formuleren dat een minimum kwaliteitsniveau van de psychomedische zorg in de JJI-sector moet garanderen.
Uit een vorig jaar uitgevoerde inventarisatie bleek dat die garantie, als gevolg van het ontbreken van een eenduidig beleidskader, thans niet geboden kan worden. Daarnaast is een projectgroep ingesteld die moet adviseren over een meer «vraaggeoriënteerde» organisatie en uitvoering van de persoonlijkheidsonderzoeken en rapportage pro justitia (in opdracht van de onderzoeksrechter ter onderbouwing van een adequaat rechterlijk vonnis). Door de directeuren van de rijksinrichtingen (verantwoordelijk voor hun eigen onderwijsafdeling) en de directeuren van de scholen verbonden aan de particuliere inrichtingen werd overeenstemming bereikt over een tweetal onderwijsinstrumenten: onderwijs-intake en onderwijstrajectkaart. Gebruik hiervan zorgt voor de noodzakelijke continuïteit van de onderwijstrajecten, óók ingeval van overplaatsing naar een andere inrichting. De instrumenten worden thans gebruikt in ongeveer de helft van alle inrichtingen c.q. scholen. Een begeleidingsgroep is ingesteld om de verdere verbreiding te stimuleren en te ondersteunen.
De beoogde output van de JJI’s is (mede) het effectief verkleinen van de kans op toekomstige justitiële contacten. Tot dusver ontbreekt het zowel aan algemeen toe te passen indicatoren als aan een gestandaardiseerd meetinstrument om de effectiviteit van de interventies vast te stellen. Zoals vorig jaar al aangegeven is een project gestart om structureel meer zicht te krijgen op de resultaten (= output) van de JJI’s.
Inmiddels is aan twee onderzoekers opdracht verstrekt om een output-meetinstrument te ontwikkelen, het ene op basis van «gangbare gedrags-en reactiepatronen», het andere op basis van «competentie op relevante ontwikkelingstaken» als veronderstelde «succesvoorspellende indicatoren» voor de output. Gezien hun fundamentele karakter zal met deze onderzoeken een aantal jaren zijn gemoeid.
2.2.5 Inning ouderbijdrage
De inning van ouderbijdragen bij plaatsingen van kinderen in het kader van de vrijwillige jeugdhulpverlening en plaatsingen op grond van een maatregel van kinderbescherming wordt uitgevoerd door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Op grond van wettelijke normen stelt het LBIO de hoogte van de bijdragen vast en zorgt voor de inning.
Bij brief van 15 juni 1999 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voor-en nadelen van de eventuele invoering van de hardheidsclausule alsmede over de ontwikkelde oplossing. In het kort komt het erop neer dat voor die gevallen waarin betaling van de ouderbijdragen problemen geeft, uiteindelijk aansluiting wordt gezocht bij de Wet schuldsanering natuurlijke personen.
Begin 1999 is er bij het LBIO een kostprijsonderzoek verricht. Met de uitkomsten hiervan zal in het jaar 2000 ervaring worden opgedaan. De definitief vast te stellen kostprijzen zullen vervolgens vanaf 2001 worden gehanteerd.
2.3 Geestelijke Gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz)
In het voorjaar 1999 is het advies van de Raad voor het Gezondheidsonderzoek (RGO) inzake onderzoek op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg ontvangen. In dit advies wordt de kinder- en jeugdpsychiatrie een hoge prioriteit toegekend. Naar het zich thans laat aanzien wordt het standpunt over dit advies voor het einde van dit jaar aan de Tweede Kamer gezonden.
In het najaar van 1999 wordt het standpunt van de minister van VWS over de logeerfunctie voor kinderen en jeugdigen met chronische psychiatrische problematiek, mede op basis van het advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en een uitvoeringstoets van het College voor ziekenhuisvoorzieningen, naar de Tweede Kamer gezonden. Het experiment met de logeervoorziening dat thans in Rijnmond loopt zal worden geëvalueerd door het Trimbosinstituut. De resultaten daarvan worden in december 1999 verwacht. De ouders van de kinderen en jeugdigen worden bij het evaluatieonderzoek betrokken.
Het experiment «Beschermd wonen voor jeugdigen vanaf 12 jaar» is in 1999 gestart bij de regionale instelling voor begeleid wonen Den Haag en wordt eveneens door middel van onderzoek geëvalueerd. De resultaten van dit onderzoek worden op zijn vroegst in 2001 verwacht.
Over de zorg aan licht verstandelijk gehandicapte (LVG) jeugdigen die psychiatrische zorg behoeven is geadviseerd door een gezamenlijke werkgroep van de gehandicapten- en jeugd-GGZ sectoren. De werkgroep adviseerde te komen tot multifunctionele centra waar beide sectoren in participeren. Mede op basis van adviezen van de IGZ en IJHV/JB en een uitvoeringstoets van het College voor ziekenhuisvoorzieningen is in april 1999 het standpunt hierop aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 1998–1999, 25 424, nr. 8). In het standpunt is gemeld dat f 1,2 miljoen beschikbaar is om met het uitvoeren van het advies van de werkgroep te starten. Dit houdt in: daadwerkelijke intensivering van de (met name ambulante) zorg op het snijvlak van LVG-zorg en kinder- en jeugdpsychiatrie. Daarnaast wordt een Platform opgericht door de betrokken koepels en gefinancierd door het Ministerie van VWS. Dit Platform draagt de komende 4 jaar zorg voor de implementatie van het beleid alsmede voor een onderbouwing voor toekomstig beleid. Tenslotte wordt een onderzoek gefinancierd met als doel het actualiseren van de behoefte aan onderhavige zorg (af te ronden in april 2000).
In de vorige voortgangsrapportage beleidskader jeugdzorg is geschreven over de uitbreiding in de kinder- en jeugdpsychiatrie. De voortgang hiervan is onder andere afhankelijk van de tijd die gemoeid is met de bouwprocedures in het kader van de Wet ziekenhuisvoorzieningen.
Bij de verdeling van de gelden voor het wegwerken van knelpunten in de wachtlijsten in de ambulante geestelijke gezondheidszorg is de kinder- en jeugdpsychiatrie (RIAGG’en) een speerpunt. Op dit moment wordt door het NZi nader in kaart gebracht waar de wachtlijstgelden aan zijn besteed. Het rapport wordt in het najaar van 1999 verwacht.
2.4 Licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (LVG)
In de zorg voor LVG-jeugdigen, bij wie veelal sprake is van ernstige gedragsproblemen, treedt al enige jaren een aantal forse knelpunten op. Deze hebben ertoe geleid dat in 1997, 1998 en 1999 in totaal f 13,5 miljoen beschikbaar is gekomen. Hiermee zijn 68 plaatsen bij de orthopedagogische centra gerealiseerd. Daarnaast is dit geld bedoeld voor 38 nieuwe plaatsen voor zware problematiek (achtervangplaatsen) en voor een toeslag op 34 bestaande plaatsen (waardoor deze eveneens achtervang-plaatsen worden). Met deze capaciteitsuitbreiding is een deel van de problematiek opgelost.
Daarnaast is f 1 miljoen ingezet voor een betere toeleiding van moeilijk plaatsbare LVG-jeugdigen naar een geschikte behandelplaats door multidisciplinaire teams (meldpunten). Dit is als aparte taak opgedragen aan de in de gehandicaptenzorg bestaande consulententeams. Deze meldpunten zijn inmiddels operationeel. Een aantal knelpunten in de aansluiting tussen vraag en aanbod komt reeds boven tafel. Er ontbreken veelal analyses van mogelijkheden en beperkingen van cliënten, een toekomstperspectief en een daarop gericht in functionele termen geformuleerd zorgplan. Aanmeldingen zijn aanbod- en plaatsgericht.
Wel wordt een verschuiving waargenomen gericht op de vraag en op verandering. De meldpunten worden in 2000 voortgezet. Tenslotte is f 1 miljoen ingezet voor projecten Families First in de LVG-zorg. Ook dit project verloopt zeer succesvol. In de sector begint men nu bekend te raken met dit alternatief voor uithuisplaatsing in crisissituaties. De projectperiode loopt tot 1 april 2000.
Op basis van de positieve resultaten tot nu toe ligt een structurele inzet van de beschikbare middelen na de projectperiode ten behoeve van Families First in de sector in de rede. Over de wijze waarop deze middelen in de sector voor de lopende en eventuele nieuwe projecten worden ingezet, vindt nog overleg plaats (o.a. met het COTG). Eind 1999 zal het landelijk implementatieplan klaar zijn.
In 2000 en 2001 blijft het oplossen van de knelpunten in capaciteit centraal staan in het beleid. Over de hoogte van extra financiële middelen hiervoor is nog geen besluit genomen.
Gestreefd wordt naar inzet van een deel van de voor gedragsproblematiek gereserveerde gelden alsmede naar een reservering in het kader van de bestuurlijke bouwprioritering, welke in het najaar van 1999 plaatsvindt. Dit streven is neergelegd in de meerjarenafspraken die op 1 juli 1999 met de gehandicaptensector zijn gemaakt (Kamerstukken II, 1998–1999, 24 170, nr.
43).
In dezelfde Meerjarenafspraken is omtrent LVG-jeugdigen afgesproken dat gestreefd wordt naar inpassing in bredere trajecten gericht op de aanpak van gedragsproblematiek in de gehandicaptenzorg.
Daarnaast is afgesproken de zorgregistratie van LVG-jeugdigen te verbeteren.
Voor de uitvoering van het standpunt Raakvlak LVG-jeugdigen met psychische stoornissen wordt verwezen naar paragraaf 2.3.
BIJLAGE 1 WET- EN REGELGEVING
In de periode van september 1998 tot augustus 1999 hebben zich met betrekking tot de wet- en regelgeving de volgende ontwikkelingen voorgedaan.
1 Totstandgekomen wet- en regelgeving
1.1 Cliëntenvertrouwenspersoon
Besluit van 19 oktober 1998 (Stb. 631) houdende regels met betrekking tot de taak en bevoegdheid van de cliëntenvertrouwenspersoon in de jeugdhulpverlening en de jeugd bescherming. Bij Wet van 29 mei 1997 (Stb. 273) tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met het klachtrecht is de figuur van de cliëntenvertrouwenspersoon geïntroduceerd.
Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Wet op de jeugdhulpverlening moeten bij AMvB regels worden gegeven met betrekking tot de taak en bevoegdheid van de cliëntenvertrouwenspersoon.
Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van deze bepaling. Voor de inhoud van het besluit is aansluiting gezocht bij de regeling van de patiëntenvertrouwenspersoon.
Het besluit is op 20 november 1998 in werking getreden. De artikelen in bovengenoemde wet inzake het klachtrecht die op de cliëntenvertrouwenspersoon betrekking hebben, zijn gelijktijdig met het besluit in werking getreden.
1.2 Aanwijzingen gesloten inrichtingen
Besluit van de Minister van Justitie houdende aanwijzing van inrichtingen als bedoeld in artikel 261, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Stcrt. 30 november 1998, 229).
Dit besluit strekt ertoe het Aanwijzingsbesluit van 27 oktober 1995 (Stcrt. 1995, 211) waarin nader is bepaald welke inrichtingen als gesloten in de zin van artikel 261, derde lid, van Boek 1 van het BW moeten worden aangemerkt, te actualiseren.
Het besluit is op 1 december 1998 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van dit besluit is het besluit van 27 oktober 1995 ingetrokken.
1.3 Reparatiewet I
Wet van 28 januari 1999 (Stb. 30) tot herstel van wettechnische gebreken en leemten in diverse wetten alsmede intrekking van enkele wetten die geen betekenis meer hebben (Reparatiewet I).
Deze wet bevat in artikel XIII een aantal technische wijzigingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel CXXXI zijn een aantal technische wijzigingen van de Wet op de jeugdhulpverlening neergelegd. De wet is op 17 februari 1999 in werking getreden. Inwerkingtredingsbesluit van 4 februari 1999, Stb. 1999, 40.
1.4 Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming
Wet van 24 december 1998 (Stb. 1999, 63) tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming). Met deze wijziging is deels de Wet op de jeugdhulpverlening aangepast aan de bestaande praktijk. Sinds 1 april 1994 is de Inspectie Jeugdhulpverlening, die bij artikel 54 van de Wet op de jeugdhulpverlening is ingesteld, tevens belast met het toezicht op de kwaliteit van de voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en van de justitiële jeugdinrichtingen. Daarnaast voorziet de onderhavige wijzigingswet in de mogelijkheid dat provincies de Inspectie verzoeken een onderzoek te doen voor een specifieke regionale voorziening.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Een Besluit houdende aanpassing van een aantal besluiten in verband met bovengenoemde wet is thans in voorbereiding.
1.5 Klachtbehandeling bestuursorganen
Wet van 12 mei 1999 (Stb. 214), houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen.
Met deze wet wordt de Algemene wet bestuursrecht aangevuld met een nieuw hoofdstuk 9 inzake de interne behandeling van klachten door bestuursorganen. Alle bestuursorganen worden verplicht tot een interne behandeling van klachten van burgers. In hoofdstuk 9 worden hiervoor een aantal minimumeisen opgenomen, die grotendeels een codificatie zijn van de eisen die voortvloeien uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De wet is op 1 juli 1999 in werking getreden, met uitzondering van artikel I (inzake de klachtbehandeling) voorzover het betreft beleidsterreinen die onder meer worden bestreken door: de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, de Wet Bopz, de Wet op de jeugdhulpverlening en het wetsvoorstel Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Inwerkingtredingsbesluit van 7 juni 1999, Stb. 1999, 241.
2 Nieuw wetsvoorstel
2.1 Financiële verantwoording
Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (financiële verantwoording).
De voorgestelde wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening strekt ertoe de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid voor een rechtmatige besteding van de middelen van jeugdhulpverlening door de provincies te verduidelijken. Hiertoe wordt voorgesteld het huidige derde tot en met zesde lid van artikel 13 van de Wet op de jeugdhulpverlening te vervangen. Met de wijziging van artikel 13 wordt tot uitdrukking gebracht dat het verantwoordings- en controleproces voor de rechtmatige besteding van de jeugdhulpverleningsmiddelen op het provinciaal niveau ligt.
Het wetsvoorstel is op 11 december 1998 bij de Tweede Kamer ingediend. Het verslag over het wetsvoorstel is vastgesteld op 4 februari 1999. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt door de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Justitie op de gestelde vragen gereageerd. Naar verwachting vindt de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer in september 1999 plaats (Kamerstukken II, 26 341, nrs. 1– 5).
3 Aanhangige wetsvoorstellen
3.1 Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
Voorstel van wet tot vaststelling van een Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en daarmee verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de jeugdhulpverlening alsmede enige andere wetten (Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen).
Dit wetsvoorstel, dat op 27 april 1998 bij de Tweede Kamer is ingediend, strekt ertoe een integrale regeling te treffen voor de materiële en formele rechtspositie van jeugdigen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt door verblijf in een justitiële jeugdinrichting dan wel door deelname aan een scholings- of trainingsprogramma.
Het verslag over het wetsvoorstel is op 17 november 1998 vastgesteld. In de nota naar aanleiding van het verslag (ontvangen op 30 maart 1999) reageert de minister van Justitie op de in het verslag gestelde vragen. Gelijktijdig worden in de nota van wijziging een aantal wijzigingen voorgesteld. Deze wijzigingen betreffen naast een aantal redactionele verbeteringen onder meer een wijziging van het woord «correctieplaatsing» door «tijdelijke overplaatsing» waarmee duidelijker wordt aangegeven dat het hier om een ordemaatregel gaat en niet om een disciplinaire straf. Voorts wordt in de nota van wijziging de bestemming van bijzondere beveiligde inrichting of afdeling (artikel 14, eerste lid, onder c) geschrapt, omdat naar het oordeel van de minister bij nader inzien aan deze vorm van beveiliging in de jeugdinrichtingen geen behoefte bestaat. Voorts worden in artikel 1:305 BW een aantal bepalingen uit Titel 14, afdeling 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake de uithuisplaatsing bij een OTS van overeenkomstige toepassing verklaard op de plaatsing van een jeugdige door een voogdij-instelling in een justitiële jeugdinrichting. In de tweede nota van wijziging worden nog een aantal – technische – wijzigingen op het wetsvoorstel aangebracht. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel in september 1999 mondeling in de Tweede Kamer behandeld (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 016, nrs. 4–8).
3.2 Taakstraffen
Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (taakstraffen). In de Beleidsnota taakstraffen «Voor straf werken en leren» (Kamerstukken II, 1995–1996, 24 807, nrs. 1–2) werd het voornemen aangekondigd de wettelijke bepalingen ten aanzien van de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte te herzien. Het onderhavige wetsvoorstel, dat op 27 juli 1998 bij de Tweede Kamer werd ingediend, strekt daartoe. In Artikel I, onderdelen H tot en met T is het jeugdstrafrecht op een aantal onderdelen aangepast aan de nieuwe regeling van taakstraffen in het volwassenenrecht. Deze wijzigingen hebben vooral betrekking op de aanpassing van terminologie en enige stroomlijning met de regeling van taakstraffen voor volwassenen.
Op één punt wordt in het wetsvoorstel de regeling in het volwassenen-recht niet overgenomen in het jeugdstrafrecht. De mogelijkheid in het jeugdstrafrecht van het opleggen van een taakstraf bij overtredingen waarop alleen een geldboete staat, blijft gehandhaafd. Het verslag over het wetsvoorstel werd vastgesteld op 17 november 1998. De nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging zijn op 10 juni 1999 ontvangen (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 114, nrs. 1–6).
4 In voorbereiding
4.1 Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming
Voorstel van wet tot instelling van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming en tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Wet op de jeugdhulpverlening, de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Penitentiaire beginselenwet (Instellingswet Raad voor strafrechtsrechts-toepassing en jeugdbescherming).
In het kader van de herziening van het adviesstelsel van het Rijk is de conclusie getrokken dat het wenselijk is de Centrale Raad voor
Strafrechtstoepassing en het College van advies voor de justitiële kinderbescherming samen te voegen. Hiertoe wordt momenteel een wetsvoorstel voorbereid, dat strekt tot instelling van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Met de instelling van deze Raad zullen de Centrale Raad en het College van advies ophouden te bestaan.
Het wetsvoorstel is op 27 maart 1999 voor advies aan de Raad van State gezonden. Dit advies is op 18 juni 1999 verschenen.
4.2 Advies- en meldpunten kindermishandeling
Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening inzake advies- en meldpunt kindermishandeling.
In het standpunt van de Staatssecretarissen van VWS en van Justitie van mei 1998 op het eindrapport van de Werkgroep Meldpunt Kindermishandeling over de totstandkoming van advies- en meldpunten in Nederland (Kamerstuk II, 1997–1998, 25 619, nr. 15) is het voornemen kenbaar gemaakt de taken en bevoegdheden van de advies- en meldpunten kindermishandeling wettelijk te regelen, en in verband daarmee de Wet op de jeugdhulpverlening te wijzigen. Een wetsvoorstel hiertoe is thans in voorbereiding.
4.3 Wijziging van artikel4van de Wet op de jeugdhulpverlening
Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de gelijkstelling van stadsregio’s met een provincie. Met de inwerkingtreding van de Kaderwet bestuur in verandering is artikel 4 van de Wet op de jeugdhulpverlening in die zin gewijzigd, dat de gelijkstelling van de grootstedelijke regio’s Amsterdam, Rotterdam en ’s-Gravenhage met een provincie is komen te vervallen. Hiermee is ook de wettelijke basis voor een rechtstreekse financiering van het Rijk aan deze regio’s komen te vervallen. In de praktijk is deze rechtstreekse financiering, ook na de Kaderwet, echter gecontinueerd. Thans is een wetsvoorstel in voorbereiding dat beoogt te komen tot een tijdelijke reparatie van de oorspronkelijke (gelijkstellings)situatie.
4.4 Wet op de jeugdzorg
In het Regeerakkoord 1998 is aangegeven dat er een Wet op de jeugdzorg komt, met een eenduidige aansturing en financiering. Ter voorbereiding van deze wet is door de Staatssecretaris van VWS, de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg ingesteld (Besluit van 18 maart 1999, Stb. 1999, 154). Deze adviescommissie heeft tot taak op basis van een door haar op te stellen visie op de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid ten aanzien van opvoeding en zorg, alsmede op basis van een door haar te formuleren heldere probleemanalyse van de huidige situatie verschillende alternatieven van een bestuurlijk kader te verkennen om te komen tot een aantal modellen. Tevens zal de commissie op basis van een aantal criteria voorstellen doen voor het meest gewenste model. Deze commissie zal naar verwachting in oktober 1999 adviseren (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 211, nrs. 4 en 7).
BIJLAGE2 PROJECTEN JEUGDHULPVERLENING
1 Innovatietraject pleegzorg
Gedurende drie jaar krijgt conform de notitie «Speerpunten verbetering pleegzorg» (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 619, nr. 4) de innovatie en kwaliteitsverbetering van de pleegzorg gerichte aandacht en een doeltreffende aanpak. Op 1 maart 1998 is de Landelijke Stuurgroep Pleegzorg ingesteld met de opdracht de beleidsvoornemens op hoofdlijnen uit te voeren. Zij zal daartoe de Projectorganisatie Pleegzorg, die is aangehaakt bij de VOG, inhoudelijk aansturen. De bevindingen en aanbevelingen van de IJHV/JB in het landelijke rapport «Is voorzien in pleegzorg» (april 1998) zijn meegenomen in dit traject. Op 11 november 1998 is het Plan van aanpak van het project «Trillium» gepresenteerd. Het beoogde eindresultaat van het project is een situatie waarin:
– Er sprake is van een professionele pleegzorg. – Pleegzorg goed geïntegreerd is in het totale aanbod vanuit de jeugdzorg. – Alle relevante aspecten van de pleegzorg zijn uitgewerkt en in de praktijk getoetst. – Dit alles concreet en zichtbaar is gemaakt in een aantal documenten. Het deelproject visie vormt de basis van het project. De visiedebatten, waaraan alle betrokkenen in de pleegzorg deelnemen, moeten leiden tot een eigentijdse kijk op de pleegzorg. Middels een visiedocument is op hoofdlijnen een heldere visie geformuleerd over de pleegzorg. De Stuurgroep organiseert een aantal bijeenkomsten over het voorliggende concept. Dit traject wordt tegen het eind van het jaar afgesloten met een advies aan de bewindslieden.
De expertmeeting naar aanleiding van de discussienota «Arbeid en Pleegzorg in de 21 ste eeuw» van de Nederlandse Gezinsraad (NGR) draagt hieraan bij.
Overige deelprojecten zijn: voorlichting, methoden en differentiaties, zorgprogramma’s, kwaliteit, toegang, beleidsinformatie, opleiding en deskundigheid, randvoorwaarden en communicatie. Een belangrijk uitgangspunt is het zorgdragen voor samenhang met de in het kader van Regie in de jeugdzorg opgestarte programma’s en aan te sturen op uiteindelijke inbedding hierin.
2 Thuisloze jongeren
Op het terrein van thuisloze jongeren wordt thans gewerkt aan de ontwikkeling van een effectieve aanpak voor deze doelgroep. Verwacht wordt dat deze in de loop van 2000 afgerond is. Hieronder worden de belangrijkste activiteiten op dit terrein beschreven. De Instap-methodiek zoals ontwikkeld in de afgelopen periode wordt inmiddels aangeboden in het onderwijsprogramma van acht hogescholen. Als aanvulling en tevens afsluiting van dit initiatief zal, met gebruikmaking van het ontwikkelde programma, een trainingsaanbod worden opgesteld ten behoeve van beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg.
Over de implementatie van laatstgenoemd aanbod vindt begin 2000 besluitvorming plaats.
Het laatste experimentele T(huisloze jongeren)-team, werkzaam volgens de Instap-methodiek, is in 1998 van start gegaan. Een pilot «leerteam», zoals voorgenomen in de vorige voortgangsrapportage, heeft geen doorgang gevonden, doordat – in de afweging op regionaal niveau – in het beleid andere prioriteiten zijn gesteld.
In 1999 is het, eerder met succes ontwikkelde, programma «Vertrek-training» (VT) geïntroduceerd in enige Bijzonder Jeugdwerkinternaten en ook in ambulante settings. In 2000 zal samen met het NIZW en Collegio de verdere implementatie van VT gestalte krijgen.
Onlangs is opdracht gegeven tot een onderzoek naar zwerfjongeren. Het onderzoek zal steekproefsgewijs een schatting geven van de omvang van het aantal zwerfjongeren in Nederland. Het onderzoek zal ook inzicht moeten geven in de achtergrond en specifieke problemen bij zwerfjongeren. Gestreefd wordt voor 1 januari 2000 te beschikken over de resultaten van het steekproefonderzoek.
3 Youth at Risk
Het drie jaar durende experiment Youth at Risk (YAR) wordt in de steden Apeldoorn, Maastricht en Oss uitgevoerd. Het experiment is bedoeld voor jongeren tussen de 15 en 21 jaar met een zeer problematisch gedrag, jongeren die door de vele problemen geen kans meer zien op een goede toekomst en waarvoor binnen de bestaande hulpverlening geen oplossingsmogelijkheden meer voorhanden zijn. In het experiment krijgen de jongeren een intensieve groepstraining in residentiële setting en een intensief ambulante begeleiding door getrainde vrijwilligers. De methode is, tot nu toe, in Engeland en in de VS met succes beproefd. Het NIZW zal op basis van deze pilots de YAR-methodiek aanpassen naar Nederlandse maatstaven, zodat deze later ook elders in het land en de sector kan worden toegepast. Naast de meting van de effecten van deze experimentele methode zal bezien worden of ook – op basis van de ervaringen van de pilots – een implementatievoorstel kan worden ontwikkeld. Het experiment wordt mede gefinancierd door de Ministeries van Justitie en VWS.
4 Pilot Limburg
Medio 1999 zijn in het kader van het Innovatieprogramma Jeugdzorg Limburg een drietal modelprojecten van start gegaan. Het inhoudelijk kader hiervoor is de nota «Naar een integrerend en participerend jeugdzorgbeleid in Limburg». De provincie beoogt te komen tot een zogenoemde paradigmaverschuiving in de gebruikte methodieken: van een hulpverlening in een (semi-)residentiële setting naar ondersteuning in en begeleiding van het sociale leefmilieu van de jongere. Het programma kent een looptijd van drie jaar (1999– 2001/2002). Met de uitvoering van het programma is een bedrag van f 2,8 miljoen gemoeid. De Ministeries van VWS en Justitie dragen bij in de kosten van het begeleidende onderzoek en de projectleiding voor een bedrag van totaal f 900 000,– over drie jaar.
5 Jongerenparticipatie in de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming
Verbetering van een vraaggericht aanbod en toegang vooronderstelt mondige cliënten in de jeugdhulpverlening. Om deze participatie van jongeren in de jeugdhulpverleningvoorzieningen te stimuleren, faciliteren de Ministeries van VWS en Justitie het experiment dat voorziet in regionale platforms van jongeren in cliëntenraden. Het experiment is in 1998 begonnen onder de naam jeugdwelzijnsberaad en is gestart bij een aantal LWRV’en in Gelderland.
Informatie aan jongeren in de hulpverlening is een belangrijke voorwaarde voor mondigere cliënten en een kwalitatief hoogwaardiger aanbod. Om voorlichting aan jongeren in de jeugdhulpverlening te stimuleren is voor twee jaar een opbouwsubsidie verstrekt aan de projecten «De JIJ-krant» en «De House-krant». Omdat voorlichting aan jongeren primair een verantwoordelijkheid is van de instellingen in de jeugdzorg loopt de financiële steun van de rijksoverheid aan het eind van 1999 af.
6 Versterking van de positie van cliënten in de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming
De versterking van de positie van de cliënten is een essentiële voorwaarde voor een kwalitatief adequate en vraaggerichte aanbod en toegang. Om die reden is de Wet op de Jeugdhulpverlening inzake medezeggenschap en klachtrecht tot stand gekomen. Voor het einde van 1999 zal de tweede tussenmeting gereed zijn naar de stand van zaken rond klachtenregelingen, cliëntenraden, provinciale klachtencommissies en cliëntenvertrouwenspersonen (CVP). Dan zal bekend zijn of de groei van cliënten-beleid binnen het aanbod en de toegang doorzet of niet. De IJHV/JB zal hierbij worden betrokken.
Naast de zeggenschap van cliënten op het niveau van de voorzieningen, is op landelijk niveau het Platform van Samenwerkende Cliëntenorganisaties in de Jeugdzorg en het Familierecht de representant van de cliënten in de Jeugdzorg. In het najaar van 1999 zal de uitkomst bekend worden van het evaluatie-onderzoek inzake dit Platform. Het ontbreken van vertegenwoordiging van jongeren in het Platform is daarbij een van de aandachtspunten.
In het najaar van 1998 is bij AMvB het «Besluit cliëntenvertrouwenspersoon jeugdhulpverlening en jeugdbescherming» tot stand gekomen. Daarin zijn de taak en bevoegdheden van de CVP-ers opgenomen. Naast de toename van CVP-ers in de residentiële jeugdhulpverlening, zijn onlangs experimenten gestart bij de Raad voor de Kinderbescherming en in de gezinsvoogdij, de pleegzorg en de ambulante hulpverlening. Deze experimenten in Noord-Brabant, Gelderland en in de stadsregio Rotterdam duren tot september 2001. De experimenten zullen inzicht moeten geven in de succesfactoren en valkuilen van de CVP voor de verschillende voorzieningensoorten. Aangezien het tweejarige experiment in meerdere subsectoren en regio’s wordt uitgevoerd zal ook onderzocht worden in welke setting de onafhankelijke CVP-ers het beste begeleid en ondersteund kunnen worden: regionaal of, zoals in de gezondheidszorgsector, landelijk.
Aangezien de cliëntenpopulatie in de jeugdzorg in etnische/culturele zin steeds diverser wordt, wordt in overleg met het NIZW en FORUM bezien op welke wijze aan «diversiteit» en allochtonenbeleid in de programmaactiviteiten in 2000 meer en expliciet aandacht besteed kan worden.
7 Arbeidsmarktbeleid
De sector jeugdhulpverlening is evenals de gezondheidszorg buitengewoon arbeidsintensief.
Een vernieuwende en vraaggerichte sector kan niet zonder een adequate personeelsvoorziening en werkomstandigheden en een goed werkende arbeidsmarkt. Bovendien krijgt de sector ook te maken met een groeiende behoefte aan personeel als gevolg van de intensiveringen op het terrein van de jeugdzorg in het Regeerakkoord 1998. Samen met de sociale partners en Arbeidsvoorziening Nederland gaat het Ministerie van VWS het Convenant Arbeidsmarkt Jeugdhulpverlening & Welzijn uitvoeren. Voor het jaar 2000 is daarom een plan opgesteld en zijn extra middelen uitgetrokken om op zeven terreinen arbeidsmarktknelpunten aan te pakken.
Allereerst wordt een meerjarig onderzoeksprogramma uitgevoerd. Dat zal moeten leiden tot meer en betere gegevens over sectorspecifieke zaken. Zo zal jaarlijks een kwantitatieve arbeidsmarktrapportage en een geïntegreerd rapport opgesteld worden, waarin een kwalitatief beeld wordt gegeven van ontwikkelingen en trends in de sector. Beide rapportages worden opgesteld naar het voorbeeld van bestaande rapportages in de sector gezondheidszorg.
Ook het doelgroepenbeleid en het versterken van de regionale infrastructuur krijgen een impuls. Zo zal het project JEWEL geïntensiveerd worden. Dit project dat in samenwerking tussen Arbeidsvoorziening Nederland, sociale partners en het Ministerie van VWS wordt uitgevoerd, beoogt de instellingen te ondersteunen bij de instroom en het behoud van allochtoon personeel en bij het veranderingsproces dat nodig is voor een adequate hulpverlening aan allochtone cliënten. Naar aanleiding van de nulmeting van voorjaar 1999, wordt thans een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de achtergronden van de lichte terugval in allochtoon personeel (in de toegang en het aanbod) zoals die is waargenomen. Aandachtspunt daarbij is de krapte op de arbeidsmarkt. Komend jaar zullen in de helft van de regio’s coördinatoren aangesteld worden op het terrein van employability, personeelsplanning en samenwerken en overleg met bestaande regionale netwerken en overheden. Op het terrein van ziekteverzuim wordt geprobeerd met inzet van extra middelen het verzuim in de sectoren te reduceren met 0,3% per jaar. Door de ontwikkeling van verkorte leerroutes en scheppen van extra leerarbeidsplaatsen wordt geprobeerd in 2000 meer beroepskrachten te laten instromen naar de sector jeugdhulpverlening. Voor deze en andere prioriteiten in het plan 2000 worden door partijen extra middelen beschikbaar gesteld. In 2000 stelt het Ministerie van VWS een extra bedrag beschikbaar van f 4,65 miljoen uit de door het kabinet voor de arbeidsmarktverbetering beschikbaar gestelde extra middelen.
BIJLAGE 3 FINANCIËN, CAPACITEITSONTWIKKELING EN OVERIGE
KENGETALLEN
Overzicht A Uitgavenraming totale jeugdzorg 2000–2003
Toelichting
De raming van de uitgaven over meerdere jaren is inclusief intensiveringsbedragen en de extra middelen in verband met de invoering van de Arbeidstijdenwet (ATW). De gepresenteerde bedragen bij de landelijke en regionale voorzieningen zijn voorlopig, omdat onder meer de hoogte afhankelijk is van de vaststelling van de begrotingswetgeving in dat jaar. Dit geldt ook voor de overige bedragen die daarbij meer indicatief van karakter zijn.
Nominale bijstellingen
In verband met de nominale ontwikkelingen 1999 zijn de beschikbare bedragen van VWS en Justitie meerjarig aangepast met een loon- en prijsbijstelling.
Doeluitkering
De bedragen bij de doeluitkering zijn verhoogd in verband met de invoering van de ATW.
Het gaat hierbij om een totaal van f 26,3 miljoen in 2000 en een totaal van f 34,6 miljoen in 2001 en latere jaren. Het verloop van deze reeks ontstaat in verband met de afbouw van de zgn. slaapvergoeding in de jaren 1997–2000. De incidentele bijdragen aan provincies en grootstedelijke regio’s voor verbetering van de toegang zijn hierin niet meegenomen maar maken onderdeel uit van het overzicht B4, projecten Regie in de jeugdzorg.
Landelijke voorzieningen VWS
Ook de bedragen bij de landelijke voorzieningen zijn aangepast in verband met de invoering ATW. In 2000 is hiervoor in totaal f 2,8 miljoen beschikbaar gesteld en f 2,6 miljoen in 2001 en latere jaren. Het verloop van deze reeks is reeds toegelicht bij het onderdeel doeluitkering.
Experimenten, steunfuncties en overige subsidiepostenVWS
De vermelde bedragen onder de post experimenten, steunfuncties en overige subsidieposten hebben deels betrekking op verplichtingen die zijn aangegaan in de jaren voorafgaand aan het planjaar.
Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (COTG)
Het betreft hier de meest recente cijfers over 1999 en deze hebben betrekking op de RIAGG-jeugdafdelingen. Deze bedragen zijn ook opgenomen voor 1999 en latere jaren, omdat jaarlijks met de zorgverzekeraars afspraken worden gemaakt over de besteding van de totale instellingsbudgetten.
Justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s)
De geraamde bedragen 2000 zijn gebaseerd op normprijzen voor een vijftal onderscheiden producten, te weten opvang-gesloten, bijzondere opvang (FOBA), behandel-gesloten, behandel-open en bijzondere behandeling (VIC), te onderscheiden voor rijks- en particuliere instellingen.
De bedragen bij de JJI’s zijn aangepast in verband met de invoering van de ATW. In 2000 is hiervoor f 1,4 miljoen beschikbaar en vanaf 2001 f 1,3 miljoen. Het verloop van de reeks wordt op dezelfde wijze verklaard als die bij de doeluitkering.
Licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen
De cijfers zijn gebaseerd op de cijfers over 1999 en hebben betrekking op de instellingen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Deze raming bedraagt – volgens opgave van het COTG – f 262,3 miljoen (kostprijsgegevens op jaarbasis 1999). Voor deze categorie is geen uitsplitsing beschikbaar per provincie, noch op afzonderlijk instellingsniveau.
Overzicht A1. Totaaloverzicht raming 2000–2003 (afgerond in mln. guldens)
Type |
Bedrag per jaar |
|||
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
|
Regionale jeugdhulpverlening |
||||
VWS-doeluitkering |
1076,3 |
1074,4 |
1074,4 |
1074,4 |
Justitie-doeluitkering |
78,2 |
78,2 |
78,2 |
78,2 |
COTG |
103,0 |
103,0 |
103,0 |
103,0 |
Totaal regionale jeugd- |
||||
hulpverlening |
1257,5 |
1255,6 |
1255,6 |
1255,6 |
Justitie-instellingen en |
||||
overige |
||||
(Gezins)voogdij-instellingen |
||||
landelijk |
31,9 |
31,9 |
31,9 |
31,9 |
(Gezins)voogdij-instellingen |
||||
regionaal |
173,4 |
173,4 |
173,4 |
173,4 |
Opvanginrichtingen |
111,4 |
111,4 |
111,4 |
111,4 |
Behandelinrichtingen |
160,2 |
160,2 |
160,2 |
160,2 |
FOBA/VIC |
11,9 |
11,9 |
11,9 |
11,9 |
Minderjarige asielzoekers |
235,2 |
235,2 |
235,2 |
235,2 |
Overige instellingen en |
||||
projecten |
48,7 |
49,5 |
54,4 |
54,4 |
Bijkomende kosten/diversen |
36,9 |
36,8 |
36,7 |
36,7 |
Totaal Justitie (exclusief |
||||
doeluitkering) |
809,6 |
810,3 |
815,1 |
815,1 |
Landelijke voorzieningen |
||||
VWS |
||||
Ambulant |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
Pleegzorg |
4,1 |
4,1 |
4,1 |
4,1 |
Residentieel |
50,6 |
50,4 |
49,4 |
45,4 |
Totaal landelijke voorzienin- |
||||
gen VWS |
55,0 |
54,8 |
53,8 |
49,8 |
Experimenten, steunfuncties |
||||
en overige uitgaven VWS (op |
||||
onderdelen ook gefinancierd |
||||
door Justitie) |
||||
Experimenten, steunfuncties |
||||
en overig |
19,6 |
19,6 |
23,0 |
26,8 |
Bijzonder Jeugdwerk |
6,4 |
6,4 |
6,4 |
6,4 |
Totaal experimenten, |
||||
steunfuncties en |
||||
overige uitgaven VWS |
26,0 |
26,0 |
29,4 |
33,2 |
Totaal VWS (incl. doel- |
||||
uitkering Justitie) |
1235,5 |
1233,4 |
1235,8 |
1235,6 |
Totaal Justitie (excl. doel- |
||||
uitkering Justitie) |
809,6 |
810,3 |
815,1 |
815,1 |
Totaal COTG (inclusief |
||||
landelijke voorziening) |
103,0 |
103,0 |
103,0 |
103,0 |
Type |
Bedrag per jaar |
||
2000 |
2001 2002 |
2003 |
|
Totaal LVG-instellingen Intensiveringsmiddelen jeugdzorg Totaal curatieve jeugdzorg |
262,3 94,1 2504,5 |
262,3 262,3 110,8 130,0 2519,8 2546,2 |
262,3 130,0 2546,0 |
Overzicht A2. Totaaloverzicht intensiveringsmiddelen 1999–2003 (x f 1 miljoen)
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
|
Regeerakkoord 1998 |
|||||
|
12,5 |
25,0 |
37,5 |
50,0 |
|
|
1,1 |
2,3 |
3,3 |
5,0 |
|
– Wachtlijsten |
3,3 |
6,8 |
10,0 |
15,0 |
|
Fiscalisering omroepbij- |
|||||
dragen |
|||||
|
- |
35,0 |
30,0 |
30,0 |
|
|
|||||
Capaciteitsuitbreiding |
- |
5,0 |
10,0 |
10,0 |
|
– Justitie – jeugd |
- |
15,0 |
15,0 |
15,0 |
|
– Justitie in de buurt |
- |
5,0 |
5,0 |
5,0 |
|
Totaal |
16,9 |
94,1 |
110,8 |
130,0 |
130,0 |
Overzichten B. Jeugdhulpverlening
Financieel overzicht VWS 2000–2003 (inclusief doeluitkering Justitie) Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij overzicht A1.
Overzicht B1. Doeluitkering van VWS en Justitie aan provincies en grootstedelijke regio’s 2000–2003 (x f 1000)
Raming 2000 |
Raming 2001 |
e.v.j. |
||||
VWS |
Justitie |
Totaal |
VWS |
Justitie |
Totaal |
|
Groningen |
33 812 |
3 555 |
37 367 |
33 743 |
3 555 |
37 298 |
Friesland |
39 490 |
3 778 |
43 268 |
39 433 |
3 778 |
43 211 |
Drenthe |
28 683 |
1 885 |
30 568 |
28 631 |
1 885 |
30 516 |
Overijssel |
70 293 |
2 671 |
72 964 |
70 181 |
2 671 |
72 852 |
Gelderland |
118 402 |
8 932 |
127 334 |
118 176 |
8 932 |
127 108 |
Flevoland |
19 870 |
764 |
20 634 |
19 840 |
764 |
20 604 |
Utrecht |
68 042 |
4 942 |
72 984 |
67 913 |
4 942 |
72 855 |
Noord-Holland |
75 038 |
4 274 |
79 312 |
74 894 |
4 274 |
79 168 |
Zuid-Holland |
83 201 |
5 245 |
88 446 |
83 086 |
5 245 |
88 331 |
Zeeland |
21 448 |
1 878 |
23 326 |
21 422 |
1 878 |
23 300 |
Noord-Brabant |
142 477 |
9 908 |
152 385 |
142 240 |
9 908 |
152 148 |
Limburg |
99 818 |
5 528 |
105 346 |
99 643 |
5 528 |
105 171 |
Amsterdam |
106 136 |
9 965 |
116 101 |
105 963 |
9 965 |
115 928 |
Rotterdam |
81 437 |
8 356 |
89 793 |
81 248 |
8 356 |
89 604 |
Haaglanden |
54 244 |
4 234 |
58 478 |
54 124 |
4 234 |
58 358 |
Raming loon- |
||||||
ontwikkeling |
||||||
Justitie |
- |
2 322 |
- |
2 322 |
||
Overheidsbijdrage |
||||||
arbeidskosten |
||||||
ontwikkeling VWS |
33 875 |
- |
33 816 |
- |
||
Subtotaal |
36 197 |
36 138 |
||||
Totaal |
1 076 266 |
78 237 |
1 154 503 |
1 074 353 |
78 237 |
1 152 590 |
Bron: Ontwerp Begrotingen VWS en Justitie 2000
Toelichting
De bedragen zijn inclusief de ATW-middelen.
Overzicht B2a. Geplande besteding doeluitkering
Jeugdhulpverlening 2000
(inclusief eigen middelen provincies) (x f 1 000)
preventief/
ambulant bedrag pleegzorg bedrag dagbehandeling residentieel cap. bedrag cap. bedrag cap.
Groningen |
8 204 |
5 210 |
348 |
8 191 |
166 |
13 628 |
203 |
Friesland |
4 837 |
5 555 |
310 |
7 770 |
137 |
23 438 |
250 |
Drenthe |
3 199 |
3 445 |
215 |
8 020 |
191 |
12 144 |
181 |
Overijssel |
9 478 |
6 104 |
394 |
19 374 |
368 |
36 987 |
439 |
Gelderland |
23 200 |
14 524 |
866 |
25 633 |
553 |
62 348 |
882 |
Flevoland |
4 948 |
2 232 |
178 |
4 280 |
84 |
9 073 |
113 |
Utrecht |
9 810 |
7 604 |
493 |
14 286 |
319 |
35 943 |
485 |
Noord-Holland |
12 377 |
7 214 |
546 |
19 747 |
389 |
35 794 |
497 |
Zuid-Holland |
14 846 |
10 821 |
598 |
18 257 |
360 |
31 782 |
420 |
Zeeland |
5 728 |
4 242 |
283 |
6 097 |
114 |
6 260 |
89 |
Noord-Brabant |
24 848 |
18 347 |
1 246 |
31 171 |
601 |
74 995 |
960 |
Limburg |
13 036 |
7 163 |
510 |
24 029 |
544 |
52 019 |
688 |
Amsterdam |
30 939 |
14 871 |
889 |
24 117 |
535 |
38 319 |
696 |
Rotterdam |
8 218 |
11 823 |
701 |
18 811 |
392 |
45 016 |
625 |
Haaglanden |
7 431 |
7 452 |
477 |
13 959 |
295 |
26 183 |
342 |
Totaal
181 099 126 606
8 054 243 742
5 048 503 929 6 870
accom. kosten |
bestuurlijke |
projecten/ |
overig |
totaal |
|
genorm. |
kosten |
experimenten |
|||
varianten |
|||||
bedrag |
bedrag |
bedrag |
bedrag |
bedrag |
|
Groningen |
1 390 |
273 |
1 675 |
- |
38 571 |
Friesland |
- |
232 |
1 200 |
- |
43 031 |
Drenthe |
1 717 |
157 |
1 794 |
- |
30 477 |
Overijssel |
1112 |
996 |
215 |
109 |
74 375 |
Gelderland |
8 010 |
631 |
pm |
-841 |
133 504 |
Flevoland |
1 122 |
pm |
pm |
- |
21 655 |
Utrecht |
4 520 |
938 |
830 |
- |
73 932 |
Noord-Holland |
5 755 |
681 |
580 |
480 |
82 628 |
Zuid-Holland |
3 653 |
1 038 |
9 770 |
7 249 |
97 416 |
Zeeland |
913 |
126 |
355 |
- |
23 721 |
Noord-Brabant |
6 422 |
913 |
4 333 |
- |
161 028 |
Limburg |
6 788 |
517 |
750 |
1 359 |
105 662 |
Amsterdam |
5 401 |
2 854 |
1 177 |
- |
117 676 |
Rotterdam |
5 692 |
386 |
966 |
90 913 |
|
Haaglanden |
3 021 |
510 |
pm |
351 |
58 907 |
Totaal
55 516
10 252
23 645
8 707 1 153 496
Bron: provinciaal jaarplan 2000 jeugdhulpverlening
Toelichting
Deze tabellen geven een overzicht van de geplande besteding van de doeluitkering jeugdhulpverlening door provincies en grootstedelijke regio’s, inclusief de inzet van eigen middelen en gebruik van reserves. Het totale budget aan autonome middelen (exclusief het gebruik van reserves) dat door provincies en grootstedelijke regio’s wordt ingezet voor de jeugdhulpverlening bedraagt circa f 20,5 miljoen. De genoemde bedragen zijn inclusief de ATW-middelen. De genoemde bedragen in dit overzicht zijn exclusief OVA-bijstelling 1999, deze wordt toegevoegd aan de doeluitkering (zie overzicht B1).
– Als gevolg van de normharmonisatie is de opbouw van het overzicht gewijzigd. Steeds vaker worden de accommodatiekosten afzonderlijk zichtbaar gemaakt en niet meer toegedeeld aan specifieke voorzieningensoorten.
– In de kolom «overig» zijn bedragen opgenomen die niet toe te delen zijn (bijv. vereveningscorrecties). Bij de provincie Zuid-Holland is o.a. het budget ten behoeve van de zorgprogrammering hierin opgenomen (f 5,2 miljoen).
– De uitbreidingsplannen in relatie tot de intensiveringsmiddelen die in de loop van 1999 beschikbaar zijn gekomen zijn hierin nog niet altijd verwerkt.
Overzicht B2b. Geplande intensiteit genormeerde jeugdhulpverlening 2000
Raming 2000
Pleegzorg |
Dagbehandeling |
|||||
Basisvariant |
Plusvariant |
Basisvariant |
||||
Cap. |
Cap. |
Cap. |
Plusvariant Cap. |
|||
Provincie/regio |
||||||
Groningen |
327 |
21 |
64 |
94 |
||
Friesland |
pm |
pm |
pm |
pm |
||
Drenthe |
- |
- |
- |
- |
||
Overijssel |
pm |
pm |
pm |
pm |
||
Gelderland |
862 |
pm |
153 |
325 |
||
Flevoland |
178 |
pm |
16 |
68 |
||
Utrecht |
453 |
40 |
102 |
155 |
||
Noord-Holland |
507 |
pm |
176 |
213 |
||
Zuid-Holland |
504 |
74 |
111 |
175 |
||
Zeeland |
269 |
14 |
31 |
83 |
||
Noord-Brabant |
1 155 |
50 |
249 |
352 |
||
Limburg |
510 |
pm |
235 |
309 |
||
Amsterdam |
742 |
pm |
223 |
230 |
||
Rotterdam |
650 |
pm |
180 |
192 |
||
Haaglanden |
477 |
pm |
155 |
140 |
||
Totaal |
6 634 |
199 |
1 695 |
2 336 |
||
Residentieel |
||||||
Raming 2000 |
||||||
Min 1 |
Min 2 |
Min 3 |
Basis |
Plus 1 |
Plus 2 |
|
Cap. |
Cap. |
Cap. |
Cap. |
Cap. |
Cap. |
|
Provincie/regio |
||||||
Groningen |
18 |
- |
35 |
58 |
46 |
30 |
Friesland |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
Overijssel |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
Gelderland |
71 |
43 |
91 |
215 |
336 |
126 |
Flevoland |
- |
- |
- |
31 |
41 |
41 |
Utrecht |
34 |
20 |
32 |
130 |
126 |
143 |
Noord-Holland |
- |
48 |
58 |
160 |
69 |
162 |
Zuid-Holland |
13 |
- |
64 |
31 |
188 |
109 |
Zeeland |
- |
8 |
20 |
8 |
45 |
8 |
Noord-Brabant |
38 |
6 |
38 |
182 |
355 |
326 |
Limburg |
6 |
- |
27 |
168 |
276 |
152 |
Amsterdam |
125 |
44 |
27 |
97 |
155 |
150 |
Rotterdam |
3 |
26 |
92 |
147 |
262 |
95 |
Haaglanden |
13 |
8 |
60 |
32 |
189 |
40 |
Totaal |
321 |
203 |
603 |
1 295 |
2 088 |
1 382 |
Toelichting
– In het kader van de normharmonisatie stellen provincies en grootstedelijke regio’s vast uit welke hulpvarianten het zorgaanbod wordt opgebouwd, met de hierop van toepassing zijnde prijsafspraken (zoals overeengekomen tussen IPO en VOG). Hierbij wordt een marge gehanteerd van –3%/+3%.
– De pleegzorg en de dagbehandeling kennen elk een basis- en een plusvariant. In de residentiële hulpverlening worden zes hulpvarianten onderscheiden: min 1, min 2, min 3, basis, plus 1 en plus 2. De variant is bepalend voor de intensiteit van de hulpverlening. Voor ambulante hulpverlening zijn nog geen normen vastgesteld.
– De provincies Friesland en Overijssel zullen in de loop van 1999 de normharmonisatie doorvoeren. In de tweede helft van 1999 vindt hier besluitvorming over plaats. Drenthe heeft aangegeven de normharmonisatie niet te willen invoeren.
– De normprijs voor de intensieve pleegzorg is vanaf 1-1-1999 tussen werkgevers en IPO overeengekomen. In de meeste provincies en grootstedelijke regio’s wordt deze variant nog bekostigd op historische grondslag.
– Uit de overzichten blijkt dat in de dagbehandeling en residentiële hulpverlening circa drievijfde van de totale capaciteit in de plusvarianten is ondergebracht.
Overzicht B3. Geplande capaciteit en budget landelijke voorzieningen VWS 2000–2003 (x f 1000)
Type voorziening
iteit |
Bedrag 2000 e.v.j. |
nvt |
84 |
nvt |
190 |
274 |
|
4 |
56 |
6 |
83 |
3 |
42 |
4 |
56 |
4 |
56 |
17 |
236 |
12 |
167 |
14 |
194 |
12 |
167 |
22 |
306 |
51 |
708 |
77 |
1 070 |
6 |
83 |
16 |
223 |
15 |
209 |
12 |
167 |
6 |
83 |
15 |
209 |
296 |
4 115 |
Ambulant landelijk
Joods Maatschappelijk Werk te A’dam SGJ Adviesburo De Brug te Utrecht
Totaal ambulant landelijk
Pleegzorg landelijk
Joods Maatschappelijk Werk te A’dam
SPD Groningen
SPD Zeeland te Middelburg
SPD Friesland te Leeuwarden
SPD Drenthe te Assen
St Jan Baptist te Maastricht
SPD Lelystad
SPD Noord te Alkmaar
SPD Noordelijk Z-H te Leiden
Stichting De Opbouw te Utrecht
SGJ Zwolle/Utrecht
William Schrikkerstichting te A’dam
Leger de Heils te A’dam
SPD Regio Tilburg
Pr. Chr. SPD Overijssel te Ommen
SPD Rotterdam
Centrale Voorziening Pleegzorg Utrecht
SPD Gelderse Poort te Arnhem
Totaal pleegzorg landelijk
Residentieel landelijk
Cap.
2000
2001
2002
2003
Harreveld Lichtenvoorde |
67 |
6 174 |
6 156 |
6 156 |
6 156 |
Klein Borculo, Leo |
|||||
Stichting |
151 |
13 916 |
13 873 |
13 873 |
13 873 |
De Hoenderloo Groep/ |
|||||
Twello |
198 |
18 248 |
18 191 |
18 191 |
18 191 |
Glen Mills Project |
|||||
Hoenderloo |
50 |
3 977 |
3 977 |
3 977 |
0 |
Residentieel landelijk |
Cap. |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
Project Empirie |
- |
1 035 |
1 035 |
0 |
0 |
Nieuw Veldzicht, Leo |
|||||
Stichting |
24 |
2 212 |
2 206 |
2 206 |
2 206 |
SGJ Zwolle/Utrecht e.a. |
60 |
4 727 |
4 709 |
4 709 |
4 709 |
GZH Donaudreef Utrecht, |
|||||
SGJ |
4 |
110 |
109 |
109 |
109 |
GZH Breughelstraat |
|||||
A’dam, JMW |
2 |
53 |
53 |
53 |
53 |
GZH Koninginneweg |
|||||
A’dam, JMW |
4 |
119 |
118 |
118 |
118 |
Stichting Bredervoort |
156 |
pm |
pm |
pm |
pm |
Totaal residentieel |
|||||
landelijk |
716 |
50 571 |
50 427 |
49 392 |
45 415 |
Toelichting
– De bedragen voor de landelijke pleegzorg zijn inclusief de middelen voor werving en selectie van pleegouders. – De overheveling naar de AWBZ van de 15 plaatsen MKT De Kubus is in
1999 doorgevoerd. – De capaciteit van De Hoenderloo Groep is met ingang van 1 januari
1999 tijdelijk uitgebreid met 50 plaatsen t.b.v. het Glen Mills Project. – De cijfers zijn inclusief de ATW-middelen en OVA-bijstelling 1999.
Overzicht B4. Raming experimenten, steunfuncties en overige uitgaven 2000–2003 (x f 1 miljoen) (op onderdelen gefinancierd door Justitie)
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
|
Experimenten, steunfuncties |
||||
en overige uitgaven VWS |
||||
steunfuncties |
7,4 |
7,4 |
7,4 |
7,2 |
projecten Regie in de |
||||
jeugdzorg |
8,0 |
9,4 |
12,8 |
16,8 |
specifieke aandachtvelden: |
||||
– thuisloze jongeren |
1,0 |
0 |
0 |
0 |
– kindermishandeling |
1,7 |
1,6 |
1,6 |
1,6 |
– innovatie pleegzorg |
1,5 |
1,2 |
1,2 |
1,2 |
bijzonder jeugdwerk |
6,4 |
6,4 |
6,4 |
6,4 |
Totaal experimenten, |
||||
steunfuncties en overige |
||||
uitgaven VWS |
26,0 |
26,0 |
29,4 |
33,2 |
Bron: Ontwerp Begroting VWS 2000
Toelichting
– De genoemde bedragen zijn inclusief OVA-bijstelling 1999.
Overzicht B5. Totaaloverzicht raming Jeugdhulpverlening 2000–2003 (x f 1 miljoen)
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
|
Regionale jeugdhulpverlening |
||||
VWS-doeluitkeringen |
1 076,3 |
1 074,4 |
1 074,4 |
1 074,4 |
Justitiedoeluitkeringen |
78,2 |
78,2 |
78,2 |
78,2 |
Totaal regionale jeugd- |
||||
hulpverlening |
1 154,5 |
1 152,6 |
1 152,6 |
1 152,6 |
Landelijke voorzieningen |
||||
VWS |
||||
Ambulant |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
|
Pleegzorg |
4,1 |
4,1 |
4,1 |
4,1 |
Residentieel |
50,6 |
50,4 |
49,4 |
45,4 |
Totaal landelijke voorzienin- |
||||
gen VWS |
55,0 |
54,8 |
53,8 |
49,8 |
Experimenten, steunfuncties |
||||
en overige uitgaven VWS (op |
||||
onderdelen ook gefinancierd |
||||
door Justitie) |
||||
Experimenten, steunfuncties |
||||
en overige uitgaven |
19,6 |
19,6 |
23,0 |
26,8 |
Bijzonder Jeugdwerk |
6,4 |
6,4 |
6,4 |
6,4 |
Totaal experimenten, |
||||
steunfuncties en overige |
||||
uitgaven VWS |
26,0 |
26,0 |
29,4 |
33,2 |
Totaal VWS (inclusief |
||||
doeluitkeringen Justitie) |
1 235,5 |
1 233,4 |
1 235,8 |
1 235,6 |
Financiële overzichten Jeugdhulpverlening 1998
Overzicht B6. Toegekende doeluitkering Jeugdhulpverlening van VWS en Justitie aan provincies en grootstedelijke regio’s 1998 (x f 1 000)
Bedrag 1998
VWS
Justitie
Totaal
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Flevoland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Amsterdam
Rotterdam
Haaglanden
33 876 |
3 555 |
37 431 |
39 471 |
3 778 |
43 249 |
27 542 |
1 885 |
29 427 |
70 419 |
2 671 |
73 090 |
118 664 |
8 932 |
127 596 |
18 288 |
764 |
19 052 |
67 872 |
4 942 |
72 814 |
75 220 |
4 274 |
79 494 |
77 360 |
5 245 |
82 605 |
19 746 |
1 878 |
21 624 |
140 494 |
9 908 |
150 402 |
100 039 |
5 528 |
105 567 |
105 982 |
9 965 |
115 947 |
81 756 |
8 356 |
90 112 |
54 283 |
4 234 |
58 517 |
Totaal
1 042 391
75 915
1 118 306
Bron: Financieel Verslag VWS en Justitie 1998
Overzicht B7. Besteding doeluitkering Jeugdhulpverlening 1998 (inclusief eigen middelen provincies)
preventief/ |
pleegzorg |
dagbehandeling |
residentieel |
||||
ambulant |
|||||||
bedrag |
bedrag |
cap. |
bedrag |
cap. |
bedrag |
cap. |
|
Groningen |
5 063 |
5 286 |
345 |
7 610 |
158 |
13 751 |
231 |
Friesland |
5 888 |
5 792 |
310 |
7 781 |
137 |
24 159 |
258 |
Drenthe |
3 079 |
3 045 |
199 |
5 965 |
138 |
14 255 |
189 |
Overijssel |
7 470 |
5 980 |
394 |
19 496 |
369 |
38 802 |
452 |
Gelderland |
19 580 |
14 885 |
904 |
25 115 |
488 |
61 213 |
884 |
Flevoland |
3 667 |
1 809 |
118 |
4 313 |
44 |
9 789 |
105 |
Utrecht |
10 069 |
7 674 |
493 |
16 329 |
319 |
38 822 |
485 |
Noord-Holland |
9 099 |
6 992 |
529 |
16 970 |
377 |
36 772 |
507 |
Zuid-Holland |
13 542 |
10 473 |
469 |
16 329 |
286 |
34 511 |
426 |
Zeeland |
3 486 |
4 247 |
283 |
6 408 |
114 |
6 630 |
88 |
Noord-Brabant |
17 258 |
18 355 |
1 174 |
30 780 |
604 |
79 717 |
961 |
Limburg |
2 000 |
7 290 |
573 |
28 921 |
541 |
55 631 |
723 |
preventief/ ambulant bedrag |
pleegzorg bedrag |
cap. |
dagbehandeling bedrag cap. |
residentieel bedrag cap. |
|||
Amsterdam Rotterdam Haaglanden |
25 188 5 919 5 587 |
14 693 13 115 7 233 |
898 859 479 |
28 785 18 811 14 300 |
522 392 311 |
41 300 45 332 27 926 |
627 625 412 |
Totaal |
146 896 |
126 867 |
8 027 |
247 912 |
4 800 |
528 611 |
6 973 |
accom. kosten |
bestuurlijke |
projecten/ |
overig |
totaal |
|
genorm. |
kosten |
experimenten |
|||
varianten |
|||||
bedrag |
bedrag |
bedrag |
bedrag |
bedrag |
|
Groningen |
1 981 |
2 604 |
896 |
- |
37 190 |
Friesland |
- |
126 |
200 |
- |
43 946 |
Drenthe |
1 596 |
168 |
1 732 |
- |
29 840 |
Overijssel |
681 |
518 |
- |
947 |
73 894 |
Gelderland |
6 894 |
425 |
- |
736 |
128 848 |
Flevoland |
- |
- |
- |
1 130 |
20 707 |
Utrecht |
- |
409 |
- |
569 |
73 872 |
Noord-Holland |
5 964 |
254 |
- |
1 695 |
74 660 |
Zuid-Holland |
4 630 |
418 |
5 645 |
- |
85 548 |
Zeeland |
319 |
126 |
1 602 |
- |
22 816 |
Noord-Brabant |
5 829 |
536 |
106 |
- |
152 581 |
Limburg |
- |
375 |
606 |
- |
104 823 |
Amsterdam |
6 444 |
907 |
708 |
- |
118 025 |
Rotterdam |
5 692 |
386 |
1 205 |
450 |
90 910 |
Haaglanden |
- |
294 |
- |
3 470 |
58 810 |
Totaal
40 030
7 544
12 699
8 997 1 116 470
Bron: provinciaal jaarverslag 1998 jeugdhulpverlening of kostenoverzicht 1998 jeugdhulpverlening
Toelichting
– Dit overzicht geeft inzicht in de werkelijke bestedingen in 1998. – De genoemde bedragen zijn inclusief de ATW-middelen 1998 en
OVA-bijstelling 1998. – Als gevolg van de normharmonisatie is de opbouw van het overzicht gewijzigd. Steeds vaker worden de accommodatiekosten afzonderlijk zichtbaar gemaakt en niet meer toegedeeld aan specifieke voorzieningensoorten.
Overzicht B8. Toegestane capaciteit en budget landelijke voorzieningen VWS 1998 (x f 1000)
Type voorziening |
Capaciteit |
Bedrag |
Bezettings% |
Ambulant landelijk |
|||
Joods Maatschappelijk Werk te |
|||
A’dam |
n.v.t. |
79 |
n.v.t. |
SGJ Adviesburo De Brug te Utrecht |
n.v.t. |
180 |
n.v.t. |
Totaal ambulant landelijk |
259 |
||
Pleegzorg landelijk |
|||
Joods Maatschappelijk Werk te |
|||
A’dam |
4 |
55 |
|
SPD Groningen |
6 |
82 |
100,0 |
SPD Zeeland te Middelburg |
3 |
32 |
74,0 |
SPD Friesland te Leeuwarden |
4 |
50 |
76,6 |
SPD Drenthe te Assen |
4 |
55 |
102,0 |
St. Jan Baptist te Maastricht |
17 |
233 |
96,8 |
SPD Lelystad |
12 |
137 |
63,2 |
Type voorziening |
Capaciteit |
Bedrag |
Bezettings% |
SPD Noord te Alkmaar |
14 |
113 |
57,8 |
SPD Noordelijk Z-H. te Leiden |
12 |
140 |
64,0 |
Stichting De Opbouw te Utrecht |
22 |
302 |
|
SGJ Zwolle/Utrecht |
46 |
632 |
93,0 |
William Schrikkerstichting te A’dam |
77 |
1 057 |
93,0 |
Leger de Heils te A’dam |
6 |
82 |
88,3 |
SPD Regio Tilburg |
16 |
220 |
100,7 |
Pr. Chr. SPD Overijssel te Ommen |
15 |
206 |
93,0 |
SPD Rotterdam |
12 |
132 |
67,2 |
Centrale Voorziening Pleegzorg |
|||
Utrecht |
6 |
82 |
|
SPD Gelderse Poort te Arnhem |
15 |
202 |
82,2 |
Totaal pleegzorg landelijk |
291 |
4 816 |
|
Residentieel landelijk |
|||
Harreveld Lichtenvoorde |
67 |
6 017 |
92,0 |
Klein Borculo, Leo Stichting |
151 |
13 493 |
89,0 |
De Hoederloo Groep/Twello |
198 |
17 782 |
83,0 |
Glen Mills Project Hoenderloo |
50 |
2 155 |
|
Nieuw Veldzicht, Leo Stichting |
24 |
2 027 |
96,0 |
SGJ Zwolle/Utrecht e.a. |
60 |
4 554 |
69,0 |
GZH Donaudreef Utrecht, SGJ |
4 |
92 |
31,0 |
GZH Breughelstraat A’dam, JMW |
3 |
52 |
58,0 |
GZH Koninginneweg A’dam, JMW |
4 |
107 |
101,8 |
Gelderse Stichting JHV (MKT De |
|||
Kubus) |
15 |
1 270 |
88,4 |
Totaal residentieel landelijk |
575 |
47 444 |
Bron: VWS en verslagen landelijke instellingen
Toelichting
– Dit overzicht geeft inzicht in de definitieve subsidiebedragen en bezettingspercentages over 1998. Wanneer de definitieve vaststelling nog moet plaatsvinden, is het verstrekte voorschot opgenomen.
– Het Glen Mills Project van de Hoenderloo Groep is feitelijk pas met ingang van 1 januari 1999 van start gegaan.
Overzicht B9. Experimenten, steunfuncties en overige uitgaven Jeugdhulpverlening 1998 (x f 1 miljoen) (op onderdelen gefinancierd door Justitie)
Bedrag
Uitvoeringskosten Ouderbijdrage Stichting Registratie Jeugdvoorzieningen Steunfuncties Jeugdhulpverlening Projecten Regie in de jeugdzorg Thuisloze jongeren Bestrijding kindermishandeling Bijzonder Jeugdwerk Samenhangende dienstverlening
Totaal experimenten, steunfuncties en overige uitgaven VWS
2,5 1,5 2,2 15,1 1,6 2,1 6,4 0,1
31,5
Overzicht B10. Totaal financieel verslag Jeugdhulpverlening 1998, gespecificeerd naar werksoort (x f 1 miljoen)
Bedrag 1998
Ambulant regionaal Pleegzorg regionaal Dagbehandeling regionaal Residentieel regionaal
146,9 126,9 247,9 528,6
Bedrag 1998
98% |
100% |
85% |
89% |
90% |
89% |
89% |
89% |
81% |
140% |
101% |
74% |
91% |
101% |
86% |
Accommodatiekosten, samenwerkingsverbanden en overig regionaal 69,3
Ambulant landelijk 0,3
Pleegzorg landelijk 4.0
Residentieel landelijk 49,3
Experimenten, steunfunctiesenoverige uitgaven 31,5
Totaal financieel verslag Jeugdhulpverlening 1204,7
Overzicht B11. Gemiddelde bezetting in de Jeugdhulpverlening in 1996–1998
Bezetting (gemiddeld%) 1996 1997 1998
Dagbehandeling Regionale pleegzorg Regionale residentiële hulp Landelijke pleegzorg Landelijke residentiële hulp
Bron: Algemeen Jaaroverzicht Rapportage Jeugdhulpverlening 1998 van de SRJV
Toelichting
– Deze bezettingspercentages zijn berekend door de SRJV op basis van de ontvangen cliëntregistratiegegevens aan de hand van de items «datum start hulp», «datum einde hulp» en «capaciteit» (gecorrigeerd voor voorzieningen waarvan geen of onverwerkbare gegevens door de SRJV zijn ontvangen). De bezettingspercentages in de jaarverantwoordingen van instellingen (gedekt door een accountantsverklaring) kunnen van deze bezettingspercentages afwijken.
– De bezetting kan per soort voorziening (m.n. bij de regionale residentiële voorzieningen) onderling sterk uiteenlopen. Bv. de specialistische residentiële voorzieningen hebben volgens de SRJV-registratie een gemiddelde bezetting van 90% terwijl in de gewone residentiële voorzieningen de bezetting gemiddeld 80% is.
Capaciteitsontwikkeling en overige kengetallen
Overzicht B12. Regionale capaciteits- en budgetontwikkeling naar voorzieningensoort 1996–2000 (inclusief eigen middelen provincies)
preventief/ |
pleegzorg |
dagbehan- |
residentieel |
|
ambulant |
ling |
|||
Aantal plaatsen |
||||
cap. 1996 |
n.v.t. |
7 920 |
4 809 |
6 891 |
cap. 1997 |
n.v.t. |
8 227 |
4 998 |
7 038 |
cap. 1998 |
n.v.t. |
8 027 |
4 800 |
6 973 |
cap. 1999 |
n.v.t. |
8 199 |
4 907 |
6 906 |
cap. 2000 |
n.v.t. |
8 054 |
5 048 |
6 870 |
stijgingspercentage |
||||
2000 t.o.v. 1996 |
1 |
5 |
0 |
|
2000 t.o.v. 1997 |
|
1 |
|
|
2000 t.o.v. 1998 |
0 |
5 |
1 |
|
2000 t.o.v. 1999 |
|
3 |
0 |
|
Totaal budget (in mln.) |
||||
1996 |
109,2 |
117,1 |
245,5 |
471,4 |
1997 |
134,6 |
121,2 |
249,7 |
512,7 |
1998 |
146,9 |
126,9 |
247,9 |
528,6 |
preventief/ |
pleegzorg |
dagbehan- |
residentieel |
|
ambulant |
ling |
|||
1999 |
160,1 |
126,5 |
235,1 |
506,0 |
2000 |
180,1 |
126,6 |
243,5 |
503,9 |
stijgingspercentage |
||||
2000 t.o.v. 1996 |
65 |
8 |
|
7 |
2000 t.o.v. 1997 |
34 |
4 |
|
|
2000 t.o.v. 1998 |
23 |
0 |
|
|
2000 t.o.v. 1999 |
13 |
0 |
4 |
0 |
Bedrag per plaats (x f 1) |
||||
1996 |
n.v.t. |
14 788 |
51 046 |
68 405 |
1997 |
n.v.t. |
14 735 |
50 019 |
72 936 |
1998 |
n.v.t. |
15 805 |
51 648 |
75 808 |
1999 |
n.v.t. |
15 423 |
49 911 |
73 265 |
2000 |
n.v.t. |
15 720 |
48 231 |
73 352 |
Toelichting
– Met ingang van 1996 zijn er intensiveringsmiddelen beschikbaar gesteld, f 38 miljoen in 1996 oplopend naar f 60 miljoen in 1999. – De terugloop in capaciteit in 1998, 1999 en 2000 is het gevolg van de invoering van de normharmonisatie, respectievelijk de ombouw ten gunste van ambulante hulpverlening en de toegang. – Met ingang van 1999 is het hulpaanbod educatie meegeteld in de voorzieningensoort dagbehandeling (het betreft 165 plaatsen en een totaalbudget ad f 4,8 miljoen). – Per 1 januari 1997 is door de decentralisatie van zes landelijke
VWS-voorzieningen de regionale capaciteit met 377 plaatsen toegenomen (circa f 10 miljoen). – Als gevolg van de invoering van de normharmonisatie worden steeds vaker de accommodatiekosten niet toegedeeld naar de onderscheiden voorzieningensoorten maar afzonderlijk zichtbaar gemaakt. In 2000
gaat het om een bedrag ad circa f 55 miljoen. – Met ingang van 1997 zijn er extra middelen beschikbaar gekomen voor de extra kosten verbonden aan de inwerkingtreding van de ATW. Deze bedragen maken onderdeel uit van dit overzicht. – De extra middelen die in het kader van het Regeerakkoord 1998 en de fiscalisering omroepbijdragen beschikbaar zijn gekomen zijn in dit overzicht nog niet verwerkt (zie overzicht A2).
Overzicht B13. Kengetallen omtrent gebruik jeugdhulpverleningsvoorzieningen 1998
De onderstaande overzichten B13 tot en met B14 zijn gebaseerd op de cliëntregistratiegegevens over 1998 van de SRJV. In het algemeen kan worden vastgesteld dat in vergelijking met voorgaande jaren het beeld constant is.
Echter, soms wijken de gegevens af van de gegevens in voorgaande jaren (m.n. bij de regionale en de landelijke ambulante hulpverlening). De reden hiervoor is dat de gegevens van de (gezins)voogdij-instellingen en de jeugdreclassering met ingang van 1998 niet meer in de JHV-registratie van de SRJV zijn opgenomen. De diverse sectorale registraties leveren de gegevens door aan het Inter-sectorale registratiesysteem ISIS waarvan de eerste informatieproducten in principe in het najaar van 1999 beschikbaar zullen komen (zie toelichting paragraaf 1.5.2).
Leeftijdsverdeling (in percentages)
Prev. |
Amb. |
Plgz. |
Dagb. Resid. |
Amb. |
Plgz. |
Resid. |
|
Reg. |
Reg. |
Reg. |
Land. |
Land. |
Land. |
||
Tot 2 jaar |
1 |
5 |
14 |
42 |
2 |
20 |
0 |
Van 2 tot 6 jaar |
4 |
16 |
24 |
41 6 |
3 |
28 |
1 |
Van 6 tot 12 jaar |
33 |
26 |
33 |
24 18 |
22 |
33 |
16 |
Van 12 tot 15 jaar |
35 |
19 |
16 |
13 22 |
23 |
11 |
43 |
Van 15 tot 18 jaar |
19 |
24 |
13 |
16 43 |
40 |
6 |
37 |
Van 18 tot 21 jaar |
7 |
10 0 2 9 9 1 |
3 |
||||
Vanaf 21 jaar |
1100100 |
0 |
|||||
Totaal |
100 |
100 |
100 |
100 100 |
100 |
100 |
100 |
Totaal absoluut |
160 239 |
45 270 |
10 042 |
8 033 15 165 |
486 |
1 004 |
757 |
Toelichting
– De gemiddelde leeftijd is het hoogst van de gebruikers van de landelijke residentiële voorzieningen.
– De gemiddelde leeftijd is het laagst van de gebruikers van de voorzieningen voor dagbehandeling en de landelijke pleegzorg (bijna de helft is jonger dan twee jaar).
Sexeverdeling (in percentages)
Prev. |
Amb. |
Plgz. |
Dagb. |
Resid. |
Amb. |
Plgz. |
Resid. |
|
Reg. |
Reg. |
Reg. |
Land. |
Land. |
Land. |
|||
Man |
33 |
51 |
49 |
71 |
52 |
52 |
57 |
84 |
Vrouw |
67 |
49 |
51 |
29 |
48 |
48 |
43 |
16 |
Totaal |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Totaal absoluut |
163 076 |
46 161 |
9 757 |
7 764 |
14 996 |
490 |
1 006 |
742 |
Toelichting
– Net als in voorgaande jaren bevinden zich onder de gebruikers minder meisjes dan jongens, met uitzondering van de preventieve voorzieningen en de regionale voorzieningen voor pleegzorg. Terwijl in Nederland er verhoudingsgewijs ongeveer evenveel meisjes als jongens zijn (CBS).
– Naar verhouding maken aanzienlijk minder meisjes gebruik van voorzieningen voor dagbehandeling en van de landelijke residentiële voorzieningen. Daar staat tegenover dat meisjes relatief aanzienlijk meer gebruik maken van het preventieve aanbod.
Etnische herkomst (in percentages)
Amb. |
Plgz. Dagb. |
Resid. |
Amb. |
Plgz. |
Resid. |
|
Reg. |
Reg. |
Reg. |
Land. |
Land. |
Land. |
|
Nederland |
80 |
86 84 |
78 |
96 |
84 |
83 |
Buitenland- |
||||||
doelgroep |
18 |
12 14 |
19 |
4 |
14 |
15 |
Buitenland-geen |
||||||
doelgroep |
222302 |
3 |
||||
Totaal |
100 |
100 100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Totaal absoluut |
31 162 |
7 530 7 769 |
14 444 |
489 |
955 |
746 |
Toelichting
– Ten opzichte van voorgaande jaren is de wijze van classificeren aangescherpt waardoor jeugdigen minder vaak worden aangemerkt als niet van Nederlandse herkomst.
– Bij de classificatie is een onderscheid gemaakt in Nederland,
Buitenland-doelgroep en Buitenland-geen doelgroep. De herkomstlanden in de tweede categorie zijn onder andere: Suriname, Marokko, Turkije en Nederlandse Antillen (eerste of tweede generatie etnische minderheden).
– Het aandeel jeugdigen van etnische herkomst ligt in de voorzieningen (m.u.v. de landelijke ambulante voorzieningen) tussen de 12 en 19% terwijl het landelijk beeld rond de 12% ligt (CBS).
– In combinatie met de leeftijdsgegevens blijkt dat jeugdigen met een etnische herkomst gemiddeld ouder zijn dan Nederlandse jeugdigen op het moment dat ze in de jeugdhulpverlening terechtkomen.
Wachttijd naar voorzieningensoort (in weken)
Aantal |
Min. |
Max. |
Gem. 25% 50% 75% |
95% |
|
Regionaal |
|||||
ambulant |
45 518 |
0 |
104 |
2000 |
12 |
Regionale |
|||||
pleegzorg |
9 163 |
0 |
104 |
3000 |
22 |
Dagbehandeling |
7 811 |
0 |
103 |
17 4 12 24 |
49 |
Regionaal |
|||||
resident. |
13 119 |
0 |
104 |
9 0 1 11 |
42 |
Landelijk |
|||||
ambulant |
489 |
090000 |
0 |
||
Landelijke |
|||||
pleegzorg |
999 |
0 |
102 |
4005 |
15 |
Landelijk |
|||||
resident. |
730 |
0 |
104 |
15 0 10 21 |
57 |
Totaal |
77 829 |
0 |
104 |
5003 |
27 |
Toelichting
– De wachttijd is uitgedrukt in weken. Als voorbeeld de wachttijd voor dagbehandeling: een kwart van de cliëntenpopulatie is met een wachttijd van 4 weken geholpen, terwijl 95% van de aangemelde jeugdigen binnen 49 weken is geholpen.
– De wachttijden zijn sterk afhankelijk van de specifieke voorziening binnen één voorzieningensoort.
Bijvoorbeeld: de gemiddelde wachttijd is bij een observatiehuis 7 weken maar voor een kamertrainingsaanbod 16 weken; beide zijn residentiële voorzieningen. In dit overzicht komen deze verschillen niet in beeld.
– De gemiddelde wachttijd ligt het hoogst bij de voorzieningen voor dagbehandeling (17 weken) gevolgd door de landelijke residentiële voorzieningen (15 weken).
Duur van de hulpverlening naar voorzieningensoort (in maanden)
Aantal |
Min. |
Max. |
Gem. |
25% |
50% |
75% |
95% |
|
Regionaal |
||||||||
ambulant |
24 099 |
0 |
168 |
8 |
2 |
5 |
10 |
26 |
Regionale |
||||||||
pleegzorg |
3 036 |
0 |
215 |
20 |
2 |
6 |
24 |
80 |
Dagbehandeling |
3 533 |
0 |
74 |
14 |
6 |
12 |
20 |
31 |
Regionaal |
||||||||
resident. |
9 142 |
0 |
151 |
7 |
1 |
3 |
10 |
27 |
Aantal |
Min. |
Max. |
Gem. |
25% |
50% |
75% |
95% |
|
Landelijk |
||||||||
ambulant |
152 |
0 |
77 |
14 |
7 |
11 |
18 |
39 |
Landelijke |
||||||||
pleegzorg |
98 |
0 |
214 |
32 |
6 |
16 |
38 |
180 |
Landelijk |
||||||||
resident. |
302 |
0 |
106 |
19 |
6 |
15 |
25 |
50 |
Totaal |
40 362 |
0 |
215 |
9 |
2 |
5 |
12 |
31 |
Toelichting
– De duur van de hulp is uitgedrukt in maanden. Als voorbeeld de duur van de hulp van dagbehandeling: een kwart van de cliëntenpopulatie is binnen 6 maanden vertrokken, terwijl driekwart binnen 20 maanden weg is.
– Ook de duur van de hulpverlening is sterk afhankelijk van de specifieke voorziening binnen één voorzieningensoort. Bijvoorbeeld: de gemiddelde duur van de hulpverlening is bij crisisopvang 1 maand maar bij een medisch kindertehuis 16 maanden; beide zijn residentiële voorzieningen. In dit overzicht komen deze verschillen niet in beeld.
– Opvallend is de hoge gemiddelde duur van de hulp bij de landelijke pleegzorgvoorzieningen (32 maanden).
– In de regionale voorzieningen voor pleegzorg is driekwart van de jeugdigen na twee jaar weg. Het verblijf in een pleeggezin van de overblijvende 25% van de cliëntenpopulatie kan tot vele jaren doorlopen.
– Bij de regionale residentiële voorzieningen is de behandeling voor 95% binnen twee en driekwart jaar voltooid, bij de landelijke residentiële voorzieningen is dat ruim vier jaar.
Overzicht B14. Verhouding justitiële en vrijwillige jeugdhulpverlening 1996–1998 (in percentages)
1996 |
1997 |
1998 |
||||
justitieel |
vrijwillig |
justitieel |
vrijwillig |
justitieel |
vrijwillig |
|
Regionaal ambulant |
42 |
58 |
44 |
56 |
13 |
87 |
Regionale pleegzorg |
68 |
32 |
73 |
27 |
70 |
30 |
Dagbehandeling |
13 |
87 |
25 |
75 |
13 |
87 |
Regionaal residentieel |
43 |
57 |
50 |
50 |
46 |
54 |
Landelijk ambulant |
76 |
24 |
79 |
21 |
8 |
92 |
Landelijke pleegzorg |
69 |
31 |
73 |
27 |
78 |
22 |
Landelijk residentieel |
76 |
24 |
42 |
58 |
55 |
45 |
Toelichting
– In de Wet op de jeugdhulpverlening is bepaald dat jeugdigen over wie een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken, voorrang hebben voor wat betreft plaatsing in een jeugdhulpverleningsvoorziening (de zgn. voorrangsregel).
Overzicht B15. Kengetallen landelijke residentiële jeugdhulpverlening 1998
Aanmelding en plaatsing cliënten
Soort Plaatser
Aantal jeugdigen
Voogdij (bijv. ontheffing/ontzetting) Gezinsvoogdij (OTS)
29 423
4 60
%
Soort Plaatser Aantal jeugdigen %
Adviesbureau/JAC 59 8
RIAGG 155 22
Raad v.d. Kinderbescherming 10 1
Poliklinische Kinderpsychiatr. afdeling 10 1
Overig 23 3
Totaal |
709 |
99 |
Regionale herkomst cliënten |
||
Provincie/regio |
Aantal jeugdigen |
% |
Groningen 20 3
Friesland 27 4
Drenthe 15 2
Overijssel 65 9
Gelderland 122 17
Flevoland 14 2
Utrecht 57 8
Noord-Holland 72 10
Zuid-Holland 41 6
Zeeland 4 1
Noord-Brabant 55 8
Limburg 14 2
Amsterdam 76 11
Rotterdam 81 11
Haaglanden 52 7
Totaal 715 101
Toelichting
– Relatief veel cliënten zijn afkomstig uit de provincies Gelderland, Overijssel en Noord-Holland en de grootstedelijke regio’s Rotterdam en Amsterdam.
– De cliënten worden door plaatsers uit het hele land geplaatst.
– In beide overzichten zijn afrondingsverschillen opgetreden waardoor het totaal niet op 100% uitkomt.
Wachttijd (in weken)
Aantal Mini- Maxi- Gemid- 25% 50% 75% 95%
Jeug- maal maal deld digen
104 4 0 0 0 26
101 29 9 23 45 89
58 5 0 0 7 23
97 18 10 15 23 48
87 4 0 0 0 41
Totaal 715 0 104 14 0 9 20 54
Toelichting
– De gemiddelde wachtijden bij met name Harreveld en Hoenderloo zijn lang, respectievelijk 29 en 18 weken.
Nieuw Veldzicht |
44 |
0 |
Harreveld |
129 |
0 |
Klein Borculo |
207 |
0 |
Hoenderloo |
266 |
0 |
SGJ |
69 |
0 |
Duur van de hulp (in maanden)
Aantal |
Mini- |
Maxi- |
Gemid- |
25% |
50% |
75% |
95% |
|
Jeug- |
maal |
maal |
deld |
|||||
digen |
||||||||
Nieuw Veldzicht |
22 |
2 |
38 |
16 |
11 |
14 |
21 |
37 |
Harreveld |
77 |
0 |
53 |
11 |
3 |
8 |
18 |
31 |
Klein Borculo |
58 |
1 |
61 |
29 |
18 |
29 |
40 |
52 |
Hoenderloo |
103 |
0 |
79 |
19 |
6 |
15 |
26 |
57 |
SGJ |
37 |
2 |
38 |
14 |
9 |
13 |
19 |
32 |
Totaal |
297 |
0 |
79 |
18 |
6 |
15 |
25 |
49 |
Toelichting
– De gemiddelde duur van de hulp is met name bij Klein Borculo vrij lang.
– Opvallend is dat de helft van de cliëntenpopulatie voor de jeugdhulpverlening in Harreveld binnen driekwart jaar is geholpen en de instelling verlaat.
Overzichten C. Jeugdbescherming en justitiële jeugdinrichtingen
Financieel overzicht Justitie 2000–2003 (exclusief de doeluitkering Justitie)
Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij overzicht A1.
Overzicht C1. Voorzieningen voor (gezins)voogdij Justitie 2000–2003 (x f 1000)
Type voorziening Bedrag 2000 e.v.j.
(Gezins)voogdij landelijk
William Schrikker StichtingteA’dam 17300
St. Joods Maatschappelijk WerkteA’dam 100
Stichting LegerdeHeilsteBaarn 9500
SGJteUtrecht 1700
StichtingDeOpbouw Utrecht (excl. AMA’s) 2500
Raming loonontwikkeling 1999 800
Totaal (Gezins)voogdij landelijk 31900
(Gezins)voogdij regionaal
Werkstichting Jeugdbescherming DrentheteAssen 3500
Stichting JeugdenGezin Noord-HollandteHaarlem 13800
Werkstichting Jeugdbescherming Bureau Jeugdzorg A’dam 19000 Stichting Jeugdbescherming en -hulpverlening Gelderland te
Arnhem 17200
Stichting Jeugdzorg Noord-BrabantteEindhoven 24500
Stichting Jeugdbescherming DordrechtteDordrecht 4300
Werkstichting JeugdbeschermingteGroningen 5100
Stichting Jeugdbescherming FrieslandteLeeuwarden 5300
Stichting Jeugdzorg Den Haag/Z-Holland-NoordteVoorburg 16400
Stichting JeugdenGezin FlevolandteLelystad 4500
Stichting JeugdbescherminginZeelandteMiddelburg 3300
Stichting voor JeugdbescherminginLimburgteRoermond 15000
Stichting Jeugdbescherming RotterdamteRotterdam 17000
Stichting Jeugdhulpverlening Midden NederlandteUtrecht 10000
Stichting JeugdenGezinteOverijsselteZwolle 10000
Raming loonontwikkeling 1999 4500
Totaal (Gezins)voogdij regionaal 173 400
Overzicht C2. Overige uitgaven Justitie 2000–2003 (x f 1 000)
2000
2001
2002 e.v.j.
Overige uitgaven
Alleenstaande minderjarige asielzoekers (incl.
opvang)
Overige instellingen en projecten
(o.a. Haltbureaus, Halt Nederland, projecten jeugdcriminaliteit/jeugdreclassering, buitenlandse pleegkinderen en bijdragen aan instellingen waar het ministerie van VWS penvoerend is)
235 200 48 700
235 200 49 500
233 200 54 400
Bijkomende kosten en diversen |
|||
Landelijke pleegzorg |
15 000 |
15 000 |
15 000 |
Ziektekosten |
19 000 |
19 000 |
19 000 |
Nabetalingen voorgaande jaren en diversen |
2 873 |
2 799 |
2 727 |
Totaal |
36 873 |
36 799 |
36 727 |
Overzicht C3. Capaciteit en budget justitiële jeugdinrichtingen Justitie 2000–2003 (x f 1 000)
Type inrichting |
Capaciteit |
eind 2000 |
Bedrag 2000 e.v.j. |
|
J |
M J/M |
Totaal |
o.b.v. gemid. cap. |
|
Opvang-gesloten |
||||
JOC Amsterdam |
79 |
79 |
9 954 |
|
’t Nieuwe Lloyd Amsterdam |
66 |
66 |
11 326 |
|
Den Hey Acker Breda |
129 |
129 |
22 137 |
|
Het Keerpunt Cadier en Keer |
24 |
24 |
3 024 |
|
Het Poortje Groningen |
61 |
11 |
72 |
9 072 |
Teylingereind Sassenheim |
68 |
68 |
8 568 |
|
De Hartelborgt Spijkenisse |
86 |
86 |
14 758 |
|
PTK Zeeland |
10 |
10 |
1 716 |
|
Ingekocht bij Gevangeniswezen |
48 |
48 |
8 237 |
|
Eikenstein/De Lindenhorst Zeist |
66 |
48 |
114 |
19 563 |
De Kolkemate Zutphen |
24 |
24 |
3 024 |
|
Elektronisch Huisarrest |
8 |
8 |
n.n.b. |
|
Totaal opvang-gesloten |
669 |
59 |
728 |
111 380 |
Behandel-gesloten |
||||
Het Poortje Groningen |
20 |
20 |
- |
|
Den Helder i o. |
120 |
120 |
- |
|
Overberg Amerongen |
30 |
30 |
5 736 |
|
Jongerenhuis Harreveld |
80 |
80 |
160 |
22 688 |
Het Keerpunt Cadier en Keer |
16 |
16 |
2 269 |
|
Den Engh Den Dolder |
71 |
71 |
13 575 |
|
De Hunnerberg Nijmegen |
54 |
54 |
10 325 |
|
Eikenstein/De Lindenhorst Zeist |
54 |
54 |
10 325 |
|
O.G. Heldring Zetten |
10 |
10 |
1 418 |
|
Teylingereind Sassenheim |
24 |
24 |
3 403 |
|
De Kolkemate Zutphen |
64 |
64 |
9 075 |
|
Totaal behandel-gesloten |
359 |
144 120 |
623 |
78 815 |
Behandel-open |
||||
Overberg Amerongen |
40 |
40 |
7 289 |
|
Het Keerpunt Cadier en Keer |
30 |
30 |
3 988 |
|
Rentray Eefde |
175 |
175 |
23 263 |
|
Jongerenhuis Harreveld |
24 |
24 |
3 190 |
|
De Hunnerberg Nijmegen |
36 |
36 |
6 560 |
|
Den Engh Ossendrecht |
36 |
36 |
6 560 |
|
De Dreef Wapenveld |
60 |
60 |
7 976 |
|
O.G. Heldring Zetten |
107 |
107 |
14 224 |
|
Eikenstein/De Lindenhorst Zeist |
6 |
6 |
1 093 |
|
De Hartelborgt Spijkenisse |
4 |
4 |
729 |
|
De Kolkemate Zutphen |
6 |
6 |
798 |
|
Inkoop elders |
44 |
44 |
5 667 |
|
Totaal behandel-open |
280 |
6 282 |
568 |
81 336 |
Type inrichting Capaciteit eind 2000 Bedrag 2000 e.v.j.
J M J/M Totaal o.b.v. gemid. cap.
FOBA/(V)IC
De Hartelborgt Spijkenisse 40 40 11903
Totaal Justitie-inrichtingen 1348 209 402 1959 283 434
-
*De bedragen zijn gebaseerd op de normprijzen per 1 augustus 1999 (incl. loon- en prijsbijstellingen 1999); op deze bedragen kunnen toeslagen worden gegeven.
Financiële overzichten Justitie 1998
Overzicht C4. Voorzieningen voor (gezins)voogdij Justitie 1998 (x f 1000)
Type voorziening Bedrag 1998
(Gezins)voogdij landelijk
William Schrikker StichtingteA’dam 14202
St. Joods Maatschappelijk WerkteA’dam 55
Stichting LegerdeHeilsteBaarn 6939
SGJteUtrecht 1384
StichtingDeOpbouw Utrecht (excl. AMA’s) 2515
Totaal (Gezins)voogdij landelijk 25095
(Gezins)voogdij regionaal
Werkstichting Jeugdbescherming DrentheteAssen 3032
Stichting JeugdenGezin Noord-HollandteHaarlem 11999
Werkstichting Jeugdbescherming Bureau Jeugdzorg A’dam 16300
Stichting Welzijn JongerenteZutphen 4333
Stichting JeugdengezinteArnhem 7690
Stichting Jeugdzorg Noord-BrabantteEindhoven 21423
Stichting Jeugdbescherming DordrechtteDordrecht 3963
Werkstichting JeugdbeschermingteGroningen 4648
Stichting Jeugdbescherming FrieslandteLeeuwarden 5072
Stichting Jeugdzorg Den Haag/Z-Holland-NoordteVoorburg 14045
Stichting JeugdenGezin FlevolandteLelystad 2883
Stichting JeugdbescherminginZeelandteMiddelburg 3053
Werkstichting VoogdijenGezinsvoogdijteNijmegen 4238
Stichting voor JeugdbescherminginLimburgteRoermond 12683
Stichting Jeugdbescherming RotterdamteRotterdam 15348
Stichting Jeugdhulpverlening Midden NederlandteUtrecht 8724
Stichting JeugdenGezinteOverijsselteZwolle 8307
Totaal (Gezins)voogdij regionaal 147 741
Overzicht C5. Overige uitgaven Justitie 1998
Overige uitgaven
Alleenstaande minderjarige asielzoekers (incl. opvang) 156 260
Overige instellingenenprojecten 40385
(o.a. Haltbureaus, Halt Nederland, projecten jeugdcriminaliteit/ jeugdreclassering, buitenlandse pleegkinderen en bijdragen aan instellingen waar het ministerie van VWS penvoerend is)
Bijkomende kosten en diversen
Landelijke pleegzorg 13205
Leefgelden zelfstandige kamerbewoners 5692
Ziektekosten 18000
Nabetalingen voorgaande jarenendiversen 3383
Totaal 40280
Overzicht C6. Capaciteit en budget justitiële jeugdinrichtingen Justitie 1998 (x f 1000)
Type inrichting |
Capaciteit |
eind 1998 |
Bedrag 1998 o.b.v. gemid.cap. incl. toeslagen en |
|
J |
M |
J/M Totaal |
bijz.subsidies |
|
Opvang-gesloten |
||||
JOC Amsterdam |
55 |
55 |
7 922 |
|
’t Nieuwe Lloyd Amsterdam |
60 |
60 |
10 698 |
|
Den Hey Acker Breda |
129 |
129 |
20 315 |
|
Het Keerpunt Cadier en Keer |
24 |
24 |
2 930 |
|
Het Poortje Groningen |
48 |
24 |
72 |
9 054 |
Teylingereind Sassenheim |
72 |
72 |
11 908 |
|
De Hartelborgt Spijkenisse |
86 |
86 |
13 518 |
|
Eikenstein/De Lindenhorst |
||||
Zeist |
66 |
36 |
102 |
16 102 |
De Kolkemate Zuthphen |
24 |
24 |
4 238 |
|
Totaal opvang-gesloten |
564 |
60 |
624 |
96 685 |
Behandel-gesloten |
||||
Overberg Amerongen |
30 |
30 |
5 317 |
|
Jongerenhuis Harreveld |
100 |
80 |
180 |
23 715 |
’t Nieuwe Lloyd Amsterdam |
- |
- |
- |
0 |
Het Keerpunt Cadier en Keer |
16 |
16 |
1 953 |
|
Den Engh Den Dolder |
67 |
67 |
12 271 |
|
De Hunnerberg Nijmegen |
54 |
54 |
9 030 |
|
Eikenstein/De Lindenhorst |
||||
Zeist |
18 |
18 |
2 842 |
|
O.G. Heldring Zetten |
10 |
10 |
10 440 |
|
De Kolkemate Zutphen |
44 |
44 |
7 769 |
|
Totaal behandel-gesloten |
311 |
108 |
419 |
64 337 |
Behandel-open |
||||
Overberg Amerongen |
50 |
50 |
8 862 |
|
Het Keerpunt Cadier en Keer |
30 |
30 |
3 662 |
|
Jongerenhuis Harreveld |
14 |
14 |
1 845 |
|
De Hunnerberg Nijmegen |
30 |
30 |
5 016 |
|
Rentray Eefde/Rekken |
160 160 |
20 729 |
||
De Dreef Wapenveld |
51 |
51 |
6 607 |
|
Eikenstein/De Lindenhorst |
||||
Zeist |
6 |
6 |
425 |
|
O.G. Heldring Zetten |
10 |
85 95 |
13 677 |
|
Den Engh Den Dolder |
16 |
16 |
2 930 |
|
De Hartelborgt Spijkenisse |
4 |
4 |
240 |
|
Inkoopplaatsen |
12 |
30 |
42 |
4 590 |
Totaal behandel-open |
207 |
16 |
275 498 |
68 583 |
FOBA/(V)IC |
||||
De Hartelborgt Spijkenisse |
40 |
40 |
11 736 |
|
Totaal Justitie-inrichtingen |
1 122 |
184 |
275 1 581 |
241 836 |
Capaciteitsontwikkeling en overige kengetallen Overzicht C7. Kengetallen OTS 1998
Percentage OTS-pupillen naar verblijfplaats – peildatum 31 december
jaar |
thuis |
pleegge- |
tehuis |
op |
totaal |
totaal |
stijging |
zin |
kamers |
absoluut |
tov. vorig jaar |
||||
1993 |
50,6 |
18,6 |
29,3 |
1,5 |
100 |
15 002 |
|
1994 |
51,9 |
17,4 |
28,7 |
2,0 |
100 |
16 069 |
7,1 |
1995 |
52,4 |
17,3 |
28,2 |
2,0 |
100 |
16 865 |
5,0 |
1996 |
52,1 |
17,9 |
27,9 |
2,1 |
100 |
17 715 |
5,0 |
1997 |
53,6 |
17,9 |
26,4 |
2,1 |
100 |
18 690 |
5,5 |
1998 |
54,6 |
17,7 |
25,6 |
2,1 |
100 |
19 444 |
4,0 |
Duur van de OTS (in percentages)
Beëindigd
gd |
Nog lopend |
19 |
27 |
24 |
21 |
17 |
15 |
13 |
10 |
9 |
8 |
15 |
16 |
3 |
3 |
korter dan één jaar tussen één en twee jaar tussen twee en drie jaar tussen drie en vier jaar tussen vier en vijf jaar tussen vijf en tien jaar langer dan tien jaar
Leeftijdscategorie bij ondertoezichtstelling
In percentages
Absoluut
0 t/m 5 jarigen 6 t/m 11 jarigen 12 t/m 15 jarigen 16 t/m 17 jarigen
Totaal
23 27 35 15
100
1 250
1 467
1 902
815
5 434
Overzicht C8. Kengetallen Voogdij 1998 (inclusief AMA’s)
Percentage Voogdijpupillen naar verblijfplaats – peildatum 31 december
jaar |
thuis |
pleegge- |
tehuis |
op |
totaal |
absoluut |
stijging |
zin |
kamers |
totaal |
tov. vorig jaar |
||||
1993 |
4,9 |
57,7 |
34,4 |
3,0 |
100 |
6 189 |
|
1994 |
5,0 |
50,5 |
40,7 |
3,7 |
100 |
7 744 |
25,1 |
1995 |
6,6 |
49,9 |
39,0 |
4,5 |
100 |
8 381 |
8,2 |
1996 |
5,6 |
50,1 |
40,1 |
4,3 |
100 |
8 573 |
2,3 |
1997 |
4,6 |
45,4 |
44,5 |
5,5 |
100 |
9 687 |
13,0 |
1998 |
4,1 |
39,5 |
47,7 |
8,8 |
100 |
11 495 |
18,7 |
Duur van de voogdij (in percentages) AMA’s – Voorlopig en overig
Beëindigd Nog lopend
Beëindigd
Nog lopend korter dan één jaar tussen één en twee jaar tussen twee en drie jaar tussen drie en vier jaar tussen vier en vijf jaar tussen vijf en tien jaar langer dan tien jaar
26 |
52 |
17 |
12 |
43 |
26 |
8 |
10 |
18 |
8 |
7 |
8 |
7 |
6 |
7 |
9 |
3 |
4 |
4 |
10 |
3 |
4 |
25 |
32 |
0 |
0 |
32 |
19 |
Leeftijdscategorie bij (voorlopige) voogdijvoorziening (in percentages)
leeftijd
AMA’s voorl. vgd vgd
totaal
0 t/m 5 jarigen 6 t/m 11 jarigen 12 t/m 15 jarigen 16 t/m 17 jarigen
Totaal
Totaal absoluut
4,5 |
51,6 |
35,8 |
8,8 |
4,9 |
23,4 |
19,1 |
6,7 |
34,8 |
13,8 |
24,8 |
33,2 |
55,8 |
11,2 |
20,2 |
51,3 |
100 |
100 |
100 |
100 |
3 610 |
188 |
282 |
4 080 |
Overzicht C9. Uithuisplaatsing van jeugdigen in 1998
(waarbij de datum uithuisplaatsing gelijk is aan ingangsdatum maatregel)
Overzicht naar soort maatregel
maatregel |
totaal |
jongens |
meisjes |
% totaal |
% jongens |
% meisjes |
OTS |
1115 |
563 |
552 |
22,1 |
50,5 |
49,5 |
Voorlopige |
||||||
voogdij |
145 |
66 |
79 |
2,9 |
45,5 |
54,5 |
Voogdij |
184 |
96 |
88 |
3,7 |
52,2 |
47,8 |
AMA |
3 597 |
2 609 |
988 |
71,4 |
72,5 |
27,5 |
Totaal |
5 041 |
3 334 |
1 707 |
100 |
66,1 |
33,9 |
Leeftijdscategorie bij directe uithuisplaatsing (in percentages)
leeftijd |
OTS |
voorl.vgd |
voogdij |
vgd. |
AMA |
totaal |
0 t/m 5 jarigen |
24 |
50 |
27 |
4 |
11 |
|
6 t/m 11 jarigen |
21 |
24 |
18 |
5 |
9 |
|
12 t/m 15 jarigen |
37 |
16 |
29 |
35 |
34 |
|
16 t/m 17 jarigen |
18 |
10 |
26 |
56 |
45 |
|
Totaal |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
|
Totaal absoluut |
1 115 |
145 |
184 |
3 597 |
5 041 |
Overzicht C10. Capaciteit justitiële jeugdinrichtingen
Feitelijk
Bestedingenplan DJI 1999 regeerakkoordgelden
Type inrichting Eind
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Opvangplaatsen (gesloten)
’t Nieuwe Lloyd-opv. (jongens)
Den Hey Acker (jongens)
De Hartelborgt-opv. (jongens)
Eikenstein (jongens)
De Lindenhorst-opv. (meisjes)
Elders ingekocht (jongens)
PTK Zeeland (jongens, zelfmelders)
Het Poortje (jongens en meisjes)
Het Keerpunt-opv. (jongens)
JOC (jongens)
Teylingereind (jongens)
De Kolkemate-opv. (jongens)
Subtotaal opvanginrichtingen
Elektronisch huisarrest
Behandelplaatsen (gesloten en open)
Den Engh (jongens)
Overberg (jongens)
’t Nieuwe Lloyd-beh. (jongens)
De Hunnerberg (jongens)
De Hartelborgt-beh. (jongens)
De Hartelborgt-beh. (meisjes)
Den Helder (i.o.)
Het Keerpunt-beh. (jongens)
Het Poortje (meisjes)
Harreveld/Alexandra (meisjes)
Harreveld/’t Anker (jongens)
De Dreef (jongens)
Rentray (jongens en meisjes)
O.G. Heldring (jongens en meisjes)
Teylingereind (jongens)
De Kolkemate-beh. (jongens)
Inkoopplaatsen VWS
Subtotaal behandelinrichtingen
40 |
40 |
60 |
66 |
66 |
66 |
90 |
88 |
124 |
129 |
129 |
129 |
129 |
129 |
70 |
96 |
96 |
96 |
96 |
96 |
96 |
60 |
60 |
60 |
66 |
114 |
114 |
114 |
54 |
36 |
36 |
36 |
0 |
0 |
0 |
- |
- |
- |
48 |
48 |
48 |
0 |
- |
- |
- |
10 |
10 |
10 |
10 |
44 |
44 |
72 |
72 |
72 |
72 |
72 |
22 |
24 |
24 |
24 |
24 |
24 |
24 |
55 |
55 |
55 |
79 |
79 |
79 |
79 |
- |
72 |
72 |
66 |
68 |
68 |
68 |
24 |
24 |
24 |
24 |
24 |
24 |
24 |
457 |
575 |
634 |
716 |
730 |
730 |
706 |
888
71 |
71 |
83 |
107 |
107 |
144 |
144 |
80 |
80 |
80 |
70 |
70 |
70 |
70 |
20 |
20 |
- |
0 |
0 |
0 |
20 |
60 |
60 |
84 |
90 |
90 |
90 |
90 |
30 |
30 |
34 |
34 |
34 |
34 |
34 |
- |
24 |
24 |
24 |
60 |
60 |
60 |
- |
- |
- |
- |
120 |
120 |
120 |
26 |
37 |
46 |
46 |
46 |
46 |
46 |
- |
- |
- |
- |
20 |
20 |
20 |
52 |
52 |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
83 |
93 |
114 |
114 |
104 |
104 |
104 |
51 |
51 |
51 |
60 |
60 |
60 |
60 |
124 |
140 |
160 |
170 |
165 |
165 |
165 |
105 |
105 |
105 |
125 |
117 |
117 |
117 |
- |
- |
- |
24 |
24 |
24 |
24 |
44 |
44 |
44 |
50 |
68 |
68 |
68 |
12 |
28 |
42 |
54 |
48 |
48 |
48 |
757 |
835 |
947 |
1 048 |
1 213 |
1 250 |
1 270 |
8
Feitelijk |
Bestedingenplan DJI 1999 regeerakkoordgelden |
||||||
Type inrichting Eind |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
Nog in portefeuille (deel van Regeerakkoord uitbreiding) Totaal Justitie-inrichtingen |
1 214 |
1 410 |
1 581 |
1 749 |
8 1 959 |
38 2 026 |
141 2 125 |
Overzicht C11. Ontwikkelingen in de justitiële inrichtingen (in percentages)
1991 |
1992 |
1993 |
1994 |
1995 |
1996 |
1997 |
1998 |
|
Totaal |
||||||||
Capaciteit ultimo (absoluut) |
802 |
832 |
846 |
888 |
1 045 |
1 214 |
1 410 |
1 581 |
Bezettingspercentage gemiddeld |
94 |
97 |
96 |
97 |
97 |
96 |
97 |
95 |
Opvangplaatsen |
||||||||
Capaciteit ultimo (absoluut) |
340 |
360 |
350 |
366 |
401 |
457 |
575 |
634 |
Bezetting naar leeftijd |
||||||||
t/m 13 jaar |
4444654 |
5 |
||||||
14 en 15 jaar |
26 |
27 |
26 |
26 |
26 |
28 |
26 |
26 |
16 en 17 jaar |
65 |
64 |
63 |
61 |
63 |
60 |
58 |
55 |
18 jaar en ouder |
5 |
5 |
7 |
9 |
6 |
8 |
12 |
14 |
Bezetting naar geslacht |
||||||||
Jongens |
92 |
92 |
92 |
92 |
92 |
88 |
89 |
91 |
Meisjes |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
12 |
11 |
9 |
Bezetting naar verblijfstitel |
||||||||
Strafrechtelijk |
83 |
83 |
85 |
87 |
89 |
90 |
88 |
89 |
w.v. voorlopige hechtenis |
71 |
73 |
66 |
63 |
74 |
70 |
66 |
62 |
w.v. veroordeeld tot vrijheidsstraf |
10 |
11 |
13 |
16 |
9 |
12 |
12 |
15 |
w.v. veroordeeld tot strafr.maatregel |
2 |
2 |
5 |
8 |
6 |
8 |
10 |
12 |
Civielrechtelijk (OTS, voogdij) |
||||||||
en voortgezette hulpverlening |
17 |
17 |
15 |
13 |
11 |
10 |
12 |
11 |
Behandelplaatsen |
||||||||
Capaciteit ultimo (absoluut) |
462 |
472 |
496 |
522 |
644 |
757 |
835 |
947 |
Bezetting naar leeftijd |
||||||||
t/m 13 jaar |
666555 |
4 |
||||||
14 en 15 jaar |
31 |
31 |
28 |
29 |
30 |
29 |
27 |
|
16 en 17 jaar |
51 |
51 |
51 |
48 |
49 |
48 |
48 |
|
18 jaar en ouder |
13 |
11 |
15 |
18 |
16 |
18 |
21 |
|
Bezetting naar geslacht |
||||||||
Jongens |
72 |
70 |
71 |
73 |
74 |
74 |
76 |
72 |
Meisjes |
28 |
30 |
29 |
27 |
26 |
26 |
24 |
28 |
Bezetting naar verblijfstitel |
||||||||
Strafrechtelijk: veroordeeld |
||||||||
tot strafr. maatregel |
11 |
12 |
14 |
19 |
26 |
29 |
36 |
37 |
Civielrechtelijk (OTS, voogdij) en voortgezette |
||||||||
hulpverlening |
89 |
88 |
86 |
81 |
74 |
71 |
64 |
63 |
Overzicht C12. Capaciteit justitiële jeugdinrichtingen: prognose en planning volgens begroting
Prognose opvang
Prognose behandeling
Prognose totaal
Geplande cap. volg. rijksbegrot.
1998 1999 2000 2001 2002
678 |
1 078 |
1 756 |
729 |
1 195 |
1 924 |
788 |
1 317 |
2 105 |
853 |
1 409 |
2 262 |
924 |
1 521 |
2 445 |
1 749
1 959
2 026 2 125
Bron: actualisering prognose sanctiecapaciteit 1998–2002
Toelichting
Bron voor de capaciteitsprognose is het rapport «Prognose sanctiecapaciteit; actualisering 1998–2002». Voor de prognose van de behoefte aan opvangcapaciteit is de ernst en omvang van de jeugdcriminaliteit op verschillende wijze geoperationaliseerd, namelijk door: – de door politie gehoorde minderjarige verdachten; – de gehoorde minderjarige verdachten van ernstige geweldscriminaliteit en diefstal met braak; – de bevelen tot bewaring minderjarigen; – de opgelegde jeugdstraffen en -maatregelen; – de gemiddelde duur van de opgelegde straffen; – de gemiddelde verblijfsduur in de opvanginrichtingen. De capaciteitsbehoefte voor civielrechtelijke plaatsingen in de opvang wordt gerelateerd aan het aantal lopende ondertoezichtstellingen.
Voor de toekomstige behoefte aan behandelplaatsen is gekeken naar:
– het aantal opgelegde en lopende strafrechtelijke behandelmaatregelen en de gemiddelde duur en spreiding hierin; – het aantal lopende OTS-maatregelen.
In de capaciteitsplanning volgens de Rijksbegroting is de in het Regeerakkoord toegestane uitbreiding met 276 plaatsen verdisconteerd.
In de tweede helft van 1999 zal een geactualiseerde prognose voor de capaciteit van de justitiële inrichtingen (Gevangeniswezen, TBS en Jeugd) aan de Tweede Kamer bekend worden gemaakt.
Overzicht C13. Capaciteitsontwikkeling Raad voor de Kinderbescherming
Civiele taken
soort zaken |
overig |
||||||
beschermingzaken |
scheiding en |
omgangzaken |
|||||
Jaar |
cap. vraag |
cap. |
vraag |
cap. |
vraag |
||
1998 |
9 000 8 406 |
4 175 |
3 576 |
2 2751 |
2 710 |
||
1999 |
9 250 9 250 |
4 275 |
4 275 |
2 2751 |
2 600 |
||
2000 |
9 600 9 600 |
4 275 |
4 275 |
2 2751 |
2 400 |
||
2001 |
9 900 9 900 |
4 275 |
4 275 |
2 000 |
2 000 |
||
2002 |
e.v.j. |
10 400 10 400 |
4 275 |
4 275 |
2 000 |
2 000 |
1 Voor de jaren 1998 t/m 2000 is de capaciteit tijdelijk verhoogd tot 2 275. Het doel hiervan is het inlopen van de wachtstapel BPK-onderzoeken (beginseltoestemming tot opneming van een buitenlands pleegkind ter adoptie) en het structureel bekorten van de onderzoekstermijn naar – in beginsel – maximaal 12 weken.
Toelichting
– De vraag (zie ook straftaken) is hier gedefinieerd als de uitstroom van de na de intakefase in behandeling genomen, c.q. in behandeling te nemen zaken. Onzeker is het effect van de overdracht van de intakefunctie aan de bureaus jeugdzorg. Door de eenduidige toegang zou dit een aanzuigende werking kunnen hebben. Het ligt dan aan de aard van de bij de bureaus jeugdzorg te stellen diagnose of dit als dan niet leidt tot een stabilisering, een toename of juist een afname van het aantal zaken dat voor doorverwijzing naar en behandeling door de Raad voor de Kinderbescherming in aanmerking komt.
– In 1998 bedroeg de capaciteit van de raad met betrekking tot civiele taken 15.450 zaken. Daadwerkelijk zijn door de raad 8.406 onderzoeken verricht in beschermingszaken, 3.576 in scheiding en omgangszaken en 2.710 in overige civiele zaken (onder andere het onderzoek en advies inzake het verlenen van beginseltoestemming tot opneming van buitenlandse pleegkinderen ter adoptie en naamswijziging).
– Voor 1999 is voorzien in een capaciteitsbehoefte van 9.250
beschermingszaken, 4.275 scheiding en omgangszaken en 2.275 overige civiele zaken.
– Voor 2000 is de capaciteit geraamd op 15.850.
Straftaken
soort zaken |
taakst |
||||||
basisonderzoek |
vervolgonderzoek |
raffen |
|||||
Jaar |
cap. |
vraag |
cap. |
vraag |
cap. |
vraag |
|
1998 |
16 000 |
15 976 |
2 000 |
2 142 |
9 000 |
9 808 |
|
1999 |
22 240 |
24 000 |
2 375 |
3 000 |
10 500 |
10 500 |
|
2000 |
25 700 |
32 000 |
3 200 |
4 000 |
12 000 |
12 000 |
|
2001 |
27 700 |
32 000 |
3 500 |
4 000 |
12 000 |
12 000 |
|
2002 |
e.v.j. |
29 800 |
32 000 |
3 800 |
4 000 |
12 000 |
12 000 |
Toelichting
– Als gevolg van de aanbevelingen van de commissie Van Montfrans zet de stijgende tendens in het aantal strafzaken, inclusief taakstraffen, bij de Raad voor de Kinderbescherming zich voort.
– In 1998 bedroeg de capaciteit in totaal 27.000 zaken. Daadwerkelijk zijn in 1998 ruim 25.000 processen-verbaal inzake een strafbaar feit van minderjarigen aangemeld bij de raad, hetgeen leidde tot de afdoening van bijna 16.000 basisonderzoeken en ruim 2.100 vervolgonderzoeken. Het aantal aangemelde taakstraffen in 1998 bedroeg 11.493.
– Voor 1998 betreft dit het aantal afgedane zaken dat in behandeling is genomen. Voor 1999 e.v.j. is dit een prognose op basis van het aantal processen-verbaal tegen jongeren, dat in aanmerking komt voor aanmelding en behandeling bij de Raad voor de Kinderbescherming.
– Voor 1999 is de capaciteit geraamd op 35.115 zaken en voor 2000 op 40.900 zaken. Voorzien wordt dat de raad in het jaar 2000 in 25.700 zaken de casusregie zal uitvoeren.
Overzichten D. Jeugd-ggz
Financieel overzicht Jeugd-ggz 2000–2003
Overzicht D1. COTG middelen Riagg’en (x f 1000) (exclusief indexen 1999)
Riagg’en
Naam |
Plaats |
Provincie |
Bedrag 2000 evj. |
Riagg Groningen |
Groningen |
Groningen |
4 147 |
Riagg Drenthe |
Assen |
Drenthe |
2 352 |
Riagg Friesland |
Leeuwarden |
Friesland |
4 370 |
Riagg Zwolle |
Zwolle |
Overijssel |
2 039 |
Riagg Almelo |
Almelo |
Overijssel |
1 708 |
Riagg Midden-Twente |
Hengelo |
Overijssel |
1 803 |
Riagg Ijsselland |
Deventer |
Overijssel |
1 733 |
Riagg Oost-Veluwe |
Apeldoorn |
Gelderland |
1 719 |
Riagg Veluwe Vallei |
Ede |
Gelderland |
1 657 |
Riagg Arnhem |
Arnhem |
Gelderland |
3 598 |
Riagg Oost-Gelderland |
Doetinchem |
Gelderland |
2 299 |
Riagg Nijmegen |
Nijmegen |
Gelderland |
1 826 |
Naam |
Plaats |
Provincie |
Bedrag 2000 evj. |
Riagg Noord-Veluwe |
Harderwijk |
Gelderland |
862 |
Riagg Amersfoort e.o. |
Amersfoort |
Utrecht |
1 553 |
Riagg Stad Utrecht |
Utrecht |
Utrecht |
1 500 |
Riagg Westelijk Utrecht |
Utrecht |
Utrecht |
2 123 |
Riagg Gooi en Vechtstreek |
Hilversum |
Noord-Holland |
2 147 |
Riagg Flevoland |
Lelystad |
Flevoland |
2 493 |
Riagg Noord-Holland Noord |
Den Helder |
Noord-Holland |
2 422 |
Riagg West Friesland |
Hoorn |
Noord-Holland |
1 135 |
Riagg Zaanstreek-Waterland |
Zaandam |
Noord-Holland |
1 917 |
Riagg Amsterlland en de Meer- |
|||
landen |
Hoofddorp |
Noord-Holland |
813 |
Riagg De Meren |
Amsterdam |
Noord-Holland |
998 |
Riagg Amsterdam-Oost |
Amsterdam |
Noord-Holland |
992 |
Riagg Centrum Oud West/Noord |
Amsterdam |
Noord-Holland |
2 753 |
Riagg Zuid/Nieuw West |
Amsterdam |
Noord-Holland |
1 794 |
Riagg Sinai-Ambulant |
Amsterdam |
Noord-Holland |
223 |
Riagg Midden Kennemerland |
Beverwijk |
Noord-Holland |
787 |
Riagg Zuid-Holland Noord |
Leiden |
Zuid-Holland |
2 859 |
Riagg Zuid-Kennemerland |
Haarlem |
Noord-Holland |
1 254 |
Riagg Delft/Westland/Oostland |
Delft |
Zuid-Holland |
1 542 |
Riagg Haagrand |
Voorburg |
Zuid-Holland |
823 |
Riagg Parnassia |
Den Haag |
Zuid-Holland |
3 036 |
Riagg Midden-Holland |
Gouda |
Zuid-Holland |
1 453 |
Riagg Rotterdam Zuid/ZHE |
Hellevoetsluis |
Zuid-Holland |
7 414 |
Riagg Rijnmond Noord-Oost |
Rotterdam |
Zuid-Holland |
1 949 |
Riagg Rijnmond Noord-West |
Rotterdam |
Zuid-Holland |
3 599 |
Riagg Dordrecht e.o. |
Dordrecht |
Zuid-Holland |
2 109 |
Riagg Zeeland |
Middelburg |
Zeeland |
2 582 |
Riagg Westelijk Noord-Brabant |
Bergen op Zoom |
Noord-Brabant |
896 |
Riagg Breda |
Breda |
Noord-Brabant |
1 507 |
Riagg Midden-Brabant |
Tilburg |
Noord-Brabant |
2 090 |
Riagg ’s-Hertogenbosch |
’s-Hertogenbosch |
Noord-Brabant |
1 550 |
Riagg Noord-Oost Noord-Brabant |
Oss |
Noord-Brabant |
2 693 |
Riagg Eindhoven en De Kempen |
Eindhoven |
Noord-Brabant |
2 035 |
Riagg Helmond e.o. |
Helmond |
Noord-Brabant |
1 731 |
Riagg Noord-Limburg |
Venlo |
Limburg |
1 596 |
Riagg Midden Limburg |
Roermond |
Limburg |
1 329 |
Riagg Westelijke Mijnstreek |
Sittard |
Limburg |
988 |
Riagg Oostelijk Zuid Limburg |
Maastricht |
Limburg |
1 831 |
Stichting Riagg Maastricht |
Maastricht |
Limburg |
1 007 |
Gliagg De Poort |
Dordrecht |
Zuid-Holland |
1 402 |
Totaal |
103 041 |
Toelichting
– De financiële gegevens zijn gebaseerd op de meest recente cijfers over 1999 en hebben betrekking op de jeugdafdelingen. Jaarlijks worden met de zorgverzekeraars afspraken gemaakt over de besteding van de totale instellingsbudgetten. Aangetekend wordt dat door substitutie-vrijheid in de budgetteringssystematiek de ramingen niet per definitie gelijk zijn aan de kosten.
Financieel overzicht Jeugd-ggz 1997
Overzicht D2. COTG middelen RIAGG’en
Riagg’en
Naam
Plaats
Provincie
Bedrag 2000 evj.
Riagg Groningen Riagg Drenthe Riagg Friesland Riagg Zwolle
Groningen |
Groningen |
Assen |
Drenthe |
Leeuwarden |
Friesland |
Zwolle |
Overijssel |
3 524 3 103 3 998 2 268
Naam |
Plaats |
Provincie |
Bedrag 2000 evj. |
Riagg Almelo |
Almelo |
Overijssel |
1 567 |
Riagg Midden-Twente |
Hengelo |
Overijssel |
443 |
Riagg Enschede |
Enschede |
Overijssel |
1 209 |
Riagg Ijsselland |
Deventer |
Overijssel |
1 715 |
Riagg Oost-Veluwe |
Apeldoorn |
Gelderland |
1 731 |
Riagg Veluwe |
Vallei |
Ede Gelderland |
1 990 |
Riagg Arnhem |
Arnhem |
Gelderland |
2 542 |
Riagg Oost-Gelderland |
Doetinchem |
Gelderland |
2 205 |
Riagg Nijmegen |
Nijmegen |
Gelderland |
1 928 |
Riagg Noord-Veluwe |
Harderwijk |
Gelderland |
659 |
Riagg Amersfoort e.o. |
Amersfoort |
Utrecht |
1 420 |
Riagg Rivierenland |
Tiel |
Gelderland |
1 044 |
Riagg Stad Utrecht |
Utrecht |
Utrecht |
1 378 |
Riagg Westelijk Utrecht |
Utrecht |
Utrecht |
2 637 |
Riagg Gooi en Vechtstreek |
Hilversum |
Noord-Holland |
2 852 |
Riagg Flevoland |
Lelystad |
Flevoland |
3 280 |
Riagg Kop van Noord-Holland |
Den Helder |
Noord-Holland |
668 |
Riagg Noord-Kennemerland |
Alkmaar |
Noord-Holland |
1 329 |
Riagg West Friesland |
Hoorn |
Noord-Holland |
1 053 |
Riagg Zaanstreek-Waterland |
Zaandam |
Noord-Holland |
1 621 |
Riagg Amsterlland en de Meer- |
|||
landen |
Hoofddorp |
Noord-Holland |
738 |
Riagg Amsterdam-Noord/C.O.West |
Amsterdam |
Noord-Holland |
2 805 |
Riagg Zuid Oost |
Amsterdam |
Noord-Holland |
1 021 |
Riagg Amsterdam-Oost |
Amsterdam |
Noord-Holland |
933 |
Riagg Zuid/Nieuw-West |
Amsterdam |
Noord-Holland |
2 118 |
Riagg Sinai-Ambulant |
Amsterdam |
Noord-Holland |
185 |
Riagg Midden Kennemerland |
Beverwijk |
Noord-Holland |
725 |
Riagg Zuid-Holland Noord |
Leiden |
Zuid-Holland |
2 466 |
Riagg Zuid-Kennemerland |
Haarlem |
Noord-Holland |
1 121 |
Riagg Delft/Westland/Oostland |
Delft |
Zuid-Holland |
1 553 |
Riagg Haagrand |
Voorburg |
Zuid-Holland |
930 |
Riagg Westhage |
Den Haag |
Zuid-Holland |
1 059 |
Riagg Zuidhage |
Den Haag |
Zuid-Holland |
717 |
Riagg Noordhage |
Den Haag |
Zuid-Holland |
761 |
Riagg Midden-Holland |
Gouda |
Zuid-Holland |
1 236 |
Riagg Zuid-Hollandse eilanden |
Hellevoetsluis |
Zuid-Holland |
2.170 |
Riagg Zuid e.o. |
Rotterdam |
Zuid-Holland |
3 139 |
Riagg Rijnmond Noord-Oost |
Rotterdam |
Zuid-Holland |
1 809 |
Riagg Centrum-West Rotterdam |
Rotterdam |
Zuid-Holland |
2 962 |
Riagg Dordrecht e.o. |
Dordrecht |
Zuid-Holland |
2 295 |
Riagg Zeeland |
Middelburg |
Zeeland |
2 363 |
Riagg Westelijk Noord-Brabant |
Bergen op Zoom |
Noord-Brabant |
727 |
Riagg Breda |
Breda |
Noord-Brabant |
1 258 |
Riagg Midden-Brabant |
Tilburg |
Noord-Brabant |
1 549 |
Riagg ’s-Hertogenbosch |
’s-Hertogenbosch |
Noord-Brabant |
1 665 |
Riagg Noord-Oost Noord-Brabant |
Oss |
Noord-Brabant |
2 141 |
Stichting GgzE |
Eindhoven |
Noord-Brabant |
2 304 |
Geestelijke Gezondheidszorg |
Helmond |
Noord-Brabant |
1 533 |
Geestelijke Gezondheidszorg |
Venlo |
Limburg |
1 432 |
Riagg Midden Limburg |
Roermond |
Limburg |
1 138 |
Riagg Westelijke Mijnstreek |
Sittard |
Limburg |
1 251 |
Riagg Oostelijk Zuid-Limburg |
Heerlen |
Limburg |
1 672 |
Riagg Maastricht |
Maastricht |
Limburg |
917 |
Gliagg De Poort |
Dordrecht |
Zuid-Holland |
1 239 |
Totaal |
98 097 |
Overzicht D3. Erkenningen en productieafspraken kinder- en jeugdpsychiatrie
Capaciteit kinder- en jeugdpsychiatrie (inclusief de als zodanig toegelaten afdelingen van APZ-en) per 1 januari 1999
Instelling
Plaats
Bedden
Mutatie tov. 1-1-98
Deeltijdplaatsen
Mutatie tov. 1-1-98
St. Universitair Centrum KJP Gr. |
Groningen |
Stichting GGZ Friesland |
Leeuwarden |
’t Ruige Veld |
Rolde |
De Ruyterstee |
Smilde |
KJP Oost-Nederland |
Ede |
Leo Kannerhuis |
Oosterbeek |
Veldwijk |
Ermelo |
Zon en Schild |
Amersfoort |
Veldheim |
Zeist |
Paedologisch Instituut |
Duivendrecht |
Triversum |
Alkmaar |
De Argonaut |
Amsterdam |
Stichting De Jutter |
Den Haag |
De Grote Rivieren |
Dordrecht |
Curium |
Oegstgeest |
RMPI |
Rotterdam |
Stichting Emergis |
Kloetinge |
GGZ ’s-Hertogenbosch |
Vught |
De Mark |
Breda |
De Viersprong |
Halsteren |
Welterhof |
Heerlen |
Zorgcircuits (De Drie Vennen) |
Venlo |
24 36 48 80 137 77
45 56 92 80 29 73 12 73 97 16 55 36 40 30 32
4 |
|
6 |
|
2 |
58 |
15 |
12 |
6 |
|
12 |
|
8 |
|
30 |
|
40 |
|
29 |
32 |
12 |
|
12 |
|
24 |
|
5 |
60 |
6 |
|
14 |
|
36 |
|
30 |
|
2 |
18 |
12 12
-16 32
2
44
Totaal
1 168
53
420
Toelichting
– De capaciteit van het Paedologisch Instituut te Duivendrecht bevat 40 bedden op de afdeling voor klinisch-psychiatrische gezinsbehandeling.
– De capaciteit van RMPI te Rotterdam bevat 14 bedden op de afdeling voor klinisch-psychiatrische gezinsbehandeling.
Erkenningen en productieafspraken kinder- en jeugdpsychiatrie
1994 |
1995 |
1996 |
1997 |
1998 |
|
erkende bedden |
922 |
970 |
1 008 |
994 |
1 001 |
deeltijdbehandelings- |
|||||
plaatsen |
184 |
238 |
283 |
314 |
363 |
bezettingsgraad erkende |
|||||
bedden (%) |
97 |
||||
bezettingsgraad |
|||||
deeltijdbehandelingspl. |
|||||
(%) |
87 |
||||
Verpleegdagen |
|||||
Kinder/jeugd (grp. < 8 |
|||||
jaar) |
301 526 |
341 049 |
355 376 |
350 087 |
351 032 |
Kinder/jeugd (grp. > 8 |
|||||
jaar) |
31 685 |
9 559 |
9 559 |
9 855 |
6 570 |
waarvan op een erkende |
|||||
ZIZ-afdeling |
4 099 |
4 223 |
4 318 |
4 380 |
4 380 |
Eerste opnamen kinderen |
|||||
en jeugd |
863 |
1 067 |
1 133 |
1 287 |
1 354 |
Deeltijdbehandelingen |
|||||
Jeugd (van 4–6 uur) |
21 400 |
28 745 |
36 882 |
- |
- |
Jeugd (van 6–8 uur) |
33 079 |
41 355 |
47 171 |
77 140 |
98 181 |
2
1994
1995
1996
1997
1998
Poliklinische verrichtingen kinderen en jeugd
intake psychiatrisch onderzoek gezinsonderzoek psychodiagnostisch onderzoek/ poliklinische nabehandeling orthodidactisch onderzoek observatie thuis c.q. schoolsituatie individuele psychotherapie groepstherapie gezinstherapie ouderbegeleiding nieuwe inschrijving intakecontact orthodidactisch/ psychodiagnostisch onderzoek psychotherapiecontact groepscontact psychotherapie behandeling/ begeleidingscontact groepscontact behandeling/begeleiding
Totaal polikliniek kinderen/jeugd
5 518 |
6 424 |
||
3 732 |
5 300 |
||
3 369 |
4 665 |
||
3 448 |
3 457 |
||
1 161 |
1 450 |
||
4 700 |
5 807 |
||
33 836 |
39 218 |
||
1 131 |
1 645 |
||
8 305 |
9 336 |
||
19 986 |
28 142 |
||
11 129 |
11 487 |
||
47 038 |
38 168 |
||
7 806 |
7 595 |
||
48 293 |
46 714 |
||
21 724 |
12 077 |
||
56 900 |
43 305 |
31 937 |
|
5 895 |
9 564 |
||
85 186 |
105 444 |
198 785 |
168 910 |
10 559 32 032
7 997 37 922
7 411
7 406
135 264
Productieafspraken Riagg’en leeftijd 0–22 jaar
crisiscontact intakecontact begeleidingscontact behandelingscontact psychotherapiecontact
«extra» groepscontact
productieafspraken Riagg’en leeftijd 0–17 jaar
crisiscontact binnen kantooruren intakecontact buiten kantooruren nieuwe inschrijving intakecontact orthodidactisch/ psychodiagnostisch onderzoek psychotherapiecontact groepscontact psychotherapie behandeling/ begeleidingscontact groepscontact behandeling/begeleiding contact buiten de Riagg
1 905 |
1 898 |
105 880 |
110 913 |
100 103 |
102 456 |
158 729 |
162 311 |
43 014 |
43 332 |
36 886 |
36 656 |
4 617
5 098
5 082
1 642 |
1 634 |
1 499 |
42 814 |
37 946 |
35 659 |
95 421 |
94 084 |
86 122 |
14 314 |
14 605 |
14 339 |
41 652 |
35 740 |
31 028 |
6 914 |
11 655 |
9 199 |
204 783 |
187 308 |
163 246 |
42 522 |
60 935 |
62 677 |
58 354 |
50 533 |
47 083 |
Bron: COTG
Overzicht D4. Kengetallen omtrent gebruik Kinder- en jeugdpsychiatrische klinieken
Gebruik van voorzieningen naar leeftijdsklasse en sekse (in 1997)
Leeftijdsverdeling Aantal jeugdigen %
Jonger dan10jaar 124 19,9
10–14jaar 271 43,6
15–18jaar 220 35,4
19 jaarenouder 7 1,1
Totaal 622 100
De gemiddelde leeftijd is 13 jaar.
Sekse Aantal jeugdigen %
Jongens 374 60,1
Meisjes 248 39,9
Totaal 622 100
Gemiddelde verblijfsduur voor aanwezigen en ontslagen bewoners
Gemiddelde verblijfsduur: 2jaar Gemiddelde verblijfsduur ontslagen bewoners 9,4 maand
Bron: PiGGz 1997: de cijfers hebben betrekking op de instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie (KJP), afdelingen van Algemeen Psychiatrische Ziekenhuizen vallen hierbuiten.
RIAGG’en
Leeftijdsverdeling Aantal jeugdigen %
0–5jaar 2928 6
6–12jaar 8023 17
13–17jaar 6145 13
18–21jaar 4202 9
22 jaarenouder 24608 54
Totaal 45906 100
Behandelduur Aantal jeugdigen %
een dag 11095 25
<1maand 3433 8
1–3maanden 5998 14
3–6maanden 6433 15
6 maanden tot1jaar 7706 18
1–2jaar 5897 14
2–3jaar 1789 4
3 jaaroflanger 1308 3
Totaal 43659 100
Bron: Registratie 1996 GGZ-Nederland
Toelichting
– De gegevens over 1997 zijn nog niet leverbaar. Hierbij worden de gegevens over 1996 weergegeven.
Overzichten E. Voorzieningen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen
Financieel overzicht LVG-voorzieningen 1998
Overzicht E1. COTG middelen (x f 1000)
1995
1996
1997
1998
1999
Totaal
218 600
226 700
232 300
262 300
Productieafspraken en overige kengetallen Overzicht E2. Productieafspraken
Capaciteit algemene inrichtingen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen per 1 januari 1999
Naam |
Plaats |
Provincie |
Capaciteit |
Driever’s Dale |
Winschoten |
Groningen |
41 |
Tjallinga Hiem |
Leeuwarden |
Friesland |
50 |
De Reeve |
Kampen |
Overijssel |
101 |
De Eik |
Oldenzaal |
Overijssel |
70 |
Groot Emaus |
Ermelo |
Gelderland |
272 |
Meilust |
Nijkerk |
Gelderland |
56 |
J.P. Heye |
Oosterbeek |
Gelderland |
207 |
De Beele |
Voorst |
Gelderland |
94 |
Van Arkel Instituut |
Soest |
Utrecht |
136 |
OPL |
Maartensdijk |
Utrecht |
101 |
Orthopedag. Inst. Amstelmonde |
Uithoorn |
Noord-Holland |
55 |
Middelveld |
Amsterdam |
Noord-Holland |
47 |
Orthopedag. Inst. Velsen |
Velsen |
Noord-Holland |
109 |
Huize Angela |
Den Haag |
Zuid-Holland |
68 |
Lidwinahuis |
Leiden |
Zuid-Holland |
60 |
Orthopedag. Centrum Maasstad |
Rotterdam |
Zuid-Holland |
50 |
De Veerse Singel |
Middelburg |
Zeeland |
67 |
Huize de La Salle |
Boxtel |
Noord-Brabant |
185 |
Huize de Schorsmolen |
Breda |
Noord-Brabant |
71 |
Het Hooghout |
Best |
Noord-Brabant |
108 |
Gastenhof |
Simpelveld |
Limburg |
188 |
Totaal |
2 136 |
Bron: Concept JOZ 2000
Erkenningen en productie-afspraken LVG-instellingen
1995 |
1996 |
1997 |
1998 |
|
erkende bedden |
2.09 |
2 116 |
2 126 |
2 197 |
waarvan |
||||
regulier |
1 826 |
1 831 |
1 841 |
1 907 |
achtervang |
257 |
254 |
254 |
259 |
achtervang besloten opvang |
10 |
31 |
31 |
31 |
bezettingsgraad |
101.3 |
101 |
99.9 |
n.n.b. |
aantal verpleegdagen |
774 000 |
783 000 |
774 000 |
n.n.b. |
Bron: COTG en NZI |
Lijst van gebruikte afkortingen
AMA Alleenstaande minderjarige asielzoeker
AMK Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
AMvB Algemene Maatregel van Bestuur
AMW Algemeen Maatschappelijk Werk
AO Algemeen Overleg
APZ Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis
ATW Arbeidstijdenwet
Awb Algemene wet bestuursrecht
AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BANS Bestuursakkoord Nieuwe Stijl
BIG Beroepen Individuele Gezondheidszorg
BJZ Bureau Jeugdzorg
BPK Beginseltoestemming tot opneming van een buitenlands pleegkind
BVA/BVK Bureau Vertrouwensarts inzake kindermishandeling
BW Burgerlijk Wetboek
BZK (Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CAO Collectieve Arbeidsovereenkomst
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CIJ Centraal Informatiepunt Jeugdzorg
CKJ Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid in de Jeugdzorg
COJ (interdepartementale) Commissie Jeugdonderzoek
COTG Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg
CPZ Categoraal Psychiatrisch Ziekenhuis
CRIEM Criminaliteit in relatie tot de integratie van etnische minderheden
CVP Cliëntenvertrouwenspersoon
CVS-JC Cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit
FF Families First
FOBA Forensische Observatie en Behandelingsafdeling
GFO Gemeenschappelijk Functioneel Ontwerp
G(G&)GD Gemeentelijke (Geneeskundige en) Gezondheidsdienst
GGZ Geestelijke Gezondheidszorg
GGZn Stichting GGZ Nederland
GOA Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid
GOJ Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid
GVI Instellingen voor (gezins-)voogdij
GZH Gezinshuis
HALT Het Alternatief
HBO Hoger Beroeps Onderwijs
IJHV/JB Inspectie voor jeugdhulpverlening en jeugdbescherming
IJZ (Bureau) Individuele Jeugdzaken
INK Instituut Nederlandse Kwaliteit
IOG Indicatie Overleg Geestelijke Gezondheidszorg
IPO Interprovinciaal Overleg
ISIS Intersectoraal Informatiesysteem
IVBO Individueel voorbereidend beroepsonderwijs
IZG Inspectie voor de Gezondheidszorg
JAT Jeugdzorgadviesteam
JB Jeugdbescherming
JHV Jeugdhulpverlening
JHVA Jeugdhulpverlening Achtervangfunctie
JJI Justitiële jeugdinrichting
JOZ Jaaroverzicht Zorg
KJP Kinder- en Jeugdpsychiatrische kliniek
KJV Kwaliteitsjaarverslag
KWIS (project) Kwaliteitsinformatie- en Sturingssysteem
LBIO Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen
LIG Landelijke Implementatiegroep AMK-vorming
LOM Leer- en Opvoedingsmoeilijkheden
LPJ Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg
LVG Licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen
LVKJR Landelijke Vereniging van Kinder- en Jongeren-rechtswinkels
LWRV Landelijk Werkende Residentiële Voorzieningen voor Jeugdhulpverlening
MFO Multi functionele organisatie
MKD Medisch Kleuterdagverblijf
MKT Medisch Kindertehuis
MLK Moeilijk lerend Kind
NGR Nederlandse Gezinsraad
NIZW Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn
NVGGz Nederlandse Vereniging voor Geestelijke Gezondheidszorg
NVP Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen
NVSPH Nederlandse Vereniging van Sociaal Pedagogische Hulpverleners
OCenW (Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OLPJ (projectgroep) Ontwikkeling Lokaal Preventief Jeugdbeleid
OM Openbaar Ministerie
ONPK Onderzoek naar Normering van Producten en Kostprijzen
OTS Ondertoezichtstelling
OVA Overleg Arbeidsvoorwaarden
PIAM Projecten Instroom Allochtone Medewerkers
PIJ (maatregel van) Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
REC Regionaal Expertise Centrum
RGO Raad voor het Gezondheidsonderzoek
RIAGG Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg
RIBW Regionale Instelling voor Beschermd Wonen
RJHV Registratiesysteem Jeugdhulpverlening
RMC Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (voor voortijdig schoolverlaten)
RSJ Regionaal Samenwerkingsverband Jeugdhulpverlening
RVC Regionale Verwijzingscommissie
RVZ Raad voor de Volksgezondheid en Zorggerelateerde Dienstverlening
SCP Sociaal Cultureel Planbureau
SGJ Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn
SJN Stichting Jeugdinformatie Nederland
SO Speciaal Onderwijs
SOJN Stichting Overleg Jeugdvoorzieningen Nederland
SPD Sociaal Pedagogische Dienst
SRJ Sectoraal Registratiepunt Jeugdhulpverlening
SRJV Stichting Registratie Jeugdvoorzieningen Nederland
SSIJ Stuurgroep Structurering Informatievoorziening Jeugdzorg
Stb Staatsblad
Stcrt Staatscourant
STP Scholings- en trainingsprogramma
SZW (Ministerie) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
T-team Thuisloze jongeren-team
TGV Therapeutische Gezinsverpleging
Trb Tractatenblad
VMBO Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
VIC Very Intensive Care
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VOG Vereniging van Ondernemers in de Gepremieerde en
Gesubsidieerde sector
VSO Voortgezet Speciaal Onderwijs
VT Vertrektraining
VWS (Ministerie) van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Wiw Wet Inschakeling Werkzoekenden
Wjhv Wet op de jeugdhulpverlening
WODC Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum
WvS Wetboek van Strafrecht
WSNS Weer samen naar school
WZV Wet Ziekenhuisvoorzieningen
YAR (project) YouthatRisk
Noten
1 Zoals eerder in deze paragraaf aangegeven wordt informatie geboden over gegevens als de relatie tussen vraagindicatie, aanbod en gebruik van voorzieningen, de regionale herkomst en de wachttijden. Verder kan gedacht worden aan de regionale in- en uitstroom en de duur van de hulpverlening en begeleiding.
2 Van een enkele provincie c.q. grootstedelijke regio is nog geen jaarplan ontvangen.
3 Dit zijn instellingen die betrokken zijn bij de regionale herspreiding die voor de betrokken provincies een financieel knelpunt opleverden. Deze inzet van middelen vormt een onderdeel van de bestuurlijk gemaakte afspraken in december 1995.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.