Memorie van toelichting - Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2000

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 26800 XIV - Vaststelling begroting Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 2000.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2000; Memorie van toelichting  
Document­datum 21-09-1999
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST36532_2
Kenmerk 26800 XIV, nr. 2
Van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1999–2000

26 800 XIV

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2000

Nr. 2

MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

blz.

A.           ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL                                                                                                      2

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)                                                                                        2

Wetsartikel4(agentschap LASER)                                                    2

Wetsartikel 5(agentschap Bureau Heffingen)                                  2

Wetsartikel 6 (agentschap Plantenziektenkundige

Dienst)                                                                                                   2

B.           ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING(SSTAAT)              4

C.           TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL                                     55

  • 1. 
    Uitgavenenverplichtingen                                                              55
  • 2. 
    Ontvangsten                                                                                       57

D.

TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPSBEGROTING(EN)

171

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor het jaar 2000 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2000. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2000.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 4 (agentschapbegroting LASER)

Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap «LASER» voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 5 (agentschapbegroting Bureau Heffingen)

Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap «Bureau Heffingen» voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 6 (agentschapbegroting Plantenziektenkundige Dienst)

Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap «Plantenziektenkundige Dienst» voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 7, 8

Het Landbouw-Egalisatiefonds wordt met ingang van 1-1-2000 opgeheven en het LEF-A wordt geïntegreerd in de begroting van het Ministerie van LNV. De Europese geldstromen in het kader van LEF-B worden onveranderd buiten begrotingsverband geboekt.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, L. J. Brinkhorst

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING INHOUD

 

1.

Hoofdlijnen van beleidsontwikkeling

1.1

Algemeen kader

1.1.1

Op de Drempel

1.1.2

Nieuwe perspectieven

1.1.3

Europese uitdaging

1.1.4

Landelijk gebied als publiek domein

1.1.5

Licence to produce

1.1.6

Vertrouwen in voedselveiligheid

1.1.7

Natuur voor mensen

1.2

Financieel kader

2.

Het landelijk gebied

2.1

Reconstructiewet

2.2

Landinrichting

2.3

Relatie stad-land

2.4

Belvedere

2.5

Agrarisch natuur- en landschapsbeheer

2.6

Ontwikkeling en financiering groene functies

2.7

Duurzaam waterbeheer

2.8

Recreatie en toerisme

3.

Gezonde land- en tuinbouw

3.1

Economische ontwikkeling agrosector

3.2

Verwerking

3.3

Voortgang herstructurering sectoren

3.3.1

Varkens

3.3.2

Pluimvee

3.3.3

Nertsen

3.3.4

Glastuinbouw

3.4

Biologische landbouw

3.5

Mest- en ammoniakbeleid

3.6

Gewasbeschermingsbeleid

3.7

Dierenwelzijn

3.8

Diergezondheid

3.8.1

Monitoring

3.8.2

Dierziektenbestrijding

3.8.3

Salmonella en Campylobacter

3.8.4

Controle op het gebruik van diergeneesmiddelen

 

en illegale groeibevorderaars

3.8.5

I&R

3.8.6

Het Diergezondheidsfonds

3.9

Klimaat en energie

3.9.1

Klimaatbeleid

3.9.2

Energie

3.10

Pacht

3.11

Emancipatiebeleid

4.

Kwaliteit van de voeding

4.1

Levensmiddelenbeleid

4.2

Diervoederbeleid

4.3

Biotechnologie

4.4

Kwaliteitsborging in de keten

5.

Natuur

5.1

Uitwerking nieuw beleidsplan natuur, bos en

 

landschap

5.2

Beheer groene ruimte

5.3

EHS en Vogel- en Habitatrichtlijn

5.3.1

Ecologische Hoofdstructuur

5.3.2

Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn

5.4

Natte natuur

5.5

Natuurbeleid Waddenzee en Noordzee

5.5.1

Waddenzee

5

5.5.2

Noordzee

36

5 5 5

5.6.

Biodiversiteit

37

6.

Kennis en Innovatie

38

6

6.1

Ontwikkelingen in het kennis- en innovatiebeleid

38

7

6.2

Wageningen Universiteit en Researchcentrum

38

7

6.3

Agrarisch beroepsonderwijs

39

8

6.4

Kennisnetwerken

39

9

6.4.1

Systeeminnovaties en stimuleringskader

39

10

6.4.2

Regionale netwerken

39

 

6.4.3

Ondersteuning en initiatieven

40

12

6.5

Agrologistiek en ICT

40

12

     

12

7.

Internationalisering

41

13

7.1

Agenda 2000

41

13

7.2

Europese structuurfondsen en plattelandskader-

 

14

 

verordening

41

14

7.3

WTO en andere multilaterale overleggen

42

15

7.3.1

WTO

42

15

7.3.2

Multilaterale organisaties

43

 

7.4

Markttoegang

44

17

7.5

Internationaal natuurbeleid

44

17

     

17

8.

Visserij (VISS)

47

18

8.1

Kustvisserij

47

18

8.2

IJsselmeervisserij

47

20

8.3

Zeevisserij

48

20

8.4

Structuurfonds voor maatregelen in de visserij-

 

21

 

sector

49

21

8.5

Binnen- en sportvisserij

49

22

     

24

9.

Bestuurlijke en organisatorische aangelegenhe-

 

24

 

den

51

25

9.1

Organisatorische ontwikkelingen bij LNV

51

25

9.2

Uitvoerende diensten

51

25

9.2.1

RVV

51

25

9.2.2

DLG

52

 

9.2.3

LASER

52

26

9.2.4

Bureau Heffingen

52

26

9.2.5

Doorlichting bijzondere opsporingsdiensten/

 

26

 

inspecties

52

27

9.3

Toezicht op het landbouwonderwijs

53

27

9.4

Millennium- en europroblematiek

53

27

9.5

Zelfstandige bestuursorganen

54

28

9.6

Modernisering PBO

54

28

9.7

Emancipatiebeleid

54

29

     

29

     

29

     

31

     

31

     

33

33 33 34 34 34 35 35 35

MEMORIE VAN TOELICHTING

BIJ BEGROTING LNV 2000

1 HOOFDLIJNEN VAN BELEIDSONTWIKKELING 1.1 Algemeen kader

1.1.1 Op de drempel

De Rijksbegroting leent zich niet goed voor historische beschouwingen. Maar de drempel van een nieuw millennium is wel een goed moment om de ontwikkelingen in het landelijk gebied en in de agrarische sector in een wat ruimer tijdsperspectief te bezien. Honderd jaar geleden was de Nederlandse samenleving, zoals de West-Europese in zijn geheel, nog in belangrijke mate een agrarische samenleving. Meer dan 30% van de Nederlandse beroepsbevolking was werkzaam in de (primaire) agrarische sector, nu is dit nog ongeveer 2,5%. Tegelijkertijd heeft een ingrijpende verschuiving in het grondgebruik plaatsgevonden doordat ons land de afgelopen eeuw een sterke verstedelijking te zien heeft gegeven. Evenals de gehele economie is de primaire sector ingrijpend van karakter en structuur veranderd. Dit geldt voor de techniek van de voedselproductie, maar evenzeer voor de internationalisering van de landbouwmarkten en van het landbouwbeleid.

De Nederlandse land- en tuinbouw is de afgelopen decennia toonaangevend geweest in de technologische ontwikkelingen (veredeling, mechanisering) die de westerse landbouw heeft doorgemaakt en agrarisch Nederland heeft zich een buitengewoon sterke positie op de wereldmarkt verworven. De bijdrage van de agrosector aan de nationale economie is indrukwekkend en de sector was en is bepalend voor de inrichting van het landelijk gebied. Maar in deze kracht schuilen ook zwakheden, die juist deze jaren scherper aan het daglicht treden. Door de groei van de productie is de druk op het milieu in een aantal opzichten te groot geworden. De gevoeligheid voor ziekten maakt verschillende sectoren kwetsbaar. Bovendien heeft het welzijn van dieren soms te veel te lijden onder de drang naar een zo hoog mogelijke productiviteit. Het landbouwbedrijfsleven, het agro-kenniscomplex, én de overheid hebben sinds de Tweede Wereldoorlog met succes een strategie van productieverhoging en standaardisering van de kwaliteit van het eindproduct gevolgd. In toenemende mate stelt de consument en burger nu echter ook eisen aan de wijze waarop het voedsel wordt geproduceerd. De beschikbaarheid van voldoende en betaalbaar voedsel is in de westerse wereld een vanzelfsprekendheid geworden. De waardering van de samenleving voor de primaire sector krijgt daardoor een nieuwe grondslag.

1.1.2 Nieuwe perspectieven

De omslag die de land- en tuinbouw in een aantal opzichten maakt, opent ook perspectieven voor het aanboren van nieuwe marktsegmenten en nevenactiviteiten. De sterke groei van de biologische landbouw is misschien wel het meest sprekende voorbeeld hiervan. Maar ook milieucoöperaties en de «verbreding» door de primaire sector met agro-toerisme, streekeigen productie, e.d. bieden nieuwe mogelijkheden voor het genereren van inkomen. Hiervan wordt door een substantiële en groeiende groep boeren gebruik gemaakt. De overheid ziet voor zichzelf een taak in het ondersteunen en bevorderen van dergelijke vormen van modern agro-ondernemerschap. De vorige minister had een scherp oog voor het belang van deze ontwikkelingen. Hij sprak in dit verband van de vitaliteit van het platteland die vergroot moet worden. Vroeg in het komende begrotingsjaar zal een geactualiseerd plan van aanpak voor de biologische landbouw worden uitgebracht, waar betekenisvolle impulsen voor verdere versterking van de biologische landbouw in ons land vanuit zullen gaan.

Meer aandacht voor het milieu, meer respect voor het welzijn van dieren en voldoende aandacht voor de eisen die de consument stelt aan de voedselveiligheid, vormen belangrijke ijkpunten voor de landbouw en daarmee voor het landbouwbeleid voor de komende jaren. De stad kijkt immers met steeds meer belangstelling over de schouder van de boer mee, over de akker, naar de kwaliteit van het landschap, en in de stal, naar de gezondheid en het welbevinden van de veestapel. Efficiëntie en duurzaamheid moeten daarom hand in hand gaan. De Nederlandse landbouw produceert ook in de toekomst in belangrijke mate voor de Europese en wereldmarkt, maar hij zal dit moeten doen op een wijze waarbij zuinig wordt omgegaan met water, nutriënten en energie. De exportmarkten zijn vooral kwetsbaar wanneer bij de consument twijfel ontstaat over de veiligheid van het voedsel, zoals recente internationale crises rond BSE en dioxine hebben onderstreept. De komende jaren zal deze kwetsbaarheid dienen te worden verminderd, niet alleen door het versterken van transparante en betrouwbare voedselketens maar ook door het aanscherpen van normen en de handhaving daarvan. Daarnaast is voor de nabije toekomst essentieel dat de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw plaatsvindt in goede harmonie met de andere functies van het landelijk gebied, zoals de zorg voor stilte en biodiversiteit en het behoud van waardevolle landschappen. De regering ziet het als een gezamenlijk streven van sector én overheid dat op korte termijn in deze zin flinke vorderingen worden gemaakt, zodat de Nederlandse agrarische sector over een aantal jaren beter toegerust zal zijn om de Nederlandse burger en de consumenten in met name de hogere marktsegmenten optimaal te kunnen bedienen.

1.1.3 Europese uitdaging

Deze ontwikkelingen worden ook in belangrijke mate internationaal gestuurd. Dit is deels inherent aan de internationalisering van de markten van voedingsmiddelen en grondstoffen als veevoeder en veevoedergrondstoffen. Daardoor neemt ook het belang toe van de afspraken die in WTO-verband worden gemaakt over enerzijds het wegnemen van handelsbelemmeringen en anderzijds het tegemoet komen aan zogeheten «consumer concerns». Met de afspraken die in de Europese Unie zijn gemaakt in het kader van het zogeheten Agenda 2000-pakket, zal een verdere verschuiving plaatsvinden van steun via de prijzen naar directe steun aan de producent. De belangrijkste reden hiervoor is dat ook na de «MacSharry-hervorming» van begin jaren negentig, de Europese landbouwprijzen zich nog altijd boven het wereldmarktniveau bevinden. Dit betekent dat voor de afzet op de wereldmarkt van met name granen, zuivel- en rundvleesproducten nog altijd exportsubsidies moeten worden ingezet. Met het oog op de aanstaande nieuwe WTO-onderhandelingen over onder andere verdere liberalisering van landbouwmarkten, de zogenoemde millenniumronde, waren verdergaande hervormingen daarom gewenst.

Hier komt nog als belangrijk argument bij dat grote verschillen in het prijsniveau van landbouwproducten tussen de EU en de landen in Midden- en Oost-Europa een belangrijke hindernis kunnen vormen voor de toetreding van landen uit deze regio tot de Unie. Verlaging van het prijspeil in de Unie heeft daardoor een politieke betekenis die verder reikt dan het functioneren van de landbouwmarkten op zich. Voor de agrarische sector is voorts van belang dat Agenda 2000 behalve hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ook verplichtingen behelst ten aanzien van het milieu. Wanneer boeren niet aan bepaalde milieu-voorwaarden voldoen, heeft dit negatieve consequenties voor de inkomenstoeslagen die zij ontvangen («cross compliance»).

1.1.4 Landelijk gebied als publiek domein

De landbouw staat zo aan het begin van de nieuwe eeuw voor belangrijke uitdagingen. De hernieuwde kennismaking tussen stad en land lijkt in sommige opzichten onwennig; het is alsof boer en stedeling enige tijd in verschillende werelden hebben geleefd, waardoor zij van elkaar vervreemd zijn geraakt. Doordat stad en land nu weer meer oog voor elkaar krijgen, is de «groene ruimte» niet meer alleen het domein van de boeren. Het is meer dan ooit publiek domein. Het platteland is ontsloten door de stedelijke cultuur en via media, mobiliteit en scholing en door de stedelijke bevolking, die rust en ruimte zoekt op het land. De toegenomen betrokkenheid van de stad bij het land stelt, zoals gezegd, nieuwe eisen aan de manier waarop landbouw wordt bedreven. Maar ook aan het behoud en de versterking van de natuur om haar ecologische functie en om haar maatschappelijke betekenis. De verschillende, elkaar schijnbaar soms beconcurrerende belangen kunnen in een dichtbevolkt land als Nederland alleen maar tot hun recht komen wanneer er wordt gestreefd naar een synthese van functies.

Inmiddels zijn zowel overheid als bedrijfsleven doordrongen van de veranderde maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van de beleidsterreinen van het ministerie van LNV. Waar overheid en bedrijfsleven in het verleden op zowel korte als lange termijn veelal eendrachtig dezelfde doelen nastreefden, lijkt er nu, althans op de korte termijn, soms sprake van uiteenlopende belangen. Dit vereist helderheid over de rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven en een nieuwe invulling van de wederzijdse verantwoordelijkheden. Per beleidsthema zal de uitwerking hiervan kunnen verschillen. In het oog springende vraagstukken, waarvoor in de onmiddellijke toekomst uit het oogpunt van sturing nieuwe wegen moeten worden verkend, zijn de toekomst van de dierlijke sectoren, het beleid ten aanzien van biotechnologie en de verbreding van het natuurbeleid.

1.1.5 Licence to produce

De intensieve veehouderij is tegen harde grenzen opgelopen. Op indringende wijze is duidelijk geworden dat de productiewijzen van de sector te wensen overlaten als het gaat om duurzaamheid, voedselveiligheid en dierenwelzijn. Bovendien ontwikkelen de maatschappelijke wensen zich snel. De sector heeft moeite in hetzelfde tempo op deze wensen in te spelen. Voor de overheid geldt als uitgangspunt dat de sector zich alleen maar blijvend een «licence to produce» kan verwerven indien de productiewijzen worden aangepast aan de veranderende maatschappelijke behoeften. In dit proces geeft de overheid richting, stelt criteria en formuleert verantwoordelijkheden. Daarbij hoort het toewijzen van middelen en bevoegdheden en het in balans brengen van rechten en plichten. Met dit laatste wordt ook bedoeld dat een sector, waarvan de productiewijze vergaande gevolgen voor de samenleving heeft, zich bewust is van zijn morele en maatschappelijke plicht om aan de zorgen van de consumenten tegemoet te komen. Alleen bij een dergelijke grondhouding kan de sector van de overheid steun en stimulansen verwachten.

De afgelopen 15 jaar is door de achtereenvolgende kabinetten beleid ontwikkeld en zijn afspraken met de sector gemaakt om de groei van de veestapel tot staan te brengen en de omvang van de mestproductie in overeenstemming te brengen met de draagkracht van het milieu. Telkens moet echter worden vastgesteld dat het mestprobleem een buitengewoon slecht beheersbaar probleem is, waar de overheid feitelijk weinig grip op lijkt te hebben. Waar van de overheid terecht wordt verwacht dat deze haar verantwoordelijkheid neemt en zorg draagt voor collectieve waarden als een schoon milieu, worden de mogelijkheden hiervoor voelbaar begrensd door de bereidheid tot medewerking hieraan van de sector. De plicht van de overheid op te komen voor het collectieve belang – een plicht die in het geval van het mestbeleid ook in heldere, Europees-rechtelijk bepaalde normen is vastgelegd – staat bovendien op gespannen voet met de individuele rechten van ondernemers om op basis van hun in het verleden opgebouwde bedrijfsomvang te produceren. Het «mest-dossier» legt daarmee het vraagstuk van de mogelijkheden van, en grenzen aan overheidssturing scherp op tafel.

Voor het kabinet geldt als uitgangspunt dat de nationaal en Europees democratisch vastgelegde grenzen die aan de mestproductie zijn gesteld en die met name zijn benoemd in de EU-Nitraatrichtlijn en de Integrale notitie mest en ammoniak, kaderstellend zijn.

1.1.6 Vertrouwen in voedselveiligheid

De markt verplicht de voedselproducent tot het leveren van uiterste inspanningen om het vertrouwen van de consument te behouden, dan wel te vergroten. Dit betekent enerzijds dat gangbare productiemethoden kritisch beoordeeld moeten blijven worden en anderzijds dat de ontwikkeling van nieuwe technieken en de introductie van nieuwe levensmiddelen zal moeten aansluiten bij de acceptatie door de consument. De moderne biotechnologie is hiervan een voorbeeld. In sommige EU-lidstaten weren grote supermarktketens voedingsmiddelen die met behulp van gentechnologie zijn vervaardigd, van hun schappen. Het is aan de politiek om dergelijke signalen serieus te nemen. Voor wat betreft de toelating van dergelijke voedingsmiddelen gebeurt dit door de EU-richtlijn terzake in die zin te verbeteren dat de toelatingsprocedures verder aan zorgvuldigheid winnen en voorts wordt de keuzevrijheid van de consument gewaarborgd doordat de overheid de (wettelijke) voorwaarden schept voor een herkenbare voedselketen zonder gentechniek.

Aangezien het hier om een politiek gevoelige en maatschappelijk omstreden technologie gaat, kan het belang van een goede dialoog met de samenleving over de kansen en bedreigingen van genetische modificatie moeilijk overschat worden. De overheid investeert daarom veel in het accommoderen en stimuleren van de maatschappelijke betrokkenheid. Belangrijk oogmerk van deze activiteiten is wat de regering betreft het stimuleren van maatschappelijk gewenste innovaties die door de ontwikkeling en toepassing van moderne biotechnologie mogelijk kunnen worden gemaakt. Met inachtneming van de noodzakelijke voorwaarden ten aanzien van voedsel- en milieuveiligheid, biodiversiteit en keuzevrijheid, zullen de kansen die de biotechnologie biedt dan beter benut kunnen worden.

1.1.7 Natuur voor mensen

Het jaar 1999 was in zekere zin het jaar van het eerste eeuwfeest van de natuurbescherming in Nederland. Immers, behalve de Plantenziekten-kundige Dienst en het Proefstation voor de Boomkwekerij bestonden ook Staatsbosbeheer en Vogelbescherming 100 jaar. De afgelopen eeuw wordt paradoxaal genoeg gekenmerkt door zowel een sterk gegroeide zorg voor de natuur in ons land als door een dramatische afname van de biodiversiteit en de oppervlakte natuur. Niet alleen is de omvang van de Nederlandse bevolking in deze periode meer dan verdrievoudigd, belangrijker is wellicht nog dat de mens van het jaar 2000 door zijn manier van wonen, werken en verplaatsen een veel groter beslag legt op de ruimte dan zijn (over)grootvader. De natuur van nu, in al haar verscheidenheid, lijdt onder vervuiling, vermesting, verzuring, verdroging, versnippering, vervlakking. De opgave voor de komende jaren is de achteruitgang definitief tot staan te brengen, en meer nog: verliezen weer goed te maken.

Uitbouw van de Ecologische Hoofdstructuur vormt de ruggengraat voor dit tegenoffensief. Maar in een land waarin zo veel en zo sterke claims op de ruimte worden gelegd, is het van levensbelang dat «de natuur» coalities aangaat. In de eerste plaats met de landbouw, als beheerder van meer dan 60% van het Nederlandse grondgebied. Het nieuwe subsidiestelsel voor bos, natuur en landschap, het Programma Beheer (TK, 1996/1997, nr. 1), is sterk op deze behoefte toegesneden. Door de twee regelingen die zijn ontwikkeld moet – behalve een betere koppeling tussen doelen en middelen – vooral ook de natuur buiten de EHS nieuwe impulsen krijgen en moet de rol van particulieren (boeren en andere beheerders) nadrukkelijk worden versterkt.

In de nota LNV-beleidsprogramma 1999–2002 «Kracht en Kwaliteit» (TK, 1998/1999, 26 446, nr. 1) is bevestigd dat realisering van de Ecologische Hoofdstructuur bovenaan de maatschappelijke «natuuragenda» voor de komende jaren blijft staan. Maar in het verlengde daarvan moet, in samenwerking met bestuurlijke en maatschappelijke partners, het natuurbeleid verbreed en geoptimaliseerd worden. Met verbreding wordt bedoeld dat behalve ecologische doelen ook andere maatschappelijke doelen gediend moeten worden, rekening houdend met de veelsoortige wensen die mensen en maatschappelijke actoren ten aanzien van de natuur hebben. Bij optimaliseren moet gedacht worden aan het effectiever en efficiënter maken van het natuurbeleid; de sturingskracht en de doorwerking van het beleid moeten worden vergroot.

Hierbij is het van belang om vast te stellen dat de betekenis van de agrarische sector voor de plattelandseconomie afneemt. Nieuwe functies, zoals andere vormen van bedrijvigheid, toerisme en recreatie en wonen winnen aan belang. In het ruimtelijk beleid zal hiermee rekening moeten worden gehouden. In het landelijk gebied zal zo goed mogelijk sprake moeten zijn van integratie of combinatie van functies: landbouw en natuur, landbouw of natuur en recreatie, natuur en veiligheid van grote rivieren, natuur en woningbouw, landschap en bedrijvigheid, enzovoorts. Dit betekent dat voor de realisering van het natuurbeleid nieuwe partijen een rol gaan spelen: andere overheden, andere organisaties, andere soorten ondernemers. Dit stelt nieuwe eisen aan de wijze waarop sturing door het Rijk plaatsvindt. Waar bestuurlijke en maatschappelijke partners meer verantwoordelijkheid gaan dragen, wordt van de centrale overheid een sterkere regiefunctie en een meer toetsende rol gevraagd. In de nog in 1999 te verschijnen nota over natuur, bos en landschap (NBL21) zal op het sturingsvraagstuk in relatie tot het natuurbeleid nader worden ingegaan.

De integratie van het natuur-, bos- en landschapsbeleid en het biodiversi-teitsbeleid is in dit verband van veel belang. Maar wil het platteland verder aan vitaliteit kunnen winnen, dan zullen ook het landbouw- en plattelandsbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het voorzieningenniveau toegesneden moeten worden op het versterken van de leefbaarheid en de functieverbreding in het landelijk gebied. Dit zal vooral op gebiedsniveau gestalte kunnen krijgen. Het kabinet ziet dit als een belangrijke opgave voor deze regeerperiode.

1.2 Financieel kader

De begroting van de uitgaven voor 2000 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 1999 verhoogd met f 546,4 mln. Deze verhoging kent een aantal oorzaken.

In de eerste plaats zijn extra middelen toegevoegd die voortvloeien uit het Regeerakkoord uit 1998 (TK, 1997/1998, 26 024, nr. 10). Voor de periode 1999 tot en met 2010 gaat het hierbij om een bedrag van f 3 mld, waarvan f 189,5 mln is toegevoegd aan de begroting voor 2000. Deze middelen worden ingezet binnen de in ICES-verband vastgestelde pakketten ruimtedruk/ruimtekwaliteit en reconstructie zandgebieden. Voor het beperken van de ruimtedruk en het verhogen van de ruimtekwaliteit zullen investeringen worden gedaan ten behoeve van de glastuinbouw, de aanleg van natte natuur en de versterking van de kwaliteit van natuur- en landschapsbeheer. Daarnaast komen extra middelen beschikbaar voor de realisering van het Structuurschema Groene Ruimte/Ecologische Hoofdstructuur. Met de middelen voor de reconstructie wil het kabinet de ruimtelijke en milieuproblematiek in de zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland aanpakken.

Conform de afspraken in het regeerakkoord worden extra middelen beschikbaar gesteld voor stimulering van informatie- en communicatie technologie (ICT) in het onderwijs. De besteding zal plaatsvinden zoals in de ICT-beleidsnota, die onlangs naar de Tweede Kamer is gezonden, is aangegeven. Voor de periode 1999–2002 is hiervoor f 18,9 mln beschikbaar.

Het project «Ketennetwerken, Clusters en ICT» (KLICT) is één van de in het regeerakkoord opgenomen ICES-KIS projecten. De doelstelling van het KLICT is het ontwikkelen van het multidisciplinaire kennisgebied Keten- en Netwerkwetenschap en het versterken en verbreden van de Nederlandse kennisinfrastructuur op dit terrein. Voor de periode 1999–2002 is hiervoor f 29 mln beschikbaar.

In het voortgezet onderwijs doet zich een stijging voor van het leerlingenaantal. Deze stijging maakt het noodzakelijk jaarlijks een bedrag van f 29 mln extra uit te trekken.

Het kabinet heeft besloten om gelden beschikbaar te stellen voor investeringen die leiden tot een versterking van de energiestructuur en daardoor een wezenlijke bijdrage leveren aan de reductie van de

CO2-uitstoot en verduurzaming van de energievoorziening. Op grond hiervan zijn aan de LNV-begroting middelen toegevoegd voor projecten in het kader van het CO2-reductieplan. Voor de periode 1999–2004 gaat het hierbij om f 53,3 mln.

Samenhangend met de verzelfstandiging van de proefstations van het praktijkonderzoek in 2000 zal het onroerend goed aan DLO worden overgedragen en zal BTW moeten worden betaald over het door het ministerie van LNV gefinancierde onderzoek.

De waarde van de onroerende zaken in gebruik bij de proefstations van het praktijkonderzoek bedraagt in totaal f 126,5 mln. De hiervoor benodigde middelen zijn aan de LNV-begroting toegevoegd. Met de verzelfstandiging van het Praktijkonderzoek is het ministerie van LNV BTW verschuldigd over de uit te voeren onderzoeken. Teneinde de omvang van het onderzoek in stand te kunnen houden wordt de LNV-begroting hiervoor verhoogd.

De introductie van de euro brengt de komende jaren extra kosten met zich mee. Hiervoor is de LNV-begroting voor de periode 1999–2002 verhoogd met in totaal f 16,8 mln.

In het kader van de begrotingsvoorbereiding heeft het kabinet besloten tot een uitgavenbeperking. De ombuiging die hier voor de LNV-begroting uit voortvloeit bedraagt f 55 mln voor 2000, oplopend tot f 60 mln vanaf 2002. De ombuiging wordt ingevuld door middel van het achterwege laten van compensatie voor gestegen prijzen en een vermindering van het budget voor het Stimuleringskader. Deze vermindering van het budget voor het Stimuleringskader is voor 2000 definitief en zal eventueel voor de jaren 2001 en volgende worden heroverwogen indien de uitkomsten van de evaluatie van het stimuleringskader daar aanleiding toe geven.

Zo spoedig mogelijk worden fiscale maatregelen getroffen ter oplossing van knelpunten die zich voordoen bij bedrijfsverplaatsing, dan wel bij overschakeling naar andere bedrijfsactiviteiten, als gevolg van de noodzakelijke herstructurering in de land- en tuinbouw. Afhankelijk van de postitieve uitkomst van het onderzoek naar de duurzame ondernemersaftrek is een dergelijke aftrek aan de orde. Deze aftrek is met name van belang voor de biologische landbouw.

In het kader van de 2e tranche vergroening van het belastingstelsel zal ondermeer de ecotax worden verhoogd en worden bestrijdingsmiddelen en meststoffen overgeheveld van het verlaagde naar het algemene BTW-tarief. De lasten die daaruit voortvloeien worden teruggesluisd door middel van ondermeer een verhoging van de zelfstandigenaftrek, uitbreiding van de energie- en milieu-investeringsaftrek en mogelijk een duurzame ondernemersaftrek voor bedrijven met een duurzame bedrijfsvoering. Voorts zal het BTW-landbouwforfait worden verlaagd naar 4,8%.

Ter bevordering van de ontwikkeling en instandhouding van natuur wordt de Natuurschoonwet verruimd, waardoor ook landgoederen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit natuurterreinen voor de bestaande fiscale vrijstellingen in aanmerking komen. Voor deze uitbreiding is een bedrag beschikbaar van structureel f 5 mln.

Verder zal er een voorstel worden ingediend om voor CO2-certificaten, waaraan de verplichting tot bosaanleg is gekoppeld, een vrijstelling van ecotax in te voeren. Voor deze maatregel is een bedrag gereserveerd van structureel 20 mln.

2 HET LANDELIJK GEBIED

2.1 Reconstructiewet

Het wetsvoorstel Reconstructiewet concentratiegebieden (26 356) beoogt door middel van wijzigingen in de ruimtelijke inrichting van de concentratiegebieden bij te dragen aan onderling samenhangende oplossingen voor de cumulatie van problemen op terreinen als natuur, landschap, milieu, water, recreatie en veterinaire kwetsbaarheid in deze gebieden.

De reconstructie moet onder meer leiden tot een verbetering van de landschappelijke en recreatieve aantrekkelijkheid van de concentratiegebieden, tot vermindering van de veterinaire kwetsbaarheid door het creëren van ruimtelijke scheidingen (varkensvrije zones) tussen varkenshouderijconcentraties, tot vermindering van de milieudruk op bos en natuur door de intensieve veehouderij door deze op een grotere afstand van de meest gevoelige natuurgebieden te lokaliseren, tot een versnelling van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur en tot verbetering van de waterhuishouding.

Het wetsvoorstel kent aan de provinciebesturen een centrale regisserende rol toe. Binnen zekere door het Rijk gegeven uitgangspunten zullen zij worden belast met de opstelling van reconstructieplannen, waarin wordt beschreven op welke wijze de te reconstrueren gebieden zouden moeten worden heringericht. Het wetsvoorstel voorziet in een eenduidige, snel te doorlopen en flexibele planvormingsprocedure, alsmede in Rijks-instrumenten om eenmaal vastgestelde reconstructieplannen met voortvarendheid te kunnen realiseren. Planvorming en uitvoering, waarbij provincies het voortouw hebben, geschieden in nauwe samenwerking met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties.

Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van de Reconstructiewet in de loop van het jaar 2000. In 2000 zijn middelen beschikbaar voor de met de reconstructie beoogde kwaliteitsimpuls. In het kader van het zogenoemde interimbeleid reconstructie wordt op basis van bestaande instrumenten een aantal projecten opgestart die aan de doeleinden van de voorgestelde reconstructie voldoen. Tevens wordt in een aantal pilot-projecten ervaring opgedaan met de opstelling van reconstructieplannen. De voortvarendheid waarmee de provincies de voorbereiding van de reconstructie hebben opgepakt, bevestigt het draagvlak dat voor de voorgestelde reconstructie bestaat.

Ten behoeve van de uitvoering van de reconstructie wordt gezamenlijk met VROM een subsidiestelsel ontwikkeld. In deze subsidieregeling worden overigens niet alleen alle specifiek voor de reconstructie beschikbare middelen samengebracht, maar zullen ook bestaande faciliteiten voor het gebiedsgericht beleid buiten de reconstructiegebieden worden geïntegreerd, zoals het Besluit waardevolle cultuurlandschappen, de Regeling Gebiedsgerichte bestrijding verdroging (GeBeVe) en de Bijdrageregeling gebiedsgericht milieubeleid (BGM).

2.2 Landinrichting

Bij een gebiedsgerichte aanpak hoort een passend uitvoeringsinstrumentarium. De herijking van het landinrichtingsinstrumentarium zal hierop in het bijzonder zijn gericht. De nadruk ligt daarbij op een integrale afweging bij de voorbereiding van de uitvoering en een zo eenvoudig mogelijke uitvoering zelf. Gestreefd wordt naar een pakket van instrumenten, dat al naar gelang de specifieke behoefte kan worden ingezet. Daarbij is flexibiliteit en maatwerk per regio nodig om de specifieke kwaliteiten en kenmerken van de regio te respecteren.

Met de provincies zijn afspraken gemaakt om de komende jaren ook in financiële zin de gewenste flexibiliteit te krijgen. Enerzijds door met ingang van 1999 alleen nog kortlopende verplichtingen aan te gaan, anderzijds door bestaande verplichtingen versneld af te bouwen. Met het aangaan van kortlopende verplichtingen worden alleen verplichtingen aangegaan voor de delen van landinrichtingsplannen die in ongeveer 4 jaar uitgevoerd kunnen zijn. Het versneld afbouwen van de bestaande verplichtingen gebeurt door sanering van in totaal f 300 mln. In de periode tot 2010 zal in totaal f 400 mln, vanuit bestaande rijksmiddelen, voor nieuwe beleidsdoelen in landinrichting worden ingezet. In de loop van 2000 zal de gewijzigde Landinrichtingswet aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

2.3 Relatie stad-land

Samen met VROM, BZK en VWS werkt LNV aan het thema «Groen in en om de stad». Hiermee wordt beoogd de grote steden een groene impuls te geven; een samenhangende groenstructuur van hartje stad tot in het buitengebied. Met de grote steden in de G25 worden dit jaar contracten afgesloten in het kader van het grote-steden-beleid. Hierin zullen ook de afspraken over het groen worden opgenomen.

Groen in en om de stad (GIOS) bestaat uit drie onderdelen. Het eerste betreft «groen om de stad». Dit is groen in de direct met de stad samenhangende zone en dit wordt onder andere gefinancierd uit LNV-gelden voor landinrichting. Er wordt naar gestreefd om ongeveer f 200 mln voor de periode 1999 t/m 2002 in te zetten voor groen in de nabijheid van steden. Uit de Groene Hart Impuls komt in deze periode f 20 mln beschikbaar voor projecten die dit gebied kwalitatief verbeteren en beter bereikbaar en toegankelijk maken. In het bestuurlijk platform Groene Hart worden de door andere overheden ingediende projectvoorstellen beoordeeld.

Het tweede onderdeel van GIOS is «groen in de woonomgeving». Dat is het kleinschalig groen, direct bij de woning en dit wordt medegefinancierd uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) van VROM. Het derde onderdeel is het «grootschalig groen in de stad». Dan gaat het om stadsparken en robuuste verbindingen met «buitengroen». Hiervoor wordt door de regering f 100 mln besteed in de periode 2000–2004, inclusief de LNV-bijdrage van f 50 mln. Vanuit BZK en VWS wordt daarnaast flankerend beleid gevoerd.

2.4 Belvedere

De nota Cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting, Belvedere (TK, 1998/ 1999, 26 663, nr. 1–2), geeft de visie van het kabinet weer op de wijze waarop met cultuurhistorische kwaliteiten bij de toekomstige inrichting van Nederland kan worden omgegaan. De nota vormt een bouwsteen voor de nog te verschijnen Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en het Beleidsplan Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw (NBL21). Nederland staat voor grote ruimtelijke veranderingen. Veranderingen die noodzakelijk en gewenst zijn: woningbouw, natuurontwikkeling, aanleg van infrastructuur etc. Tegelijkertijd staat de culturele identiteit van de leefomgeving in de belangstelling. Er is vooral zorg over de vervlakking van de diversiteit en kwaliteit van het landelijk gebied. Cultuurhistorie en ruimtelijke planning kunnen beter en creatiever op elkaar aansluiten. Er ligt een gezamenlijke opgave voor overheden en particuliere organisaties. Het rijk wil door middel van een samenhangend en consistent beleid de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Bij het opstellen van visies in het kader van de rurale ontwikkelingsplannen en de bestuurlijke akkoorden nieuwe stijl (BANS) zal rekening gehouden worden met deze opvatting. In het kader van het Programma Beheer worden beheerspakketten voor cultuurhistorische landschapselementen opgenomen. Bezien zal worden of Belvedere-gebieden onder de werkingssfeer van de subsidieregeling Agrarisch natuur- en landschapsbeheer kunnen worden gebracht. In het gebiedsgericht beleid conform de waardevolle cultuurlandschappen is het cultuurhistorisch erfgoed reeds opgenomen. Belvedere leidt tot een versterkte aandacht hiervoor. Met het verschijnen van Belvedere is een impuls gegeven aan het Rijksproject de Nieuwe Hollandse Waterlinie. LNV zal hiervoor voor gedurende twee jaar een projectleider financieren. In de gebiedsgerichte aanpak in het kader van de kwaliteitsimpuls zandgebieden Zuid en Oost-Nederland zal het Belvedere-beleid worden geïntegreerd.

2.5 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer

In 2000 zal het beleid om agrarisch natuurbeheer te versterken en duurzaam te maken worden voortgezet. Er wordt naar gestreefd dat per 1 januari 2000 in het kader van Programma Beheer regelingen ten behoeve van het natuurbeheer van kracht worden, die agrariërs de gelegenheid geven om naast het beheer van natuur buiten de ecologische hoofdstructuur ook natuur binnen de ecologische hoofdstructuur te beheren. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om subsidierelaties aan te gaan die een langere looptijd hebben dan de gebruikelijke RBON-contracten. De rol van natuurverenigingen en milieucoöperaties bij het agrarisch natuurbeheer is belangrijk. De organisaties vervullen enerzijds een voortrekkersrol en anderzijds een ondersteunende rol voor agrariërs bij het beheer van natuur. In 2000 wordt daarom de mogelijkheid geboden om de werkzaamheden van de milieucoöperaties en de natuurverenigingen gedurende een opbouwperiode te versterken en te stimuleren door middel van een financiële bijdrage. In het Programma Beheer worden hun activiteiten ondersteund.

Gekoppeld aan de evaluatie van het Bestuurlijk Experiment Milieucoöperaties werkt LNV een visie uit op milieucoöperaties. Daarmee is het bestuurlijk experiment afgerond en krijgen milieucoöperaties een reguliere rol in de uitvoering van het beleid voor het landelijk gebied.

2.6 Ontwikkeling en financiering groene functies

Met publieke en private partners worden afspraken gemaakt over de ontwikkeling en financiering van groene functies. Uitgangspunt daarbij is dat «rood» en «groen» bij functiewijzigingen in balans moeten zijn dan wel komen, zowel op lokaal als op nationaal niveau.

Publiek Private Samenwerking is één van de instrumenten om enerzijds de gestelde doelen beter en/of sneller te realiseren. Anderzijds wordt hiermee gestimuleerd dat partijen die economisch profijt hebben van het groen ook (financieel) bijdragen aan de duurzame instandhouding.

In aansluiting op het door het ministerie van Financiën ingestelde PPS-Kenniscentrum zal LNV in 1999 een «groen» PPS-bureau voor het landelijk gebied vestigen bij DLG, met als doel het fungeren als aanspreekpunt voor externen en het ondersteunen en adviseren van LNV en andere overheden. Tevens zal PPS aan de hand van concrete voorbeeldprojecten getoond kunnen worden.

Eind 1997 heeft de Stichting Nationaal Groenfonds, bij wijze van experiment, het Revolving Fund geïntroduceerd met als doel om in aanvulling op het regulier instrumentarium, nieuwe investeringen (mede) te financieren met «goedkoop» geld. Voor aankoop en inrichting van bos-, natuur- en recreatieprojecten, die passen in de beleidsdoelstellingen van de rijksoverheid kan voor een vooraf af te spreken periode, van bijvoorbeeld 10 jaar, een laagrentende lening van 1 à 2 % worden verkregen.

In 1997 en 1998 is door LNV, uit de exploitatiesaldi van het Groenfonds, in totaal f 1,5 mln in het Revolving Fund gestort. Hiermee is, aanvullend op de reguliere middelen, 189 ha direct beschikbaar gekomen voor natuurontwikkeling. Ook konden als gevolg hiervan gehele natuurontwikkelingsgebieden worden gerealiseerd. De ervaringen met het experiment zijn dermate positief dat de inzet via het Revolving Fund zal worden voortgezet.

De regering heeft, ter compensatie van de grondprijsstijging over de periode 1994–1996 naar het prijsniveau van 1996 extra middelen beschikbaar gesteld. In 1997 en 1998 heeft de prijsstijging voor SGR/EHS gronden zich voortgezet en wel met ongeveer 20%. Over de omvang van de financiële consequentie voor het SGR-beleid is het CPB om een analyse gevraagd.

2.7 Duurzaam waterbeheer

De beleidsconsequenties van het nieuwe waterbeheer in de Vierde Nota Waterhuishouding (TK, 1998/1999, 26 401, nr. 1) zijn voor de korte en de lange termijn in kaart gebracht. Gericht op een duurzame watersituatie en mede op basis van de perspectieven voor de sectoren in het landelijk gebied worden de instrumenten van LNV tegen het licht gehouden en waar nodig aangepast. Ruimtelijke consequenties worden verwerkt in de Vijfde Nota Ruimtelijk Ordening.

Ook het medio 2000 te verwachten advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw en de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water worden hierin betrokken. Op internationaal niveau zal een bijdrage geleverd worden aan het World Water Forum en de daaraan gekoppelde Ministersconferentie in maart 2000.

2.8 Recreatie en toerisme

Het recreatiebeleid van LNV rust op twee inhoudelijke pijlers, namelijk groen in en om de stad en recreatie en toerisme in het landelijk gebied. In 1999 is met EZ de lijn ingezet van integratie van recreatie en toerisme in breder beleid waar mogelijk en van interventie waar nodig (brief van 19 februari 1999, 26 419, nr. 1). Deze brief informeert de Kamer over de verdere voortgang van het totale traject. In voorjaar 2000 zullen aan de hand van een notitie van EZ en LNV actuele onderwerpen apart de revue passeren. LNV zet de lijn van integratie van recreatie en toerisme in 2000 met kracht door. Daarnaast wordt het eigen instrumentarium voor inrichting (landinrichting) en beheer (programma beheer, aansturing SBB)

in toenemende mate gericht op verbetering van de kwaliteit van de omgeving voor recreatie en toerisme.

Het accent van het beleid voor 2000 ligt op het versterken van de concurrentiekracht van recreatie en toerisme op het Nederlandse platteland. Hierdoor zal de positie van Nederland als vakantieland, ook in de internationale context, worden versterkt. LNV stimuleert het verder ontwikkelen en het vergroten van de onderlinge samenhang van de landelijke netwerken voor varen, fietsen en wandelen, het vergroten van de toegankelijkheid en openstelling van het landschappelijk waardevolle cultuurlandschap en de samenwerking van aanbieders van recreatiemogelijkheden op regionaal niveau (vraaggerichte ketensamenwerking). Ook stimuleert LNV de ontwikkeling van recreatief-toeristische mogelijkheden in samenhang met de voorgenomen natte natuurontwikkeling in onder andere het IJsselmeergebied, het kust- en duingebied en rond de rivieren en de Zuidwestelijke Delta.

3 GEZONDE LAND- EN TUINBOUW

3.1 Economische ontwikkeling agrosector

De totale agrosector draagt ongeveer 10% bij aan de nationale economie. In toenemende mate wordt de productie afgezet in het buitenland, momenteel ongeveer driekwart van de productie. Het saldo op de agrarische handelsbalans bedroeg in 1998 f 36,7 mld. Tegenover een import van agrarische producten van f 47,6 mld stond een export van f 84,3 mld.

De groei van de landbouw is de afgelopen jaren achtergebleven bij de algemene economische groei. Hierbij spelen incidentele factoren als de varkenspest en lage prijzen een rol, maar ook meer structurele factoren zoals productiebeperkende maatregelen uit het oogpunt van markt en milieu. Het CPB verwacht voor 1999 en 2000 een vertraging van de algemene economische groei voor de marktsector, resp. 2,5% en 2,75% toename bruto toegevoegde waarde. De groei van de agrosector zal voor die jaren op een vergelijkbaar niveau liggen van resp 2,5% en 1,5%. De werkgelegenheid in de agrosector vertoont volgens het CPB in de komende jaren een lichte daling van resp. 0,5% en 1,0%. Dit is conform de trend van het afgelopen decennium.

De inkomens in de landbouw lopen zowel in de verschillende sectoren, als ook van jaar tot jaar, sterk uiteen. De glastuinbouw behaalt de laatste jaren bijzonder goede resultaten, terwijl in de intensieve varkenshouderij de resultaten bijzonder slecht zijn. Ook binnen de sectoren bestaan grote verschillen in bedrijfsinkomen.

Van het totale inkomen op land- en tuinbouwbedrijven komt een toenemend deel van buiten het bedrijf, bijvoorbeeld uit arbeid, vermogen en sociale uitkeringen. Het LNV-beleid is gericht op een vitaal platteland. Bedrijven dienen economisch weerbaar te zijn en te voldoen aan de wensen die in de samenleving bestaan. Dit betekent enerzijds stimulering van toekomstmogelijkheden van bedrijven en anderzijds het mogelijk maken van een sociale sanering. Daarvoor is een goed sociaal vangnet onontbeerlijk.

De ombuigingen in het kader van het Regeerakkoord en de begroting van 2000 worden voor een deel ingevuld met de opschorting van het Stimuleringskader. Hierdoor kunnen andere prioritaire beleidsterreinen zoveel mogelijk ontzien worden van bezuinigingen.

3.2 Verwerking

De veranderingen in de vraag vormen een belangrijk element bij de verwerking van agrogrondstoffen. De consument stelt steeds hogere eisen aan de veiligheid en kwaliteit van producten, evenals aan de daaraan gekoppelde diensten. Verzadiging op belangrijke markten maakt het noodzakelijk om in te spelen op de wensen van de individuele consument, waardoor een steeds grotere differentiatie in producten en diensten ontstaat. Het gaat hierbij niet alleen om de Nederlandse consument, maar ook om de consument in de exportmarkten. LNV zal een meer marktgerichte aanpak bij de verwerking en afzet van landbouwproducten bevorderen. De inzet van het exportinstrumentarium en de instrumenten van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken bieden hierbij de nodige ondersteuning.

Het tweede belangrijke element is de vermaatschappelijking van de voedselproductie. Steeds meer moet het agrocluster niet alleen zorgen voor productie, maar moet het ook zijn productiemethode aan de samenleving verantwoorden. Het gaat hierbij om een breed scala aan «consumer concerns» met naast veiligheid ook zaken als dierenwelzijn, milieu, biotechnologie en kwaliteit van de leefomgeving. Dit noopt tot het vinden van wegen om een duurzame voedselproductie door de hele keten heen mogelijk te maken. Er zal een breed scala van instrumenten nodig zijn om de nodige trendbreuken en systeeminnovatie te stimuleren. In overleg met EZ en BZ zal worden bezien hoe dergelijke «consumer concerns» een prominentere plaats kunnen krijgen in internationale handelsverdragen (met name WTO).

Hernieuwbare grondstoffen/agrificatie

Het gebruik van landbouwgrondstoffen buiten het terrein van de voedingsmiddelen wordt bevorderd. Dit dient een dubbel doel. In de eerste plaats kan het bijdragen aan het verminderen van de CO2-uitstoot door het vervangen van grondstoffen op basis van minerale oliën door hernieuwbare grondstoffen. Daarnaast kan het nieuwe kansen bieden voor de landbouw en voor industriële ontwikkeling. In het kader van de DLO-programmafinanciering kan hier ondermeer het onderzoek naar versterking van natuurlijke vezels en naar nieuwe toepassingen van eiwitten en oliën van agrarische oorsprong worden genoemd.

Met het bedrijfsleven is een verkenning uitgevoerd naar mogelijke toepassingen van agro-grondstoffen in lijmen en verven. In het vervolg hierop is eind juli 1999 de Subsidieregeling demonstratieprojecten markten concurrentiekracht opengesteld voor aanvragen die passen binnen het boegbeeld «Gebruik van agrogrondstoffen in lijm en verf» als bedoeld in de Nota Milieu en Economie.

3.3 Voortgang herstructurering sectoren

3.3.1 Varkens

De herstructurering varkenshouderij is een integrale aanpak van de problemen in deze sector betreffende zowel milieu, dierenwelzijn, als diergezondheid. Oogmerk is een duurzame sector die kan rekenen op ruim maatschappelijk draagvlak. Op veterinair en welzijnsvlak is winst geboekt, hoewel de naleving van de nieuwe eisen van het Varkensbesluit nog op een hoger niveau moet worden gebracht. De handhaving zal op dit punt het komende jaar worden aangescherpt.

Als gevolg van enkele rechterlijke uitspraken is er sprake van een juridische patstelling rond de sanering van het mestoverschot in de varkenshouderij. Doelstelling en tijdpad van het mestbeleid dreigen daardoor in gevaar te komen. Deze noodzaak tot aanvullend beleid, zoals reeds aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 28 juni jl. (TK, 1998/1999, 25 448, nr. 34), is nog duidelijker geworden door het recent ontvangen «met redenen omklede advies» van de Europese Commissie, waarin het Nederlandse maatregelenpakket ter implementatie van de Nitraatrichtlijn opnieuw als onvoldoende wordt beoordeeld.

Op 10 september jl. heeft de regering haar beleidsvoornemens inzake een nieuwe integrale benadering van de mestproblematiek bekend gemaakt. De regering kiest daarbij voor een integrale benadering van de problematiek op basis van gegarandeerde mestafzet. Niet langer zullen de in het verleden verworven productierechten bepalend zijn voor de omvang van de veestapel van het bedrijf, maar de mate waarin het bedrijf een duurzame mestafzet heeft geregeld, op eigen land dan wel in de vorm van mestafzetcontracten. De (forfaitaire) normen, die zullen worden gehanteerd voor de bepaling van de aanwendingsmogelijkheden op de eigen grond of op de grond van een andere landbouwer die zich door een afzetcontract verplicht tot de afname van mest, komen overeen met de op grond van de Nitraatrichtlijn voorgeschreven maximale mestgiften. Het stelsel van regulerende mineralenheffingen (Minas) blijft van belang, met name om de feitelijke milieu-verantwoorde aanwending van mineralen te verzekeren. Daartoe zullen de verliesnormen van Minas in 2002 en 2003 zodanig worden aangescherpt, dat verzekerd is dat de dierlijke mestgift niet hoger zal zijn dan de op grond van de Nitraatrichtlijn voorgeschreven mestnormen.

Het systeem van mestafzetcontracten betekent dat ondernemers zullen worden aangesproken op de mate waarin zij duurzaam hun mest af zetten. Ondernemerschap wordt beloond. Generieke krimptaakstellingen per sector zijn dan niet langer nodig. De huidige dierrechten hebben tegen 2005 geen meerwaarde meer naast het systeem van afzetcontracten. Het is niet verstandig de dierrechten al eerder te laten vervallen, onder meer omdat het systeem zich in de praktijk nog moet bewijzen. Daarnaast vormen de bestaande dierrechten in de aanloop naar het nieuw systeem het enige aangrijpingspunt om een toename van het landelijk mestoverschot te voorkomen.

In het komende parlementaire jaar zal een zwaar wetgevingspakket aan de Kamers worden voorgelegd om het nieuwe systeem tijdig ingang te doen vinden. Hiertoe zal een wijziging van de Meststoffenwet plaatsvinden.

Op zo kort mogelijke termijn wordt de tijdelijke wet beperking omvang varkenshouderij bij de Tweede Kamer ingediend. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de motie-Feenstra c.s. (TK, 1998/1999, 25 448, nr. 26). Met deze wet wordt opnieuw een plafond aangebracht in het aantal te houden varkens per bedrijf. De noodzaak tot deze tijdelijk wet vloeit voort uit het feit dat de overheid ten gevolge van rechterlijke uitspraken niet kan beschikken over de in de Wet Herstructurering Varkenshouderij opgenomen instrumenten voor volumebeleid.

Onderwijl zullen de juridische procedures worden voortgezet teneinde volledig klaarheid te krijgen over een aantal belangrijke vragen, waaronder de vraag van de schadeloostellingsplicht.

Samen met het bedrijfsleven wordt gezocht naar een nieuw perspectief, ook in economische zin. Daarvoor moeten de marktontwikkelingen in acht worden genomen. Het perspectief voor Nederlands varkensvlees ligt meer en meer op de markt voor kwalitatief hoogwaardig vlees met garanties voor veiligheid. De hele keten dient zich hierop te richten. Van belang is de kwaliteit en de veiligheid te garanderen middels certificering, traceerbaarheid en etikettering. LNV ondersteunt de ontwikkeling van ketencertifice-ringsystemen die momenteel door het bedrijfsleven in samenwerking met de maatschappelijke organisaties in gang is gezet dan ook van harte. Beschikbare fiscale faciliteiten voor milieu- en welzijnsinvesteringen dragen bij aan het stimuleren van investeringen in de gewenste bedrijfsontwikkeling. Op het sociale vlak zal de steun voor het Sociaal Economisch Plan van het bedrijfsleven gehandhaafd blijven. Dit is van belang voor het mogelijk maken van een weloverwogen beslissing van de individuele varkenshouder over zijn toekomst.

3.3.2 Pluimvee

In de pluimveehouderij is sprake van een groot aantal met elkaar samenhangende problemen die om herstructurering vragen. Om aan de groei van de pluimveestapel een einde te maken is sinds eind 1998 de omvang van de pluimveestapel bevroren. Aankondiging en invoering van het stelsel van pluimveerechten voorziet hierin. Met deze pas-op-de-plaats is voor de pluimveesector ruimte gecreëerd om een herstructureringsplan uit te werken om problemen op het punt van milieu, dierenwelzijn en productveiligheid structureel op te lossen.

Eind oktober 1999 brengt een stuurgroep onder leiding van de heer Alders een herstructureringsplan uit, waarin oplossingen zijn opgenomen voor de volgende problemen:

+ Bijdrage pluimveesector aan het landelijk mestoverschot: De pluimveesector dient de verantwoordelijkheid te nemen voor zijn bijdrage aan het landelijk mestoverschot en daarmee een uitbreiding te voorkomen. In de stuurgroep Alders wordt een systeem uitgewerkt waarin de effectuering van de pluimveerechten afhankelijk is van de vraag of duurzame afzet gegarandeerd is; + Huisvesting van legkippen en ouderdieren: In Europees verband is besloten om de legbatterij op termijn te verbieden en te vervangen door verrijkte kooien en alternatieve systemen. In de stuurgroep wordt nagegaan in hoeverre er mogelijkheden zijn om Nederland een voorloperspositie in te laten nemen gegeven het besluit in EU-verband, waarbij het Besluit huisvesting legkippen het streefbeeld is. Bij deze afweging speelt naast economische consequenties tevens ruimtelijke inpassing een grote rol; + Snelle groei en bezettingsdichtheid van vleeskuikens en kalkoenen: De fysiologie van de vleeskuikens en kalkoenen is niet in staat de effecten van de extreem hoge groeisnelheden op te vangen. Dit leidt tot grote welzijnsproblemen bij de betrokken dieren. Deze problemen dienen te worden opgelost. Daarnaast moet voorkomen worden dat teveel vleeskuikens en kalkoenen per m2 worden gehouden.

Het herstructureringsplan dient tevens aan te sluiten op trajecten waarvoor reeds doelstellingen en oplossingsrichtingen zijn uitgewerkt zoals productveiligheid, diergezondheid en ruimtelijke ordening. In het uiteindelijke voorstel dienen deze trajecten integraal te worden meegenomen.

3.3.3 Nertsen

De Tweede kamer heeft in een motie (TK, 1998/1999, 26 200, XIV, nr. 63) gevraagd een groeistop op het bedrijfsmatig houden van nertsen af te kondigen én maatregelen voor te bereiden die het bedrijfsmatig houden van nertsen stopzetten. Naar aanleiding van deze motie onderzoekt de heer J. van Noord in overleg met de betrokken partijen hoe de nertsen-houderij in Nederland tegen aanvaardbare kosten afgebouwd zou kunnen worden, rekening houdend met internationale aspecten. Naar verwachting wordt de Kamer in september op basis van de rapportage van de heer van Noord nader geïnformeerd. Hierbij zal duidelijk worden hoe de nertsenhouderij in Nederland binnen de financiële kaders op sociaal-economisch verantwoorde wijze kan worden beëindigd.

3.3.4 Glastuinbouw

De glastuinbouw kende de afgelopen jaren een gunstige economische ontwikkeling. Het Nederlandse product wordt positief gewaardeerd op de internationale markt. Deze omstandigheden leiden ertoe dat er grote investeringsbereidheid is in de sector. Ondanks de aanscherping van de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG) bestond in 1999 dan ook een zodanig grote belangstelling voor de regeling, dat het beschikbare budget snel was uitgeput. Naar verwachting kan met het beschikbare budget van f 4 mln voor afbraak dit tweede onderdeel van de regeling geheel 1999 opengesteld blijven. Op basis van een uit te voeren quick scan op de werking van de RSG in 1999 zal worden bezien of de regeling voor 2000 opnieuw aanpassing behoeft.

De voortgang van de RROG-projecten die in 1996 en 1997 in uitvoering zijn gekomen, is goed. In 1999 wordt de voortgang geëvalueerd. Uit de evaluatie zal moeten blijken of het beschikbare budget toereikend is. De verbetering van de infrastructuur met behulp van de infrastructuurregeling komt ook op gang. Het SEP-voorlichtingsproject wordt medio 1999 afgerond. In het eerste halfjaar van 2000 zal de eindevaluatie gereed zijn. De algemene indruk op basis van de grote deelname is dat het project geslaagd is en dat de belangrijkste doelstellingen zullen zijn gerealiseerd.

Op korte termijn wordt een nieuwe regeling, gericht op de duurzame inrichting van nieuwe glastuinbouwgebieden, van kracht. Initiatiefnemers van projectvestigingen die voldoen aan hoge eisen van duurzaamheid op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en landschap kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Voor deze regeling is in deze kabinetsperiode f 45 mln en in de periode 2003–2010 f 205 mln ICES-geld beschikbaar.

3.4 Biologische landbouw

De ontwikkelingen in de biologische landbouw zijn het afgelopen jaar snel gegaan. In maart 1999 is aan het duizendste biologische bedrijf het aansluitingscertificaat overhandigd. De ontwikkelingen in de afzet van biologische producten gaan echter nog sneller. De belangstelling van supermarkten om biologische producten in de schappen te leggen is sterk toegenomen. Inmiddels zijn er signalen dat het huidige aanbod aan biologische producten onvoldoende is om aan de vraag te voldoen. Er zijn in de praktijk veel initiatieven voor de ontwikkeling van de biologische keten, zoals bijvoorbeeld het begin 1999 afgesloten convenant voor opschaling van de biologische varkenshouderij, waarin alle schakels van de keten partij zijn.

Zoals aangekondigd in de nota «Kracht en Kwaliteit» zal het beleid voor de biologische landbouw worden geactualiseerd en op onderdelen geïntensiveerd. In 1999 wordt het Plan van Aanpak biologische landbouw (TK, 1996/1997, 25 127, nr. 1), waarin het beleid voor de biologische landbouw voor de periode 1997 tot en met 2000 is neergelegd, geëvalueerd. Begin 2000 zal de Tweede Kamer een nieuwe beleidsnota aangeboden worden waarin het beleid voor stimulering van biologische landbouw in de komende jaren wordt aangegeven. Zoals is aangegeven tijdens het Algemeen Overleg over stimulering van biologische landbouw wordt de Tweede Kamer op korte termijn geïnformeerd over een aantal punten waarop de Regeling Stimulering Biologische Productiemethode (RSBP) gewijzigd dient te worden. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn de discussie over een maximumbedrag voor subsidie per bedrijf, het voorkomen van oneigenlijk gebruik en de toekenningsprocedure. Volgens het oorspronkelijke Plan van Aanpak zou in 2000 nog f 2,6 mln beschikbaar zijn voor het aangaan van verplichtingen in dit kader. Dit budget is thans verhoogd tot f 10 mln. Indien dit bij verdere uitwerking wenselijk blijkt zal dit budget bij de suppletore begroting in het voorjaar van 2000 worden aangepast.

Het beleid is en blijft gericht op een zelfstandige, markt- en exportgerichte sector. De biologische sector moet in Nederland een sterkere en bredere positie verwerven zodat de consument biologisch als «gewoon» beschouwt en de mogelijkheden voor biologische landbouw in de markt optimaal benut worden. Hiervoor wordt een forse inzet gevraagd van zowel het bedrijfsleven als van de overheid.

De overheidsinzet zal zich de komende jaren met name richten op het faciliteren van de professionalisering van de sector, het stimuleren van de ketensamenwerking, het stimuleren van de verdergaande doorbraak in het gangbare afzetkanaal en het stimuleren van de omschakeling van agrariërs.

3.5 Mest- en ammoniakbeleid

Bij brief van 29 september 1998 is Nederland door de Commissie van de Europese Gemeenschappen formeel in gebreke gesteld ter zake van de uitvoering van richtlijn nr. 91/676/EEG i van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (de Nitraatrichtlijn). De Nitraatrichtlijn heeft ten doel het nitraatgehalte van het grondwater en oppervlaktewater terug te brengen tot ten hoogste 50 mg per liter en de eutrofiëring van de kustwateren en de Noordzee te reduceren. Daartoe schrijft de Nitraatrichtlijn onder meer voor dat vanaf december 1999 per jaar niet meer dan 170 kg stikstof afkomstig van dierlijke mest per hectare landbouwgrond op of in de bodem mag worden gebracht.

De Commissie is van mening dat Nederland de Nitraatrichtlijn op onderdelen niet correct uitvoert. Belangrijkste punt van bezwaar is dat het per 1 januari 1998 ingevoerde Minas niet garandeerd dat de gebruiksnorm van 170 kg stikstof per hectare per jaar niet wordt overschreden.

Om aan de bezwaren tegemoet te komen is een ontwerpbesluit aanhangig gemaakt tot wijziging van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 en van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen. Het ontwerpbesluit is een van de maatregelen die zijn aangekondigd in het antwoord van de Nederlandse regering op de ingebrekestelling van de Commissie. Van de ingebrekestellingsbrief en van het antwoord van de Nederlandse regering zijn afschriften aan de Tweede kamer gezonden bij brief van 29 oktober 1998 (DWL/98102530) en bij brief van 2 december 1998 (TK, 1998/1999, 24 445, nr. 43).

Niettemin heeft de Commissie besloten de inbreukprocedure voort te zetten en is inmiddels een met redenen omkleed advies ontvangen. Als reactie hierop heeft het Kabinet gekozen voor een integrale benadering van de mestproblematiek waarbij de omvang van de veestapel wordt bepaald door de mate van duurzame mestafzet op het bedrijf. Teneinde hieraan invulling te geven zullen in het mestbeleid maximale dierlijke mestgiften naast de huidige systematiek van verliesnormen ingevolge Minas, als een dubbel slot worden geïntroduceerd via een systeem van mestafzetcontracten. Nederland zal daarbij de Europese Commissie overeenkomstig de Nitraatrichtlijn verzoeken een hogere mestgift te mogen toestaan dan de in de richtlijn opgenomen norm (derogatie-mogelijkheid). Een maximale invulling van deze derogatiemogelijkheid betekent in de Nederlandse situatie dat voor grasland een mestgift wordt toegestaan overeenkomend met maximaal 250 kg stikstof per hectale per jaar. Dit in de plaats van de in de richtlijn neergelegde norm van 170 kg stikstof per hectare per jaar in 2003.

Concreet betekent dit dat door middel van een systeem van mestafzet-contracten en de aanscherping van de Minas-verliesnormen voldaan zal worden aan de volgende aanwendingsnorman:

  • • 
    per 1 januari 2002 maximaal 170 kg stikstof/ha/jaar voor bouwland, maximaal 210 kg stikstof/ha/jaar voor voedergewassen en 300 kg stikstof/ha/jaar voor grasland.
  • • 
    per 1 januari 2003 maximaal 170 kg stikstof/ha/jaar voor bouwland en voedergewassen en maximaal 260 kg stikstof/ha/jaar voor grasland.

Minas, dat op 1 januari 1998 is ingevoerd blijft als instrumentarium van groot belang. Met Minas wordt verzekerd dat de milieudoelstellingen worden gehaald en kan verdere terugdringing van de stikstofkunstmest worden bereikt.

Per 1 januari 2000 gaat de tweede fase van Minas van start en worden de verliesnormen voor zowel fosfaat als stikstof aangescherpt. De fosfaatheffing bij overschrijding van de verliesnorm wordt voor de eerste 10 kg overschrijding verhoogd van f 2,50 naar f 5,00 per kg fosfaat en bij overschrijding van meer dan 10 kg van f 10,00 naar f 20,00 per kg fosfaat.

Om te verzekeren dat de voornoemde maximale dierlijke mestgiften niet worden overschreden, zullen de verliesnormen van Minas in de Meststoffenwet vanaf 1 januari 2002 verder moeten worden aangescherpt. Om bovendien zeker te stellen dat met het aanvullende mestbeleid de verliesnormen niet worden overschreden moet de sturingskracht van de heffingen worden vergroot door een nadere tariefsverhoging. Ook daarmee wordt voldaan aan een belangrijk, in het met redenen omkleed advies tot uitdrukking gebracht, bezwaar van de Europese Commissie. Per 1 januari 2002 zal daarom bij overschrijding van fosfaatverliesnorm een tarief gelden van f 20,00 per kilo fosfaat. Het lage tarief van f 5,00 voor de eerste 10 kg overschrijding van de fosfaatverliesnorm komt dan te vervallen. Het tarief van de stikstofheffing wordt verhoogd van de huidige f 1,50 naar f 5,00 per kg stikstof waarmee de stikstofverliesnorm wordt overschreden.

De fraudebestendigheid van Minas neemt toe doordat per 1 januari 2000 alle afgevoerde vrachten drijfmest automatisch moeten worden bemonsterd en geijkt moeten worden gewogen.

In het ammoniakbeleid zal invulling worden gegeven aan het emissie-spoor. Het terugdringen van de emissie uit stallen wordt nader uitgewerkt in de AMvB Huisvesting. Medio 2000 zal de AMvB Huisvesting worden ingevoerd.

Begin 2000 zal het instrument Groen Label worden verbreed ter stimulering van duurzame bedrijfssystemen in de veehouderij. Het huidige instrument Groen label, thans alleen gericht op ammoniakemissie, zal worden verbreed naar andere milieuaspecten (mineralen/mest, energie), dierenwelzijn en diergezondheid. Bedrijfssystemen met dit verbreed Groen Label-certificaat zullen in aanmerking komen voor financiële regelingen als Vamil en Regeling groenprojecten.

Het jaar 2000 zal vooral ook in het teken staan van de eerste evaluatie van het Nederlandse mest- en ammoniakbeleid.

3.6 Gewasbeschermingsbeleid

De bestuursovereenkomst van het Meerjarenplan Gewasbescherming (MJP-G) loopt eind 2000 af. Aan het eind van dit begrotingsjaar zullen de voornemens voor het gewasbeschermingsbeleid na 2000 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Daarin zal gewerkt worden aan zowel positieve als negatieve prikkels om de ondernemers te stimuleren minder chemische gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken en om de milieubelasting van chemische middelen verdergaand terug te dringen volgens het «nee, tenzij»-principe.

De hernieuwde toetsing van gewasbeschermingsmiddelen aan de wettelijke milieueisen zal de komende jaren leiden tot het verdwijnen van milieu-onvriendelijke toepassingen. Dit is een gevolg van afspraken die bedrijfsleven en overheid in 1993 hebben gemaakt in de Bestuursovereenkomst MJP-G.

Het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB) moet per 1 januari 2000 besluiten over de toelating van de gekanaliseerde toepassingen van bestrijdingsmiddelen. Daartoe worden deze toepassingen op dit moment door het College getoetst aan nieuwe milieucriteria. Het is aan de toelatingshouders of zij de toepassingen in het licht van die criteria opnieuw verdedigen.

Om eventuele ongewenste gevolgen van het toelatingsbeleid voor de ziektepreventie en -bestrijding zoveel mogelijk te voorkomen, voeren bedrijfsleven en overheid het Actieprogramma effectief middelenpakket uit. Ook bij het vormgeven van het gewasbeschermingsbeleid na 2000 zal de effectiviteit van het beschikbare maatregelenpakket een belangrijk onderdeel uitmaken.

Het CTB zal de toelatingsprocedure voor biologische gewasbeschermingsmiddelen vereenvoudigen, waardoor er meer biologische middelen op de markt zullen komen.

3.7 Dierenwelzijn

In «Kracht en Kwaliteit» is aangekondigd dat het beleid voor verbetering van het dierenwelzijn het komende jaar opnieuw tegen het licht wordt gehouden. Inmiddels is hiermee aangevangen. Maatschappelijke groeperingen worden hierbij betrokken. In het welzijnsbeleid staat tot dusverre de invulling van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) in diverse AMvB’s centraal. Nadrukkelijker zal in het welzijnsbeleid aandacht moeten komen voor een goede mix van de in te zetten beleidsinstrumenten om te komen tot de versterking van de marktwerking. Daarbij is niet alleen de rol van de rijksoverheid, maar ook de rol van andere overheden, bedrijfsleven en intermediaire organisaties aan de orde.

Daarnaast wordt het komende jaar op het terrein van dierenwelzijn prioriteit gelegd bij de bijdrage aan en uitwerking van de herstructurering van de pluimveehouderij (o.a. AMvB’s voor legkippen en vleeskuikens), een samenhangende aanpak van de problematiek van de handel in en het houden van exoten (o.a. AMvB te houden recreatiedieren) en een verdere onderbouwing van de inbreng van welzijn in de volgende WTO-ronde. Het regelgevingsprogramma ter implementatie van de dierenwelzijns-artikelen van de Gwwd richt zich op voornoemde prioriteiten. Van in 1999 vastgestelde regelgeving zal de implementatie in 2000 vorm krijgen. Het betreft het Honden- en kattenbesluit en de aanpassing van de Regeling agressieve dieren inclusief met de sector overeengekomen flankerende maatregelen. Daarnaast worden de AMvB’s voor vleeskuiken-ouderdieren en loopvogels afgerond en geïmplementeerd.

De Europese Commissie en de Raad wordt gevraagd extra aandacht te besteden aan dierenwelzijn, gezien de welzijnsdossiers die de Europese Commissie in portefeuille heeft (o.a. varkens, transport, slachten) en gezien de noodzaak om voor kleine veehouderijtakken aanbevelingen van de Raad van Europa om te zetten in EU-regelgeving in het kader van de algemene welzijnsrichtlijn.

3.8 Diergezondheid

3.8.1 Monitoring

In het kader van de zorg voor een optimale diergezondheid, de bewaking van wettelijk te bestrijden dierziekten en de aan dierlijke productie gerelateerde risico’s voor de volksgezondheid zal, in samenwerking met het ministerie van VWS en het bedrijfsleven, gewerkt worden aan de verbetering van bestaande monitoring systemen. Doel is met behulp van dit instrument het inzicht in en de greep op het dierziekteniveau en de kwaliteit van dierlijke producten te verhogen. Het nieuwe monitoringstel-sel zal enerzijds fungeren als waarschuwingssysteem voor het optreden van besmettelijke dierziekten en voor de evaluatie van bestaand veterinair beleid. Anderzijds zal het gericht zijn op het signaleren van nieuwe en als risicovol beoordeelde ontwikkelingen in het productieproces van dieren en dierlijke producten, teneinde hierop tijdig met preventieve maatregelen te kunnen reageren.

3.8.2 Dierziektenbestrijding

De draaiboeken voor de belangrijkste dierziekten BSE, KVP, MKZ en NCD worden in 1999 afgerond. Ze zullen periodiek worden bijgesteld. Het periodiek bijstellen van de draaiboeken is een continu proces. Basis van deze aanpassingen wordt gevormd door nieuwe inzichten en ervaringen onder meer geënt op regelmatige (internationale) oefeningen op zowel beleids- als uitvoeringsniveau. Deze voortdurende actualisatie heeft in 1999 voor de draaiboeken van een aantal zeer besmettelijke dierziekten, zoals KVP, MKZ en NCD, vergaande aanpassingen tot gevolg gehad.

Nederland neemt actief deel aan overleggen die ondermeer in EU-verband worden gevoerd over aanpassingen van dierziekte-bestrijdingsrichtlijnen. Inzet van Nederland is om een uitbraak van een zeer besmettelijke dierziekte sneller te beheersen en tevens te voorkomen dat grote aantallen dieren moeten worden vernietigd. Om deze redenen tracht Nederland in Europees verband draagvlak te creëren voor nood-vaccinatie met markervaccins als bestrijdingsmaatregel.

3.8.3 Salmonella en Campylobacter

Het bestrijdingsplan in de slachtkippensector, dat op 1 november 1999 afloopt, zal naar verwachting slechts ten dele aan de verwachtingen voldoen. Op het terrein van Salmonella worden goede vorderingen gemaakt. Echter ten aanzien van Campylobacter moet er ondanks de grote inspanningen van het bedrijfsleven toch rekening mee worden gehouden dat nog een aanzienlijk deel van de afgeleverde koppels slachtkuikens besmet zal zijn. Het tegenvallende resultaat wordt veroorzaakt doordat de bestaande inzichten in de besmettingsroutes voor Campylobacter achterhaald blijken te zijn. Het ID-DLO zal hier de komende tijd extra onderzoek naar doen. Tezamen met VWS wordt bezien hoe de consument toch een effectieve bescherming geboden kan worden tegen besmet pluimveevlees. Dat zal uiteraard moeten gebeuren binnen de randvoorwaarden die Europese regelgeving ons toestaat.

In de consumptieëi-sector is op 1 november 1997 een bestrijdingsplan Salmonella van start gegaan. De looptijd daarvan is tot 1 november 2000.

3.8.4 Controle op het gebruik van diergeneesmiddelen en illegale groeibevorderaars

Het gebruik van diergeneesmiddelen is aan strenge randvoorwaarden gebonden. Dit in het belang van de volksgezondheid. Zo bestaat bijvoorbeeld het gevaar voor resistentie ten gevolge van het gebruik van antibiotica. Hierbij is een goede controle onmisbaar. Het gaat hierbij zowel om de controle op verboden diergeneesmiddelen en groeibevorderaars als hormonen en antibiotica, als op het juiste gebruik van legaal verkrijgbare middelen oftewel «terugdringen van off label gebruik». De verbeterde controle richt zich op de handel, het gebruik en het opsporen van residuen van hormonen en diergeneesmiddelen in dierlijke producten. De controle zal verstevigd worden door de verbeterde efficiëntie van het controleapparaat en de opsporingsmethoden. In het kader van het Nationaal Plan Hormonen en overige stoffen is tot dit jaar steekproefsgewijs gecontroleerd. Met ingang van dit jaar wordt meer gerichte controle uitgevoerd, waarover geregeld afstemming plaatsvindt met de AID en RVV, wat leidt tot een efficiëntieverbetering.

3.8.5 I&R

Op basis van de externe audit over I&R-rund is in 1999 een bestuurlijk en technisch verbeteringstraject ingezet. Ook zal gewerkt worden aan de verbetering van de dierstromenstructuur in de rundveesector. Over de voortgang wordt de Tweede Kamer periodiek gerapporteerd. Voor de varkenssector zal een externe audit plaatsvinden naar het I&R-systeem. Voor de schapen- en geitensector zal eerst een programma van eisen voor I&R worden opgesteld.

3.8.6  Het Diergezondheidsfonds

Op grond van EU-regelgeving heeft het Rijk bij de bestrijding van besmettelijke dierziekten zoals bijvoorbeeld de varkenspest een exclusieve taak. In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) is deze taak wettelijk verankerd. De Gwwd voorziet daarmee in een adequaat instrumentarium ter bestrijding van besmettelijke dierziekten én in de hiermee onlosmakelijk verbonden financieringssystematiek. De wet vormt de basis voor de instelling van het Diergezondheidsfonds (DGF) en het hieraan gekoppelde systeem van heffingen.

Sinds 1 september 1998 is dit systeem van heffingen operationeel voor de varkenssector.

Het ligt in de bedoeling binnen enkele jaren ook andere diersoorten in het DGF onder te brengen. Zo is voor 1 januari 2000 de introductie van een heffing voor de rundveesector voorzien.

Over het saldo van het DGF zal rente worden vergoed. Omgekeerd zal in het geval van voorfinanciering door het rijk rente moeten worden betaald. De rentekosten zullen, na de hiervoor noodzakelijke wijziging van de Gwwd, worden verrekend in de heffingen. Het DGF-saldo wordt rentedragend op het moment dat de bedoelde wetswijziging is geëffectueerd.

De wet biedt de mogelijkheid om onder voorwaarden een korting oplopend tot 70% te verlenen op de heffing. De voorwaarden hebben betrekking op het verminderen van veterinaire risico’s, bijvoorbeeld door het terugbrengen van het aantal varkenstransporten of het aantal bedrijfsvestigingen. Varkenshouders die participeren in een privaat systeem van kolomcertificering kunnen vanaf begin 2000 eveneens korting krijgen. Voorwaarde hiervoor is dat de kolom een betrouwbaar ketengarantiesysteem ontwikkelt dat op dat tijdstip operationeel moet zijn. LNV is in overleg met de Europese Commissie om de mogelijkheden te bezien om een dergelijk systeem te combineren met een modernisering van de vleeskeuring. De verwachting is dat de eerste concrete stappen daartoe in 2000 kunnen worden gezet.

3.9 Klimaat en energie

3.9.1 Klimaatbeleid

Zowel in 1996 als in 1997 heeft het kabinet f 750 mln ter beschikking gesteld ten behoeve van het klimaat. Deze f 1,5 mld zogenoemde klimaatgelden zijn verdeeld over het CO2-reductieplan (f 950 mln) en de overige klimaatgelden (f 550 mln). Voor zover relevant zijn ze opgenomen in de Uitvoeringsnota Klimaat Deel I (TK, 1998/1999, 26 603, nr. 1–2).

Inzake het CO2-reductieplan kunnen een aantal voor LNV relevante onderdelen worden genoemd. Het betreft hier allereerst enkele projecten op het gebied van agrificatie en biofuels (f 23,3 mln), die zijn opgenomen in de begroting van LNV (1999–2004). Daarnaast zijn te noemen rest-warmteprojecten in de glastuinbouw, die worden gefinancierd vanuit een tweetal inmiddels gesloten subsidieregelingen van EZ en VROM (meer dan f 150 mln). Recent is binnen het CO2-reductieplan aanvullend een bedrag van f 75 mln vrijgemaakt, dat via een heropenstelling van de VROM-regeling eveneens aan dit soort projecten zal worden besteed (TK, 1998/1999, 25 026, nr. 10). Tot slot zullen projecten voor innovatieve houtmodificatie, ondersteund worden via een subsidieregeling vanuit EZ (f 15 mln).

Vanuit de Overige klimaatgelden is voor de periode 1999–2003 f 30 mln aan de LNV-begroting toegevoegd voor de ontwikkeling van CO2-certificaten en enkele houtprojecten. Voorts worden in 2000 vanuit het Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB) van VROM gelden gereserveerd voor onderzoek- en demonstatieprojecten voor maatregelen ter vermindering van de emissies van methaan en lachgas in de landbouw (in 1999 was dit f 2 mln). Het ROB is eveneens een onderdeel van de overige klimaatgelden.

3.9.2 Energie

Het energiebeleid wordt vormgegeven middels de meerjarenafspraken. De Meerjarenafspraken in de landbouw (glastuinbouw, bloembollen en paddestoelen) worden door LNV ondersteund middels onderzoek en voorlichting. Begin 1999 hebben de Gasunie en de glastuinbouwsector een nieuw gasprijscontract afgesloten voor de duur van 3 jaar. Hiermee wordt invulling gegeven aan de gemaakte afspraken in het Regeerakkoord. Als gevolg van de liberalisatie van de energiemarkt komt de economische haalbaarheid van decentrale warmtekrachtkoppeling (WKK) in de glastuinbouw sterk onder druk te staan. Er vindt een studie plaats naar de gevolgen hiervan voor de rentabiliteit van de WKK. De toepassing van WKK is noodzakelijk voor de realisatie van de energiedoelstellingen van het convenant Glastuinbouw en Milieu. In het dit najaar door EZ uit te brengen Energierapport zal hieraan aandacht worden besteed met de intentie om dit knelpunt op te lossen.

De Europese Commissie heeft nog geen goedkeuring verleend aan de door Nederland voorgestane vrijstelling van de Regulerende Energiebelasting (REB) op aardgas voor de tuinbouw. Gestreefd wordt naar een zo mogelijk permanente goedkeuring.

3.10 Pacht

Op 19 maart 1999 is een tijdelijke adviescommissie van externe deskundigen ingesteld: de Commissie Pachtbeleid. De opdracht voor de commissie is tweeledig: het evalueren van de huidige Pachtwet en het opstellen van een toekomstvisie voor de pacht. Beide onderdelen worden bezien in het licht van het regeerakkoord, waarin een verdere liberalisering van het pachtbeleid is afgesproken. De commissie zal naar verwachting in het najaar van 1999 haar advies uitbrengen.

3.11 Emancipatiebeleid

In 2000 zal het actieplan emancipatie LNV (1999–2003) verder uitgewerkt en geconcretiseerd worden. De actieplannen emancipatie zijn door alle departementen geformuleerd in het kader van het regeerakkoord. Het actieplan emancipatie LNV is ook onderdeel van het beleidsprogramma «Kracht en Kwaliteit».

Om het aandeel vrouwen in LNV-commissies en -organen te vergroten zal er in 2000, ter ondersteuning, een databank worden ingericht met namen van relevante vrouwelijke kandidaten.

Begin 2000 zal vastgesteld worden op welke drie belangrijke LNV-beleidsterreinen een Emancipatie Effectrapportage wordt uitgevoerd. De geïnitieerde samenwerking tussen enerzijds DLV, SEV en AOC (cursorisch onderwijs) en anderzijds de LTO-commissie Vrouw en bedrijf, NAJK en CPVO wordt verder vorm gegeven. De organisaties worden uitgenodigd om te komen met één gezamenlijk voorlichtingsen cursusprogramma. Hiervoor is 5% van het voorlichtings- en cursusbudget van LNV gereserveerd.

In het kader van de koppeling tussen de resultaten van de Commissie dagindeling en plattelandsvernieuwing zal er in regionale pilots onderzoek gedaan worden naar, dan wel ervaring opgedaan worden met het minimaal noodzakelijke niveau aan sociale infrastructuur in het landelijk gebied.

4 KWALITEIT VAN DE VOEDING

4.1 Levensmiddelenbeleid

Het levensmiddelenbeleid raakt elke burger en is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van VWS, LNV en EZ. LNV wil de kwaliteit en veiligheid van producten van agrarische herkomst verbeteren en ziet de ontwikkelingen van de kwaliteitszorg in de keten als een belangrijk instrument daartoe. In «Kracht en Kwaliteit» is het belang van deze ketenkwaliteitszorg helder verwoord en zijn initiatieven beschreven om hiermee de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven en duurzame productiesystemen te stimuleren. Met een aantal van deze initiatieven, versterking AMK en wettelijke basis voor private zorgsystemen, is reeds een start gemaakt. Deze zullen in het komende begrotingsjaar verder worden uitgewerkt. Ten aanzien van de veiligheid van levensmiddelen is het van belang dat het bedrijfsleven zo vroeg mogelijk in de keten zijn voorzorgsmaatregelen neemt, maar ook dat de overheid bij misstanden kan ingrijpen voordat levensmiddelen op de markt komen. Het incident met peren met een te hoog CCC-gehalte in voorjaar 1999 is hiervan een voorbeeld. Dit incident is mede aanleiding voor het voornemen van LNV om in dit begrotingsjaar in een nota de verantwoordelijkheden van overheid en bedrijfsleven t.a.v. het levensmiddelenbeleid in relatie tot het ketenbeleid verder uit te werken.

De recente dioxine-crisis heeft indringend de noodzaak van de in dit hoofdstuk beschreven beleidsvoornemens laten zien. Juist ten tijde van crises is het noodzakelijk dat alle partijen hun verantwoordelijkheden kennen en nemen. De bron van deze dioxinebesmetting laat zien dat levensmiddelenbeleid en voedselveiligheid begint bij de grondstofleveranciers van veevoer. Aangezien door deze crisis ook de verwerking en opwerking van vetten uit de horeca in beeld is gekomen, is er in feite sprake van een kringloop. Tevens wordt hierdoor de noodzaak van een integrale ketenkwaliteitszorg bevestigd. Dit geldt voor het elkaar informeren door de schakels in de keten over de risico’s en deze risico’s te beheersen waar dat het meest efficiënt is. Maar dit is eveneens noodzakelijk om, indien zich een crisis voordoet, zowel voorwaarts als achterwaarts in de keten te kunnen traceren welke producten mogelijk verontreinigd zijn en een risico voor de volksgezondheid kunnen betekenen.

Samen met het ministerie van VWS is een opdracht verstrekt aan een bureau om een advies uit te brengen over de organisatie en communicatie rond het waarborgen van de voedselveiligheid. Het accent bij het onderzoek ligt op de vroegtijdige signalering van mogelijke risico’s in de voedselketen en het snel en effectief afwegen van die signalen, zodat adequate maatregelen getroffen kunnen worden.

4.2 Diervoederbeleid

Diervoeders vormen de input voor de dierlijke productieketens. Er is sprake van een toenemende complexiteit van handelsstromen en van de wijze van gebruik van diervoeder en -grondstoffen. Incidenten zoals de verontreiniging van diervoedergrondstoffen met dioxinen (Braziliaanse citruspulppellets, Belgische voedervet) en de aanwezigheid van diermeel-restanten in rundvee-voeders bevestigen het cruciale belang van een adequate kwaliteitsborging binnen de diervoedersector als onderdeel van de dierlijke-productieketens.

Met name de kwaliteit van de gebruikte grondstoffen moet beter gewaarborgd worden. Beoordeeld zal worden van welke grondstoffen de risico’s te groot zijn voor gebruik in diervoeding. Daarnaast zal de normstelling worden aangescherpt en zal het bedrijfsleven alleen grondstoffen mogen gebruiken waarvoor schriftelijk gegarandeerd is dat deze geen stoffen bevatten die risico’s kunnen opleveren voor de volksgezondheid. De overheidscontrole op de afwezigheid van schadelijk stoffen is geïntensiveerd. Aangezien de diervoederregelgeving grotendeels geharmoniseerd is, is aanpassing van het Europees beleid noodzakelijk. Hiertoe is een Memorandum ingediend bij de Raad.

Teneinde elk risico op de insleep van BSE te voorkomen zijn in maart 1999 vergaande maatregelen getroffen, uitgaande van een absolute nultolerantie van dierlijke eiwitten in veevoeders voor herkauwers. Om dit te bereiken zal het bedrijfsleven ingrijpende aanpassingen in de logistiek en van veevoederproductiesystemen moeten doorvoeren. Grote alertheid blijft echter geboden.

Naar aanleiding van het rapport van de Gezondheidsraad inzake antimi-crobiële groeibevorderaars is de discussie rond het gebruik van antibiotica als diervoederadditief in een stroomversnelling gekomen. Dit heeft ertoe geleid dat, in lijn met het advies, op Europees niveau een viertal antibiotica per 1 juli 1999 voorlopig niet meer mogen worden toegepast als diervoederadditief. Met betrekking tot één overgebleven antibioticum, avilamycine, zijn tussen de overheid en het landbouwbedrijfsleven nadere afspraken gemaakt om, in aanvulling op het Europese besluit, op vrijwillige basis ook van het gebruik van deze stof op korte termijn af te zien. Zowel de Nederlandse overheid als het Nederlandse landbouwbedrijfsleven heeft zich achter de conclusie van de Gezondheidsraad geschaard dat binnen drie jaar het totale gebruik van antibiotica als diervoederadditief dient te zijn beëindigd.

De vervoedering van swill aan landbouwhuisdieren is met het oog op de dier- en volksgezondheid verboden. Gezien de risico’s wordt een plan van aanpak opgesteld om de handhaving van de swillregeling verder te versterken. Daartoe zullen onder meer de landelijke swillstromen van aanbieders tot gebruikers in kaart worden gebracht, waardoor een gerichtere controle mogelijk wordt. Daarnaast onderzoekt ID-DLO onder welke voorwaarden het veterinair en controletechnisch verantwoord zou kunnen zijn vervoedering van bewerkte swill toe te staan.

In het LNV-beleidsprogramma «Kracht en Kwaliteit» zijn de voornemens van LNV voor het diervoederbeleid beschreven. In de eerste plaats zullen de sturingsmogelijkheden van de rijksoverheid worden vergroot. LNV zal een grotere verantwoordelijkheid op zich nemen voor de invulling van de regelgeving en het toezicht hierop. Hiertoe zal er een Kaderwet Diervoeders worden opgesteld. Het intensiveren van het toezicht zal gepaard gaan met een grotere inzet van de RVV en de AID. Mede naar aanleiding van de recente incidenten is de herijking van het diervoederbeleid met kracht ter hand genomen. In de Kaderwet zullen de sanctiemogelijkheden worden verruimd. In de beleidsnotitie Diervoeder zal het Parlement eind 1999 nader worden geïnformeerd.

4.3 Biotechnologie

Biotechnologie kent een breed toepassingsgebied. De maatschappelijke discussie rond deze techniek spitst zich de laatste tijd toe op biotechnologie en levensmiddelen. Daarnaast blijft biotechnologie bij dieren ook sterk in de belangstelling staan, zoals wel blijkt uit de maatschappelijke discussies over de aanvaardbaarheid van kloneren en xenotransplantatie.

Genetische modificatie van dieren heeft (vooralsnog) hoofdzakelijk medische toepassingen tot doel. Vergunningverlening voor biotechnologi-sche experimenten met dieren vindt plaats op basis van het wettelijk verankerde «nee, tenzij»-beginsel. Momenteel wordt het vergunningstelsel geëvalueerd; in de eerste helft van het begrotingsjaar zal de Kamer de resultaten van deze evaluatie tegemoet kunnen zien, alsmede de eventuele conclusies voor het beleid die hieruit worden getrokken.

In het begrotingsjaar zal het maatschappelijk debat over de kansen voor, en de risico’s van biotechnologie door de overheid worden bevorderd. Dit kan gebeuren aan de hand van de uitgangsen discussiepunten die worden aangegeven in de nog in 1999 te verschijnen integrale notitie biotechnologie. De Tweede Kamer wordt nog nader geïnformeerd over de mogelijke instelling van een regeringscommissie voor specifieke aspecten rond de biotechnologie.

De ingezette activiteiten die het stimuleren van gentech-vrije ketens tot doel hebben, worden voortgezet. Datzelfde geldt voor de Nederlandse inzet voor een eenduidige en transparante veiligheidsbeoordeling van nieuwe producten die met behulp van gentechniek zijn vervaardigd. In dit verband zal in de Europese Unie worden gepleit voor een EU-bureau voor de wetenschappelijke beoordeling en controle van de veiligheid van nieuwe voedingsmiddelen.

4.4 Kwaliteitsborging in de keten

Tegen de achtergrond van de marktontwikkelingen groeit het bewustzijn dat alleen een gezamenlijke inspanning van samenwerkende partijen in de keten deze ontwikkelingen het hoofd kunnen bieden. Zeker op het gebied van logistiek, marketing, kwaliteit en informatievoorziening (IT) zal de nodige ketensamenwerking moeten ontstaan.

Door middel van openstelling van diverse regelingen in het Stimuleringskader voor kwaliteitsborgingsprojecten in de keten en de ondersteuning van ketenprojecten van de Stichting Ketennetwerken, Clusters en ICT (KLICT), stimuleert LNV de vorming van ketens. Met de inzet van de in opdracht van LNV ontwikkelde agroconcurrentiemonitor bevordert LNV op gestructureerde wijze het bewustwordingsproces rond (de verbetering van) de eigen concurrentiekracht van de sectoren.

Daarnaast zal LNV haar beleid voortzetten om ketens en private garantiesystemen te versterken en verder te ontwikkelen d.m.v. (aangepaste) regelgeving en subsidies.

De inzet van certificatie, met bij voorkeur accreditatie, en normalisatie als instrumenten voor kwaliteitswaarborging in de keten zal verder worden gestimuleerd. Daarbij zal aansluiting moeten worden gevonden bij de bevindingen van het MDW-rapport «Normalisatie en certificatie». Subsidies aan innovatieve integrale ketenprojecten moeten ketens en private borgingssystemen die uitstijgen boven de wettelijke eisen stimuleren. Een voorbeeld hiervan is het project kolomcertificering diergezondheid varkenshouderij in relatie tot de modernisering van de vleeskeuring.

Ten opzichte van de consument streeft LNV naar een transparant systeem van (milieu)keurmerken zoals is aangekondigde in een brief aan de Tweede Kamer (TK, 1997/1998, 25 600 XIV, nr. 61). Inmiddels is duidelijk geworden dat het gebruik van normalisatie of regelgeving daarbij niet opportuun is. Wel zal het bestaande beleid om het keurmerk voor biologische producten (EKO) en het Agro Milieu Keur te stimuleren worden voortgezet. Als deze keuren in de markt een leidende positie kunnen innemen, wordt de transparantie bevorderd.

5 NATUUR

5.1 Uitwerking nieuwe beleidsplan natuur, bos en landschap

Door verbreding, optimalisering en samenwerking moet de komende jaren een nieuwe impuls worden gegeven aan het natuurbeleid. Het beheer van natuur, bos en landschap is niet alleen een verantwoordelijkheid van de overheid, maar gaat de gehele samenleving aan. Daarom zullen ook andere partijen – economische sectoren, maatschappelijke organisaties, burgers en ondernemers – meer bij de realisering van het natuurbeleid worden betrokken. Dit geldt in het bijzonder ook voor de ambities die de regering zich stelt voor natuur en landschap buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Juist ook daar moet de vervlakking van het landelijk gebied worden gekeerd en de kwaliteit van natuur, bos en landschap worden verbeterd.

Waar voor de EHS geldt dat provincies beter toegerust moeten worden voor het uitvoeren van hun regietaken, zullen gemeenten een veel duidelijkere rol moeten krijgen in het bevorderen van de kwaliteit van het landschap en de natuur in en om de stad. Daarnaast zullen investeerders nadrukkelijk worden aangesproken op de (financiële) bijdrage die zij kunnen leveren aan het versterken van de natuur in ons land.

In het natuurbeleid worden deze kabinetsperiode vijf, deels nieuwe hoofdaccenten geplaatst. Deze zijn aangekondigd in de nota «Kracht en

Kwaliteit» en worden uitgewerkt in de nieuwe nota over natuur, bos en landschap, NBL21. Binnen het centrale thema «Natuur voor mensen»

betreft het de volgende hoofdaccenten:

+ er wordt ingezet op het realiseren van grote(re) eenheden natuurgebied en de verbindingen daartussen;

+ er wordt geïnvesteerd in natuur in en nabij stedelijke gebieden, waarbij natuur- en landschapsbeheer door boeren wordt versterkt;

+ er wordt meer nadruk gelegd op de ontwikkeling van voor Nederland karakteristieke en internationaal belangrijke natte natuur;

+ door een geïntegreerde, gebiedsgerichte benadering moeten de milieucondities die onontbeerlijk zijn voor de realisatie van natuurdoelen worden verbeterd;

+ er zal gezocht worden naar het verbinden van kosten en baten van natuur(beleid) door bijvoorbeeld publiek-private samenwerking en fiscale regelingen.

Naast deze vijf nieuwe hoofdaccenten worden de nota Belvedere, het beleid inzake biodiversiteit en het internationale natuurbeleid geïntegreerd in NBL21. De financiële consequenties worden nader uitgewerkt in NBL21.

5.2 Beheer groene ruimte

De nieuwe subsidieregelingen van het Programma Beheer zullen in 2000 van kracht worden. De regelingen bieden de mogelijkheid subsidie te verstrekken voor de ontwikkeling en/of instandhouding van natuur, bos en landschap. De bestaande beheersregelingen die hierin opgaan zullen met inachtneming van een overgangsperiode komen te vervallen.

Door middel van de in de regelingen opgenomen doelpakketten is het mogelijk te sturen op de door de overheid gewenste natuur- en bostypen. Samen met de provincies worden landelijke afspraken gemaakt over streefbeelden, vastgelegd in de kaart voor de gewenste kwaliteitsverdeling van de EHS. Sturing geschiedt op basis van die afspraken en de jaarlijkse vaststelling van subsidieplafonds.

Om de regelingen daadwerkelijk op 1 januari 2000 van kracht te kunnen laten zijn, zijn ze voorgelegd aan de Europese Commissie ter goedkeuring van de steunverlening. Onderwijl wordt gewerkt aan een aanvraag voor het verkrijgen van co-financiering op grond van de EU-kaderverordening plattelandsontwikkeling van de Commissie van de Europese Unie.

Op dit moment wordt gewerkt aan de realisatie van het stelsel van nationale parken in ons land, als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Het stelsel zal bestaan uit 15 à 16 parken met een totaaloppervlakte van ongeveer 100 000 ha. Het komend begrotingsjaar zal het accent worden gelegd op de kwalitatieve aspecten en op het functioneren van het stelsel van natuurparken. In samenwerking met de overlegorganen van de parken zal een kwaliteitstoetsingssysteem worden ontwikkeld. De onderlinge samenwerking tussen de parken wordt verder versterkt. In het kader van het streven naar grotere natuureenheden worden voorts, in overleg met de provincie Gelderland, de mogelijkheden voor een nationaal park Veluwe als onderdeel van een kwaliteitsimpuls voor dit gebied onderzocht.

5.3 EHS en Vogel- en Habitatrichtlijn

5.3.1 Ecologische Hoofdstructuur

Een belangrijk onderdeel van het SGR is de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is grotendeels afgerond. Met de provincies wordt in de tweede helft van 1999 afgesproken om de begrenzingen in een aantal gebiedsgerichte projecten in 2000 af te ronden. De overheid zal er op toezien dat na de vastgestelde begrenzing de beschermingsformules van de PKB onverkort worden toegepast. Tegelijkertijd worden met provincies afspraken gemaakt over de gewenste kwaliteitsverdeling van de EHS in 2018. Op basis van kaarten worden ook de afspraken met de provincies over de zogenaamde tussendoelen voor de realisatie van de EHS aangevuld met kwalitatieve aanduidingen. De tussendoelen vormen op deze wijze, samen met het beschikbare budget, de uitgangspunten voor de programmering door de provincies van de uitvoering van de EHS voor de komende jaren.

5.3.2 Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn

Het afgelopen begrotingsjaar heeft de regering een flinke stap voorwaarts gezet bij de toepassing van de Europese Vogelrichtlijn en de Ramsar Conventie. Op 17 februari 1999 is de procedure gestart voor de aanwijzing van 57 gebieden als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. Deze procedure vindt plaats onder de vigeur van artikel 27 van de Natuurbeschermingswet 1998. Daartoe is de Openbare Voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) doorlopen. Van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen is zeer ruim gebruik gemaakt door particulieren en organisaties uit alle geledingen van de maatschappij die belangen hebben in of betrokken zijn bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Ook de besturen van provincies, gemeenten en waterschappen hebben in grote getale gehoor gegeven aan het verzoek om commentaar.

Dit alles zal bijdragen aan een verdere verbetering van de ontwerpbesluiten. Het is mogelijk dat in een aantal gevallen een heroverweging aan de orde komt, hetgeen er toe kan leiden dat de aangewezen gebieden een andere begrenzing zullen krijgen.

Naar verwachting zullen de definitieve besluiten genomen worden voor eind 1999. Ook ten aanzien van de bescherming van waterrijke gebieden, voortvloeiend uit de Ramsar Conventie, is een forse inhaalslag in gang gezet. Bovenop de 18 gebieden die reeds waren aangewezen als Wetland op grond van de Ramsar Conventie is de procedure voor aanwijzing van 26 gebieden gestart.

Ten aanzien van de toepassing van de Habitatrichtlijn zal in najaar 1999 door de Europese Commissie een begin worden gemaakt met het opstellen van de lijst met gebieden van communautair belang. Daartoe is door Nederland reeds begin 1999 een definitieve lijst van gebieden voorgesteld.

5.4 Natte natuur

In het gebied van de Grote Rivieren, het IJsselmeergebied en de ZuidHollandse Delta is vergroting van de veiligheid van burgers bij uitstek te combineren met de ontwikkeling van robuuste natuurgebieden die de identiteit van ons natte land – Nederland als groene bedrijvige delta – onderstrepen. Het beleid is erop gericht om gezamenlijke kansen zoveel mogelijk te benutten. Door het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden ontstaan veel mogelijkheden voor recreatief medegebruik. De robuuste, dynamische natuur kan medegebruik heel goed aan. Met de in het Regeerakkoord beschikbaar gestelde ICES-gelden Natte Natuur wordt hieraan invulling gegeven.

De beleidsintensivering natte natuur Zuid-Hollandse delta is bedoeld voor de realisering van 3000 à 4000 ha robuuste natuur in het mondingsgebied van de rivieren Rijn en Maas. In het IJsselmeergebied wordt de beleidsintensivering natte natuur ingezet om 3000 ha grootschalige natte natuur te realiseren, waarbij ook aspecten van veiligheid en recreatie worden meegenomen. In Noord-Nederland richt de intensivering zich naast andere natuurprojecten op het herstel van ongeveer 330 ha beeksystemen. Tot slot is in de ICES Natte Natuur ook een impuls voorzien voor herstel en inrichting van overige rijkswateren, waarmee o.a. projecten t.b.v. vismigratie, eutrofiëringsbestrijding en natuurvriendelijke oevers zullen worden gerealiseerd. De middelen voor de beleidsintensivering zijn structureel toegevoegd aan de begroting van LNV en maken onderdeel uit van de beleidsintensivering natte natuur.

LNV en V&W werken samen aan een raamafspraak ICES Natte Natuur/ Veiligheid waarin de programmering van projecten wordt vastgelegd en afspraken over uitvoering en monitoring worden gemaakt. Waar mogelijk wordt gestreefd naar co-financiering met derden.

5.5 Natuurbeleid Waddenzee en Noordzee

5.5.1 Waddenzee

De Regering ziet de Waddenzee als een groot internationaal natuurgebied, waarin samenwerking met Duitsland en Denemarken een belangrijke toegevoegde waarde heeft. De achtste Trilaterale Ministersconferentie van 1997 te Stade krijgt inmiddels haar doorwerking. Een aantal belangrijke elementen uit de nota «Kracht en Kwaliteit» wordt in het uitvoeringsprogramma Stade meegenomen, zoals landschap en cultuurhistorie in het Waddengebied, nominatie van de westelijke Waddenzee voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst en ontwikkeling en stimulering van duurzame vormen van toerisme en landbouw. In 2000 worden de voorbereidingen voortgezet voor de volgende regeringsconferentie in 2001. Daartoe heeft de regering de Waddenadviesraad gevraagd te adviseren over de mogelijkheden van de instelling van een Internationaal Park Waddenzee. Tevens wordt ernaar gestreefd meer elementen uit het concept van Integrated Coastal Zone Management binnen de trilaterale samenwerking op te nemen.

In 1999 is begonnen met de herziening van de PKB-Waddenzee. In 2000 zal deel II van de PKB verschijnen in reactie op het beleidsvoornemen. Met name de onderwerpen gaswinning, windenergie en schelpdiervisserij zullen een belangrijke rol spelen bij de uiteindelijke besluitvorming over de inhoud van de PKB. In deel I van de PKB-Waddenzee (beleidsvoornemen) wordt voorgesteld om hier geen beheersaangelegenheden meer in op te nemen, maar deze voortaan vast te leggen in het Beheersplan Waddenzee. Dit heeft gevolgen voor het bestaande Beheersplan Waddenzee, dat in 2000 wordt herzien.

5.5.2 Noordzee

Het Nederlandse deel van de Noordzee is in zijn geheel aangemerkt als kerngebied van de EHS. Centraal staat het streven naar een zo natuurlijk mogelijk functionerend ecosysteem, gekenmerkt door de karakteristieke biodiversiteit en landschappelijke identiteit. Gebruik van zee en kust dient in balans te worden gebracht met het ecologisch functioneren. In NBL21 zal hier in samenspraak met andere belanghebbenden uitwerking aan worden gegeven.

De belangrijkste vragen die daarbij zeker aan de orde zullen komen, zijn de mate waarin en de manier waarop grondstoffen als zand, olie en gas gewonnen kunnen worden, de hoeveelheid (bij)vangsten van vis en visserijtechnieken als bijvoorbeeld bodemberoerende visserij, de potentiële ruimtelijke ontwikkelingen in zee zoals eilanden voor wonen en werken, de infrastructurele ontwikkelingen als buisleidingen, windmolens, zendmasten, luchthaven en platforms en de bronnen van vervuiling in de Noordzee, bv. scheepvaart, scheepswrakken en platforms.

Naast het bovengenoemde nationale traject zijn er ook internationale ontwikkelingen op het gebied van ecologische doelstellingen voor de Noordzee. Nederland en Noorwegen spelen een leidende rol bij het in internationaal verband ontwikkelen van «Ecological Quality Objectives» voor de Noordzee. Hierover wordt begin september 1999 in Nederland een internationale workshop gehouden, in het kader van zowel OSPAR (Oslo-Parijs-verdrag) als de Noordzee-ministersconferenties.

LNV zal mede betrokken zijn bij het initiatief van V&W om het bestuurlijk en juridisch instrumentarium voor de Noordzee te bezien en waar nodig uit te breiden of aan te passen. Het betreft met name het gebied buiten de 12-mijlszone van het Nederlands Continentaal Plat.

5.6 Biodiversiteit

Het beleid van Nederland inzake biodiversiteit is verwoord in het Strategisch Plan van Aanpak Biologische Diversiteit uit 1995. Dit plan is inmiddels geëvalueerd. In de brief aan de Tweede Kamer van 21 december 1998 heeft de regering haar beleidsreactie gegeven op deze evaluatie (TK, 1998/1999, 26 407, nr. 1). Deze beleidsreactie wordt uitgewerkt tot een kabinetsvisie die wordt geïntegreerd in de nota NBL21. In 2000 zal het accent liggen op de uitwerking van de acties zoals vastgelegd in de nota NBL21. De financiering zal worden gebaseerd op bestaande mogelijkheden. In aanvulling daarop zal, samen met andere betrokken ministeries, worden verkend wat de mogelijkheden zijn voor het instellen van een algemeen stimuleringsbeleid biodiversiteit.

Het beleid ten aanzien van biodiversiteit dat is opgenomen in NBL21 omvat een actieplan voor de komende 10 jaar. Door middel van een interactief beleidsproces zijn in de eerste helft van 1999 in nauwe betrokkenheid met relevante partijen de beleidsagenda en het actieplan opgesteld voor agrobiodiversiteit. Voor het begrotingsjaar 2000 en daarop volgende jaren zullen de verschillende acties die in 1999 hebben plaatsgevonden resulteren in:

+ bewustwording bij de verschillende actoren; + afspraken met landbouworganisaties over duurzaam beheer en gebruik van agrobiodiversiteit; + afspraken met actoren in de keten en maatschappelijke partijen over duurzaam beheer en gebruik van agrobiodiversiteit; + opname van agrobiodiversiteit als een integraal onderdeel in het gewasbeschermingsbeleid na 2000; + formulering van concrete acties voor een beter beheer en gebruik van agrobiodiversiteit in de gangbare en biologische landbouw.

Daarnaast zal eind 1999 het beleidsstandpunt voor genenbanken worden afgerond. Rol en verantwoordelijkheden van overheid en bedrijfsleven ten aanzien van in situ en ex situ beheer en gebruik van agrobiodiversiteit worden hierin nader uitgewerkt, resulterend in afspraken voor 2000 en daarop volgende jaren. Voorts draagt LNV actief bij aan internationale ontwikkelingen ten aanzien van agrobiodiversiteit, met name in FAO- en EU-kader. In aanvulling op de plannen wordt onderzoek, voorlichting en onderwijs ten aanzien van agrobiodiversiteit verricht, gefinancierd vanuit het spoor van kennisontwikkeling.

6 KENNIS EN INNOVATIE

6.1 Ontwikkelingen in het kennis- en innovatiebeleid

De richting van het kennis- en innovatiebeleid is beschreven in «Kracht en Kwaliteit». Het kennisbeleid zal de komende jaren niet alleen de belangen van agrarisch Nederland dienen, maar ook met een brede maatschappelijke oriëntatie regionaal en landelijk ingezet worden voor de groene belangen van heel Nederland. Kernpunten van het kennisbeleid zijn: + versterking van de vraagsturing van het kennisbeleid in zijn algemeenheid + verbetering van de sturing en verantwoording van onderzoek + verbreden en vernieuwen van de inhoud van het agrarisch onderwijs + versterken van de samenwerking binnen het hoger agrarisch onderwijs + innovatie + internationalisering.

Kwalificaties zullen niet alleen meer te behalen zijn in het onderwijs. LNV zal onderzoeken in hoeverre elders verworven kwalificaties erkend kunnen worden. Emancipatie en de zorg voor allochtonen krijgen in het kennisbeleid aandacht. Ook voor het kennisbeleid geldt, dat de internationale oriëntatie sterk zal toenemen. LNV zal de inspanningen voor het kennisbeleid monitoren en de kwaliteit van onderzoek, voorlichting en onderwijs evalueren, want overheidsmiddelen dienen doeltreffend en doelmatig besteed te worden.

6.2 Wageningen Universiteit en Researchcentrum

Door de bundeling van de Landbouwuniversiteit Wageningen, de Stichting DLO en het praktijkonderzoek in Wageningen Universiteit en Research Centrum ontstaat een kenniscentrum van internationale allure. Als opmaat werd de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) per 1 juni 1999 verzelfstandigd. Eenzelfde proces zal voor het Praktijkonderzoek Veehouderij medio 2000 zijn afgerond. Voor het Plantaardige Praktijkonderzoek zal dit tegen het eind van het jaar 2000 zijn beslag krijgen. Met de inpassing binnen Wageningen UR van het Internationaal Agrarisch Centrum en het International Institute for Land Reclamation and Improvement is een begin gemaakt.

Een van de centrale opgaven is de vernieuwing van onderzoek naar aanleiding van de door LNV geformuleerde kennisbehoeften. Deze vernieuwing krijgt inhoud in nieuwe en vernieuwde onderzoeksprogramma’s bij DLO, het praktijkonderzoek en TNO. De vernieuwing is mogelijk op basis van de vrijkomende capaciteit uit aflopende programma’s. Daarnaast is versterking en aanpassing van lopende programma’s aan de orde.

Het vitale platteland, een gezonde land- en tuinbouw, de kwaliteit van de voeding en natuur voor mensen en mensen voor natuur zullen de komende jaren leiden tot veel vragen aan de kennisinstellingen. In het algemeen krijgen disciplinegerichte programma’s geen vervolg, worden interdisciplinaire programma’s versterkt en worden nieuwe interdisciplinaire programma’s ontwikkeld om oplossingen te vinden voor actuele beleidsvraagstukken.

6.3 Agrarisch beroepsonderwijs

In het hoger agrarisch onderwijs blijft meer bindende samenwerking gewenst. Vanwege de kleinschaligheid van het HAO is deze samenwerking van essentieel belang om een kwalitatief hoogwaardig HAO met toekomstperspectief zeker te stellen. Het ministerie ondersteunt de vorming van een concern, zoals voorgesteld door IAHS Larenstein te Velp en het Van Hall Instituut in Leeuwarden. Het streven naar meer bindende samenwerking tussen de instellingen neemt niet weg dat de instellingen ook de weg naar multisectorale samenwerking met andere HBO-instellingen in de regio vrij staat. Voor het realiseren van samenwerking in het hele HAO stelt LNV f 2 mln beschikbaar.

De LUW en VHI zijn bezig de mogelijkheid te onderzoeken om in Leeuwarden een propedeuse te starten voor de LUW. Het doel is de instroom van studenten op het universitaire niveau te vergroten en de positie van het Noorden te versterken. Tevens onderzoeken beide instellingen de kansen om een aansluitende opleiding, bestaande uit een HBO-fase en een universitaire fase, aan te bieden.

Het beleid van LNV is er op gericht het praktijkonderwijs te versterken en de Innovatie- en Praktijkcentra (IPC) zich te laten ontwikkelen tot sterke meer marktgerichte organisaties. Derhalve wordt het budget voor praktijkleren voor de agrarische opleidingscentra met ingang van het lopende leerjaar in vier jaar overgeheveld van de IPC’s naar de AOC’s.

6.4 Kennisnetwerken

6.4.1 Systeeminnovaties en stimuleringskader

Het innovatiebeleid hield zich tot nu toe sterk bezig met product- en procesinnovaties op bedrijfsniveau. LNV zal de bedrijfsgerichte, veelal technologische innovatie blijven stimuleren. Maar voor het realiseren van een vitaal platteland en een duurzame landbouw zijn ook bedrijfsoverstijgende systeeminnovaties gewenst: vernieuwende concepten op het vlak van produceren en vermarkten. Tevens zijn systeeminnovaties op gebiedsniveau gewenst: sector- en systeemoverschrijdende oplossingen voor een samenhang aan problemen in gebieden. Een werkgroep zal bezien in hoeverre de gewenste innovaties van de grond komen. Deze evaluatie houdt verband met de indertijd gerealiseerde overheveling van middelen uit het onderzoeks- en voorlichtingsbudget. Mogelijk kan de evaluatie de aanzet geven tot een nieuwe inzet van middelen die nu nog bestemd zijn voor de structurele financiering van de voorlichting.

6.4.2 Regionale netwerken

Voor een vitaal platteland kiest LNV een gebiedsgerichte benadering, in aanvulling op het generieke beleid. Dit stelt andere eisen aan de kennisontwikkeling, de sturing daarvan en de verspreiding van beschikbare kennis. Voor een succesvol gebiedenbeleid is een goede toegang tot het kennisdomein noodzakelijk. Er is daarom behoefte aan regionale netwerken waarin zowel kennisvragers als kennisaanbieders participeren. De eerste contouren van dergelijke netwerken zijn al in de praktijk zichtbaar en hebben zich in de verschillende regio’s op kleine schaal vanuit een duidelijke regionale behoefte ontwikkeld.

LNV is voornemens om samen met provincies in drie gebieden te starten met pilots voor de instelling van boven beschreven regionale netwerken. De totstandkoming en ontwikkeling van dergelijke netwerken is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van provincies en rijk.

6.4.3 Ondersteuning van initiatieven

LNV zal landelijke initiatieven ondersteunen voor het inrichten van netwerken voor kennisontwikkeling en -doorstroming op het gebied van kwaliteit van de groene ruimte, herstructurering land- en tuinbouw en maatschappelijk gewenste productiemethoden. Het gaat hierbij om het stimuleren en faciliteren van vernieuwing op economisch, sociaalcultureel en ecologisch gebied. De ervaring uit de praktijk moet hierin een belangrijke rol krijgen.

Om een toetsingskader voor innovatieve kennisnetwerken te ontwikkelen is een project in voorbereiding. Dit project beoogt ten eerste een analyse van succes- en faalfactoren van netwerken, in verschillende nationale en regionale settingen, en ten tweede van de kansen voor het realiseren van innovaties door netwerken. Het te ontwikkelen raamwerk zal een handvat moeten bieden voor de beoordeling van de vraag of LNV nationale of regionale initiatieven kan ondersteunen.

6.5 Agrologistiek en ICT

Blijvende bereikbaarheid van afzetmarkten en vermindering van de belasting van de leefomgeving door aan- en afvoer van agro-producten zijn belangrijke uitgangspunten voor het beleid. In 2000 zullen met ondersteuning uit het Stimuleringskader enkele pilots worden gestart voor intramodaal vervoer van versproducten. Logistiek en infrastructuur worden als belangrijk beoordelingscriteria gezien bij keuzes rondom nieuwe vestiging en herstructurering van concentratiegebieden.

Het aantal elektronische transacties tussen bedrijven onderling, bedrijven en consument en tussen overheid en bedrijven stijgt exponentieel. Voor 1999 wordt in Nederland op dit terrein voor het eerst een omzet van meer dan f 1 mld verwacht. Momenteel is een studie gaande naar de gevolgen hiervan voor bedrijven in agroketens en de overheid. Op het 2e Agrologis-tieke congres, dat in 2000 zal worden gehouden, zal aandacht worden besteed aan de gevolgen van «electronic commerce» voor de logistieke dienstverlening in de agrosector.

De Raad voor het Landelijk Gebied zal in 2000 een advies uitbrengen over Agrologistiek, ICT en Nederland als vestigingsland voor agrofoodcon-cerns. Op basis van dit advies zal een Plan van aanpak worden opgesteld.

7 INTERNATIONALISERING

7.1 Agenda 2000

In het voorjaar van 1999 is een besluit genomen over het pakket voorstellen van de Europese Commissie dat als titel «Agenda 2000» heeft meegekregen. Naast voorstellen met betrekking tot een hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid bevat Agenda 2000 tevens voorstellen met betrekking tot de toekomstige financiering van de Europese Unie en de Europese Structuurfondsen. Doelstelling van Agenda 2000 is met name om de toekomstige uitbreiding van de EU met landen uit Midden en Oost-Europa te vergemakkelijken en de EU voor te bereiden op de komende WTO-ronde.

De hervorming van het GLB komt er in grote lijnen op neer dat de komende jaren de institutionele prijzen voor granen, rundvlees en zuivel stapsgewijs worden verlaagd met respectievelijk 15, 20 en 15%. Voor granen en rundvlees worden de prijsverlagingen reeds vanaf 2000 ingevoerd, terwijl voor zuivel de prijsverlagingen in het verkoopseizoen 2005/2006 starten. Om de negatieve inkomenseffecten van de prijsdalingen te verzachten ontvangen de boeren rechtstreekse inkomens-betalingen. Voor rundvlees en zuivel wordt een deel van de compensatie verstrekt via een nationale enveloppe. Dit geeft de lidstaten enige vrijheid bij het toedelen van de rechtstreekse inkomenssteun. Met de besluitvorming over Agenda 2000 zijn de maximale uitgaven van het GLB in de periode 2000–2006 vastgelegd.

Ook zijn in het kader van Agenda 2000 horizontale maatregelen overeen gekomen die betrekking hebben op alle rechtstreekse inkomensbetalingen aan de boeren. Naast de mogelijkheid om de rechtstreekse steun aan boeren te differentiëren, is een andere belangrijke horizontale maatregel de verplichting voor Lidstaten om milieuvoorwaarden te integreren in het GLB. De Lidstaten kunnen hieraan uitvoering geven door op nationaal niveau milieuvoorwaarden te definiëren, die bindend zijn voor de agrariërs die voor directe inkomensbetalingen in aanmerking komen. Aan deze verplichting zijn sancties verbonden die eventueel kunnen inhouden dat de directe inkomensbetalingen worden verlaagd of ingetrokken (cross compliance). De lidstaten hebben daarnaast de mogelijkheid om extra verbintenissen in het kader van milieumaatregelen in de landbouw door middel van aanvullende steun te belonen. Ter stimulering van de plattelandsontwikkeling is een kaderverordening vastgesteld op basis waarvan maatregelen kunnen worden medegefinancierd, gericht op de duurzame ontwikkeling van plattelandsregio’s.

Gelet op het bovenstaande moet het besluit over Agenda 2000 op tal van onderdelen nader moeten worden uitgewerkt in zowel Europese als nationale regelgeving. De komende jaren zullen daarom met name in het teken staan van de implementatie van Agenda 2000. In het kader van het coherentiebesluit (Raadsbesluit juni 1997) zal de uitwerking getoetst worden aan belangen van ontwikkelingslanden.

7.2 Europese structuurfondsen en plattelandskaderverordening

De Structuurfondsen zijn ingesteld om de economische en sociale cohesie in de Unie te vergroten. Daartoe is er in het kader van de zogenaamde Doelstelling 3, waarvan de middelen uit het Europees Sociaal Fonds komen, voor de gehele Unie geld beschikbaar voor de bevordering van economische groei en werkgelegenheid.

Voor geselecteerde regio’s is daarnaast geld beschikbaar om de specifieke problematiek in deze regio’s aan te pakken (Doelstellingen 1 en 2). Het gaat daarbij ofwel om hele arme regio’s, in Nederland niet van toepassing, ofwel om regio’s waar sprake is van structurele problemen in verband met sociale en economische omschakeling in de industrie- en dienstensector, het landelijk gebied of stedelijke zones (doelstelling 2). Voor deze zogenaamde doelstellingsgebieden wordt een meerjarig ontwikkelingsprogramma opgesteld. Dit programma zet de strategie uiteen en de maatregelen voor de aanpak van de gesignaleerde problemen.

Voor de periode 2000-2006 kan LNV uit hoofde van doelstelling 2 rekenen op een kwart van het voor Nederland beschikbare budget voor regionaal beleid. Dit komt overeen met een bedrag van 169 mln (f 372 mln). Dit geld zal ingezet worden om de reconstructie van de zuidelijke en oostelijke zandgebieden mede vorm te geven. Financiering van deze middelen vindt plaats uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Voor die gebieden die nu in aanmerking komen voor geld uit de Structuurfondsen, maar in de nieuwe programmeringsperiode niet meer, komt er een overgangsregime. Gedurende een periode van zes jaar is een beperkt budget beschikbaar vanuit de EU voor de afbouw van het steunprogramma voor de betrokken regio’s. Het gaat om 119 mln voor uit te faseren doelstelling 2 en doelstelling 5b regio’s en 123 mln voor Flevoland.

In tegenstelling tot de Doelstellingen 1 en 2 van de Structuurfondsen, waarvan de werking beperkt is tot geselecteerde regio’s, is de kaderverordening plattelandsontwikkeling gericht op alle landelijke gebieden in de Unie. Op basis van deze kaderverordening co-financiert de EU maatregelen die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling van plattelands-regio’s. Het gaat daarbij zowel om maatregelen op agrarisch bedrijfsniveau als om maatregelen ten behoeve van het gebied, die niet noodzakelijkerwijs zijn gekoppeld aan het agrarische bedrijf. De samenhang van de maatregelen om het platteland te ontwikkelen wordt gewaarborgd via het opstellen van zogenaamde rurale ontwikkelingsplannen. LNV overlegt als verantwoordelijk ministerie met provincies, andere departementen en NGO’s over de invulling van de kaderverordening. Inzet is om op korte termijn de Nederlandse invulling ter goedkeuring aan de Europese Commissie voor te leggen. Deze ontwikkeling sluit aan bij de intentie van LNV om, via gebiedsgericht beleid, een impuls te geven aan de landelijke gebieden in Nederland. Bij de ontwikkeling hiervan zal dan ook zo veel als mogelijk aansluiting gezocht worden bij de mogelijkheden die de kaderverordening biedt.

7.3 WTO en andere multilaterale overleggen

7.3.1 WTO

In Seattle wordt in december 1999 de aftrap gegeven voor de volgende WTO-ronde over verdere handelsliberalisatie. In deze onderhandelingen komen een aantal voor LNV relevante onderwerpen aan de orde. Nu de Europese Unie een besluit heeft genomen over Agenda 2000 zijn de belangrijkste elementen van de inzet van de Unie bepaald. Deze besluiten bieden de mogelijkheid om verder te kunnen gaan op de weg van vermindering van handelsverstorende ondersteuning van de landbouw.

Met name voor de concurrerende onderdelen van de Nederlandse agrosector biedt verbetering van markttoegang in derde landen ook weer nieuwe kansen in de toekomst.

De inzet is gericht op erkenning in de WTO van het belang en het bevorderen van dierenwelzijn. Daarnaast zal in de volgende ronde, indien nodig, gestreefd worden naar voldoende ruimte voor toepassing van het voorzorgprincipe op het gebied van voedselveiligheid, natuur en milieu.

7.3.2 Multilaterale organisaties

De FAO/Nederland-conferentie over het multifunctionele karakter van landbouw en land, die in september 1999 in Maastricht wordt gehouden, zal aanbevelingen opleveren over de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om, met alle betrokkenen, voortgang te bereiken op het gebied van duurzame landbouw en voedselzekerheid. De resultaten van deze conferentie vormen de basis voor de Nederlandse inbreng in de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD-8) in 2000, waarvoor als sectoraal thema en economische sector zijn aangewezen respectievelijk «Geïntegreerd Landbeheer» en de «Landbouwsector». Nederland streeft ernaar dat ook de FAO haar inbreng in de CSD zal baseren op de resultaten van deze conferentie. Ook in de OESO wordt de komende periode veel aandacht besteed aan een analyse van het begrip multifunctionaliteit en de mogelijke beleidsaanbevelingen die daar uiteindelijk aan kunnen worden gekoppeld.

Een beter inzicht wereldwijd in het multifunctionele karakter van landbouw en land kan niet alleen een bijdrage leveren aan het proces van plattelandsontwikkeling, maar ook een landbouwkundige en gebiedsgerichte basis verschaffen voor de discussies in WTO-verband over de zogenaamde «non-trade concerns», gericht op de verdere liberalisering van de wereldhandel in landbouwproducten.

Het Nederlandse initiatief ter stroomlijning van de te Rome gevestigde VN-instellingen (FAO, WFP, IFAD) heeft geresulteerd in een gemeenschappelijke positie in de EU over de gewenste hervorming voor deze instellingen. Het bevat een pakket van aanbevelingen voor betere samenwerking tussen de drie instellingen, efficiënter beheer en doelgerichtere intergouvernementele processen. De aanbevelingen zijn gericht op het beter toerusten van de organisaties voor hun taak in het bevorderen van voedselzekerheid in de wereld. Nederland zal actief de aanbevelingen uitdragen in de beheerslichamen van deze instellingen, met name bij de discussie over het lange termijn Strategisch Kader van de FAO. In 2000 zullen landen voor het eerst systematisch rapporteren over de voortgang bij de uitvoering van verplichtingen die zijn aangegaan tijdens de Wereldvoedseltop in 1996. Gedetailleerde acties moeten er toe leiden dat aan de doelstelling wordt voldaan om het aantal ondervoede personen in de wereld met de helft terug te brengen in het jaar 2015. Recente cijfers en ontwikkelingen wekken vooralsnog niet het vertrouwen dat een verlaging naar een niveau van 400 tot 440 miljoen ondervoede personen in dat jaar gehaald wordt. De jaarlijkse voortgangsrapportage aan het parlement laat dit ook zien (EK, 1998/1999, 26 200, XIV, nr. 38). Beleidsombuigingen in de betrokken landen, ondersteund door internationale actie, zijn daarvoor noodzakelijk. De regering zal haar bijdrage aan de follow-up van de Wereldvoedseltop voortzetten en trachten door een uitwerking van het actieprogramma in concrete acties een bijdrage te leveren aan het behalen van de gestelde doelen.

7.4 Markttoegang

De komende jaren kent LNV prioriteiten toe aan het vergroten van de markttoegang voor agrarische producten in derde landen. Om de effectiviteit te vergroten wordt nauw samengewerkt met het georganiseerde bedrijfsleven, zowel bij de identificatie, alsook bij de prioritering en aanpak van alle markttoegangsproblemen. Bij de aanpak van de handelsbarrières worden de bestaande bilaterale en multilaterale betrekkingen benut.

Naast markttoegang spelen ook marktontwikkeling, marktintegratie en marktverkenningen een belangrijke rol in het verwerven van een betere internationale marktpositie voor de Nederlandse agribusiness.

Als voorbeeld voor de marktontwikkeling op hoog ontwikkelde markten dient het Masterplan Duitsland (MPD). Het MPD heeft een looptijd van 4 jaar en is ontwikkeld in nauwe samenwerking met het georganiseerde bedrijfsleven en de ministeries van BZ en EZ. Doel van het MPD is om bij de Duitse consument het imago van Nederland als herkomstland van agrarische producten te versterken. In het bijzonder wordt daarbij aandacht geschonken aan aspecten als productiemethoden, kwaliteits-waarborging, milieu en diervriendelijkheid.

In het kader van de integratie van de nieuwe Midden- en Oost-Europese lidstaten speelt LNV actief in op het pre-accessiebeleid van de Europese Unie vanuit de belangen van de Nederlandse agribusiness en de consument. Naast de overname van het veterinaire acquis gaat het er in het algemeen om de Nederlandse agribusiness een belangrijke rol te laten spelen bij de institutionele opbouw en de versterking van de productieketens in Midden- en Oost Europa.

LNV is in 1999 in samenwerking met betrokken instellingen gestart met de voorbereiding van Europese tenders voor Phare twinning projecten gericht op institutionele opbouw. In het kader van het EU SAPARD programma voor de versterking van de concurrentiekracht in MiddenEuropa zal LNV in 2000 de mogelijkheid onderzoeken om een Publiek-Private vorm van samenwerking op te zetten, gericht op «agrarische-ketensamenwerking».

Marktverkenningen worden gemaakt in opdracht van LNV en in samenwerking met de EVD doorgegeven aan het bedrijfsleven via spreekdagen, seminars en schriftelijke informatie. Deze informatievoorziening neemt aan betekenis toe en zal in samenwerking met de EVD verder worden gemoderniseerd en geïntensiveerd.

Nederland zal zich blijven inzetten voor de uitvoering van de aanbeveling die tijdens de WTO/Ministeriële Conferentie in Singapore is gedaan over vrije markttoegang van de minst ontwikkelde landen (MOL’s) tot de EU. Te algemene kan worden gesteld dat in het markttoegangsbeleid tevens overwegingen inzake duurzaamheid, natuur en milieu worden meegenomen.

7.5 Internationaal natuurbeleid

Het internationale natuurbeheer van de Nederlandse regering is geïntegreerd met het beleid inzake biodiversiteit. In NBL21 zullen de hoofdlijnen van het internationale natuurbeheer worden verwoord, waarbij in belangrijke mate de thema’s uit het Strategisch Plan van Aanpak

Biodiversiteit (SPA) en het Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN) 1996–2000 (TK, 1995/1996, 24 408, nr. 1–2) zullen worden gehandhaafd. Binnen deze thema’s zullen de prioriteiten worden aangescherpt. Tevens zal de prioriteitstelling ten aanzien van de bilaterale samenwerking verder worden uitgewerkt.

De uitvoering van het internationale biodiversiteitsbeleid, waarin het internationaal natuurbeheer is opgenomen, zal worden vastgelegd in een Programma Internationale Biodiversiteit. Voor zover dit programma ontwikkelingslanden betreft vindt uitvoering plaats in samenwerking met de minister van OS in het kader van het PIN/OS-programma. Binnen de minimaal 0,1% van het BNP (HGIS) voor internationaal natuur- en milieubeleid zal worden aangegeven welke onderdelen betrekking hebben op de uitvoering van het internationaal natuurbeleid. De inzet van LNV is er op gericht om de totale portefeuille van projecten die qua doelstelling (mede) zijn gericht op behoud en duurzaam gebruik van natuur verder uit te bouwen.

LNV zal zich in het internationale natuurbeheer actief blijven richten op het bereiken van concrete afspraken in multilateraal verband. In 2000 gaat het daarbij met name om de 5e Conferentie van Partijen Biodiversiteit, de 11e Conferentie van Partijen (CITES), de afronding van de werkzaamheden van het Intergouvernementeel Bossenforum en het IUCN-World Conservation Congress.

De actieve inzet van Nederland in het kader van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit en aanverwante internationale fora zal worden gecontinueerd. Prioriteiten zijn onder andere: definiëring en operationalisering van de ecosysteembenadering, afspraken over een internationaal op hoofdlijnen vergelijkbare aanpak ten aanzien van graadmeters voor biodiversiteit, en de afronding en uitvoering van het mondiale werkprogramma voor agrobiodiversiteit, het Biodiversiteitsverdrag, in samenwerking met FAO.

LNV zal zich ervoor inzetten dat de 5e Conferentie van Partijen bij het Biodiversiteitsverdrag in Kenya, mei 2000, zo concreet mogelijke besluiten neemt. Concretisering van de uitvoering van de internationaal overeengekomen werkprogramma’s vormt het uitgangspunt voor het optreden van Nederland als een van de 10 leden van het Bureau van het Verdrag, dat als taak heeft het Secretariaat van het Verdrag bij de voorbereiding van deze conferentie te begeleiden.

In het kader van het Intergovernmental Forum on Forests (IFF) zal Nederland zich ervoor inspannen dat een onderhandelingsmandaat wordt overeengekomen voor een internationaal juridisch bindend instrument voor alle bossen. De regering is van mening dat dit onderwerp in nauwe samenhang met het vraagstuk van de financiële middelen voor duurzaam bosbeheer in ontwikkelingslanden behandeld dient te worden. Daarnaast zal Nederland zich concentreren op de bevordering van nationale bosbeleidsprogramma’s en de instelling van beschermde bosgebieden. In de eerste helft van 2000 zal het IFF rapport uitbrengen aan de Commission voor Sustainable Development (CSD) van de VN. Nederland streeft ernaar dat de discussies in dit kader worden afgerond met duidelijke conclusies en concrete aanbevelingen.

In het kader van de EU steunt Nederland het voornemen van de Europese Commissie de mogelijkheden te onderzoeken van een EU- of Pan-

Europees raamwerk voor het certificeren van bos- en houtproducten. Het beleid ter bevordering van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout in eigen land zal worden voortgezet.

8 VISSERIJ

8.1 Kustvisserij

Doelstelling van het Nederlandse visserijbeleid, zoals vastgelegd in de Structuurnota Zee- en Kustvisserij (1993), is het bevorderen van een verantwoorde visserij en een evenwichtige exploitatie van de visbestanden. Centraal in dit beleid staat zowel een herschikking van taken en verantwoordelijkheden tussen overheid en bedrijfsleven (meer eigen verantwoordelijkheid sector), als de relatie tussen visserij en het aquati-sche ecosysteem.

Sinds 1993 wordt een kustvisserijbeleid gevoerd dat moet leiden tot behoud van de vogelpopulatie op het gemiddelde niveau van de jaren ’80 en behoud en herstel van natuurlijke biotopen (stabiele mosselbanken, kokkelbanken en zeegrasvelden). De evaluatie over de eerste fase (1993–1998) heeft plaatsgevonden en op grond van de resultaten daarvan is het beleid voor de tweede fase (1999–2003) vastgelegd in een beleidsbesluit (LNV-99-174), dat op 18 maart 1999 met de Tweede Kamer is besproken. Een cruciaal punt hierin is het scheppen van win-win-situaties voor natuur en visserij in de Waddenzee. Dit naar aanleiding van het feit dat de gebieden, die in 1993 permanent gesloten zijn voor de schelpdiervisserij, niet overal even goed begrensd bleken om het herstel van stabiele mosselbanken een zo groot mogelijke kans te geven. Op een aantal van deze locaties zullen geen mosselbanken ontstaan, terwijl deze voor de visserij van groot belang kunnen zijn. Daarom zal een aantal grenscorrecties worden toegepast. Daarbij wordt gestreefd naar winst voor de natuur door de visserij niet toe te laten op de beste locaties waar zich stabiele mosselbanken kunnen ontwikkelen en winst voor de visserij omdat zij voor haar belangrijke gebieden kan bevissen. Een en ander zal gebeuren binnen, ten behoeve van de nieuwe PKB Waddenzee, op te stellen objectieve criteria.

Tevens wordt een evaluatieprogramma opgesteld dat voorziet in monitoring en onderzoek. Het programma moet gegevens opleveren op grond waarvan in 2003 beslissingen genomen kunnen worden over de toekomst van de schelpdiervisserij in onze kustwateren.

8.2 IJsselmeervisserij

Een reeks van oorzaken heeft er toe geleid dat er sinds het midden van de jaren ’80 sprake is van overbevissing op het IJsselmeer. Daarnaast wordt de IJsselmeervisserij geconfronteerd met een zeer lage palingstand en is er (vermeende) concurrentie van aalscholvers.

De Regeling Visserij-inspanning IJsselmeer, die sinds 1996 van kracht is, beoogt een reductie van 50% van de visserij-intensiteit op het IJsselmeer te bereiken vóór het jaar 2000. De reductie wordt gerealiseerd door een beperking in tijd (generieke maatregel), van 10% in het jaar 1996 oplopend tot 50% in 2000. Vrijstelling van deze maatregel is mogelijk indien wordt voldaan aan een aantal eisen. Lidmaatschap van de Producenten Organisatie (PO) en een goedgekeurd visplan waarin de PO zelf vorm geeft aan de reductiedoelstelling zijn daarvan de belangrijkste.

Ten aanzien van de IJsselmeervisserij zal op korte termijn een apart beleidstraject worden ingezet. Gedacht wordt over de vraag of het mogelijk is over te gaan tot volledige overdracht van visrechten van LNV aan één visrechthebbende, die een private veilplicht voor IJsselmeervis instelt. Deze verhuurt vervolgens aan de individuele vissers. Met de opbrengst worden de exploitatiekosten gedekt.

LNV heeft in 1998 voor een periode van twee jaar een saneringsregeling voor de IJsselmeervisserij opengesteld van f 6 mln ter compensatie van de schade door aalscholvers. Voor deze regeling is tot op heden weinig animo. In overleg met de PO zullen de mogelijkheden worden onderzocht om te komen tot een inkrimping van de sector.

Daarbij zal ook van de PO zelf een inspanning worden verwacht voor het bestandsonderzoek, zodat de PO zelf in staat wordt gesteld de visserij op het IJsselmeer te reguleren. Eén en ander zal worden uitgewerkt in concrete voorstellen.

8.3 Zeevisserij

Uit de evaluatie van het Biesheuvelsysteem is gebleken, dat het stelsel heeft voldaan aan de belangrijkste doelstellingen. De eigen controle op de private afspraken en ook op de private veilplicht zijn evenwel onvoldoende van de grond gekomen. De follow-up van de evaluatie van het Biesheuvelstelsel verbreedt zich tot een discussie over een mogelijk verdere uitbouw van het Biesheuvelstelsel («Biesheuvel II»), waarbij naast de private controle ook andere elementen een rol spelen. Daarbij valt te denken aan een minder beperkend lostijdenregime, de ontwikkeling van een centrale databank voor de vangstregistratie, meer eigen toezicht van de sector op het goed uitvoeren van technische maatregelen, de invoering van een elektronisch logboek en eigen beperkende regels met betrekking tot de zogenaamde kleine bootjes.

Een verdere overdracht van verantwoordelijkheden binnen de uitvoering van het visserijbeleid aan de sector lijkt nodig om het systeem ook op de langere termijn stabiliteit te geven. Dit onderwerp kan niet los gezien worden van de ontwikkelingen met betrekking tot het zogenaamde Meerjarig Oriëntatie Programma (MOP IV), aangezien de sector een verdere overdracht van verantwoordelijkheden slechts lijkt te accepteren op voorwaarde dat er rust komt op het gebied van het vlootbeleid. In 1997 is de vierde Verordening over de structuur van de visserijvloten van kracht geworden. Het doel van de verordening is de capaciteit en inzet van de vloten in overeenstemming te brengen met de visbestanden. Hierop gebaseerd is het MOP IV voor de Nederlandse vloot dat bij de Europese Commissie is ingediend. De Europese Commissie is van mening dat de instrumenten bestandsbeheer (TACs en quota) en van vloot-structuurbeleid (MOP’s) juridisch gezien nevengeschikt zijn. Een lidstaat moet binnen de quota vissen en tegelijkertijd aan de (reductie-)doel-stellingen van het MOP voldoen.

Nederland is er in tegenstelling tot de Europese Commissie altijd van uit gegaan dat het TAC/Quota-instrument leidend is ten opzichte van het MOP-instrument. Het MOP is slechts een aanvullend instrument, dat ertoe bij kan dragen dat binnen de quota wordt gevist. De opstelling van de Europese Commissie kan voor Nederland een inkrimping van de activiteiten van de kottervloot van 45% betekenen. De Europese commissie heeft inmiddels een procedure bij het Europese Hof van Justitie aangespannen om de in MOP’s vastgelegde reductiedoelstellingen voor de vloot af te dwingen.

Langs verschillende wegen en in dialoog met de Europese Commissie zal moeten worden gepoogd de problemen rond het Nederlandse Meerjarig

Oriëntatieprogramma zoveel mogelijk weg te nemen. Of dit streven zal leiden tot een situatie, waarin Nederland volledig aan zijn MOP doelstellingen zal voldoen, is op dit moment onzeker. De verschillen tussen de huidige omvang en het aantal gebruikte zeedagen van onze vissersvloten en de nu geldende MOP-doelstellingen zijn zeer groot en kunnen leiden tot situaties, waarin de vissers niet meer in redelijke mate in staat zullen zijn de hen toegekende vangstrechten te benutten. Het uitgangspunt tot nu toe was dat deze laatste situatie zich niet mag voordoen.

Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid wordt in 2002 herzien. De Tweede Kamer heeft in een motie verzocht om een samenhangende Nederlandse visie op het toekomstige GVB (TK, 1997/1998, 25 609, XIV, nr. 47). Deze visie zal, na advisering door de sector en een aantal niet-gouvernementele organisaties, op korte termijn naar de Kamer worden gestuurd.

Op basis van een Commissiemededeling wordt in de Europese Raad van Visserijministers gediscussieerd over de toekomst van de markt voor visserijproducten en een mogelijke aanpassing van de marktordening. Daarbij is onder meer aan de orde de rol van de Producentenorganisaties en de introductie van een branche-organisatie, wijziging van de interventieregeling, introductievan etiketteringsvoorschriften en de mate van communautaire preferentie. Ook het bedrijfsleven wordt betrokken bij deze discussie. De verwachting is dat de Europese Raad van Visserijministers in de loop van 1999 een besluit zal nemen over dit Commissievoorstel.

De Europese Raad van Visserijministers zal in de loop van 1999 nadere oriëntaties vaststellen voor toekomstige visserijakkoorden tussen de Europese Unie en derde landen. Voor Nederland staan kosteneffectiviteit, coherentie met ander EU-beleid en duurzaamheid centraal.

8.4 Structuurfonds voor maatregelen in de visserijsector

Onder Agenda 2000 worden ook middelen vrijgemaakt voor structuur-maatregelen in de visserijsector. Het Europese FIOV-programma voor de periode 2000-2006 is op dit moment nog in voorbereiding en kent een regionale indeling. Voor Nederland zijn dit Flevoland (Doelstelling I-in-overgang) en de niet-doelstellingsgebieden.

Uit dit fonds worden middelen beschikbaar gesteld voor herstructurering van de Europese vissersvloten en voor kwaliteitsverbeterende en sociaal-economische maatregelen.

Over het bedrag dat de provincie Flevoland uit het totaal van haar budget aan structuurfondsen wenst te bestemmen voor het FIOV zal nog overleg plaatsvinden. Voor de niet-doelstellingsgebieden is voor de periode 2000-2006 ongeveer 31 mln uit het FIOV beschikbaar.

8.5 Binnen- en sportvisserij

De beroepsbinnenvisserij heeft te lijden van een teruglopende palingstand. Bron van onvrede is verder de splitsing van visrechten (paling voor de beroepsbinnenvisserij en schubvis voor de sportvisserij). Als gevolg hiervan heeft de sportvisserij in de meeste staatswateren inmiddels het recht gekregen op alle vissoorten behalve paling te vissen, zodat er voor de beroepsvisserij geen alternatieven meer zijn.

In vervolg op het beleidsvoornemen binnenvisserij (LNV-98-73), dat op 18 maart jongstleden met de Tweede Kamer is besproken, zal de Kamer op korte termijn een beleidsbesluit ontvangen. Cruciaal hierin is Integraal visstandbeheer, dat de verantwoordelijkheid van betrokkenen voor beheer en behoud van de visstand vorm geeft. Integraal visstandbeheer kan verder de economische basis van de beroepsbinnenvisserij verbreden, omdat het ruimte biedt voor bedrijfsmatige visserij op schubvis, zonder afbreuk te doen aan de belangen van de sportvisserij.

Voor de Staatsbinnenwateren zullen visstandbeheercommissies in het leven worden geroepen en zal het opstellen van visstandbeheerplannen verplicht worden gesteld. Andere watereigenaren zullen worden geadviseerd en gestimuleerd beleid met een gelijke strekking te formuleren. De overheid wil het effect van de splitsing van visrechten zoveel mogelijk opheffen. En wel zo, dat de beroepsbinnenvisserij de afname van de aalstand geheel of gedeeltelijk kan compenseren door visserij op schubvis. Dit laatste in het kader van de visstandbeheerplannen. De bedrijven moeten hun individuele bedrijfsvoering verbeteren en andere inkomstenbronnen ontwikkelen. Tevens moeten zij de sportvisserij ervan kunnen overtuigen dat beroepsvisserij op schubvis niet strijdig behoeft te zijn met sportvisserijbelangen. De sportvisserijorganisaties van hun kant moeten de beroepsvisserij in redelijkheid de mogelijkheid bieden om op schubvis te vissen.

9 BESTUURLIJKE EN ORGANISATORISCHE AANGELEGENHEDEN

9.1 Organisatorische ontwikkelingen bij LNV

Ingevolge het Bestuursakkoord nieuwe stijl bereidt LNV in samenwerking met VROM, VWS, BZK, VNG en andere betrokkenen een concept plan van aanpak voor tot vitalisering van het platteland.

De huidige LNV-organisatie heeft een adequate structuur om de kerntaken te vervullen. Ook de interne sturing door middel van de jaarplancyclus ontwikkelt zich goed. In het licht van de dynamiek van de samenleving is het wenselijk om met enige regelmaat een oriëntatie te doen op de organisatie- en personeelsontwikkeling bij LNV. Het accent van deze heroriëntatie zal met name liggen op de houding en werkwijze van het departement in een sterk veranderende maatschappelijke omgeving. Dit traject is gestart met de zogeheten LNV-signalendag eind 1998 en zal in 1999/2000 zijn verdere beslag krijgen.

Tegelijkertijd is LNV geplaatst voor een behoorlijke personele taakstelling, wat het nodige vraagt van de organisatie en de medewerkers. In het streven naar een kleiner en hoogwaardig kerndepartement wordt geïnvesteerd in kwaliteit en flexibiliteit van medewerkers en wordt de mobiliteit gestimuleerd.

In het kader van de personele taakstelling zal een systematische doorlichting plaatsvinden van de mate waarin het voorgestane beleid binnen de organisatie effectief en doelmatig wordt uitgevoerd. Tevens worden voorbereidingen getroffen om te komen tot een structurele organisatorische voorziening om de kwaliteit van beleidsvorming en beleidsuitvoering te borgen.

Om de organisatie rond het waarborgen van de voedselveiligheid te versterken, is gekozen voor het treffen van een structurele organisatorische voorziening binnen LNV in de vorm van een coördinerend bureau. Nadere besluitvorming over de taken en vormgeving van het bureau zal plaatsvinden na de rapportage van het externe bureau, dat ter zake om advies is gevraagd.

9.2 Uitvoerende diensten

Het organisatorisch onderscheiden van beleid en uitvoering heeft binnen het ministerie van LNV geleid tot verzelfstandiging van een aantal uitvoerende diensten. Bepalend voor de afstand tot het kerndepartement is de verantwoordelijkheid die voor taken van de te onderscheiden onderdelen blijft bestaan. Komende ontwikkelingen in dit kader zijn:

9.2.1 RVV

De hoofdactiviteiten van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees op het gebied van het veterinaire beleid van LNV zijn keuring, certificering en dierziektebestrijding. Voor een belangrijk deel worden de activiteiten van de RVV via tarieven in rekening gebracht bij het bedrijfsleven. Thans wordt een nieuwe tariefstructuur ontwikkeld waarmee meer inzicht kan worden geboden in de tariefopbouw van de RVV. Om haar verantwoordelijkheden waar te maken is een traject in gang gezet om structuur, werkwijze en cultuur te wijzigen. De in- en externe aansturing zal worden verbeterd om de transparantie van de uitvoering van taken en verantwoordelijkheden, zowel normatief als bedrijfseconomisch, te bevorderen.

In 1999 zijn onder de directie van de RVV vijf kringen gevormd (voorheen negen), waarin veterinaire en niet-veterinaire verantwoordelijkheden zijn geëxpliciteerd. Teneinde de primaire verantwoordelijkheid van de kringdirecties voor de kwaliteit van de uitvoering te kunnen waarmaken wordt thans op dat niveau integraal management ingevoerd, gekoppeld aan interne planning en controlcyclus. In lijn hiermee bestaat het voornemen om de RVV in 2001 te verzelfstandigen tot agentschap. Hiertoe wordt thans een interdepartementaal beleidsonderzoek uitgevoerd. Momenteel is er sprake van een tekort aan keuringspersoneel (vooral dierenartsen) ten opzichte van de wettelijke (Europese) normen. Het uitvoeren van nieuwe communautaire regelgeving, maar ook ontwikkelingen op het gebied van de veevoer vergt extra mankracht. De extra personeelsinzet is geraamd voor 75 fte. Daarnaast zijn er ingevolge bovengenoemde ontwikkelingen additionele kosten geraamd voor automatisering, verbetering waardepapieren (exportcertificaten), opleiding en stelselwijziging RGD.

9.2.2 DLG

De dienst Landelijk Gebied zal in de toekomst werken als onafhankelijke uitvoeringsdienst voor het Rijk en de provincies gezamenlijk. De externe verzelfstandiging zal geschieden in de vorm van een zelfstandig bestuursorgaan.

9.2.3 LASER

Met ingang van 1 januari 1999 is het agentschap LASER een feit. Voor de komende jaren is een verdere ontwikkeling van LASER uitgestippeld met het doel dat LNV ook in de toekomst kan beschikken over een professionele uitvoeringsorganisatie. Doelstelling is om zo doelmatig en klantgericht mogelijk te opereren, zodat een verdere versnelling van de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe regelingen gerealiseerd kan worden.

Als uitvoeringsorganisatie, die in opdracht van het ministerie van BZK schade uitkeert bij nationale rampen, voert LASER thans de waterschaderegeling uit. Voor het komende begrotingsjaar zullen onder meer als nieuwe regelingen het Programma Beheer en Agenda 2000 uitgevoerd worden.

9.2.4 Bureau Heffingen

Bureau Heffingen is sinds 1 januari 1998 een agentschap. In verband met een toename van taken o.a. de implementatie Minas en de Wet herstructurering varkenshouderij is een organisatieontwikkelingstraject gestart dat rond het millennium afgerond moet zijn. Er zijn maatregelen getroffen ter bewaking en verbetering van de uitvoerbaarheid binnen de aangegeven juridische en financiële kaders. Daarbij wordt naar een evenwicht gezocht tussen rechtvaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid enerzijds en eenvoud, effectiviteit en efficiëntie anderzijds.

9.2.5 Doorlichting bijzondere opsporingsdiensten/inspecties

Het ministerie van Justitie is een onderzoek gestart naar de bijzondere opsporingsdiensten. Tevens is een onderzoek gestart door BZK (formatiecommissie) naar inspecties (positionering, werkwijze en formatie). Afstemming over inhoud en reikwijdte van de onderzoeken tussen beide ministeries heeft plaatsgevonden. Diensten van LNV die bij de onderzoe- ken betrokken zijn de Algemene Inspectiedienst, de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees en de Plantenziektenkundige Dienst.

9.3 Toezicht op het landbouwonderwijs

Ten behoeve van een onafhankelijk oordeel over de kwaliteit van het onderwijs bepaalt het Regeerakkoord, dat de positie van de Inspectie versterkt moet worden. Het ministerie van OCW heeft hierbij het voortouw.

Voor het landbouwonderwijs betekent dit een nieuwe werkwijze en systematiek van toezicht voor de Inspectie Landbouwonderwijs en Kennisprogramma’s (LOK). Uitgangspunt daarbij is de eigen verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen voor de kwaliteit van het onderwijs. Naarmate de systematische kwaliteitszorg van de instellingen in- en extern meer betekenis krijgt, zal de toezichthoudende rol van de Inspectie LOK zich meer gaan richten op het beoordelen en verifiëren van informatie over de kwaliteit van de instellingen. De Inspectie LOK besteedt extra aandacht aan de maatschappelijke oriëntatie van het agrarisch onderwijs.

9.4 Millennium- en europroblematiek

LNV is in 1997 gestart met de activiteiten, gericht op het voorkomen van het optreden van problemen als gevolg van de eeuwwisseling. Daarbij hebben de voedselvoorziening, het crisisbeheer, controle en opsporing, welzijn van dieren, dierziektenbestrijding en de uitvoering van nationale en EU-regelgeving prioriteit gekregen. In 1998 zijn de millenniumproblemen en de mogelijke oplossingen geanalyseerd en zijn de oplossingen in uitvoering genomen. In het jaar 1999 zijn de resterende objecten hersteld en zijn de test- en invoeringsprojecten afgerond. Verder zijn in 1999 noodplannen met overgangsmaatregelen en noodmaatregelen opgesteld. De noodmaatregelen zijn getest. In het laatste kwartaal van

1999 worden de laatste voorbereidingen getroffen. De invoering van nieuwe hard- en software en aanpassingen wordt zoveel mogelijk vermeden.

De millenniumproblemen in de beleidsterreinen van LNV hebben bijzondere aandacht. LNV heeft vastgesteld in welke sectoren grote risico’s op verstoringen bestaan. In overleg met het bedrijfsleven, PBO’s en ZBO’s zijn activiteiten uitgevoerd of ondersteund, gericht op het voorkomen van verstoringen en op het adequaat kunnen beantwoorden van eventueel optredende verstoringen. De millenniumprojectorganisatie wordt in het eerste kwartaal van het jaar

2000 afgebouwd. De evaluatie van het millenniumproject zal mede gericht zijn op mogelijkheden om de informatievoorziening van LNV en het beheer van automatiseringsmiddelen verder te verbeteren.

De voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de implementatie van de euro binnen LNV zullen in 2000 gecontinueerd worden. Op centraal niveau zal de in 1999 opgerichte projectgroep Euro door middel van informeren, coördineren, initiëren en faciliteren de feitelijke implementa-tiewerkzaamheden bij de organisatieonderdelen van LNV en de aan LNV gelieerde ZBO’s en PBO’s vergemakkelijken en omtrent de voortgang van de werkzaamheden rapporteren aan de opdrachtgever van het project. Voorts zal het communicatie- en voorlichtingstraject over hoe LNV met de euro omgaat, bijvoorbeeld in de vorm van gewenningsinformatie en informatie via de eurowebsite, door de projectgroep Euro in 2000 worden vormgegeven. Op decentraal niveau zal de realisatie van de implementatiewerkzaamhe- den in gang gezet worden. De feitelijke aanpassing van automatiseringssystemen, wet- en regelgeving, administratieve processen etc. zal in 2000 starten, gericht op de realisatie overeenkomstig de door het Ministerie van Financiën opgestelde richtlijnen.

9.5 Zelfstandige bestuursorganen (ZBO)

De voornemens ten aanzien van de LNV-ZBO’s, zoals verwoord in de brieven van 10 maart 1997 (TK, 1996/1997, 25 268, nr. 1) en 23 december 1997 (TK, 1997/1998, 25 268, nr. 7) worden in overleg met de betrokken ZBO’s verder uitgewerkt. In dat verband wordt in overleg met de Organisatie voor de Binnenvisserij gewerkt aan de privatisering van die organisatie.

9.6 Modernisering PBO

In verband met de voorgestane modernisering van het PBO-stelsel heeft de regering een wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie bij de Staten-Generaal ingediend (25 695). Het wetsvoorstel is eind maart 1999 door de Eerste Kamer aanvaard. In het kader van de modernisering is, overeenkomstig het advies van de SER, tevens de hergroepering en clustering van de schappen van 38 schappen naar 18 in gang gezet. De SER heeft de betrokken bedrijfslichamen daartoe voorstellen laten uitwerken. Inmiddels is een reductie van 38 naar 29 schappen gerealiseerd.

De overheveling van de taken van het Landbouwschap is vrijwel volledig gerealiseerd. Het Hoofdproductschap Akkerbouw, het Productschap Tuinbouw, het Productschap voor Vee en Vlees en het Productschap voor Pluimvee en Eieren hebben conform planning voormalige Landbouwschapstaken overgenomen. De twee laatstgenoemde schappen waren met het Productschap voor Zuivel voornemens om voor bepaalde taken op dierlijk vlak een gemeenschappelijk orgaan, als bedoeld in artikel 110 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, op te richten. De sindsdien gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling op veterinair terrein heeft er mede toe geleid dat van dit voornemen wordt afgezien. De geplande datum van opheffing van het Landbouwschap per 1 juli 1999 is uitgesteld. Aanleiding is een door de Nederlandse Vakbond Varkenshouders bij de rechtbank aangespannen procedure, gericht op de terugbetaling aan varkenshouders van op grond van de Landbouwschapsverordening betaalde retributies in verband met de bestrijding van de ziekte van Aujeszky. In afwachting van de eventuele financiële consequenties van de rechterlijke uitspraak in deze zaak heeft de SER zijn eindadvies ter zake van de opheffing van het schap opgeschort.

9.7 Emancipatiebeleid

Naast het vergroten van de participatie van vrouwen in hogere functies, is het behouden van vrouwen voor de organisatie in zijn algemeenheid een thema waaraan LNV de komende jaren aandacht wil besteden. Hoewel de instroom van vrouwen vrijwel gelijk is aan die van mannen (47% versus 53 %), is de uitstroom van vrouwen groter dan hun aandeel in het personeelsbestand (30% van het personeelsbestand is vrouw, maar de uitstroom bestaat voor 33% uit vrouwen). Lopend onderzoek naar de oorzaken daarvan beoogt te leiden tot een gerichte aanpak om de uitstroom terug te dringen en bijzondere aandacht voor de combineerbaarheid van werk en zorg.

C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL

  • 1. 
    Aansluiting op de ontwerpbegroting 1999; Uitgaven

In totaal is voor de uitgaven f 3 900,1 mln. geraamd. Ten opzichte van de begroting 1999 betekent dit een verhoging met f 162,7 mln. In 1999 was een meerjarencijfer voor 2000 opgenomen dat per saldo f 383,7 mln. lager was dan het begrotingsbedrag voor 1999. Ten opzichte van het meerjaren-cijfer 2000 is derhalve sprake van een verhoging met f 546,4 mln.

Meerjarencijfers totaal uitgaven (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

3 737,4

3 353,7

3 405,7

3 389,1

3 361,7

   

Nota van wijziging

 

130,6

   

-

     

e suppl. begroting Loon- en prijsbijstelling Opkoop varkensrechten Oogstschaderegeling Eindejaarsmarge Stijging leerlingenaantallen Klassieke Varkenspest ICT-middelen Klimaatgelden Kosten verkoop VAM ICES-Kis projecten Beperking verwervings-budget

Vertraging reconstructiewet Blokkade diverse artikelen Subsidies structuurverbetering Rentereeks Fes Overboekingen Desalderingen Overige

66,7

217,1

125,0

19,3

16,0

15,0

4,5

4,2

4,2

4,0

-31,0 -30,0

  • 24,0
  • 20,0 - 5,0

5,5 36,9

  • 10,5

75,9

29,0

4,8 19,5

10,0

25,0 -9,0 2,2 37,9 -0,8

72,0

29,0

4,8 11,8

8,0

25,0

  • 9,0

2,5

39,0

71,5

29,0

4,8 10,1

7,0

15,0

25,0 -9,0

42,7

71,5

29,0 4,8

15,0

25,0 -9,0 3,5 43,6 -0,1

Subtotaal

4 265,9 3 498,2         3 538,8 3 535,2         3 495,0

Nieuwe wijzigingen

– Additionele eindejaarsmarge

– Prijsbijstelling

– ICES

– Aankoop onroerend goed praktijkonderzoek – Integratie LEF-A – BTW-compensatie – EURO

– Loonkosten AVB – Masterplan Duitsland – Ombuigingen – Overboekingen van of naar andere begrotingen – Desalderingen – Overige Subtotaal Nieuwe wijzigingen

 

1,6

       

20,2

19,5

19,5

19,4

19,2

 

189,5

201,0

224,5

158,0

 

126,5

     
 

66,3

66,3

66,3

66,3

2,8

12,4

12,4

11,5

10,6

2,3

8

5,1

1,5

 

2,7

2,7

2,7

2,7

2,7

1,5

1,6

3,1

3,1

 
 

-30,0

-30,0

  • 35,0
  • 25,0

10,1

  • 15,4
  • 15,8
  • 5,8
  • 1,8

0,2

4,2

4,2

4,2

4,2

9,5

16,6

10,4

10,0

1,2

30,7

401,9

278,9

302,4

235,4

Stand ontwerpbegroting 2000

3 758,4

4 296,6

3 900,1

3 817,7

3 837,6

3 730,4

3 800,1

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

1 705,5

1 949,7

1 769,8

1 732,4

1 741,4

1 692,8

1 724,4

Toelichting

In het kader van de intensiveringen uit het Regeerakkoord van 1998

worden middelen toegevoegd aan de LNV-begroting. De intensiveringen worden ingezet binnen de in ICES-verband vastgestelde pakketten ruimtedruk/ruimtekwaliteit en reconstructie zandgebieden.

In verband met de verzelfstandiging van het praktijkonderzoek wordt het

Wageningen UR in staat gesteld het eigendom van de onroerende zaken te verwerven. Hiervoor is additioneel budget aan de begroting van LNV

toegevoegd.

Met ingang van 1 januari 2000 is het Landbouw Egalisatie-Fonds (LEF)

opgeheven en worden de uitgaven en ontvangsten in het kader van het

LEF-A geïntegreerd in de begroting van het ministerie van LNV. Dit betekent een verhoging van zowel de uitgaven als de ontvangsten.

Als gevolg van de verzelfstandiging van het praktijkonderzoek dient

Wageningen UR over het door LNV gefinancierde onderzoek BTW af te dragen. In verband hiermee wordt het onderzoeksbudget van LNV

bijgesteld.

In het onderhavige wetsvoorstel is een aantal ombuigingen, waartoe in het voorjaar van 1999 is besloten, opgenomen.

Verdeling uitgaven over de Hoofdbeleidsterreinen

 
               

Algemeen

 

Internationale

     
 

aangelegenheden

Wetenschap en ^^

   

3%

^,—\^^^^^^^ Landbouw

   

Kennisoverdracht f

-f-^^^^-^ ^ 7%

44%

     
   

^— Natuur, Groene

     

----------—" Ruimte en Recreatie

28%

Milieu, Gezondheid en

Visserijen

Kwaliteit

0%

8%

 

Uitgaven meerjarig (x f 1 mln.)

 

4300

4296,6

 
       

4200

       

4100

       

4000

       

3900

   

3900,1

 
       

3

817,7 3837,6

         
           

3800

37 58,

4

3730,4

   
             

3700

     

3600

                             

3500

                             

3400

                             

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Toelichting

De incidenteel hogere uitgaven in 1999 houden verband met de extra middelen ten behoeve van de opkoop varkensrechten en middelen in het kader van de oogstschaderegeling. Het uitgavenbudget voor 2000 is hoger dan het budget dat structureel beschikbaar is. Oorzaak hiervoor is een bijstelling in 2000 ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed door het praktijkonderzoek.

  • 2. 
    Aansluiting op de ontwerpbegroting 1999; Ontvangsten

In totaal is voor de ontvangsten f 740,2 mln. geraamd. Ten opzichte van de begroting 1999 betekent dit een verhoging met f 189,7 mln. In 1999 was een meerjarencijfer voor 2000 opgenomen dat per saldo f 47,9 mln. hoger was dan het begrotingsbedrag voor 1999. Ten opzichte van het meerjaren-cijfer 2000 is derhalve sprake van een verhoging met f 237,6 mln.

Meerjarencijfers totaal ontvangsten (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

550,5

502,6

565,0

561,8

561,4

   

1e suppl. Begroting

– Verkoop aandelen VAM

– Perceptiekosten-vergoeding

EU – ICES-Kis projecten – Desalderingen – Diversen

217,1

 
   

82,0

82,0

82,0

4,0

10,0

8,0

7,0

 

36,9

37,9

39,0

42,7

43,6

-9,2

-0,1

  • 0,1
 

-0,1

Subtotaal

803,5

550,4

693,9

693,5

686,9

Nieuwe wijzigingen – Integratie LEF-A – EU-vergoeding KVP – Aflossing lening VAM – Conversie agentschapsvermogen – Desalderingen – Overige Subtotaal Nieuwe wijzigingen

 
 

72,5

72,5

72,5

72,5

 

75,0

     

4,4

35,6

     

0,2

4,2

4,2

4,2

4,2

0,2

2,5

  • 3,1

-3,1

-3,1

4,4

189,8

73,6

73,6

73,6

Stand ontwerpbegroting 2000

584,5

807,9

740,2

767,5

767,1

760,5

762,5

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

265,2

366,6

335,9

348,3

348,1

345,1

346,0

Toelichting

Met ingang van 1 januari 2000 is het Landbouw Egalisatie-Fonds (LEF) opgeheven en worden de uitgaven en ontvangsten in het kader van het LEF-A geïntegreerd in de begroting van het ministerie van LNV. Dit betekent een verhoging van zowel de uitgaven als de ontvangsten. De verhoging van de ontvangstenraming in het jaar 2000 betreft een vergoeding van de Europese Unie voor de kosten van de Klassieke Varkenspest.

Door middel van een begrotingstechnische aanpassing is het eigen vermogen van de agentschappen omgezet in vreemd vermogen. Hiertoe is het eigen vermogen gestort aan het moederdepartement en is voor een gelijk bedrag een lening verkregen bij de Rijkshoofdboekhouding.

Verdeling ontvangsten over de hoofdbeleidsterreinen

W etenschap en

Kennisoverdracht Algemeen 5%                      7%

Landbouw 10%

Milieu, Gezondheid en

Kwaliteit

41%

Natuur, Groene Ruimte en R ec reatie

9%

Internationale aangelegenheden

1%

Visserijen 27%

Ontvangsten meerjarig (x f 1 mln.)

 

900

807,9

800

   

740,2

       

760,5

     
                       

700

     

600

 

584,5

                         

500

     

400

                             

300

                             

200

                             

100 0

                             

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Toelichting

De éénmalig hogere ontvangsten in 1999 hangen samen met de verkoop van de VAM. De structureel hogere ontvangsten met ingang van 2000 houden verband met de integratie van de uitgaven en ontvangsten van het LEF-A in de begroting van het ministerie van LNV.

  • 3. 
    Ombuigingen

In het onderhavige wetsvoorstel is een aantal ombuigingen, waartoe in het voorjaar van 1999 is besloten, opgenomen. De opgenomen ombuigingen hebben betrekking op de jaren 2000 en volgende. De invulling van de ombuigingen voor 1999 heeft reeds plaatsgevonden in de eerste suppletore begroting 1999.

(Bedragen x f 1 mln.)

In de eerste suppletore begroting is tevens, als eerste invulling, structureel een bedrag in mindering gebracht op artikel 12.02 structuurverbetering. De definitieve meerjarige invulling ziet er thans als volgt uit.

1999

2000

2001

2002

2003

13.02  Beperking verwervingsbudget

13.03  Vertraging reconstructiewet div. Blokkade diverse artikelen 12.02 Subsidies structuurverbetering

12.02  Beperking budget stimuleringskader 13.05 Beperking budget stimuleringskader

13.03  Afschaffing landinrichtingsrente 10.02 Inzet prijsbijstelling

TOTAAL

 

-31,0

       

-30,0

   

15,0

15,0

  • 24,0
       
  • 20,0
       
 
  • 24,5
  • 24,5
  • 24,0

24,0

 

-7,2

-7,2

-7,9 - 5,0

-8,1 - 5,0

 
  • 23,3
  • 23,2
  • 23,1
  • 22,9

105,0

55,0

55,0

45,0

45,0

Tevens hebben naar aanleiding van nieuwe inzichten en nadere besluitvorming enkele, geringe, herschikkingen plaatsgevonden van ombuigingen die naar aanleiding van het Regeerakkoord in de begroting 1999 waren verwerkt.

  • 4. 
    ICES

In het kader van de intensiveringen uit het Regeerakkoord van 1998 worden middelen toegevoegd aan de LNV-begroting. De intensiveringen worden ingezet binnen de in ICES-verband vastgestelde pakketten ruimtedruk/ruimtekwaliteit en reconstructie zandgebieden. Voor het beperken van de ruimtedruk en verhogen van de ruimtekwaliteit zullen investeringen worden gedaan ten behoeve van de glastuinbouw, de aanleg van natte natuur en de versterking van de kwaliteit van natuur- en landschapsbeheer. Daarnaast komen extra middelen beschikbaar voor de realisering van de EHS. Met de middelen voor de reconstructie wil het kabinet de ruimtelijke en milieuproblematiek in de zandgebieden in Zuiden Oost-Nederland aanpakken. De vanaf 1999 tot 2003 beschikbare budgetten zijn als volgt aan de begroting toegevoegd:

(Bedragen x f 1 mln.)

Art.

1999

2000

2001

2002

2003

13.03  Reconstructie zandgebieden

13.02 Natte natuur 13.02 EHS/grondprijzen

13.04  Agrarisch natuurbeheer 12.02 Glastuinbouw

TOTAAL

 

50,0

80,0

80,0

95,0

75,0*

10,0

20,0

30,0

40,0

44,0

32,0

70,0

64,0

69,0

74,0

3,0

7,5

14,0

20,5

15,0

5,0

12,0

13,0

15,0

25,0

100,0

189,5

201,0

239,5

233,0

  • Hiervan wordt f 60 mln. binnen de begroting beschikbaar gesteld.

De middelen voor 1999 zijn middels een nota van wijziging (Kamerstuk 26 200 XIV nr. 8) aan de begroting van LNV toegevoegd. De middelen voor 2000 en volgende jaren wordt in het onderhavige wetsvoorstel aan de begroting toegevoegd. In de genoemde nota van wijziging is een uitgebreide toelichting op deze intensiveringen opgenomen.

  • 5. 
    Leeswijzer

Bij het opstellen van de ontwerpbegroting zijn, met het oog op het geven van een optimaal inzicht, de volgende uitgangspunten gehanteerd:

– Mutaties kleiner dan f 0,5 mln. worden per artikel opgeteld en onder de post overige opgenomen; – Mutaties tussen f 0,5 mln. en f 3,0 mln. worden concreet benoemd,

maar niet nader toegelicht; – Mutaties groter dan f 3,0 mln., of meer dan 10% van het artikelbedrag of van inhoudelijk belang worden toegelicht.

Naast een toelichting van de mutaties bij de artikelen worden de belangrijkste mutaties bij de beschrijving van het hoofdbeleidsterrein weergegeven.

Uitgebreidere informatie over apparaatsuitgaven en subsidies is opgenomen in bijlage 1 respectievelijk bijlage 6.

Op ieder eerste artikel van een hoofdbeleidsterrein worden de apparaatsuitgaven van een aantal directies en diensten geraamd. Deze bestaat altijd uit de volgende artikelonderdelen: – ambtelijk personeel: de loonkosten en overig tot het loon te rekenen kosten van het ambtelijk personeel; – overig personeel: de kosten van het niet-ambtelijk personeel (o.a.

uitzendkrachten); – materieel: de materiële uitgaven, waaronder reis-, pension- en verhuiskosten; – post-actieven: de uitgaven ten behoeve van post-actieven van ná

1 april 1995 (onder andere de Regeling Rijkswachtgeldbesluit, de

Uitkeringsregeling 1966 en de wachtgeld/VUT-regeling).

In bijlage 7 wordt informatie gegeven over afgeronde, lopende en geplande evaluaties. De uitkomsten van de afgeronde evaluaties worden, indien er budgettaire consequenties aan vast zitten, weergegeven in de artikelsgewijze toelichting. De uitkomsten van evaluaties waar andere dan budgettaire aanpassingen uit voortvloeien, zoals juridische of beleidsinhoudelijke aanpassingen, worden verder niet weergegeven.

Met ingang van 1 januari 2000 is het Landbouw Egalisatie-Fonds (LEF) opgeheven en komt een aparte LEF-ontwerpbegroting te vervallen. De uitgaven en ontvangsten in het kader van het LEF-A worden geïntegreerd in de begroting van het ministerie van LNV, hoofdbeleidsterrein 11. De EU-geldstromen in het kader van het LEF-B worden vanaf 1 januari 2000 buiten begrotingsverband geregistreerd. Een overzicht hiervan is opgenomen in bijlage 14 bij de ontwerpbegroting van het ministerie van LNV.

WETSARTIKEL 1 (uitgaven/ verplichtingen) 10. Algemeen

Onder het hoofdbeleidsterrein Algemeen worden de personele en materiële uitgaven geraamd van directies die niet tot één van de andere hoofdbeleidsterreinen behoren. Daarnaast zijn onder dit hoofdbeleidsterrein de technische artikelen voor prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien opgenomen, alsmede een artikel 10.05 voor overige subsidies en uitgaven en artikel 10.06 bijdrage agentschap LASER.

Aandeel uitgaven 10 Algemeen in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen

10

Algemeen

395,7

Overig 3504,4

10.01

Personeel en materieel

100%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 10 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

375,6

377,4

357,0

341,7

343,8

 

1e suppl.begroting

 

69,1

66,9

67,8

72,7

71,4

 

Nieuwe wijzigingen

– loonbijstelling

– Prijsbijstelling

– Oogstschaderegeling

– Ombuiging Regeerakkoord

– Euro

– Vitaal Platteland

– Correctie RGD

– Wijziging Meststoffenwet

– Fraudeplan AID

– Additionele Eindejaarsmarge

– Overige

 

51,9

  • 59,9
  • 59,8
  • 60,3
  • 60,2

17,7

-3,7

  • 3,7

-3,7

-3,7

10,1

       

3,0

3,0

5,8

8,6

8,6

2,3

8,0

5,1

1,5

 

2,2

       

1,5

5,0

5,0

5,5

5,5

-0,5

  • 1,5
  • 2,0
  • 2,0
  • 2,0 3,0

1,6

       

0,2

0,5

0,5

0,4

0,5

Stand ontwerpbegroting 2000

370,9

430,9

395,7

375,7

364,4

366,9

370,3

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

168,3

195,5

179,6

170,5

165,5

166,5

168,0

Toelichting

Oogstschaderegeling

Naar aanleiding van de overvloedige regenval in het najaar van 1998 is de Oogstschaderegeling in werking getreden. De uitvoering van de regeling is neergelegd bij het agentschap LASER. De uitvoeringskosten voor de Oogstschaderegeling worden voorlopig geraamd op f 10,1 mln.

10.01 Personeel en materieel

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de politieke en ambtelijke leiding, de stafdirecties, de Algemene Inspectiedienst, de directie Juridische Zaken en de regionale beleidsdirecties.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

1998             1999             2000             2001              2002             2003             2004

1998             1999

2             2003

04

Stand ontwerpbegroting 1999

304 467 307 632 290 781 275 971 278 060

1e suppl.begroting

1 108 - 11 830

8 254

922

1 034

Nieuwe wijzigingen

1 Loon/prijsbijstelling

2 Wijziging Meststoffenwet

3 Fraudeplan AID

4 Correctie Rijksgebouwendienst

5 Vitaal Platteland

6 Ombuiging Regeerakkoord

7 Euro

8 Additionele Eindejaarsmarge

9 Overige

 

31 825

10 517

6 693

5 820

5 848

  • 500
  • 1 500
  • 2 000
  • 2 000
  • 2 000 3 000

1 508

4 995

5 018

5 547

5 547

2 178

       

2 985

2 985

5 811

8 638

8 638

2 324

7 987

5 081

1 456

 

1 615

       

185

75

75

75

75

Stand ontwerpbegroting 2000

369 911 345 479 320 861 303 205 294 585 298 134 301476

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

167 858 156 772 145 600 137 588 133 677 135 287 136 804

Toelichting

2 Wijziging meststoffenwet

Voor de rechtshandhaving in het kader van het mineralenaangiftesysteem

(MINAS) wordt het ministerie van Justitie belast met extra beroepszaken.

6 Ombuiging Regeerakkoord

De ombuigingen uit het Regeerakkoord op de apparaatsuitgaven waren in eerste instantie verwerkt op het centrale apparaatsartikel 10.01. Nadere besluitvorming over de centrale invulling van deze ombuiging leidt tot een aantal herschikkingen binnen de LNV-begroting.

7 Euro

Voor de begeleiding van de invoering van de Euro is aan de begroting van LNV voor in totaal f 16,8 mln. toegevoegd. De middelen zijn voorlopig op het onderhavige artikel geraamd en worden te zijner tijd verdeeld over de relevante artikelen.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Ambtelijk Personeel

02 Overig Personeel

03 Post Actieven

04 Materieel

Totaal

 
   

Uitgaven

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

funct.

198 737

170 495

174 841

11

10.0

12 713

1 200

274

11

10.0

21 952

18 835

18 292

11

10.0

136 509

154 949

127 454

12/52

10.0

369 911

345 479

320 861

Kengetallen

Algemene Inspectiedienst

De Algemene Inspectiedienst is belast met de handhavingsfunctie op de beleidsterreinen van het ministerie van LNV. De kerntaken van de dienst zijn:

– het controleren, opsporen en verifiëren van de naleving van de

LNV-regelgeving c.q. het signaleren van het ontbreken daarvan en – het geven van adviezen over de controleerbaarbeid en de handhavingsaspecten van voorgenomen beleid en regelgeving.

De onderkende primaire prestaties van de AID zijn: controles, opsporingen en verificaties. Bij de hiervoor benodigde tijdsinzet wordt rekening gehouden met de tijdsinzet ten behoeve van beleidsadvisering en voorlichting. Deze activiteiten zijn derhalve in de uitgaven per prestatie verdisconteerd.

Omschrijving prestatie-eenheden bedragen in guldens

1998

1999

2000

01Akkerbouw/tuinbouw/sierteelt

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

908               820               900

1 593 321 1 122 976 1 109 949

1 755            1 369            1 233

02Bestrijdingsmiddelen

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

10 399          10 200          10 000

5 969 729 6 193 481 6 121633

574               607               612

03Diergeneesmiddelen/diervoeder

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

714               880               900

2 935 968 4 893 205 4 336 441

4 112            5 560            4 818

04Meststoffen

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

4 840            5 000            5 000

13 189 012 15 345 900 13 667 878

2 725            3 069            2 734

05Natuurbescherming

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

3 294            2 050            2 500

4 347 585 3 346 372 3 307 552

1 320            1 632            1 323

06Paardensport

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

 

116

150

150

342 963

295 821

292 389

2 957

1 972

1 949

07TAB/zuivel

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

7 944            9 344            9 500

17 282 015 18 057 697 17 848 216

2 175            1 933            1 879

08Varkensmaatregelen

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

4 234            6 270            7 000

8 368 347 9 180 221 10 073 725

1 976            1 464            1 439

09Veehouderij/GBCS

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

10 986          10 894          11 000

7 242 346 7 625 754 7 537 290

659               700               685

10 Visserij

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

14 668          19 399          19 000

12 465 261 15 054 436 14 879 795

850               776               783

11Vlees/Pluimvee

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

1 136            1 000            1 000

3 866 030 3 601187 3 559 411

3 403            3 601            3 559

12Fraude/Recherche

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

55               nvt               nvt

5 438 463 6 484 950 6 409 721

98 881               nvt               nvt

13Overige

– Aantal prestaties

– Totale kosten

– Gemiddelde kosten per prestatie

951

2 232 370

2 347

Totaal

– Aantal prestaties

– Totale kosten (x f 1 mln.)

– Gemiddelde kosten per prestatie

60 245

85,3

1 415

66 007

91,2

1 382

66 950

89,1

1 332

Toelichting

– De ramingscijfers 2000 met betrekking tot de kosten per prestatie zijn gebaseerd op een extrapolatie van ervaringscijfers van voorgaande jaren. Deze cijfers kunnen in een later stadium als gevolg van verdere besluitvorming nog wijzigen;

– Het is niet mogelijk een planning te maken van het aantal te verrichten fraude-onderzoeken daar deze zich gedurende het uitvoeringsjaar aandienen. De kosten van fraude-onderzoeken zijn relatief hoog, omdat de grootschalige opsporingsonderzoeken veel tijd vergen;

– De gemiddelde kosten per prestatie dalen licht als gevolg van efficiency maatregelen.

De gemiddelde huisvestingskosten per fte van het kerndepartement en uitvoerende diensten bedragen voor 1999 f 10 650,– en voor 2000 f 11 100,–. Het huisvestingkengetal heeft betrekking op de geraamde uitgaven aan huur-, energie-, schoonmaak- en klein onderhoud per fte’s in kantoorpanden.

10.02 Prijsbijstelling

De grondslag van het artikel

Het artikel dient ter verwerking van de gevolgen van prijsontwikkelingen. De toegekende prijsbijstelling wordt tijdelijk aan het artikel toegevoegd waarna toerekening plaatsvindt aan de relevante artikelen.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001 2002 2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

     

-

 

1e suppl.begroting

 

3 875

3 747

3 738 3 723 3 709

 

Nieuwe wijzigingen

1  Aanvullende prijsbijstelling

2  Verdeling prijsbijstelling

 

20 168 24 043

19 533 23 280

19 499 19 401 19 228 23 237 23 124 22 937

 

Stand ontwerpbegroting 2000

     

-

 

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

-

-

-

-

 

2 Verdeling prijsbijstelling

Structureel wordt de prijsbijstelling aangewend voor de ombuigingstaakstelling. De prijsbijstelling voor 1999 wordt voor f 21,6 mln. aangewend voor het centrale uitgavenartikel 10.01 personeel en materieel, voor f 1,7 mln. en f 0,8 mln. wordt de prijsbijstelling respectievelijk aangewend voor knelpunten op de uitgavenartikelen 12.02 structuurverbetering en 13.04 beheer.

Economische codering: 12 Functionele codering: 10.9

10.03 Loonbijstelling

De grondslag van het artikel

Het artikel dient ter verwerking van de gevolgen van loonontwikkelingen. De toegekende loonbijstelling wordt tijdelijk aan het artikel toegevoegd waarna toerekening plaatsvindt aan de loongevoelige artikelen.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998 1999 2000

2001 2002 2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

-

 

1e suppl.begroting

63 416 72 184

68 295 67 837 67 755

 

Nieuwe wijzigingen

1 Ziektekostenvoorziening

2 Verdeling loonbijstelling

1 297 64 713

72184

68 295

67 837

67 755

Stand ontwerpbegroting 2000

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

2 Verdeling loonbijstelling

Het saldo van de loonbijstelling wordt als volgt over de artikelen verdeeld.

1999

2000

2001

2002

2003

2004

U10.01 Personeel en materieel U10.06 Agentschap LASER U11.01 Personeel en materieel U12.01 Personeel en materieel U12.06 Agentschap BH U13.01 Personeel en materieel U13.03 Inrichting U13.04 Beheer

U13.05 Overige subsidies en uitgaven U14.01 Personeel en materieel U15.01 Personeel en materieel U15.02 Agentschap PD U16.01 Personeel en materieel U16.02 Wetenschappelijk Onderzoek U16.03 Praktijkonderzoek U16.04 Bedrijfsontwikkeling U16.05 Wetenschappelijk onderwijs U16.06 Hoger agrarisch onderwijs U16.07 Voortgezet agrarisch onderwijs U16.08 Agrarisch praktijkschoolonderwijs

 

10 272

10 517

6 693

5 820

5 848

5 847

1 294

1 820

1 717

1 694

1 694

1 694

432

640

639

636

636

636

764

1 103

1 101

1 091

1 091

1 091

384

619

618

618

618

618

3 149

4 537

4 527

4 509

4 506

4 506

370

429

477

524

524

524

5 075

6 074

6 149

6 231

6 231

6 231

426

419

422

420

420

420

225

324

323

322

322

322

3 930

5 695

5 709

5 713

5 713

5 714

420

635

633

630

630

630

309

447

446

444

444

444

9 245

8 808

8 751

8 699

8 514

8 514

1 235

1 474

1 471

1 445

1 445

1 445

972

928

767

765

922

922

6 735

6 985

6 968

6 934

6 956

6 956

3 710

3 787

3 800

3 803

3 834

3 834

14 503

15 600

15 730

16 177

16 034

16 034

1 263

1 343

1 354

1 362

1 373

1 373

Totaal Loonbijstelling

64 713

72 184

68 295

67 837

67 755

67 755

Economische codering: 11 Functionele codering: 10.9

10.04 Onvoorzien

De grondslag van het artikel

Ingevolge artikel 5, zesde lid van de Comptabiliteitswet is een begrotingsartikel voor onvoorziene uitgaven opgenomen. Het artikel is bestemd voor uitgaven die ten tijde van de begrotingsvoorbereiding niet zijn voorzien.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999 2000 2001 2002 2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

393 393 393 393 393

 

1e suppl.begroting

 

-

 

Nieuwe wijzigingen

 

-

 

Stand ontwerpbegroting 2000

-

393 393 393 393 393

393

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

 

178 178 178 178 178

178

Economische codering: 12 Functionele codering: 10.9

10.05 Overige subsidies en uitgaven

De grondslag van het artikel

Het artikel bevat een raming van subsidies en uitgaven die niet onder één van de andere hoofdbeleidsterreinen vallen. Het betreft middelen die beschikbaar zijn voor emancipatieprojecten in de landbouw en voor aan ambtenaren verstrekte voorschotten.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

753

753

753

753

753

 

1e suppl.begroting

 

420

880

2 700

1 100

   

Nieuwe wijzigingen

     

-

     

Stand ontwerpbegroting 2000

1 017

1 173

1 633

3 453

1 753

753

753

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

461

532

741

1 567

795

342

342

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Emancipatie

02 Overige

Totaal

 

1998

1999

Uitgaven 2000

econ.

Codering funct.

326

691

500 673

500 1 133

43F 72E

10.0 10.0

1 017

1 173

1 633

10.06 Agentschap LASER

De grondslag van het artikel

Met ingang van 1 januari 1999 is het Agentschap LASER ingesteld. Op dit artikel wordt de bijdrage van het Miniserie van LNV aan het Agentschap LASER geraamd. Deze bijdrage is ter financiering van de producten en diensten die LASER aan LNV levert. De begroting van het Agentschap wordt nader toegelicht onder wetsartikel 4 van deze begroting.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 1999

 

69 955

68 605

65 090

64 529

64 529

 

1e suppl. begroting

 

2 457

1 877

1 351

990

990

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Oogstschaderegeling

3 Overig

1 294            1 820            1 717            1 694            1 694

10 115

480               480               480               480

 

Stand ontwerpbegroting 2000

83 821

72 782

68 638

67 693

67 693

67 693

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

38 036

33 027

31 147

30 718

30 718

30 718

Toelichting

2 Oogstschaderegeling

Naar aanleiding van de overvloedige regenval in het najaar van 1998 is de Oogstschaderegeling in werking getreden. De uitvoeringskosten voor de oogstschaderegeling worden voorlopig geraamd op f 10,1 mln.

Economische codering: 03 Functionele codering: 10.1

  • 11. 
    Internationale aangelegenheden

Op dit hoofdbeleidsterrein worden de uitgaven geraamd die in hoofdzaak dienen ter ondersteuning van het LNV-beleid in internationaal verband. Hiertoe behoren de uitgaven die betrekking hebben op de directie Internationale Zaken, de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland (AVB), het Internationaal Agrarisch Centrum (IAC) en het International Institute for Land Reclamation and Improvement (ILRI). Daarnaast worden op dit hoofdbeleidsterrein de uitgaven en ontvangsten uit hoofde van de aan- en verkoop van de interventieprodukten opgenomen alsmede de uitgaven samenhangend met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie.

De uitgaven voor de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland, de contributies aan de FAO en de UNEP en de bijdrage aan het Afrika Studiecentrum (ASC), worden volledig aan de homogene groep Internationale Samenwerking toegerekend.

Het Landbouw- Egalisatie Fonds wordt met ingang van 1-1-2000 opgeheven en het LEF-A wordt geïntegreerd in de begroting van het Ministerie van LNV. De Europese geldstromen in het kader van LEF-B worden onveranderd buiten begrotingsverband geboekt. In bijlage 14 wordt hiervan een overzicht gegeven.

Dit besluit is gebaseerd op overwegingen van begrotingstechnische en administratieve aard.

In de eerste plaats is de meerwaarde van de huidige fondsconstructie beperkt omdat het positieve of negatieve saldo van het fonds jaarlijks ten gunste respectievelijk ten laste van de begroting van LNV wordt verantwoord, terwijl bij een zuivere fondsconstructie de voor- en nadelige saldi ten gunste c.q. ten laste van het fonds komen in de daaropvolgende begrotingsjaren. Daarnaast heeft de integratie tot doel om de inzichtelijkheid te vergroten van de bij dit beleidshoofdstuk betrokken middelen.

Aandeel uitgaven 11 Internationale aangelegenheden in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen

11 Internationale aangelegenheden

129,4

11.01 Personeel en materieel

35%

11.05 Uitvoering EU-maatregelen 51%

Overig 3770,7

11.03 Overige subsidies en uitg.

14%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 11 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

60,0

59,9

59,9

59,9

59,9

   

1e suppl.begroting

 

-0,1

  • 1,3
  • 0,7

-0,7

-0,7

   

Nieuwe wijzigingen – Integratie LEF-A – Overige

 

5,7

66,3 4,5

66,3 4,6

66,3 4,5

66,3 4,5

   

Stand ontwerpbegroting 2000

91,5

65,6

129,4

130,1

130,0

130,0

130,0

 

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

41,5

29,8

58,7

59,1

59,0

59,0

59,0

 

11.01 Personeel en materieel

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de directie Internationale Zaken, de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland, het Internationaal Agrarisch Centrum en het International Institute for Land Reclamation and Improvement.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

42 338

42 366

42 392

42 392

42 392

 

1e suppl.begroting

 
  • 1 241
  • 1 335
  • 670

-763

-763

 

Nieuwe wijzigingen

1 Ombuiging Regeerakkoord

2 Loonbijstelling

3 Agrarische Vertegenwoordiging buitenland

4 Overige

 
  • 255
  • 255

-307

-360

-360

432

640

639

636

636

4 939

3 859

3 100

3 100

3 100

  • 166

-83

-83

   

Stand ontwerpbegroting 2000

46 887

46 047

45 192

45 071

45 005

45 005

45 005

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

21 276

20 895

20 507

20 452

20 422

20 422

20 422

Toelichting

3 Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland

De verhoging van het onderhavige artikel wordt voornamelijk veroorzaakt door de stijging van loonkosten van lokaal personeel van de Agrarische Vertegenwoordiging. Met ingang van 1998 moet het Ministerie van LNV, anders dan voorheen, premies en belasting over de salariskosten van lokaal personeel afdragen. De verhoging van het artikel komt ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Ambtelijk personeel

02 Overig personeel

03 Post-actieven

04 Materieel

Totaal

 
   

Uitgaven

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

Funct.

35 658

34 428

33 732

11

10.0

6 097

5 400

5 400

11

10.0

39

150

152

11

10.0

5 093

6 069

5 908

12/52

10.0

46 887

46 047

45 192

11.02 Bijdrage aan het Landbouw-Egalisatiefonds

De grondslag van het artikel

Op dit artikel werd, indien het saldo van het Landbouw-Egalisatiefonds, Afdeling A, negatief is, de bijdrage aan het fonds verantwoord. Vanaf 2000 zijn de uitgaven van het fonds geïntegreerd in de LNV-begroting en vindt er geen bijdrage meer plaats van de begroting van LNV aan het fonds. Dit artikel komt aldus te vervallen met ingang van de ontwerp-begroting 2000. In verband met de integratie van het LEF-A in de begroting van het Ministerie van LNV wordt zowel bij de uitgaven als bij de ontvangsten een artikel 11.04 Interventievoorraden en artikel 11.05 Uitvoering EU-maat-regelen gecreëerd.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

0----

1e suppl. begroting

1 200

Stand ontwerpbegroting 2000

25 018

1 200

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

11 353

545

11.03 Overige subsidies en uitgaven

De grondslag van het artikel

Het artikel bevat een raming van diverse subsidies en uitgaven, die dienen ter ondersteuning van het LNV-beleid in internationaal verband, inclusief de uitgaven in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Dit artikel bevat ramingen voor: + De rentesubsidie op OESO-leningen; deze heeft betrekking op de rentesubsidie van de in het kader van economische hulpverlening aan Turkije verstrekte geldleningen, via de Nederlandse investeringsbank voor Ontwikkelingslanden NV.

+ Bijdragen en contributies aan internationale organisaties, waaronder de FAO;

+ De subsidie aan het Internationaal Agrarisch Centrum (IAC);

+ Investeringen in onroerend goed bij het IAC en het ILRI;

+ De bijdrage aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten behoeve van de Stichting Afrika Studiecentrum.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

17 612

17 562

17 562

17 562

17 562

 

1e suppl. begroting

 

-3

  • 6
  • 8

-8

-8

 

Nieuwe wijzigingen

 

776

357

1 167

1 167

1 167

 

Stand ontwerpbegroting 2000

19 570

18 385

17 913

18 721

18 721

18 721

18 721

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

8 880

8 343

8 129

8 495

8 495

8 495

8 495

Toelichting

De voornaamste oorzaak van de verhoging van het onderhavige artikel is gelegen in de aanpassing van de dollarkoers. Deze verhoging werkt door in de raming van de FAO-contributie en komt ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Rentesubsidies OESO

02 Programma samenwerking Oost-Europa

03 Contributies en bijdragen aan (internationale) organisaties

04 Internationaal Agrarisch Centrum/Afrika Studiecentrum

05 Bouwkundige voorzieningen

06 Overige

Totaal

 
   

Uitgaven

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

funct.

29

43G

10.0

540

-

-

12

10.1

14 877

14 162

13 864

43G

01.53

2 828

2 698

2 695

43A

10.0

1 325

1 325

1 325

52

10.0

-

200

-

43

01.53

19 570

18 385

17 913

11.04 Interventievoorraden

De grondslag van het artikel

Op dit artikel zijn de uitgaven en ontvangsten uit hoofde van de aan- en verkoop van interventieproducten opgenomen. De aankoop van interventieproducten wordt gefinancierd uit de nationale middelen. Hiertegenover staan de opbrengsten uit verkopen, alsmede de door de EU te vergoeden verliezen op deze verkopen. De gefinancierde eindvoorraad die als gevolg van deze transacties ultimo van het begrotingsjaar resulteert, wordt als beginvoorraad overgeboekt naar het volgende jaar. De voorraadontwikkeling heeft aldus geen invloed op de begroting van LNV. In de onderhavige begroting zijn de artikelen die betrekking hebben op de voorraadontwikkeling pro memorie geraamd. Met ingang van 2000 is de Begroting van het Landbouw- Egalisatie Fonds, afdeling A geïntegreerd in de LNV-begroting. De uitvoering van het begrotingsjaar 1999 vindt nog plaats volgens de huidige fondsconstructie. Derhalve is voor 1999 geen raming opgenomen. In de slotwet (2000) zullen de gerealiseerde bedragen worden opgenomen.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001 2002 2003 2004

Stand ontwerp-begroting 2000

-

-

pm

-

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

-

-

-

-

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

1998

1999

Uitgaven 2000

econ.

Codering funct.

01 Beginvoorraad

02 Aankoop interventieproducten

03 Bijdrage aan het EOGFL

-

-

pm pm pm

54 54 54

10.1 10.1 10.1

Totaal

-

-

pm

 

Toelichting

De waarde van de gefinancierde beginvoorraad interventieproducten en de geraamde aankopen interventieproducten worden pm geraamd aangezien deze afhankelijk zijn van de marktontwikkelingen.

11.05 Uitvoering EU-maatregelen

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden uitgaven samenhangend met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie geraamd, inclusief de aankopen uit hoofde van de regeling Sociale Boter.

Op het artikelonderdeel «interventiekosten» worden de kosten van in-, open uitslag geraamd van de marktordeningsproducten zuivel, rundvlees en granen.

De medebewindskosten betreffen de vergoedingen voor taken die door de productschappen in medebewind worden verricht. Deze taken omvatten de uitvoering van maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie en hebben in hoofdzaak betrekking op het opleggen van heffingen, het verlenen van exportrestituties, alsmede de administratie hiervan.

Ten behoeve van de afwikkeling van declaraties over afgesloten jaren met het EOGFL, afdeling Garantie, door middel van de zogenaamde apure-ment-procedure en de uitgaven in het kader van de regeling Sociale Boter, zijn op dit artikel stelposten opgenomen.

Op het onderdeel «overige uitgaven» worden onder andere de kosten van schikkingen geraamd die samenhangen met de uitvoering van de Superheffing.

Met ingang van 2000 is de Begroting van het Landbouw- Egalisatie Fonds, afdeling A geïntegreerd met de LNV-begroting. De uitvoering van het begrotingsjaar 1999 vindt nog plaats volgens de huidige fondsconstructie. De betreffende bedragen zijn voor de vergelijking opgenomen en zijn aangegeven met een (*).

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp begroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 2000

-

73 676*

66 282

66 282

66 282

66 282

66 282

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

 

33 433

30 077

30 077

30 077

30 077

30 077

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Interventiekosten

02 Medebewindskosten productschappen

03 Apurement

04 Regeling Sociale Boter

05 Overige uitgaven

Totaal

 

Uitgaven

 

Codering

2000

econ.

funct.

2000

12

10.1

53 282

11/12/52

10.1

5 000

43G

10.1

5 000

41

10.1

1 000

12

10.1

66 282

De kengetallen

De gepresenteerde kengetallen geven een globaal beeld van het aantal aanvragen voor exportrestituties, productiesteun, de invoer van landbouwproducten alsmede het aantal mutaties m.b.t. superheffing. Voorts zijn enkele gegevens opgenomen met betrekking tot het gemiddelde aantal afgehandelde aanvragen per mensjaar, de gemiddelde personeels-inzet, de berekende gemiddelde uitgaven per mensjaar, de gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag en het gemiddelde financieel belang per aanvraag.

Het betreft hier uitdrukkelijk alleen gegevens met betrekking tot werkzaamheden die in medebewind worden uitgevoerd door de product- schappen. Voor de kengetallen met betrekking tot interventie-uitgaven en inkomenssteunmaatregelen door het Agentschap LASER (Landelijke Service bij Regelingen) wordt verwezen naar de begroting 2000 van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, wetsartikel 4 Agentschap LASER.

Aanvragen voor exportrestituties/productiesteun/ certificaten invoer landbouwproducten/ superheffingmutaties

 

1998 aantal

1999 aantal

2000 aantal

2000

2000 Gem.

aanvragen

aanvragen

aanvragen

Geraamde

financieel

(x 1000)

(x 1000)

(x 1000)

uitgaven aan restituties (x f 1 mln.)

belang per aanvraag

(x f 1,-)

70

65

71

430

6 060

134

142

146

215

1 470

64

65

65

1 250

19 230

8

12

14

   

12

14

16

   

39

35

36

   

54

45

50

275

5 500

12

7

17

   

17

16

16

   

5

-

5

50

 

31

21

20

70

3 500

19

20

20

   

Akkerbouw

Restituties, productiesteun en invoer van akkerbouwproducten

Restituties voor verwerkte grondstoffen in voedselproducten

Zuivelproducten en melk

Restituties en veredeling van zuivelproducten

Uitvoercertificaten

Invoercertificaten

Superheffing

Vlees en eieren

Exportrestituties Invoerformulieren Certificaten Slachtpremies kalveren

Groenten en fruit

Exportrestituties en marktordening Certificaten

Margarine, vetten en oliën

In- en uitvoerformulieren/certificaten

Totaal aantal aanvragen (x 1000)

Uitgaven medebewind (x f 1 mln.)

Totale personeelsinzet medebewind in mensjaren

Berekend gemiddeld aantal aanvragen per mensjaar

Berekende gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag

(x f 1,–)

Berekende gemiddelde uitgaven per mensjaar (x f 1000)

 

439

440

477

65

60,7

53

421

429

420

1 042

1 025

1 135

148

138

111

154

141

126

  • 12. 
    Landbouw

De algemene doelstelling van het landbouwbeleid is het bevorderen van een concurrerende, veilige en duurzame landbouw. De nadruk ligt op bevordering van een marktgerichte productie en het bereiken van duurzame productiesystemen, mede met het oog op de eisen van milieukwaliteit.

Het beleid van de overheid speelt in op belangrijke technologische en economische veranderingen die van grote invloed zijn op de ontwikkeling van de productie, productiewijze en productie-omstandigheden in de land- en tuinbouw. Het beleid is de komende jaren gericht op het creëren van betere voorwaarden voor een goed ondernemingsklimaat, het vergroten van het innovatievermogen en het bevorderen van de marktoriëntatie.

De overheid stelt de kaders waarbinnen ondernemingen kunnen handelen. Boeren en tuinders moeten hun inkomen zoveel mogelijk in de markt verdienen, waarbij de agrarische productie dient plaats te vinden op een wijze die ecologisch verantwoord is. Met het oog op het belang voor de afzet van de Duitse markt wordt geïnvesteerd in een verbetering van het imago van Nederlandse (agrarische) produkt. Het centrale thema van het stimuleringsbeleid is het aanjagen van dynamiek en vernieuwing in de samenleving, waarbij het belang en de eigen verantwoordelijkheid van sectoren belangrijke uitgangspunten zijn. Uitgangspunt is dat het tempo van de vereiste aanpassingen, gericht op het versterken van de concurrentiepositie, de overheidsbijdrage dient te rechtvaardigen. Effectiviteit en doelmatigheid van de inzet van overheidsmiddelen vormen daarbij belangrijke voorwaarden. Hierbij wordt uiteraard rekening gehouden met de in EU-verband gestelde kaders.

In het kader van het klimaatbeleid (CO2-reductieplan) worden een aantal projecten ondersteund met betrekking tot duurzame grondstoffen.

Aandeel uitgaven 12 Landbouw in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen

12

Landbouw

285,8

12.03 Industrie en handel

10%

12.06 Agentschap Bur.

Heffingen

18%

12.01 Personeel en materieel

13%

Overig 3614,3

12.02

Structuurverbetering

59%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 12 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

280,7

286,0

289,7

286,0

261,6

   

1e suppl. begroting

 

309,1

  • 28,8

-30,4

  • 30,7

-31,8

   

Nieuwe wijzigingen – Loonbijstelling 1999 – Ombuiging Regeerakkoord – Glastuinbouw – CO2-reductieplan – Uitvoeringskosten Oogst-schade – Mestbeleid – Masterplan Duitsland – Rentecompensatie agentschap – Overige

 

1,1

1,7

1,7

1,7

1,7

0,6

-0,6

  • 0,7

-0,8

-0,8

5,0

12,0

13,0

15,0

25,0

0,2

12,5

4,8

2,1

0,8

10,1 1,5

3,1

1,6

0,7 0,7

3,1

0,7 0,7

3,1

0,7 3,8

60,0

0,7 4,1

 

Stand ontwerpbegroting 2000

262,6

590,0

285,8

282,6

281,0

201,3

203,4

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

119,2

267,7

129,7

128,2

127,5

91,3

92,3

12.01 Personeel en materieel

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de directie Landbouw (inclusief het Informatie Kennis Centrum voor de Landbouw) en van de directie Industrie en Handel en van het College Toelating Bestrijdingsmiddelen.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

48 700

48 460

48 362

48 226

48 226

 

1e suppl. begroting

 
  • 12 450
  • 12 677
  • 12 899
  • 13 120
  • 13120
 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Ombuiging Regeerakkoord

3 Overige

 

764

1 103

1 101

1 091

1 091

595

  • 595

-717

-839

-839

-35

-35

-35

-35

-35

Stand ontwerpbegroting 2000

38 590

36 384

36 256

35 812

35 323

35 323

35 323

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

17 511

16 510

16 452

16 251

16 029

16 029

16 029

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Ambtelijk personeel

02 Overig personeel

03 Post-actieven

04 Materieel

Totaal

 
   

Uitgaven

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

funct.

26 608

26 535

26 692

11

 

1 592

21

-

11

 

418

565

595

11

 

9 972

9 263

8 969

12/52

 

38 590

36 384

36 256

10.1

12.02 Structuurverbetering

De grondslag van het artikel

Het beleid dat is gericht op de structuur van het individuele primaire landbouwbedrijf betreft met name de subsidiëring van bedrijfsinvesteringen. Hiervoor zijn een aantal regelingen beschikbaar, zoals de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw. De regeling ter verbetering van de verkaveling bestaat uit een subsidie op de afbraak van glas en een subsidie op het doen van investeringen op bestaande glaskavels van voldoende formaat.

Voor de komende jaren wordt nog rekening gehouden met de uitfinanciering van enkele reeds gesloten investerings- en beëindigingsvergoedingsregelingen, alsmede met de financiering van restant-verplichtingen uit hoofde van het doelgroepenbeleid. Tevens is voor de instandhouding van het eigen vermogen van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw een voorziening getroffen.

Daarnaast wordt rekening gehouden met de uitfinanciering van reeds eerder aangegane verplichtingen voor de bouw van mestverwerkingsfabrieken. De betreffende regeling «Bijdrageregeling Proefprojecten Mestverwerking» is per 31 december 1994 gesloten.

Voor de herstructurering van de varkenshouderij is in de periode 1996 tot en met 2002 in totaal f 695 mln. op de LNV-begroting beschikbaar. De maatregelen worden gefinancierd uit een aparte voorziening binnen het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw. Op dit artikel wordt de bijdrage aan het fonds geraamd.

De uitgaven die specifiek op de akkerbouw zijn gericht bestaan voornamelijk nog uit uitgaven ten behoeve van de Beschikking terzake van het uit de productie nemen van bouwland.

Op titel van innovatiestimulering worden de uitgaven voor de restantverplichtingen uit hoofde van verschillende innovatieregelingen en van het informatica-stimuleringsbeleid verantwoord.

Tenslotte worden uitgaven voor het structuurbeleid als onderdeel van het Stimuleringskader op dit artikel verantwoord. Het betreffende programma, Markt en Concurrentiekracht, bestaat uit twee onderdelen: een innovatieprogramma, gericht op het stimuleren van innovatie door vernieuwers, en een verspreidingsprogramma, dat beleidsmatig gewenste en beproefde ontwikkelingsrichtingen door koplopers ondersteunt. Jaarlijks vindt besluitvorming plaats over de verdeling van de beschikbare middelen over de programma’s Markt en Concurrentiekracht en Vernieuwing Landelijk Gebied (zie uitgavenartikel 13.05). Hierbij wordt rekening gehouden met reeds geoormerkte beleidsprioriteiten en de uitfinanciering van lopende projecten binnen het Stimuleringskader. Binnen het programma Markt en Concurrentiekracht is, onder andere, ruimte geschapen voor het stimuleringsbeleid in het kader van de Integrale Notitie en voor het stimuleren van modern ondernemerschap in de glastuinbouw.

Ter versterking van de biologische landbouw wordt in het jaar 2000 voor de regeling Stimulering Biologische Productiemethode f 10 mln. beschikbaar gesteld uit het Stimuleringskader. Ten opzichte van het oorspronkelijke plan van aanpak betekent dit een verhoging met f 7,4 mln.

De opbouw van de raming

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

191 922

200 398

204 568

201 008

177 576

 

1e suppl. begroting

 

181 217

  • 45 896
  • 50 880
  • 50 341

-35 778

 

Nieuwe wijzigingen

 

2 580

15 369

16 334

18 893

-31 156

 

Stand ontwerpbegroting 2000

229 080

375 719

169 871

170 022

169 560

110 642

111 673

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

103 952

170 494

77 084

77 153

76 943

50 207

50 810

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting ( x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

196 116

201 475

205 475

202 059

177 627

 

1e suppl. begroting

 

163 549

-44 714

  • 45 260

-44 750

  • 34 450
 

Nieuwe wijzigingen

         

1 Glastuinbouw

5 000

12000

13 000

15 000

25 000

2 Aflossing lening VAM

4 400

       

3 Herschikking ombuiging kleine

         

subsidies

-

2 849

2 849

2 849

2 849

4 Herschikking Visserijregelingen

  • 2 670
  • 2 670
  • 2 660
   

5 Mestbeleid

       
  • 60 000

6 Overige

1 607

520

485

1 044

698

Stand ontwerpbegroting 2000

157 971

367 502

169 460

173 889

176 202

111 724

111 724

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

71 684

166 765

76 898

78 907

79 957

50 698

50 698

Toelichting

1 Glastuinbouw

Voor het beperken van de ruimtedruk en verhogen van de ruimtekwaliteit worden gelden geraamd voor investeringen ten behoeve van de glastuinbouw. De investeringen zijn bedoeld ter oplossing van ruimteproblemen van de tuinbouw in het Westland door het stimuleren van de vestiging van bedrijven elders.

2 Aflossing lening VAM

De verkoop van de NV VAM aan de NV EDON heeft ertoe geleid dat de renteloze lening van LNV aan de NV VAM moet worden afgelost. Deze middelen die worden verantwoord op ontvangstenartikel 10.05 zullen worden aangewend voor de herstructurering van de varkenshouderij.

5 Mestbeleid

In het kader van de Integrale Notitie Mest- en amoniakbeleid is voor de periode 1996 t/m 2002 f 475 mln. beschikbaar gesteld voor de herstructurering van de varkenshouderij. De gelden, die na 2002 op het onderhavige artikel zijn geraamd en dan vrijvallen, worden conform het Regeerakkoord ingezet voor de reconstructie van de zandgebieden in Zuid- en OostNederland. (artikel 13.03)

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1998

1999

2000

1998

1999

2000

econ.

funct.

01 Bedrijfsstructuur

74 285

24 166

42 302

42 088

37 308

46 301

43A/62A

10.1

02 Mest

89 684

275 439

61 000

86 319

268 176

59 941

43D

07.35

03 Akkerbouw

31

-

797

2 618

2 655

2 656

31D

10.1

04 Innovatiestimulering

525

-

-

525

-

-

62A

10.1

05 Stimuleringskader markt en

               

concurrentiekracht

64 555

76 114

65 772

26 421

58 222

60 562

62D

10.1

Totaal

229 080

375 719

169 871

157 971

367 502

169 460

 

De kengetallen

 

Omschrijving prestatie-eenheden

1998

1999

2000

01 Bedrijfsstructuur

     

Structuurverbetering Glastuinbouw

22 775

34 618

36 170

Stimulering biologische productiemethoden

823

1 725

1 950

Overige regelingen

18 490

965

8 181

Totaal

42 088

37 308

46 301

02 Mest

     

Herstructureringsfonds

84 183

269 317

59 941

Overige

2 136

-

-

Totaal

86 319

268 176

59 941

03 Akkerbouw

     

Set-aside

2 618

2 655

2 656

04 Innovatiestimulering

     

Bijdrageregeling innovatieprojecten

525

-

-

05Stimuleringskader Markt en Concurrentiekracht

26 421

58 222

60 562

Totaal

157 971

367 502

169 460

Kengetallen Stimuleringskader

Een van de onderdelen van het Stmuleringskader is de innovatieregeling Markt en Concurrentiekracht.

Met deze regeling wordt beoogd het innovatieve vermogen en de concurrentiepositie van de agrosector te versterken. Omdat de regeling in januari 1997 in werking is getreden en de gesubsidieerde projecten vaak meerdere jaren lopen, zijn de meeste projecten nog in uitvoering. Hierdooor is het slechts in beperkte mate mogelijk effecten te meten. De doeltreffendheidskengetallen zijn gebaseerd op de resultaten van een enquête die bij de bedrijven met afgeronde projecten is uitgevoerd. De gepresenteerde kengetallen zijn daarom vooral indicatief van aard. Om inzicht te verkrijgen in de doeltreffendheid is de doelstelling van de regeling vertaald in het economisch perspectief van de gesubsidieerde projecten en het uitstralingseffect van de projecten. Om een beeld te geven van de kwaliteit van de regeling zijn gegevens opgenomen over de ingediende en gehonoreerde bezwaarschriften.

 

250

250

10

8

175

195

4 221

3 456

106

134

1 761

1 850

126

125

3 812

2 569

 

4

 

63

 

88

 

38

 

17%

 

5%

Kengetallen stimuleringsregeling Innovatie Markt en Concurrentiekracht realisatie raming 1998             1999

Ramingskengetallen

  • 1. 
    aantal gehonoreerde aanvragen                                                                           39                 32
  • 2. 
    gemiddelde verleende subsidie per gehonoreerde aanvraag (x f 1 000)
  • 3. 
    toegelicht verplichtingenbudget (x f 1 mln)

Doelmatigheidskengetallen

  • 1. 
    aantal ingediende aanvragen beoordelingskosten per aanvraag
  • 2. 
    aantal lopende projecten beheerskosten per project per jaar
  • 3. 
    aantal beoordeelde bezwaarschriften kosten per bezwaarschrift

Doeltreffendheidskengetallen

  • 1. 
    economisch perspectief per afgerond project: – gemiddelde terugverdientijd (in jaren) – % leidend tot vervolgactiviteiten op eigen bedrijf
  • 2. 
    uitstralingseffect: – % leidend tot publicaties – % leidend tot vervolgactiviteiten op andere bedrijven

Kwaliteitskengetallen (in %)

  • 1. 
    aantal bezwaarschriften tov aantal ingediende aanvragen
  • 2. 
    (gedeeltelijk) gehonoreerde bezwaarschriften t.o.v. afgehandelde bezwaarschriften

Toelichting

Doelmatigheidskengetal

De beoordelingskosten per aanvraag hebben betrekking op het beoordelingstraject van de aanvraag tot en met de beslissing op de aanvraag; deze aanvragen zijn ingediend in een bepaalde openstellingsperiode (deze hoeft overigens niet overeen te komen met een kalenderjaar). De beheerskosten per project hebben betrekking op de fase ná de beslissing op de aanvraag t/m de eindafrekening van het gesubsidieerde project en betreffen gemiddelde jaarkosten (dus niet van een specifieke tender). De kosten per bezwaarschrift hebben betrekking op de totale kosten. Het aantal beoordeelde bezwaarschriften betreft een gemiddelde per jaar.

Doeltreffendheidskengetal

Ongeveer 2/3 van de projecten hebben geleid tot vervolgactiviteiten op het eigen bedrijf. Bijna alle afgeronde projecten hebben geleid tot een publicatie in de vakbladen van de agrosector. Naar verwachting zal ca. 40% van de gesubsidieerde projecten bij andere agro-bedrijven leiden tot een follow up, waaronder het starten van eenzelfde soort project.

Kwaliteitskengetal

De kwaliteitskengetallen hebben betrekking op bezwaarschriften zoals deze door uitvoerende dienst Laser worden behandeld. Het blijkt dat ongeveer 17% van de ingediende aanvragen leidt tot bezwaarschriften. Hiervan wordt 5% gehonoreerd.

Ramingskengetallen Stimuleringskader

 
     

1998

   

1999

   

2000

 

Gem.

Aantal

Totale

Gem.

Aantal

Totaal

Gem.

Aantal

Totaal

 

subsidie

gesubs.

Uitgaven

subsidie

gesubs.

Uitgaven

subsidie

gesubs.

Uitgaven

 

bedrag

 

(x f 1000)

bedrag

 

(x f 1000)

bedrag

 

(x f 1000)

Innovatieregeling

90 435

61

5 516

130 280

85

11 074

88 000

109

9 610

Verwerking en Afzet Landbouw

93 526

10

935

55 540

87

4 832

60 000

164

9 848

Investering Primaire Landbouw

15 300

266

4 070

49 305

193

9 516

30 000

120

3 579

Verwerking en Afzet Bosbouw/

                 

Visserij

     

16 000

13

203

16 000

61

963

Demo EU

58 890

20

1 198

20 000

60

3 125

25 000

118

2 951

Demo M&C

66 376

14

898

45 000

44

1 966

38 000

73

2 772

Omschakeling Biologische

                 

Landbouw

21 580

55

1 187

21 000

67

1 399

20 000

327

6 537

Kwaliteitszorg Biologische

                 

Landbouw

72000

1

72

42000

16

675

42 000

32

1 350

Nota Milieu en Economie

   

-

186 000

5

930

372 000

5

1 860

IN/NUBL

268 067

15

4 021

592 570

21

12 444

700 000

6

4 191

Labelingen en diversen

   

8 524

   

12 158

   

16 901

Totaal

   

26 421

   

58 322

   

60 562

12.03 Industrie en handel

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden uitgaven geraamd ter verbetering van de marktstructuur van de nationale agrarische handel en industrie en voor de stimulering van de internationalisering van de Nederlandse agribusiness. Een (aflopend) deel van de uitgaven houdt verband met de verplichte nationale bijdragen aan goedgekeurde projecten ingevolge Verordening EEG nr. 866/90 i.

Bovendien worden uitgaven gedaan die zijn gericht op versterking van de concurrentiekracht, verbetering van de agrologistiek en stimulering van de samenwerking van de agro/foodketens met andere sectoren. Tevens worden op het artikel uitgaven geraamd voor een aantal projecten in het kader van het CO2-reductieplan.

Daarnaast is er sprake van uitfinanciering van projecten uit de VROM-stimuleringsregeling Milieutechnologie en enkele EZ-clusterprojecten. Tevens worden op dit artikel uitgaven geraamd verband houdende met de versterking van de internationale marktpositie van de agribusiness, zowel in hoogontwikkelde als opkomende markten. Het gaat onder meer om uitgaven voor marktverkenningen, missies, symposia, imagoprojecten en bijdragen aan vakbeurzen.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

11 500

10 527

10 186

9 992

9 992

 

1e suppl. Begroting

 

5 938

2 648

2 009

1 709

321

 

Nieuwe wijzigingen

1 CO2-reductieplan

2 Masterplan Duitsland

3 Overige

200          12 500            4 800

1 500            1 600            3100

2  100

3  100

800

594

 

Stand ontwerpbegroting 2000

17 912

19 138

27 275

20 095

16 901

11 707

13 843

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

8 128

8 684

12 377

9 119

7 669

5 312

6 282

Toelichting

1 CO2-reductieplan

Het artikel wordt in het kader van het CO2-reductieplan verhoogd ten behoeve van de uitvoering van projecten m.b.t. duurzame grondstoffen.

2 Masterplan Duitsland

De verhoging betreft een bijstelling uit de Homogene Groep Internationale Samenwerking voor de uitvoering van het Masterplan Duitsland. Dit plan omvat een communicatie-aanpak die erop is gericht de Duitse consument blijvend te overtuigen van de hoge kwaliteit en de betrouwbaarheid van de Nederlandse agrarische producten alsook van de milieuvriendelijke productiemethoden. In een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven zal er via diverse media sprake zijn van een intensieve impuls voor de beeldvorming.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

1998

Verplichtingen 1999 2000

1998

1999

Uitgaven 2000

econ.

Codering Funct.

01 Verbetering Marktstructuur

02 Internationalisering en economische samenwerking

2 417 12 674

25 462 20 213

2 591 10 784

4 491 12 697

4 831 14 307

16 174 11 101

12 12

 

Totaal

15 091

45 675

13 375

17 188

19 138

27 275

10.1

De Kengetallen

Door middel van kengetallen worden de ramingen van de verplichtingenbedragen onderbouwd.

 

Omschrijving prestatie-eenheden

 

1998

1999

2000

01Verbetering marktstructuur

       

Aantal projecten

 

24

18

17

Gemiddeld bedrag per project

(x f 1 000)

100

1 417

153

Verplichtingen

(x f 1 mln.)

2,4

25,5

2,6

02Internationalisering en economische

       

samenwerking

       

Aantal projecten

 

156

174

160

Gemiddeld bedrag per project

(x f 1 000)

81

116

68

Verplichtingen

(x f 1 mln.)

12,7

20,2

10,8

12.04 Overige subsidies en uitgaven

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de overige subsidies en uitgaven verantwoord van het hoofdbeleidsterrein Landbouw. Deze uitgaven betreffen een bijdrage aan het Nederlands Agrarisch Jongerencontact (NAJK) en het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM).

Op dit artikel zijn voor 1999 de uitgaven geraamd in verband met de uitvoering van de Oogstschaderegeling 1998. Deze regeling voorziet in een tegemoetkoming, voor boeren die niet onder de WTS vallen, in de schade die eind 1998 ontstond als gevolg van de overvloedige regenval in verschillende delen van het land.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

1 756

256

423

423

423

 

1e suppl. Begroting

 

125198

   

-

   

Nieuwe wijzigingen

1 Uitvoeringskosten Oogst-schade

2 Overige

10 115 250

 

Stand ontwerpbegroting 2000

557

117 089

256

423

423

423

423

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

253

53 133

116

192

192

192

192

Toelichting

1 Uitvoeringskosten Oogstschade

Het Agentschap LASER is belast met de uitvoering van de oogschaderegeling. Vanuit het onderhavige artikel wordt compensatie geboden aan het Agentschap Laser voor de hiermee samenhangende uitvoeringskosten.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Overige

02 Schade-uitkeringen

Totaal

 

1998

1999

Uitgaven 2000

econ.

Codering Funct.

557

2 204 114 885

256

43A 63D

10.0 10.01

557

117 089

256

12.05 Garanties

De grondslag van het artikel

Met de in 1994 tot stand gekomen wijziging van de financiële verhouding met de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw is de staatsgarantie gestabiliseerd op f 110 mln. Het eigen vermogen van de stichting is eind 1998 ca. f 43 mln. Tezamen met het garantiekapitaal dat wordt aangehouden bij de rijkshoofdboekhouding van ca. f 40 mln. is het totale garantievermogen f 193 mln. Dit vermogen dient ter dekking van het uitstaande borgbedrag dat ultimo 1998 ca. f 1 047 mln. bedroeg. Het uitstaande borgbedrag is het totaal van de leningen die land- en tuinbouwers bij banken hebben afgesloten en waarvoor de stichting borg staat.

De inkomsten van de Stichting Borgstellingsfonds, bestaande uit rente, verhaalsvorderingen en provisie, dienen tot betaling van de schaden, respectievelijk tot versterking van het eigen vermogen. In het kader van het besluit extra voorziening varkenshouderij 1999 is uit de herstructureringsgelden varkenshouderij f 50 mln. beschikbaar voor het verstrekken van maximaal f 200 mln. aan borgstellingen ten behoeve van het verkrijgen van kredieten door varkenshouders voor de aankoop van varkensrechten.

Overzicht risico-ontwikkeling met betrekking tot garantie-overeenkomsten van het Rijk (x f 1 000)

1998

1999

2000 2001 e.v.j.

Garantie plafond Uitstaand risico per 1 januari Vervallen of te vervallen garanties Verleende of te verlenen garanties Verliesdecalaraties jaar t Uitstaand risico per 31 december

193 000 243 000 243 000 243 000 110 000 110 000 110 000 110 000

110 000 110 000 110 000 110 000

De Kengetallen

Omschrijving prestatie-eenheden

1998

1999

2000

Borgstelling

Lopende overeenkomsten

Bij: nieuwe

Af: afgewikkeld

Af: verliesdeclaraties

Saldo

Uitstaande borgbedragen (xf1mln.)

Saldo aanvang

Bij:

Af:

Af: verliesdeclaraties

Saldo ultimo

 

6 390

5 846

5 199

368

250

250

852

842

824

60

55

50

5 846

5 199

4 575

989,9

1 046,6

1 064,6

226,2

110,0

125,0

156,5

80,0

76,0

13,0

12,0

10,0

1 046,6

1 064,6

1 103,6

12.06 Agentschap Bureau Heffingen

De grondslag van het artikel

Met ingang van 1 januari 1998 is het Agentschap Bureau Heffingen ingesteld. Op dit artikel wordt de bijdrage van het Ministerie van LNV aan het Agentschap Bureau Heffingen geraamd. Deze bijdrage is ter financiering van de producten en diensten die Bureau Heffingen aan LNV levert. Dit betreft o.a. de registratie van mestproductierechten en varkensrechten, de vaststelling en inning van diergezondheidsheffingen en de uitvoering van het Mineralenaangiftesysteem (Minas).

De begroting van het Agentschap wordt nader toegelicht onder wetsartikel 5 van deze begroting.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

22 615

25 284

25 284

25 284

25 284

 

1e suppl. begroting

 

26 877

25 950

25 738

25 478

15 478

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Rentecompensatie agentschap

 

384

619 733

618 733

618 733

618 733

 

Stand ontwerpbegroting 2000

48 339

49 876

52 586

52 373

52 113

42 113

42 113

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

21 935

22 633

23 862

23 766

23 648

19 110

19 110

Economische codering: 03 Functionele codering: 10.1

  • 13. 
    Natuur, Groene Ruimte en Recreatie

Het hoofdbeleidsterrein Natuur, Groene Ruimte en Recreatie heeft betrekking op de inrichting en het beheer van het landelijke gebied. Het beleid beoogt de verschillende functies in het landelijk gebied – landbouw, natuur, landschap, bosbouw en recreatie – optimaal tot zijn recht te laten komen. Het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) vormt het beleidsmatige en financiële kader voor de integratie van de ruimteclaims van de verschillende sectoren. Prioriteit heeft de realisering van de 18 Strategische Groenprojecten en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Versterking van de leefbaarheid en de kwaliteit van het landelijk gebied zijn belangrijke thema’s in het beleid voor de Groene Ruimte. Door middel van plattelandsvernieuwing wordt gezocht naar nieuwe economische dragers, het ontwikkelen van nieuwe productiemethoden in land- en tuinbouw en het bevorderen van de samenhang in overheidsbeleid waar een gebiedsspecifieke benadering vereist is.

Het instrumentarium voor de inrichting en beheer van de «groene ruimte» omvat o.a. de verwerving van landbouwgronden met natuur- en recreatiebestemming, (land)inrichting en beheer van natuur, bos en landschap. Daarnaast vindt in een aantal gebieden, waaronder Waardevolle Cultuurlandschappen (WCL), een – tijdelijke – gebiedsspecifieke benadering plaats. In deze gebieden doen zich specifieke knelpunten en kansen voor die met het generieke instrumentarium onvoldoende kunnen worden aangepakt.

Per 1-1-2000 treedt het subsidiestelsel Programma Beheer in werking. Dit stelsel bestaande uit 2 regelingen, de Regeling Natuurbeheer en de Regeling Agrarisch Natuurbeheer, zal openstaan voor particulieren, samenwerkingsverbanden van particulieren, natuurbeschermingsorganisaties en gemeenten. Met Programma Beheer wordt beoogd particulieren meer te betrekken bij natuurbeheer, meer bos, natuur en landschap buiten de EHS te realiseren alsmede een zakelijker verhouding met de beheerders te introduceren door de subsidie af te rekenen op bereikte natuurkwaliteiten (outputsturing). Beide regelingen komen in de plaats van diverse bestaande subsidie-instrumenten voor bos, natuur en landschap zoals de Regeling Functiebeloning bos en natuur, Beheer Samenwerking Bos, de Regeling Particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en de Regeling Beheerovereenkomsten en natuurontwikkeling (RBON).

De subsidies, gekoppeld aan natuurdoelpakketten, bestaan ondermeer uit een bijdrage voor beheer, inrichting, functieverandering, recreatie, landschap en overgangsbeheer en worden in de meeste gevallen verleend voor een tijdvak van 6 jaar. Beide regelingen zijn inmiddels ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie.

Op grond van de evaluatie van de Nota Natuurbalans 1998 en de graadmeters natuurbeleid kan geconcludeerd worden dan het areaal natuur toe neemt, maar dat de diversiteit aan soorten blijft afnemen. Bij de begrenzing wordt er bij de provincies op aangedrongen te streven naar een optimale afstemming van water-, ruimte- en milieucondities.

Grote stedenbeleid

In het kader van het Grote Stedenbeleid worden de volgende middelen op de begroting geraamd en verantwoord

Groene hart impuls

Van de uitgavenartikelen 13.03 en 13.04 kan in totaal f 5 mln. vanaf 1999 structureel worden toegerekend aan het Grote Steden Beleid. Het betreft een deel van de Groene Hart Impuls. Dit geld slaat overigens niet neer in de grote stad, maar draagt wel, gezien de ligging van het Groene Hart, bij aan het Grote Steden Beleid.

Groen in en om de stad

Samen met het Ministerie van VROM wordt de komende jaren (2000 t/m 2004) f 100 mln. ingezet voor projecten in het kader van Groen In en Om de Stad (GIOS). Het Ministerie van LNV financiert hiervan 50% (f 50 mln.). Deze bedragen zijn beschikbaar op de diverse artikelen van het onderhavige beleidsterrein. Een deel van deze bedragen slaat neer in niet-G25 steden. De verdeling over de genoemde jaren is als volgt:

(bedragen x f 1 000)

 
 

1999

2000

2001

2002

2003

2004

GIOS

-

7 000

12 000

15 500

7 500

8 000

Herschikking

In de 1e suppletore begroting zijn ter compensatie van de oogstschade in eerste instantie de artikelen 13.04 en 13.05 verlaagd met resp. f 6,0 en f 5,0 mln. Dit betrof een voorlopige verdeling. Op basis van een actuele inventarisatie van het vermoedelijk uitgavenbeloop op de verschillende artikelen van het onderhavige hoofdbeleidsterrein vindt thans op de artikelen 13.02 t/m 13.05 een herschikking plaats. Deze herschikking wordt bij de afzonderlijke artikelen niet meer toegelicht.

Aandeel uitgaven 13 Natuur, groene ruimte en recreatie in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

13 Natuur, groene ruimte en recreatie

1134,5

Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen

13.05 Overige subs. en 13.01 Personeel en

13.04 Beheer 30%

uitg.

8%

Overig 2765,6

materieel 13%

13.02 Verwerving 13%

13.03 Inrichting 36%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 13 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerp-begroting 1999

 

987,9

962,9

967,6

968,2

967,6

   

Amendement nr. 29 Nota van wijziging

 

0,5 130,6

           

1e suppl. begroting

 

-73,4

10,0

2,7

12,9

11,6

   

Nieuwe wijzigingen

– Loonbijstelling 1999

– Ombuiging Regeerakkoord

– Reconstructie zandgebieden

– Ombuiging kaderbrief

– Natte natuurgebieden

– Stijging grondprijzen

– Agrarisch natuurbeheer

– CO2-reductieplan

– Overboekingen van/naar andere ministeries – Overige

 

9,0

11,5

11,6

11,7

11,7

-0,7

-0,7

  • 3,1
  • 5,4
  • 5,4
 

80,0

80,0

80,0

60,0

 

-7,2

  • 7,2
  • 12,9
  • 13,1
 

20,0

30,0

40,0

44,0

 

70,0

64,0

69,0

74,0

 

7,5

14,0

20,5

15,0

-0,2

  • 12,5
  • 4,8
  • 2,1

-0,8

  • 5,8
  • 10,0
  • 10,0
   

14,6

3,0

  • 2,5
  • 2,6

1,5

Stand ontwerp-begroting 2000

1 081,3

1 033,3

1 134,5

1 142,3

1 179,3

1 166,1

1 221,4

Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 mln.

490,7

468,9

514,8

518,3

535,1

529,1

554,2

Toelichting

Reconstructie zandgebieden, Natte natuurgebieden, Stijging grondprijzen en Agrarisch natuurbeheer.

Op grond van de Nota van Wijziging op de begroting 1999 (Kmst. 26 200 XIV nr. 8) is dit hoofdbeleidsterrein voor 1999 met f 130,6 mln. verhoogd. De thans opgenoemde reeksen vormen de structurele verwerking naar de daaropvolgende jaren. Voor nadere uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de betreffende Nota.

13.01 Personeel en materieel

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post actieven geraamd van de directies Natuurbeheer, Groene Ruimte en Recreatie en de Dienst Landelijk Gebied.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 1999

 

133 101

132 984

132 964

132 964

132 888

 

1e suppl. Begroting

 

11 924

  • 29

989

163

163

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling 1999

2 Ombuiging Regeerakkoord

3 Bijstelling apparaatsbudget (U13.03)

4 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied (M13.03)

5 Overige

3 149            4 537            4 527            4 509            4 506

-699            -699         -3 058 -5417         -5417

6 900

460

8 920            3 303            3 303            3 303

424               424                 74                 74

 

Stand ontwerp-begroting 2000

145 733

154 835

146 137

139 149

135 596

135 517

135 543

Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000

66 131

70 261

66 314

63 143

61 531

61 495

61 507

Toelichting

3 Bijstelling apparaatsbudget (U13.03)

Het materiële budget van de Dienst Landelijk Gebied is dit jaar niet toereikend. Het tekort wordt onder meer veroorzaakt door de nasleep van de reorganisatie in 1996 en de oplossing van de millenniumproblematiek. Compensatie wordt gevonden door een incidentele verlaging van het landinrichtingsbudget.

4 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied (M13.03)

In de loop van 1999 zal de Dienst Landelijk Gebied (DLG), thans gehuisvest in het kantorencomplex «Westraven», verhuizen naar park Nieuweroord (Utrecht). Daarnaast zijn als gevolg van enkele aanpassingen in de huisvesting bij regiovestigingen van de DLG extra middelen benodigd. Het betreft hier zowel inrichtings- als huurkosten. De benodigde bijstelling voor 1999 heeft reeds in de 1e suppletore begroting 1999 plaats gevonden. Tegenover deze verhoging staat een hogere taakstelling op de ontvangstenbegroting.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Ambtelijk personeel

02 Overig personeel

03 Post-actieven

04 Materieel

 
   

Uitgaven

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

funct.

106 884

106 057

106 258

11

 

2 992

5 121

5 112

11

 

520

1 326

1 345

11

 

35 337

42 331

33 422

12/52

 

Totaal

145 733

154 835

146137

10.2

13.02 Verwerving

De grondslag van het artikel

Het beleidsterrein verwerving omvat alle grondverwervingsactiviteiten ten behoeve van de uitvoering van het beleid inzake landinrichting, natuur, openluchtrecreatie (inclusief bufferzones) en bos- en landschapsbouw, zoals opgenomen in het Structuurschema Groene Ruimte (SGR).

Op basis van de provinciale invloedsferenkaarten komt het totaal te verwerven areaal natuur, recreatie, bos en landschap uiteindelijk in vrijwel gelijke mate in beheer bij Staatsbosbeheer respectievelijk de particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. De aankoop van gronden t.b.v. Staatsbosbeheer wordt volledig door het Rijk bekostigd. De natuuraankopen door de particuliere organisaties worden door het Rijk en de provincies ieder voor de helft gesubsidieerd.

De gronden ten behoeve van de doorlevering aan Staatsbosbeheer worden, binnen en buiten landinrichting, verworven door het Bureau Beheer Landbouwgronden. Deze aankopen bestaan uit relatienotareservaten, natuurontwikkelingsgebieden, landschapselementen en – incidenteel – natuurterreinen en bossen.

Daarnaast verwerft het Bureau Beheer Landbouwgronden terreinen voor de uitvoering van landinrichtingsprojecten. Indien het bureau bij de afronding van een landinrichtingsproject minder grond krijgt toebedeeld dan zij heeft ingebracht (zgn. onderbedeling) dan wordt dit waardeverschil door het Rijk voorgefinancierd en door de belanghebbenden in termijnen terugbetaald via de landinrichtingsrente; de overige doorleveringen worden contant afgerekend.

Het Rijk subsidieert de rente en aflossing van de leningen die door de Vereniging Natuurmonumenten (onder garantstelling van het Rijk) zijn aangegaan voor de financiering van het rijksaandeel in de aankopen van relatienotareservaten en natuurterreinen door de particuliere terreinbeherende organisaties. Ook subsidieert het Rijk de aankopen van natuurontwikkelingsgebieden door deze organisaties.

Voor de verwerving van gronden door het Bureau Beheer Landbouwgronden op bovengenoemde beleidscategorieën is via het Groenfonds een financieringsfaciliteit beschikbaar. De gronden die aldus onder provinciale garantstelling worden verworven, blijven tot het moment van doorlevering aan de eindbeheerders in bezit en beheer bij het Bureau.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 1999

 

129 045

134 803

143 653

145 653

148 653

 

Nota van wijziging

 

42 600

         

1e suppl. Begroting

 
  • 48 801
  • 18 214
  • 25 714
  • 30 714

-30 714

 

Nieuwe wijzigingen

1 Natte natuur

2 EHS/grondprijzen

3 Budgetverschuiving uit 1998 Groene Hart (13.03)

4 Overboeking naar V & W

5 Herschikking

6 Project Natte Natuur (U13.03)

20 000          30 000 40 000 44 000

70 000          64 000 69 000 74 000

  • 5 000         - 5 000 - 5 000

5 000 -10000       -10000 3 322 - 2000

 

Stand ontwerp-begroting 2000

229 886

112 522

191 589

196 939

218 939

235 939

303 439

Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000

104 317

51 060

86 939

89 367

99 350

107 06 4

137 695

Toelichting

1 Natte natuur

Voor de jaren 2003 t/m 2010 is jaarlijks f 88,0 mln. uitgetrokken voor de natte natuur. Voor 2003 is dit bedrag verminderd met f 44 mln. ten behoeve van de financiering van de uitbreiding van de gemaalcapaciteit.

3 Budgetverschuiving uit 1998 Groene Hart (13.03) Bij 2e suppletore begroting 1998 heeft in verband met de vertraagde uitvoering van de Groene Hart Impuls een budgetverlaging plaatsgevonden van f 15 mln. op artikel 13.03 Inrichting waartegenover artikel 13.02 is verhoogd. Thans vindt de eveneens in de 2e suppletore begroting 1998 vermelde horizontale compensatie plaats.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

«Staat»

01 Aankopen t.b.v. Staatsbosbeheer

02 Overige staatsaankopen «Particulier»

03 Natuurterreinen en reservaten

04 Natuurontwikkeling

 
 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

1998

1999

2000

1998

1999

2000

econ.

funct.

66 881

136 692

147 196

66 881

136 692

147 196

72A

10.2

89 364

-81 375

  • 48 920

89 364

-81 375

  • 48 920

72A

07.5

55 675

39 802

40 865

55 077

39 802

40 865

62A

07.5

19 148

17 403

52 073

18 564

17 403

52 448

62A

07.5

Totaal

231068 112 522 191214

229 886 112522 191589

De kengetallen

(Uitgaven x f 1000)

1998

1999

2000

Nadere onderverdeling 01 Aankopen t.b.v. Staatsbosbeheer

– Aankopen SBB – Ruilingen SBB

Totaal

66 881 136 500 147 000 192               196

66 881 136 692 147 196

Nadere onderverdeling 02 Overige staatsaankopen

– Overdracht van gronden als onderbedeling                            28726         23881 24369

– Overdracht aan Domeinen                                                            7226                   –

– Financiering BBL                                                                           53412    –105 256 –73289

Totaal                                                                                                   89364      –81375 –48920

De door het Bureau Landbouwgronden in 1998 gerealiseerde en voor de jaren 1999 en 2000 geplande areaaluitbreiding bij Staatsbosbeheer en overige staatsaankopen zien er als volgt uit.

 

Omschrijving prestatie-eenheden

 

1998

1999

2000

01Aankopen t.b.v. Staatsbosbeheer

(ha.)

     

– relatienota-reservaten

 

610

1 958

2 106

– natuurontwikkeling

 

440

890

958

– nota nadere uitwerking rivierengebied

       

(NURG)

 

177

-

-

– natuurterreinen

 

68

100

100

– bos- en landschap

 

201

712

766

– bufferzones

 

13

240

270

Totaal aantal hectares

 

1 509

3 900

4 200

Gemiddeld bedrag per hectare

(in glds.)

48 205

35 000

35 000

Uitgaven

(x f 1 mln.)

72,7

136,5

147,0

waarvan uitbreiding in bufferzones

(x f 1 000)

318

PM

PM

waarvan aandeel RWS (NURG)

(x f 1 000)

-

-

-

Ruilingen SBB

(x f 1 000)

5 543

192

196

Totaal 01

(x f 1 mln.)

66,9

136,7

147,2

02Overige Staatsaankopen

       

Overdracht van gronden als onderbedeling

       

– Aantal hectares

 

704

605

617

– Gemiddeld bedrag per hectare

(in glds.)

40 805

39 473

39 496

– Uitgaven

(x f 1 000)

28 726

23 881

24 369

Overdracht aan Domeinen (grondbank-

       

gronden)

       

– Aantal hectares

 

363

PM

PM

– Gemiddeld bedrag per hectare

(in glds.)

19 905

PM

PM

– Uitgaven

(x f 1 000)

7 226

PM

PM

Financiering Bureau Beheer Landbouw-

       

gronden

       

Aankopen:

       

– Aantal hectares

 

6 196

2 437

3 431

– Gemiddeld bedrag per hectare

(in glds.)

69 347

49 548

47 713

– Uitgaven

(x f 1 000)

429 674

120 748

163 703

Omschrijving prestatie-eenheden

 

1998

1999

2000

Overige uitgaven:

       

– Aantal bedrijven (in het kader van het

       

NH3-beleid)

 

6

-

-

– Gemiddeld bedrag per bedrijf

(in glds.)

396 772

-

-

– Uitgaven

(x f 1 000)

2 381

-

-

Totaal uitgaven Bureau Beheer Landbouw-

       

gronden

(x f 1 000)

432 055

120 748

163 703

Overdrachten en Verkopen/Ontvangsten:

       

Overdrachten/Verkopen:

       

– Aantal hectares

 

6 023

5 512

5 824

– Gemiddeld bedrag per hectare

(in glds.)

52 337

38 462

38 288

– Uitgaven

(x f 1 000)

315 225

212 004

222 992

Waarvan onderbedeling

(x f 1 000)

28 726

23 881

24 369

Waarvan VROM

(x f 1 000)

-

12 023

12 023

Ontvangsten financiering derden

(x f 1 000)

54 504

-

-

Exploitatie-saldo

(x f 1 000)

8 914

14 000

14 000

Totaal ontvangsten Bureau Beheer

       

Landbouwgronden

(x f 1 000)

378 643

226 004

236 992

Saldo Bureau Beheer Landbouwgronden

(x f 1 000)

53 412

  • 105 256
  • 73 289

Totaal 02 (overdrachten + saldo Bureau)

(x f 1 mln.)

89,4

-81,4

-48,9

03Natuurterreinen en reservaten

       

Bijdrage voor rente en aflossing:

       

Stand leningen ultimo

(x f 1 mln.)

354

356

360

Aantal jaartranches leningen

 

28

29

30

Gem. rente/afl. per jaartranche

(x f 1 mln.)

1,46

1,35

1,34

Rente

(x f 1 mln.)

25,5

24,5

24,4

Aflossingen

(x f 1 mln.)

15,3

14,5

15,7

Rente en aflossingen (verpl.)

(x f 1 mln.)

40,8

39,1

40,1

Bijdrage à fonds perdu

       

Aantal ha.

 

657

-

-

Gem. bijdrage per ha. (50%)

(x f 1000)

22

-

-

Bijdrage à fonds perdu

(x f 1 mln.)

14,2

-

-

Afrekening oude verplichtingen

(x f 1 mln.)

-

0,7

0,8

Overige activiteiten

(x f 1 mln.)

0,1

-

-

Totaal 03

(x f 1 mln.)

55,1

39,8

40,9

04 Natuurontwikkeling

       

Verwerving

       

Aantal ha.

 

794

380

950

Gem. bijdrage per ha. (50%)

(x f 1000)

23

44

45

Uitgaven

(x f 1 mln.)

18,1

16,9

42,4

Afrekening oude verplichtingen

(x f 1 mln.)

0,3

-

-

Overige activiteiten

(x f 1 mln.)

0,2

-

-

Waarvan uitvoering door DLG

(x f 1 mln.)

-0,1

-

-

Inrichting Natte Natuur

       

Aantal ha.

 

-

167

167

Gem. bijdrage per ha.

(x f 1 000)

-

60

60

Uitgaven

(x f 1 mln.)

-

10,0

10,0

Waarvan uitvoering door DLG en V.& W.

(x f 1 mln.)

-

-9,5

-

Totaal 04

(x f 1 mln.)

18,5

17,4

52,4

Informatie met betrekking tot de voortgang van de EHS

Inleiding

De ecologische hoofdstructuur (EHS) wordt omschreven als een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden. Volgens het Natuurbeleidsplan (NBP) moet de EHS in het jaar 2018 zijn uitgebreid tot 700 000 ha. De bestaande bos- en natuurgebieden vormen het grootste deel van de EHS, nl. 450 000 ha. In het NBP/SGR is ter realisering van de nog te ontwikkelen natuurgebieden binnen de EHS de taakstelling opgenomen van 50 000 ha. Natuurontwikkelingsgebied, 100 000 ha. Reservaatsgronden en maximaal 36 000 ha. Traditionele natuurterreinen en bossen.

In de nota Dynamiek en Vernieuwing in 1995 zijn op het gebied van het beheer van bos, natuur en landschap een aantal nieuwe beleidslijnen geformuleerd, waarbij enerzijds meer gestuurd zal worden op resultaat bij het beheer van bos, natuur en landschap en anderzijds het particulier beheer meer bevorderd wordt. Door de hoogte van de beheersubsidies te koppelen aan de bereikte natuurkwaliteit wil het Rijk tot een zakelijkere verhouding met de verschillende natuurbeheerders komen. Het ontwikkelen van het subsidiestelsel Programma Beheer, dat volgens planning met ingang van 1 januari 2000 in werking treedt, is daartoe een verklaarbaar proces

Tussendoelen realisatie

Bij de beoordeling van de tussendoelen EHS wordt onderscheid gemaakt tussen de aspecten kwantiteit en kwaliteit:

Kwantiteit

De Tweede Kamer is begin december 1998 op een kwantitatieve wijze geïnformeerd over de voortgang van de EHS (Kmst 26 200 XIV, dd 28 december 1998), waarbij in het bijzonder aandacht werd besteed aan enerzijds de realisatie van de onderdelen natuurreservaten, natuurontwikkeling en natuurterreinen en anderzijds de prognose voor de komende 4 jaren. Een dergelijk kwantitatief voortgangsoverzicht kan periodiek worden geactualiseerd.

Kwaliteit

De aanduiding van de «kwaliteit natuur» is een lastiger vraagstuk. In de Nota Ecosystemen Nederland en meer recent in het Programma Beheer is een verdeling van de gewenste kwaliteiten gemaakt voor de EHS in 2018. Dat leidt tot taakstellingen verdeeld over kwaliteitscategorieën (quotering). Voor het bepalen van de restanttaakstelling per kwaliteitscategorie is het nodig de kwaliteit van het huidige areaal natuur te kennen en te weten of het streefbeeld voor 2018 correspondeert met de provinciale doeltoewijzing. Zowel de provinciale doeltoewijzing als de beschrijving van de kwaliteit van het huidige areaal (nul-situatie) zijn in 1999 onderwerp van gesprek tussen provincies en LNV. Het doel van deze gesprekken is bestuurlijk commitment over de taakstellingen. Aan de hand daarvan zou een kwalitatief tussendoel voor de hectares die hierboven voor de komende 4 jaren zijn aangegeven worden benoemd. Ten aanzien van de kwalitatieve aspecten is er in 1999 goede voortgang geboekt om de natuurdoelen in kaart te brengen en in overleg met de provincies tot afspraken te komen inzake de quotering van de verschillende natuurdoeltypen.

Als zodanig wordt thans volstaan met onderstaand voortgangsoverzicht van de gerealiseerde en geprognotiseerde tussendoelen van de EHS.

Taakstelling

Gerealiseerd ultimo 1997

Gerealiseerd ultimo 1998

restant

Realisatie 2000–2004

Natuurreservaat Natuurontwikkeling Natuurterreinen Totaal

 

100 000

44 000

44 600

55 400

10 000 - 12000

50 000

15 300

17 900

32 100

6 000 - 8 000

36 000

11 300

12 200

23 800

4 000 - 6 000

186 000

70 600

74 700

111 300

20 000 - 26 000

13.03 Inrichting

De grondslag van het artikel

Op het onderhavige begrotingsartikel worden de uitgaven geraamd voor de uitvoering van inrichtingsactiviteiten in het landelijk gebied. Het instrumentarium omvat verschillende (wettelijke) regelingen die zowel sectoraal als integraal in het landelijk gebied kunnen worden ingezet voor de realisatie van de doelstellingen op het terrein van natuur, recreatie, bos, landschap, milieu en land- en tuinbouw.

De belangrijkste basis voor de uitgaven op dit artikel wordt gevormd door de landinrichtingswet. Daarnaast bestaat er een aantal regelingen en wetten die specifiek gericht zijn op de uitvoering van maatregelen in een bepaald gebied c.q. sector (bv. reconstructiewet Midden-Delfland en Regeling Reconstructie Oude glastuinbouwgebieden). De landinrichtingsprojecten kunnen variëren van relatief eenvoudige (herverkavelings)plannen tot complexe inrichtings- en reconstructieplannen. De Herijking Landinrichting, welke in 1998 met de Tweede Kamer is besproken, zal leiden tot een flexibeler landinrichtingsinstrument. Dit uit zich onder meer in een kortere looptijd van projecten.

Op dit artikel wordt het merendeel van de uitgaven ten behoeve van de Kwaliteitsimpuls Groene Hart geraamd. Het gaat daarbij o.a. om een samenstel van maatregelen gericht op verbetering van de ontsluiting van het Groene Hart (zoals de aanleg van bruggen, tunnels, recreatieve verbindingen) en versnelling van landinrichtingsprojecten. Het onderdeel Agrarisch natuurbeheer van de kwaliteitsimpuls Groene Hart wordt op artikel 13.04 Beheer geraamd.

Vanuit dit artikel wordt de inrichting van recreatieve voorzieningen in de Randstadgroenstructuur (buiten landinrichting) en de realisatie van routenetwerken gesubsidieerd en worden bijdragen verstrekt aan particuliere terreinbeherende organisaties voor de inrichting van reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden. Ook de uitgaven in het kader van de bosuitbreiding op landbouwgronden worden op dit artikel geraamd.

Op dit artikel worden tevens uitgaven geraamd voor enkele projecten in het kader van het klimaatbeleid, onderdeel «Overige klimaatgelden». Dit betreft de ontwikkeling van een systeem van CO2-certificaten en enkele houtprojecten.

De opbouw van de raming

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 1999

 

333 105

257 605

229 622

229 027

221 327

 

Nota van Wijziging

 

85 000

         

1e suppl. Begroting

 
  • 27 229

15 604

8 722

19 692

17 992

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Ombuiging kaderbrief

3 Bijstelling apparaatsbudget (U13.01)

4 Overheveling Glastuinbouw (U12.02)

5 Project Natte Natuur (U13.02)

6 Reconstructie zandgebieden

7 Gemaalcapaciteit

8 CO2- reductieplan

9 Herschikking

10 Nota Vitaal Platteland

11 Afschaffen kleine subsidies

12 Overige

370

6 900

429

477

524 5 000

524 5 000

 

5 000

       

2000

       
 

80 000

80 000

80 000

60 000

4 000

-4 000

-4 000

-4 000

 
  • 200
  • 12 500

-4 800

  • 2 100

-800

1 781

       

1 088

       
 
  • 2 547
  • 2 547
  • 2 547
  • 2 547

-750

  • 750

-750

-400

-400

Stand ontwerp-begroting 2000

392 878

373 527

333 841

306 724

315 196

291 096

270 196

Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000

178 280

169 499

151 490

139185

143 030

132 094

122 610

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 1999

 

354 547

329 245

326 247

322 750

314 550

 

Nota van Wijziging

 

85 000

         

1e suppl. Begroting

 

-33 229

15 604

8 722

19 692

17 992

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Ombuiging kaderbrief

3 Reconstructie zandgebieden

4 CO2-reductieplan (U12.03)

5 Bijstelling apparaatsbudget (U13.01)

6 Overheveling Glastuinbouw (U12.02)

7 Budgetverschuiving uit 1998 Groene Hart (U13.02)

8 Gemaalcapaciteit

9 Regeerakkoord

10 Herschikking

11 Lagere uitgaven/ontvangsten SBL-regeling (M13.03)

12 Project Natte Natuur (U13.02)

13 Nota Vitaal Platteland (U10.01)

14 Overige

 

370

429

477

524 - 5 000

524 - 5 000

 

80 000

80 000

80 000

60 000

  • 200
  • 12 500

-4 800

  • 2 100

-800

6 900

       

5 000

       
 

5 000

5 000

5 000

 

4 000

-4 000

-4 000

-4 000

 
 
  • 2 547
  • 2 547
  • 2 547
  • 2 547

2 801

       

2 200

       

2000

       

1 088

       

-750

  • 750

-750

-400

-400

Stand ontwerp-begroting 2000

346 408

385 749

410 481

408 349

413 919

384 319

363 419

Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000

157 193

175 045

186 268

185 301

187 828

174 396

164 912

Toelichting

4 CO2-reductieplan

In de 1e suppletore begroting 1999 is op het onderhavige artikel een post opgenomen voor de uitvoering van projecten in het kader van het klimaatbeleid. Een deel van het plan heeft betrekking op de uitvoering van projecten met betrekking tot duurzame grondstoffen in het kader van het CO2-reductieplan. Deze uitgaven worden geraamd en verantwoord op artikel 12.03. Een deel van het budget wordt derhalve overgeheveld naar artikel 12.03 Industrie en handel.

5 Bijstelling apparaatsbudget (U13.01)

Het materiële budget van de Dienst Landelijk Gebied is dit jaar niet toereikend. Het tekort wordt onder meer veroorzaakt door de nasleep van de reorganisatie in 1996 en de oplossing van de millenniumproblematiek. Compensatie wordt gevonden door een incidentele verlaging van het landinrichtingsbudget op het onderhavige artikel.

6 Overheveling Glastuinbouw (U12.02)

Bij Nota van Wijziging is het onderhavige artikel voor 1999 verhoogd met de intensiveringsgelden voor de glastuinbouw (f 5,0 mln.) en de reconstructie van de zandgebieden (f 80 mln.). Aangezien de overige gelden voor de glastuinbouw op artikel 12.02 Structuurverbetering zijn geraamd, wordt de betreffende f 5,0 mln. voor de glastuinbouw naar artikel 12.02 overgeheveld.

7 Budgetverschuiving uit 1998 Groene Hart (13.02) Bij 2e suppletore begroting 1998 heeft in verband met de vertraagde uitvoering van de Groene Hart Impuls een budgetverlaging plaatsgevonden van f 15 mln. op het onderhavige artikel waartegenover artikel 13.02 is verhoogd. Thans vindt de eveneens in de 2e suppletore begroting 1998 vermelde horizontale compensatie plaats.

8 Gemaalcapaciteit.

Vanuit de begroting van LNV wordt een bijdrage geleverd aan de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van de uitbreiding van de gemaalcapaciteit.

13 Nota Vitaal Platteland

De Nota Vitaal Platteland wordt in 1999 opgesteld. De uitvoering vindt plaats door de Regionale Beleidsdirectie Oost. De uitgaven hiervan worden verantwoord op het uitgavenartikel 10.01 Personeel en materieel. Als gevolg hiervan wordt f 1,1 mln. overgeheveld naar artikel 10.01.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1998

1999

2000

1998

1999

2000

econ.

funct.

01 Landinrichtingsprojecten

254 984

251 898

243 188

272 566

304 580

333 223

51

10.2

02 Waterbeheersing

16 304

22 761

9 990

18 506

22 761

9 990

62C

07.35

03 Gebiedsgerichte bestrijding

               

van verdroging

14 444

29 400

3 980

11 886

21 852

6 180

62C

07.35

04 Recreatie

69 130

25 451

23 912

33 345

26 397

29 858

62C

08.3

05 Natuurterreinen en reservaten

0

0

7 234

0

50

7 359

62C

07.5

06 Bosaanleg

32 074

37 500

40 981

4 022

4 540

19 315

31

10.3

07 Landschap

1 498

1 366

551

1 502

1 618

551

62A

10.3

08 Overig

4 444

5 151

4 005

4 581

3 951

4 005

62D

10.2

Totaal

392 878

373 527

333 841

346 408

385 749

410 481

 

De kengetallen

De gepresenteerde kengetallen geven een onderbouwing van de ramingen van artikelonderdelen en geven een indicatie van de voortgang van landinrichtingsprojecten.

01 Landinrichtingsprojecten

1998                                                                1999

aantal projecten nominale opp. (ha) aantal projecten nominale opp. (ha)

In voorbereiding per 31 december waarvan:

– integrale projecten

– projecten met een administratief karakter

– Aanpassingsrichtingen

– Strategische Groen Projecten

In voorbereiding met 1 of meer modules in uitvoering per 31 december waarvan:

– integrale projecten

– projecten met een administratief karakter

– regeling infrastructuur glastuinbouw

– Strategische Groen Projecten

97

447 890

 

43

175 375

32

135 435

5

10 010

17

127 070

PM

PM

99

449 181

 

46

175 775

33

149 031

5

10 010

15

114 365

31 429

12 920

1 004

PM

17 505

In uitvoering per 31 december waarvan:

– integrale projecten

– projecten met een administratief karakter

– Reconstructiegebieden op basis van de regeling

Reconstructie Oude Glastuinbouwgebieden – aanpassingsrichtingen – experiment

114

683 125

 

87

634 790

15

41 860

9

2 255

1

490

2

3 730

105

82 13

654 858

611 910 36 893

1 835

490

3 730

Omschrijving prestatie-eenheden

1998

1999

2000

01Landinrichtingsprojecten

Nieuwe toezeggingen:

– aantal toezeggingen

– aantal hectares

– gemiddelde toezegging per ha.

– totale toezegging

Herzieningen en overig

Kwaliteitsimpuls Groene Hart

Totaal 01 (verpl.)

  • 1) 
    I.v.m. de uitvoering van het projekt

«Drieslag» is op dit moment geen nadere onderbouwing van de cijfers te geven

 
 

9

9

15

 

32 100

1)

1)

 

5 460

   

(x f 1 mln)

175,2

   

(x f 1 mln)

79,8

   

(x f 1 mln)

0

   

(x f 1 mln)

255,0

251,9

243,2

02 Waterbeheersing

 

– aantal rijksbijdragentoezeggingen

 

94

94

45

– gemiddeld bedrag per toezegging/project

(x f 1 000)

173,4

243

222

Totaal 02 (verpl.)

(x f 1 mln)

16,3

22,8

10,0

03Gebiedsgerichte bestrijding verdroging

       

– aantal rijksbijdragentoezeggingen

 

56

118

8

– gemiddeld bedrag per toezegging

(x f 1 000)

257,9

250

245

verplichtingen

(x f 1 mln.)

14,4

29,4

2,0

Natuur

       

– aantal hectares

 

-

-

1 700

– gemiddeld bedrag per hectare

(in glds.)

-

-

1 165

verplichtingen

(x f 1 mln.)

-

-

2,0

Totaal 03 (verpl.)

(x f 1 mln)

14,4

29,4

4,0

04 Recreatie

       

– aantal hectares

       

– gemiddeld bedrag per hectare

       

Totaal 04 (uitgaven)

(x f 1 mln.)

33,3

26,4

29,9

2

9

2

Omschrijving prestatie-eenheden

1998

1999

2000

05Natuurterreinen en reservaten

  • 1. 
    Inrichting N.O.projecten aantal ha.

gem. uitgaven per ha. (50%) uitgaven

  • 2. 
    A2-EHS aantal projecten gemiddelde bijdrage (25%) uitgaven

Totaal uitgaven inrichting natuurterreinen (x f 1 mln.) waarvan uitvoering door DLG Totaal 05 (uitgaven)

06Bosaanleg

A. Publiek Private Samenwerking PPS)

 
 

600

669

715

 

7 500

7 500

7 500

(x f 1 mln.)

4,5

5,0

5,4

 

15

15

15

(x f 1 000)

133

133

133

(x f 1 mln.)

2,0

2,0

2,0

(x f 1 mln.)

6,5

7,0

7,4

(x f 1 mln.)

  • 6,5

-7,0

-

7,4

 

aantal ha.

 

40

3

150

gem. bijdrage per ha. (in glds.)

 

1 000

13 333

14 427

uitgaven

(x f 1 mln.)

-

-

2,2

B. Reg. Stim. Bosuitbr. op Landb. gronden

       

(SBL)

       

Bebossing

       

aantal opgeleverde ha.

 

97

350

1 000

gem. bijdrage per ha.

(in glds.)

5 969

4 286

5 000

uitgaven

(x f 1 mln.)

0,6

1,5

5,0

Inkomenscompensatie

       

Aantal opgeleverde ha. cumulatief

 

2 030

1 750

3 600

gem. bijdrage per ha.

(in glds.)

1 411

1 143

1 423

uitgaven

(x f 1 mln.)

2,9

2,0

5,1

Totale uitgaven SBL

(x f 1 mln.)

3,5

3,5

10,1

Overige uitgaven

(x f 1 mln.)

0,6

1,0

7,0

Totaal 06 (uitgaven)

(x f 1 mln.)

4,1

4,5

19,3

07 Landschap

       

Landschapsplannen

       

Aantal plannen

 

12

21

20

Gem. bijdrage per plan

(x f 1 000)

43

21

26

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,5

0,4

0,5

Landschapsverzorgingsbijdrage

       

Aantal ha.

 

167

165

160

Gem. bijdrage per ha.

 

5 916

7 121

6 406

Uitgaven

(x f 1 mln.)

1,0

1,2

1,0

Totaal 07 (uitgaven)

(x f 1 mln.)

1,5

1,6

1,61

08 Overig

       

Particuliere werken

       

– aantal aktes kavelruil

 

303

280

260

– gemiddeld bedrag per akte

(x f 1 000)

9

14

14

– bijstelling op toezeggingen voorgaande

       

jaren

(x f 1 mln.)

1,6

1,2

0,3

– verplichtingen

(x f 1 mln.)

2,7

3,9

3,6

– Overige subsidies

(x f 1 mln.)

0,1

0,1

0,1

Totaal 08 (verpl.)

(x f 1 mln.)

4,4

5,2

4,0

1 Wijkt af van de onderverdeling naar artikelonderdelen. Het budget zal bij Voorjaarsnota 2000 bijgesteld worden.

13.04 Beheer

De grondslag van het artikel

Grondslag voor dit artikel vormen de uitgaven voor het beheer van terreinen uit hoofde van het recreatie- en het natuurbeleid. Het systeem van het beheer van de natuur in Nederland is herzien in het kader van het Programma Beheer (Kamerstukken II, 25 420 nr 1). Deze herziening is aanleiding geweest voor een aantal wijzigingsvoorstellen. In de eerste plaats is besloten de beheerbijdrage afhankelijk te maken van de gerealiseerde natuurkwaliteit via de systematiek van natuurdoeltypen. De beheerbijdrage voor een bepaalde kwaliteit is gebaseerd op de genormeerde netto-kosten van de benodigde maatregelen om die kwaliteit te bereiken (normkosten). In de tweede plaats worden de mogelijkheden verruimd voor particulier natuurbeheer, zowel binnen als buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen de EHS worden daartoe «naast de bijdragen voor het beheer» toeslagen verstrekt ter compensatie van de financiële gevolgen van de functiewijziging van de grond. Buiten de EHS worden in het kader van het Programma Beheer extra middelen beschikbaar gesteld voor de instandhouding van leef- en verspreidingsgebieden van soorten en voor trekvogelroutes (beheer van ganzen en smienten c.q. weidevogels), alsmede voor het beheer van landschapselementen.

Op dit artikel wordt voorts de Rijksbijdrage aan Staatsbosbeheer geraamd. Deze bijdrage is in belangrijke mate gebaseerd op de systematiek van normkosten en natuurdoeltypen, zoals die bij het Programma Beheer ten algemene wordt voorgestaan. Verder worden op dit artikel de uitgaven geraamd voor het reguliere beheer van bos- en natuurterreinen en landschappen door particulieren, recreatieschappen, terreinbeherende organisaties, andere overheden en organisaties, alsmede voor het onderhoud van landschappen en historische tuinen. In het kader van het herstelbeleid voor bos en natuur worden uitgaven gedaan voor aanvullende beheermaatregelen in verband met verzuring, verdroging en vermesting.

Ten behoeve van investeringen en exploitatie van bezoekerscentra, specifiek beheer, educatie en voorlichting worden op basis van opgestelde beheer- en inrichtingsplannen bijdragen verstrekt.

Tenslotte worden op dit artikel de uitgaven geraamd voor de RBON en de bergboerenregeling en de uitgaven ter voorkoming van het verbossen van rietlanden.

De opbouw van de raming

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 1999

 

380 440

340 885

287 537

283 080

289 580

 

Nota van wijziging

 

3 000

         

1e suppl. begroting

 

7 791

11 134

18 002

22 369

22 369

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Correctie Staatsbosbeheer

3 Agrarisch natuurbeheer

4 Herschikking

5 Overige

5 075            6 074            6 149            6 231             6 231

5 290            3 716            1927            2 355            2 700

7 500          14 000          20 500          15 000

606

419

 

Stand ontwerp-begroting 2000

483 608

392 041

369 309

327 615

334 535

335 880

344 580

Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000

219 452

177 900

167 585

148 665

151 805

152 416

156 364

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 1999

 

293 134

294 961

295 568

300 639

307 139

 

Nota van wijziging

 

3 000

         

1e suppl. Begroting

 

282

11 124

17 992

22 359

22 359

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Agrarisch natuurbeheer

3 Herschikking

4 Overige

5 075            6 074            6 149            6 231             6 231

7 500          14 000          20 500          15 000

5 274 419

 

Stand ontwerp-begroting 2000

288 324

307 184

319 659

333 709

349 729

350 729

359 429

Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000

130 836

139 394

145 055

151 431

158 700

159 154

163 102

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Rijksbijdrage SBB «Particulier»

02 Recreatie

03 Bos

04 Natuur

05 Landschap

06 Herstelbeheer

07 Nationale parken

08 Relatienota

09 Overige

Totaal

 
 

Verplichtingen

   

Uitgaven

1998

1999

2000

1998

1999

2000

282 310

141 010

138 037

149 388

139 611

134 321

4 185

3 100

3 100

4 182

3 100

3 100

6 003

17 000

224

12 464

12 484

12 475

63 413

127 429

64 680

40 039

49 824

52 664

15 134

16 258

22 674

12 546

18 913

22 664

16 984

18 800

20 467

13 683

21 600

20 560

6 549

8 354

8 271

6 831

8 353

8 272

89 030

60 090

109 163 2 693

49 191

53 299

62 910 2 693

 

Codering

con.

funct.

43A

10.3

43C

08.3

31

10.3

43C

07.5

43C

07.5

43C

07.5

43C

07.5

43D

07.5

43C

07.5

483 608 392 041 369 309

288 324 307 184 319 659

De Kengetallen

Voor onderdeel 01 Rijksbijdrage SBB worden alleen de jaren 1999 en 2000 onderbouwd met kengetallen.

Omschrijving prestatie-eenheden

1999

2000

01Rijksbijdrage SBB

Doeltype Natuur, Bos, Landbouw1

– aantal hectares

– prijs per hectare3

Totaalbedrag Natuur, Bos, Landbouw

Doeltype Recreatie1

– aantal hectares

– prijs per hectare3

Totaalbedrag Recreatie

Kampeerterreinen

– aantal

– opbrengst per terrein

Totale opbrengst

Natuuractiviteitencentra

– aantal

– prijs

Totale kosten

O.B.N. en nationale parken

Waterschapslasten en schouw

Voorlichting, educatie en vermaatschappelijking

Overige producten2

 
 

198 042

199 691

(in glds.)

265

264

(x f 1 000)

52 462

52 701

 

198 042

202 970

(in glds.)

246

213

(x f 1 000)

48 756

43 178

 

53

51

(in glds.)

6 400

11 000

(x f 1000)

340

561

 

55

(in glds.)

300 000

319 000

(x f 1 000)

1 500

1 596

(x f 1 000)

3 286

P.M.

(x f 1 000)

16 000

16 000

(x f 1 000)

10 772

16 747

(x f 1 000)

7 175

4 660

Totaal 01

(x f 1 000) 139 611 134 321

1  Naast de hectares waarop doelstellingsgericht beheer plaats vindt, heeft SBB 28 707 ha in eigendom die vallen onder de categorie «overig terrein». Dit betreft terreinen waarvan het beheer is overgedragen aan een andere beheersinstantie (o.a. natuurbeschermingsorganisaties en recreatieschappen). Bovendien vallen onder deze categorie de oppervlakten, die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering of op andere wijze indirect bijdragen aan het behalen van de doelstellingen (wegen etc.).

2  Onder overige producten zijn o.a. opgenomen de beheersinnovatie en de algemene ondersteuning van het Rijksbeleid.

3  De prijs per eenheid is gebaseerd op de integrale kostprijs.

 

Omschrijving prestatie-eenheden

 

1998

1999

2000

02 Recreatie

       

Beheer recreatiegebieden Grevelingen en

       

Midden Delfland

       

– aantal hectares

 

4 900

4 750

4 750

– gemiddeld bedrag per hectare

(in glds.)

853

653

653

Totaal 02

(x f 1 mln.)

4,1

3,1

3,1

03 Bos

       

A. Uitloop Bijdrage Bos- en Landschaps-

       

bouw

       

Aantal ha.

 

1 655

465

-

Bijdrage per ha.

(in glds.)

77

90

-

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,1

-

-

B. Uitloop Regeling Samenwerking Bos

       

Aantal ha.

 

108 601

89 000

18 500

Bijdrage per ha.

(in glds.)

10

10

10

Uitgaven

(x f 1 mln.)

1,1

0,9

0,2

C. Regeling functiebeloning bos (openge-

       

steld)

       

Aantal ha.

 

115 519

112000

119 000

Bijdrage per ha.

(in glds.)

101

103

103

Uitgaven

(x f 1 mln.)

11,3

11,6

12,3

Totaal 03

(x f 1 mln.)

12,5

12,5

12,5

04 Natuur

       

Beheersbijdrage

       

Omschrijving prestatie-eenheden

 

1998

1999

2000

Aantal ha.

 

134 591

155 000

155 000

Bijdrage per ha.

(in glds).

194

186

205

Uitgaven

(x f 1 mln.)

26,1

28,9

31,8

Natuurbeschermingswet

       

Aantal terreinen beschermd natuurmonu-

       

ment

 

233

233

233

Aantal ha. Terreinen

 

321 000

321 000

321 000

Aantal beheersplannen

 

70

70

70

Aantal ha. Beheersplannen

 

4 300

4 300

4 300

Gem. bijdrage per ha. Beheersplan

(in glds.)

447

535

494

Uitgaven

(x f 1 mln.)

1,9

2,3

2,1

Regeling functiebeloning natuur

       

Aantal ha.

 

25 771

22 200

10 000

Bijdrage per ha.

(in glds.)

96

92

91

Uitgaven

(x f 1 mln.)

2,4

2,1

0,9

Ganzenbeheer

       

Aantal ha.

 

14 000

13 000

18 000

Bijdrage per ha.

(in glds.)

250

300

302

Uitgaven

(x f 1 mln.)

3,5

3,9

5,4

Weidevogelbeheer

       

Aantal ha.

 

10 000

31 000

23 000

Bijdrage per ha.

(in glds.)

160

265

261

Uitgaven

(x f 1 mln.)

1,6

8,2

6,0

Aantal kilometers slootkant

 

1 600

400

500

Bijdrage per hectare

(in glds.)

250

750

154

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,4

0,3

0,1

Aantal vrijwilligers

 

4 241

-

-

Bijdrage per vrijwilliger

(glds.)

354

-

-

Uitgaven

(x f 1 mln.)

1,5

-

-

Totale uitgaven weidevogelbeheer

(x f 1 mln.)

3,5

8,5

6,1

Natuurbraak

       

Aantal ha.

 

294

3 100

3 200

Bijdrage per ha.

(in glds.)

350

141

155

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,1

0,4

0,5

Particulier Natuurbeheer

       

Aantal ha.

 

-

371

2000

Bijdrage per ha.

(in glds.)

-

4 687

1 489

Uitgaven

(x f 1 mln.)

-

1,7

3,0

Schaapskuddes

       

Aantal

 

15

18

18

Gem. bijdrage per kudde.

(x f 1 000)

15

11

12

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,23

0,20

0,21

Implementatie Programma Beheer

       

Aantal projecten

 

11

20

-

Gem. bijdrage per project

(x f 1 000)

68

87

-

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,7

1,7

-

Overige uitgaven

(x f 1 mln.)

3,5

0,1

2,7

waarvan uitvoering door SBB

(x f 1 mln.)

-0,2

-

-

Totaal 04

(x f 1 mln.)

40,0

49,8

52,7

05Beheer Landschap

       

Besch. Bijdr. Achterst. Onderh. hist.

       

parken/tuinen en buitenplaatsen

       

Aantal parken in herstel

 

29

28

35

Gem. bijdrage per project

(x f 1 000)

18

25

16

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,5

0,7

0,6

Regeling niet-terreinbeh. org., onderd.

       

ST.PHB

       

Aantal parken en tuinen in onderhoud

 

250

250

260

Gem. bijdrage per park/tuin

(x f 1 000)

18

18

17

Uitgaven

(x f 1 mln.)

4,5

4,5

4,5

Regeling niet-terreinbeh. org., overige

       

uitgaven

       

Aantal gesubsidieerde organisaties

 

14

13

12

Gem. bijdrage per organisatie

(x f 1 000)

537

696

686

Omschrijving prestatie-eenheden

 

1998

1999

2000

Uitgaven

(x f 1 mln.)

7,5

9,0

8,2

Landschapsprogramma

       

Aantal projecten

 

-

20

12

Bijdrage per ha.

(x f 1 000)

-

13

73

Uitgaven

(x f 1 mln.)

-

0,3

0,9

Natuur in en om de stad

       

Aantal projecten

 

-

10

-

Bijdrage per project

(x f 1 000)

-

140

-

Uitgaven

(x f 1 mln.)

-

1,4

-

Landschapsprogramma agrarisch

       

natuurbeheer

       

Aantal projecten

 

-

10

25

Bijdrage per project

(x f 1 000)

-

300

300

Uitgaven

(x f 1 mln.)

-

3,0

7,5

Totaal 05

(x f 1 mln.)

12,5

18,9

21,71

06 Herstelbeheer

       

EGM-Natuur en Bos

       

Aantal projecten

 

303

320

300

Gem. bijdrage per project

(x f 1 000)

45

77

68

Uitgaven

(x f 1 mln.)

13,7

24,6

20,3

waarvan uitgevoerd door Staatsbosbeheer

(x f 1 mln.)

-

-3,0

-

Overige uitgaven

(x f 1 mln.)

-

-

0,2

Totaal 06

(x f 1 mln.)

13,7

21,6

20,6

07Nationale parken

       

Aantal parken

 

11

15

15

Gem. bijdrage per park.

(x f 1 000)

624

557

551

Uitgaven

(x f 1 mln.)

6,9

8,4

8,3

Uitgaven nationale parken algemeen

(x f 1 mln.)

0,4

-

-

waarvan uitgevoerd door Staatsbosbeheer

(x f 1 mln.)

-0,4

-

-

Totaal 07

(x f 1 mln.)

6,8

8,4

8,3

08Relatienota

Relatienota (stand per 31 december)

– Gebieden/oppervlakte met vastgesteld beheersplan – Totale oppervlakte met afgesloten beheersovereenkomsten – Gemiddelde beheersvergoeding Totaal 081 waarvan:

Bergboerenregeling (stand per 31 december)

– Oppervlakte met een berg-overeenkomst – Gemiddelde beheersvergoeding Ruime Jas-overeenkomsten – Oppervlakte – Gemiddelde beheersvergoeding ha.

191 533 196 981

196 981

 

ha.

69 240

68 833

67 809

 

710

750

891

(x f 1 mln.)

49,2

51,6

60,4

ha.

14 847

13 561

13 119

(in glds.)

204

205

205

ha.

2 431

2 335

613

(in glds.)

1 143

1 145

1 145

1 Wijkt af van de onderverdeling naar artikelonderdelen. Het budget zal bij Voorjaarsnota 2000 bijgesteld worden.

13.05 Overige subsidies en uitgaven

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd voor de ondersteuning van de algemene activiteiten van, met name, particuliere organisaties op het terrein van recreatie, bos en natuur, inclusief de uitgaven voor het internationale natuurbeleid.

In het kader van het soortenbeleid worden uitgaven gedaan ter compensatie van de schade aan landbouwgewassen en voor de uitvoering van soortenbeschermingsplannen zoals uiteengezet in het Plan van Aanpak (TK 25 000 XIV 43). Ook op artikel U 13.04 worden uitgaven geraamd voor soortenbeleid (o.a. weidevogelbeheer).

Voorts worden op dit artikel de uitgaven geraamd voor Rijksprioritaire gebieden, regionale (plattelands-)vernieuwing, het beleid voor de waardevolle cultuurlandschappen (WCL) en het onderdeel Vernieuwing Landelijk Gebied van het Stimuleringskader. Dit beleid beoogt onder meer het stimuleren van (regionale) vernieuwende initiatieven in de groene ruimte en het bevorderen van de samenhang in het beleid door een integrale benadering. De uitgaven voor de boegbeelden «recreatie en milieu» en «natuur en markt» uit de Nota Milieu en Economie maken onderdeel uit van het stimuleringskader.

De opbouw van de raming

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 1999

 

81 716

77 484

73 043

70 055

68 255

 

Amendement nr. 29

 

500

         

1e suppl. begroting

 
  • 13 033

1 532

745

1 356

1 756

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Ombuiging kaderbrief

3 Capaciteitsvermindering zeevisserij (U14.02)

4 Herschikking

5 VROM/uitvoering GIOS

6 Afschaffen kleine subsidies

7 Overige

426

419               422               420               420

7 240         - 7 248 - 7 920 - 8 058

 

2 500

       

2 977

       

-810

       
 

700

700

700

700

60

300

300

300

300

Stand ontwerp-begroting 2000

90 330

69 336

73 195

67 962

64 911

63 373

63 373

Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000

40 990

31 463

33 214

30 840

29 455

28 757

28 757

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerp-begroting 1999

 

78 091

70 903

69 199

66 210

64 410

 

Amendement nr. 30

 

500

         

1e suppl. Begroting

 
  • 3 619

1 542

755

1 366

1 766

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Ombuiging kaderbrief

3 Capaciteitsvermindering zeevisserij (U14.02)

4 VROM/uitvoering GIOS

4 Herschikking

5 Afschaffen kleine subsidies

6 Overige

 

426

419

422

420

420

 

-7 240

-7 248

-7 920

  • 8 058

2 500

       

-810

       

799

       
 

700

700

700

700

60

300

300

300

300

Stand ontwerp-begroting 2000

70 943

72 947

66 624

64 128

61 076

59 538

59 538

Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000

32 193

33 102

30 233

29 100

27 715

27 017

27 017

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1998

1999

2000

1998

1999

2000

econ.

funct.

01 Recreatie

4 125

4 610

5 547

4 296

4 610

5 547

43A

08.3

02 Bos

832

1 555

1 034

1 034

2 226

1 000

43A

10.3

03 Natuur

15 172

20 215

26 100

17 840

17 685

21 931

43A

07.5

04 Soortenbescherming en

               

Faunabeheer

8 621

5 137

4 258

9 159

6 603

4 253

43C

07.5

05 Gebiedsgericht beleid

21 368

8 391

3 198

17 627

8 780

3 198

43C

07.5

06 WCL-projecten

16 748

11 442

16 160

11 926

14 953

16 860

43C

07.5

07 Stimuleringskader vernieuwing

               

van het landelijk gebied

23 464

17 986

16 898

9 061

18 090

13 835

62D

10.1

08 Overige

-

-

-

-

-

-

43C

10.1

Totaal

90 330

69 336

73 195

70 943

72 947

66 624

 

De kengetallen

Omschrijving prestatie-eenheden

1998

1999

2000

 

02 Bos

       

Overige subsidies bosbouw

       

Aantal projecten

 

6

6

-

Gem. kosten per project (x f 1 000)

 

154

164

-

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,9

1,0

-

Projectsubsidies bosbouw

(x f 1 mln.)

0,1

-

-

Omschrijving prestatie-eenheden

 

1998

1999

2000

Versterking natuur/bosbeheer

       

Aantal ha.

 

-

100 000

100 000

Gem.kosten per ha.

(in glds.)

-

12

10

Uitgaven

(x f 1 mln.)

-

1,2

1,0

Totaal 02

(x f 1 mln.)

1,0

2,2

1,0

03 Natuur

       

Overige projecten gebieds- en natuurger.

       

milieubel.

       

Aantal projecten

 

25

-

-

Gem. kosten per project

(x f 1 000)

30

-

-

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,8

-

-

Internationaal natuurbeleid

       
  • 1. 
    Tropische natuur
       

Aantal projecten

 

7

4

5

Gem. bijdrage per project

(x f 1 000)

49

50

60

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,3

0,2

0,3

  • 2. 
    Europese natuur
       

Aantal projecten

 

11

7

8

Gem. bijdrage per project

(x f 1 000)

213

214

213

Uitgaven

(x f 1 mln.)

2,3

1,5

1,7

  • 3. 
    Wetlands en kusten
       

Aantal projecten

 

12

7

8

Gem. bijdrage per project

(x f 1 000)

41

86

63

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,5

0,6

0,5

  • 4. 
    Integratie biodiversiteit in andere
       

beleidssectoren

       

Aantal projecten

 

15

11

12

Gem. bijdrage per project

(x f 1 000)

29

45

50

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,4

0,5

0,6

Totaal internationaal natuurbeleid

(x f 1 mln.)

3,8

2,8

3,0

waarvan uitgegeven door SBB of DLO

(x f 1 mln.)

-0,2

-0,1

-

Overige activiteiten

(x f 1 mln.)

13,8

15,5

18,9

waarvan uitgegeven door anderen

(x f 1 mln.)

-0,5

-0,5

-

Totaal 03

(x f 1 mln.)

17,7

17,7

21,9

04Soortenbeschermingen faunabeheer

       

Schadeuitkeringen onbejaagbaar wild

       

Aantal uitkeringen ganzen

 

1 900

600

400

Gem. uitkering

(in glds.)

2 842

2 838

2 500

Uitgaven

(x f 1 mln.)

5,4

1,7

1,0

Overige onbejaagbare soorten

       

Aantal uitkeringen

 

600

100

-

Gem. uitkering

(in glds.)

3 000

2 500

-

Uitgaven

(x f 1 mln.)

1,8

0,3

-

Gedoogovereenkomsten dassen

       

Aantal

 

400

200

-

Gem. uitkering

(in glds.)

1 100

5 000

-

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,4

1,0

-

Vogelwetsoorten

       

Aantal uitkeringen

 

200

100

-

Gem. uitkering

(in glds.)

1 000

1 000

-

Uitgaven

(x f 1 mln.)

0,2

0,1

-

Totaal schadeuitkering

(x f 1 mln.)

7,8

3,1

1,0

Meeropbrengsten uit jachtakten (f 40)

(x f 1 mln.)

  • 1,3
  • 1,4

1,2

Uitgaven

(x f 1 mln.)

6,5

1,7

-0,2

Soortenbesch.plannen in uitvoering

       

Aantal plannen

 

14

9

9

Gem. uitkering per plan

(x f 1 000)

177

456

389

Uitgaven

(x f 1 mln.)

2,5

4,1

3,5

Diverse projecten

(x f 1 mln.)

0,5

0,6

0,6

Totaal soortenbescherming

(x f 1 mln.)

3,0

4,7

4,1

waarvan uitgegeven door IBN, DLO of SBB

(x f 1 mln.)

-0,3

0,2

-

Overige activiteiten

(x f 1 mln.)

-

0,4

0,4

Totaal 04

(x f 1 mln.)

9,2

6,6

4,3

Omschrijving prestatie-eenheden

 

1998

1999

2000

05Gebiedsgericht beleid

       

Regeling Plattelandsvernieuwing en

       

agrarisch natuurbeheer

       

Gem. aantal projecten

 

274

-

-

Gem. LNV-bijdrage per project

(x f 1 000)

44

-

-

Totaal Plattelandsvern. en agrar. Natuur-

       

beheer

(x f 1 mln.)

12,1

-

 

Overig gebiedsgericht beleid (Rijkspriori-

       

taire gebieden)

(x f 1 mln.)

5,5

8,8

3,2

Totaal 05

(x f 1 mln.)

17,6

8,8

3,2

06 WCL-projecten

       

Aantal WCL-projecten

 

11

12

12

Gem. LNV-bijdrage per WCL-project

(x f 1 000)

1 080

1 241

1 408

Totaal 06

(x f 1 mln.)

11,9

14,9

16,9

07 Stimuleringskader: Vernieuwing van het landelijk gebied

Gegevens met betrekking tot doeltreffendheid

Het doel van de stimuleringsregeling «Vernieuwing Landelijk Gebied» is het bevorderen van dynamiek en vernieuwing in de agrarische sectoren en het landelijk gebied door het ondersteunen van initiatieven. Deze regeling is gericht op drie thema’s. Ten eerste heeft de regeling tot doel het sociaal-economisch draagvlak in het landelijk gebied te versterken. Tevens wordt beoogd de relatie tussen de stad en het landelijk gebied te verbeteren. Als laatste heeft de regeling tot doel het particulier natuurbeheer te bevorderen.

Bij deze subsidieregeling is gekozen voor een «tendersysteem» voor de beoordeling van de ingediende projectaanvragen. Dit houdt in dat de regeling jaarlijks voor een bepaalde periode wordt opengesteld. Over het algemeen is er sprake van twee aanvraagperiodes per jaar. De eerste periode liep van 24 april tot 30 juni 1997, de tweede van 18 december 1997 t/m 16 februari 1998, de derde van 2 juni 1998 t/m 13 juli 1998 en de laatste openstellingsperiode liep van 20 mei 1999 t/m 5 juli 1999. Tijdens de openstelling konden individuen en organisaties projectvoorstellen indienen. Na de sluiting zijn de projectvoorstellen door een onafhankelijke commissie van deskundigen onder leiding van professor Van der Zwan beoordeeld op mate van vernieuwing, landelijke voorbeeldwerking en samenwerking. Voor de eerste twee openstellingsperiodes heeft dit geleid tot de volgende resultaten.

Aangevraagde projecten per thema

 

Thema

Aantal aange-

Aantal aange-

Totaal aantal

 

vraagde projecten

vraagde projecten

aangevraagde

 

1e tender

2e tender

projecten

Sociaal-economische

     

versterking

102

28

130

Verbetering relatie stad-land

106

4

110

Vernieuwing in het beheer

22

8

30

Combinatie van boven-

     

staande

 

72

72

Totaal

230

117

347

Op basis van het aantal aanvragen kan worden geconcludeerd dat het enthousiasme groot is en dat de regeling in een behoefte voorziet. Zoals in onderstaande tabel naar voren komt werd door de onafhankelijke beoordelingscommissie geconcludeerd dat slechts een klein deel van de totale aanvragen aan de gestelde criteria voldeed. De realisatie van vernieuwingen in het landelijk gebied is een complexe activiteit. Er zijn vele actoren bij betrokken en de vernieuwing stijgt uit boven het bedrijfsniveau doordat er sprake is van een gebiedsgerichte aanpak. Hierdoor komen vernieuwingen langzamer op gang dan innovaties op bedrijfsniveau. In dit kader zijn de voorlopige resultaten van de regeling positief te noemen. Een evaluatie van dit onderdeel van het Stimuleringskader zal hierover meer inzicht moeten verschaffen.

Goedgekeurde aanvragen naar thema

 

Thema

Aantal aange-

Aantal aange-

Totaal aantal

 

vraagde projecten

vraagde projecten

aangevraagde

 

1e tender

2e tender

projecten

Sociaal-economische

     

versterking

10

2

12

Verbetering relatie stad-land

13

-

13

Vernieuwing in het beheer

3

1

4

Combinatie van boven-

     

staande

-

11

11

Totaal

26

14

40

De inschrijving op de eerste tender bedroeg ca.129 miljoen gulden. Voor de eerste tender was 11,6 miljoen gulden beschikbaar. Na de selectie door de commissie Van der Zwan is hiervan ca. 10,8 miljoen gulden daadwerkelijk verplicht. De inschrijving op de tweede tender bedroeg ca. 100 miljoen gulden. In de tweede tender is, na de beoordeling, ca. 5,2 miljoen gulden verplicht van de beschikbare 15 miljoen gulden. De gemiddelde toegekende verplichting van een aangevraagd en goedgekeurd project bedroeg ca. 675 000 gulden (eerste tender) en ca. 370 000 gulden (tweede tender). De toegekende verplichtingen vielen voor zowel de eerste als de tweede tender tussen 30 000 gulden en 1 miljoen gulden. Hieruit komt naar voren dat de projecten een zeer verschillende omvang hebben.

Mate vernieuwing

Van de 347 aanvragen zijn 36 aanvragen afgewezen omdat niet werd voldaan aan het criterium vernieuwing. Bij 233 aanvragen was het ontbreken van vernieuwing één van de redenen om af te wijzen naast het ontbreken van samenwerking en/of uitstraling naar anderen.

Samenwerking metanderen

 
 

1e tender

2e tender

Totaal

Afgesloten contracten

2

5

7

Opgerichte verenigingen

-

1

1

Opgerichte stichtingen

1

0

1

Overlegorganen

-

2

2

Informeel

-

5

5

Overig

13

1

14

Totaal

16

14

30

Landelijke voorbeeldwerking

Van de 347 ingediende projecten komt in 212 projecten een voorbeeldfunctie aan bod. Van de goedgekeurde projecten ligt de verhouding als volgt: 31 projecten met een voorbeeldfunctie en 9 projecten zonder voorbeeldfunctie. De voorbeeldfuncties zijn onderverdeeld in een aantal categorieën. Bij de goedgekeurde projecten treffen we de volgende voorbeeldfuncties aan: publicatie, demonstratie, rondleiding, voordrachten tijdens symposia en dergelijke, informatieverspreiding naar de achterban direct of via intermediaire organisaties en combinaties van de genoemde functies. Een combinatie van functies komt het meeste voor.

Conclusie

De regeling Vernieuwing Landelijk Gebied zal binnenkort geëvalueerd worden. Op dit moment is er nog geen sprake van een grondig inzicht in de doeltreffendheid van het gevoerde beleid. Dit wordt veroorzaakt doordat de regeling slechts enkele jaren (vanaf 1997) loopt. De doeltreffendheid van projecten is pas na enkele jaren te meten. De geplande evaluatie van het Stimuleringskader zal wat betreft doeltreffendheid gedetailleerdere informatie bieden. De regeling Vernieuwing Landelijk Gebied zal in het jaar 2000 niet worden opengesteld.

13.06 Garanties

De grondslag van het artikel

Door de Staat worden garanties verleend voor leningen aangegaan door de Vereniging van Natuurmonumenten ten behoeve van de gesubsidieerde aankoop van natuurterreinen en reservaten, op grond van de regeling «bijdragen particuliere terreinbeherende organisaties». Daarnaast is de garantie van de Staat aan de Stichting Nederlandse Draf-en Rensport met ingang van 1999 verlaagd naar f 2,5 mln. Deze garantie loopt tot eind 1999.

Overzicht risico-ontwikkeling met betrekking tot garantie-overeenkomsten van het Rijk (x f 1 000)

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

01 Natuurgebieden en landschappen

Garantieplafond uitstaand renterisico uitstaand risico per 1 jan.

aflossingen (-/-)

vervallen of te vervallen garanties (-/-)

verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 dec.

 

36 400

42 500

20 000

20 000

20 000

20 000

20 000

25 290

24 694

24 514

24 511

24 474

24 417

24 304

353 224

355 816

356 004

360 036

363 881

367 643

370 764

15 409 18 346 36 347

14 812 27 500 42 500

15 968

16 155

16 238

16 879

15 693

20 000

20 000

20 000

20 000

20 000

355 816

356 004

360 036

364 881

367 643

370 764

375 071

02 Stichting Nederlandse Draf- en rensport Garantieplafond Uitstaand risico per 1 jan. vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 dec.

7 000 7 000

2 500 2 500

De kengetallen

omschrijving prestatie-eenheden (aantal hectares)

1998

1999

2000

01 Natuurgebieden en landschappen te verlenen (verleende) garantie – natuurgebieden – relatienota-reservaten

454 305

500 500

500 500

Totaal

759

1 000

1 000

  • 14. 
    Visserijen

Op dit hoofdbeleidsterrein worden uitgaven geraamd ter realisatie van het Nederlandse beleid voor de sectoren zee-, kust- en binnenvisserij en aquacultuur. Ook de apparaatsuitgaven van de directie Visserij en die samenhangend met de bouw van het patrouillevaartuig voor AID-controles op zee worden hier begroot.

Na een evaluatie is het beleid ten aanzien van de visserij in de kust- en binnenwateren opnieuw geformuleerd. Het heeft zijn beslag gekregen in de beleidsbesluiten Schelpdiervisserij kustwateren 1999–2003 en Binnenvisserij. Het Gemeenschappelijke Visserijbeleid, dat een belangrijke basis vormt voor het Nederlandse zeevisserijbeleid, wordt in 2002 herzien. Tot die tijd is de Structuurnota zee- en kustvisserij «Vissen naar evenwicht» (TK 1992–1993, 22 993) de beleidsgrondslag voor het overheidshandelen. Ook de Nota Milieu en Economie (TK 1996–1997, 25 405, nr. 1) richt zich tot de Nederlandse visserij; de beperking van de bijvangst vormt daarbij één van de prioritaire actiepunten.

Op het gebied van de zeevisserij stelt de overheid zich ten doel een (ecologisch, sociaal en economisch) verantwoorde visserij en een evenwichtige exploitatie van visbestanden te bevorderen. Op de terreinen kust- en binnenvisserij vormt de balans tussen economie en ecologie eveneens de kern van het beleid. Bij de verwezenlijking van de beleidsdoelen wordt een grote verantwoordelijkheid toegekend aan het visserijbedrijfsleven.

Voor structurele maatregelen in de visserijsector kan ook in de jaren 2000–2006 worden geput uit het Europese structuurfonds het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). De uitvoeringsbepalingen die de inzet van het fonds regelen, zijn momenteel bij de Europese Commissie in voorbereiding. In het licht van de taakstelling uit het Vierde Meerjarige Oriëntatie Programma (MOP IV) 1997–2001 is het de inzet van Nederland om het merendeel van de FIOV-gelden aan te wenden voor op de vloot gerichte maatregelen.

Aandeel uitgaven 14 Viserijen in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen

14 Visserijen 18,2

14.02 Structuurverb. en ov. subs. en uitg.

21%

Overig 3881,9

14.01 Personeel en materieel

79%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 14 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

27,7

15,3

15,1

15,1

15,1

15,1

 

1e suppl. begroting

 

0,1

-

-

-0,1

-0,1

-0,1

 

Nieuwe wijzigingen – Loonbijstelling – Overboeking uit Stimuleringskader – Regeerakkoord

0,2

5,2 0,1

0,3

2,7 0,1

0,3

2,7 0,2

0,3

0,2

0,3

0,2

0,3

0,2

 

Stand ontwerpbegroting 2000

15,9

33,1

18,2

17,9

15,1

15,1

15,1

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

7,2

15,0

8,3

8,1

6,9

6,9

6,9

14.01 Personeel en materieel

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de directie Visserij. De post materieel betreft hoofdzakelijk de uitgaven voor de huidige acht onderzoeks- en beheers-vaartuigen, die bij de rederij van Visserij in beheer zijn, alsmede het nationale bouw- en exploitatiebudget voor het patrouillevaartuig voor AID-controles op zee. De Europese Commissie draagt naar verwachting 50 procent bij in de bouwkosten van het vaartuig. De bouwopdracht wordt dit jaar gegund. Beoogd wordt het vaartuig in 2001 in gebruik te nemen.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

22 791

13 382

13 382

13 382

13 382

13 382

1e suppl. Begroting

 

912

795

683

586

586

586

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Regeerakkoord

3 Overige

225               324

148            - 148

400

323               321

321

321

178            -207            -207            -207

 

Stand ontwerpbegroting 2000

13 628

24 180

14 353

14 210

14 083

14 083

14 083

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

6 184

10 972

6 513

6 448

6 391

6 391

6 391

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Ambtelijk personeel

02 Overig personeel

03 Post-actieven

04 Materieel

Totaal

 
   

Uitgaven

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

funct.

7 611

7 309

7 360

11

10.4

729

516

513

11

10.4

74

89

90

11

10.4

5 214

16 266

6 390

12

10.4

13 628

24 180

14 353

14.02 Structuurverbetering en overige subsidies en uitgaven

De grondslag van het artikel

Op dit artikel zijn de uitgaven geraamd voor de huidige Regeling capaciteitsvermindering zeevisserij (de saneringsregeling) evenals voor enkele projecten van uiteenlopende aard. De andere structurele maatregelen, die voortkomen uit het lopende programma van het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV), worden buiten begrotingsverband geheel of gedeeltelijk uit Europese middelen gefinancierd. Het betreft onder andere de tijdelijke subsidieregelingen voor de promotie van visserijproducten en de verbetering van de uitrusting van vissershavens alsmede de vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserijsector en enkele projecten voor experimentele visserij. De uitgaven voor de regeling ter bevordering van investeringen in de verwerking en afzet van visproducten als onderdeel van de investeringsregeling Markt en Concurrentiekracht (Stimuleringskader) worden begroot op het artikel 12.02 Structuurverbetering. Het Europese FIOV-programma voor de jaren 2000 tot en met 2006 is op dit moment nog in voorbereiding.

Opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

4 898

1 898

1 753

1 753

1 753

1 753

1e suppl. begroting

 

-731

  • 722

-724

-728

-728

-728

Nieuwe wijzigingen

1 Overboeking uit Stimuleringskader

2 Overige

5170            2 670            2 660

  • 400              - 13              - 13

13

13              -13

 

Stand ontwerpbegroting 2000

2 288

8 937

3 833

3 676

1 012

1 012

1 012

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

1 038

4 055

1 739

1 668

459

459

459

1 Overboeking uit Stimuleringskader

Ter dekking van de LNV-bijdrage aan de regeling «Capaciteitsvermindering Zeevisserij» en een in ontwerp zijnde regeling voor de financiële ondersteuning van vervoegd uittredende zeevissers, is budget vanuit het Stimuleringskader (artikelen U12.02 en U13.05) overgeboekt naar U14.02. De beide regelingen vinden hun grondslag in het programma ’94-’99 van het Europees Structuurfonds FIOV (Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij).

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

1998

Verplichtingen 1999 2000

1998

1999

Uitgaven 2000

econ.

Codering funct.

01 Structuurverbetering

02 Overige

297 1 269

11 158 2 969

573 590

785 1 503

5 828 3 109

3 243 590

43A 43D

10.4 10.4

Totaal

1 566

14 127

1 163

2 288

8 937

3 833

 

Sanering van de vissersvloot

Het visserijbeleid van LNV heeft tot doel een duurzame exploitatie van aquatische ecosystemen. Duurzaamheid heeft betrekking op de ontwikkeling en uitvoering van beleid dat de aquatische ecosystemen in Nederland voor de lange termijn waarborgt. Het exploiteren van de ecosystemen heeft betrekking op alles en iedereen die in deze sector hun brood verdienen. Zodoende moet een balans worden gevonden tussen ecologie en economie.

Aquatische ecosystemen zijn grofweg onder te verdelen in zee-, kust- en binnenvisserij. Het beleid voor de zeevisserij wordt grotendeels in Europees verband bepaald. Het beleid voor de sectoren kust- en binnenvisserij wordt nationaal bepaald.

Tal van instrumenten worden ingezet om een gezonde en verantwoorde visserijsector in Nederland te behouden en verder uit te bouwen. Een van deze instrumenten in de zeevisserij is de reductie van het motorvermogen van de vaartuigen. Onderstaand een kwantitatieve weergave van de effectiviteit van het saneringsinstrument.

Om zicht te houden in hoeverre de doelstellingen van het visserijbeleid geëffectueerd worden, wordt onder andere de kwantiteit en kwaliteit van de visbestanden permanent gemonitord. Op basis van gemeenschappelijke adviezen van biologen worden in internationaal verband visquota’s vastgesteld.

Daarnaast wordt de economische situatie van de visserijsector nauwlettend gevolgd. Op deze wijze wordt inzicht verkregen in de effectiviteit van de instrumenten en in hoeverre deze bijdragen aan de doelstellingen van het visserijbeleid.

Ontwikkeling motorvermogen Nederlandse trawler- en kottervloot (in

Megawatt)1

1995

1996

1997

1998

kotters trawlers totaal

 

376

368

361

327

68

66

67

89

444

434

428

416

1 Het betreft het deel van de vloot, dat valt onder de reikwijdte van het Brusselse Meerjarige Oriëntatie Programma. Het vermogen is inclusief de gereserveerde Watt’s.

Toelichting

Het totale motorvermogen nam af onder invloed van de opeenvolgende saneringen. Het vermogen van het trawlersegment werd uitgebreid met een deel van het afgestoten vermogen van de kotters.

  • 15. 
    Milieu, Gezondheid en Kwaliteit

Op dit hoofdbeleidsterrein worden de uitgaven geraamd voor het veterinaire en fytosanitaire beleid en het milieu- en kwaliteitsbeleid. Het nationale beleid wordt in sterke mate internationaal bepaald (EU en WTO). De aspecten milieu, volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn spelen een belangrijke rol in het bewerkstelligen van consumentenvertrouwen.

Het diergezondheidsbeleid is onderworpen aan een intensieve herijking gericht op het versterken van de diergezondheidszorg. Het uitgangspunt is dat primair de veehouder zelf de verantwoordelijkheid draagt voor de gezondheid van zijn veestapel, ook in financiële zin. De overheid zal zich nadrukkelijker gaan richten op haar maatschappelijke en EU-rechtelijke verantwoordelijkheden door het stellen van duidelijke kaders en randvoorwaarden. Dit betreft in hoofdzaak de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten en zoönosen (dierziekten die een gevaar vormen voor de volksgezondheid), de bewaking van de preventieve diergezondheidszorg en veterinaire exportcertificering voor dierziekten waarvoor de EU vrijwaring voorschrijft en een effectief destructiebeleid. De ondernemer zal waar mogelijk de kosten van de preventieve zorg en de ziektebestrijding moeten dragen. Daartoe is reeds een begin gemaakt met de introductie van een bestemmingsheffing voor de bekostiging van de bestrijding van besmettelijke dierziekten voor varkens. Deze heffings-systematiek zal gefaseerd moeten worden ingevoerd voor de overige diersoorten.

De overheid zet middelen in ter ondersteuning van de ontwikkeling van diagnostiek, de uitroeiing van ziekten en de opzet van ketenbrede bewakings- en garantiesystemen. Naar aanleiding van de recente uitbraak van Klassieke varkenspest zijn de veterinaire hygiëne-eisen verscherpt, met name op het gebied van reiniging en ontsmetting.

Aandeel uitgaven 15 Milieu, gezondheid en kwaliteit in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen

15 Milieu, gezondheid en kwaliteit 331,0

15.03 Gezondheid en

Kwal.zorg

26%

5.02 Agentschap PD 6%

Overig 3569,1

15.01 Personeel en materieel

68%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 15 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

238,5

268,4

339,4

331,3

329,3

   

1e suppl. begroting

 

67,9

57,5

58,8

61,6

64,2

   

Nieuwe wijzigingen

 

3,4

5,1

4,9

4,8

4,8

   

Stand ontwerpbegroting 2000

512,9

309,8

331,0

403,1

397,7

398,3

399,3

 

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

232,7

140,6

150,2

182,9

180,5

180,7

181,2

 

15.01 Personeel en materieel

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post actieven geraamd van de directie Veterinaire, Voedings- en Milieuaangelegenheden en de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

159 705

159 679

159 679

159 679

159 679

 

1e suppl. begroting

 

54 995

58 719

60 318

62 136

64 619

 

Nieuwe wijzigingen

1 Ombuiging Regeerakkoord

2 Loonbijstelling

 
  • 279 3 930
  • 279 5 695

-336 5 709

-393 5 713

-393 5 713

 

Stand ontwerpbegroting 2000

203 089

218 351

223 814

225 370

227 135

229 618

232 676

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

92 158

99 083

101 562

102 268

103 069

104196

105 584

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Ambtelijk personeel

02 Overige personeel

03 Post-actieven

04 Materieel

Totaal

 
   

Uitgaven

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

funct.

143 179

163 679

165 931

11

10.1

4 525

-

-

11

10.1

815

1 378

1 381

11

10.1

54 570

53 294

56 502

12/52

10.1

203 089

218 351

223 814

15.02 Agentschap Plantenziektenkundige Dienst

De grondslag van het artikel

Op dit artikel wordt de bijdrage van het ministerie van LNV aan het Agentschap Plantenziektenkundige Dienst geraamd. De begroting van het Agentschap wordt nader toegelicht onder wetsartikel 6 van deze begroting.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

20 813

20 888

20 930

20 930

20 930

 

1e suppl. Begroting

 

67

  • 53
  • 163

-418

-418

 

Nieuwe wijzigingen

  • 1. 
    Ombuiging Regeerakkoord
  • 2. 
    Loonbijstelling
  • 3. 
    Overige
 

659

  • 659

-794

-929

-929

420

635

633

630

630

 

179

179

179

179

Stand ontwerpbegroting 2000

16 249

20 641

20 990

20 785

20 392

20 392

20 392

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

7 373

9 366

9 525

9 432

9 253

9 253

9 253

15.03 Gezondheid en Kwaliteitszorg

De grondslag van het artikel

Het diergezondheidsbeleid is onderworpen aan een intensieve herijking gericht op het versterken van de diergezondheidszorg. Het uitgangspunt is dat primair de veehouder zelf de verantwoordelijkheid draagt voor de gezondheid van zijn veestapel, ook in financiële zin. De overheid zet middelen in ter ondersteuning van de ontwikkeling van diagnostiek, de uitroeiing van ziekten en de opzet van ketenbrede bewakings- en garantiesystemen. Het uiteindelijke doel is het bereiken van de EU-status van dierziektevrij. Per dierziekte dient een traject te worden afgelegd van achtereenvolgens diagnostiekontwikkeling, onderzoek dierziektestatus, opzet van certificeringssystemen, bestrijding van ziekte en uiteindelijk het permanent volgen van de gezondheidssituatie. De eerste jaren zal derhalve de nadruk liggen op de ontwikkeling van diagnostiek en het bepalen van de dierziektestatus in Nederland. In latere jaren kan dan worden overgegaan tot het daadwerkelijk uitroeien van de dierziekten. Deze activiteiten zullen in overleg met het bedrijfsleven nader vorm worden gegeven.

Naar aanleiding van de recente uitbraak van Klassieke varkenspest zijn de veterinaire hygiëne en inrichtingseisen voor dierverzamelplaatsen verscherpt. De overheid ondersteunt dit door flankerend beleid in de vorm van een beëindigingssubsidie en een investeringssubsidie (de laatste binnen het Stimuleringskader Markt en concurrentiekracht). De uitgaven en inkomsten voor de dierziektebestrijding bij varkens worden met ingang van 1 september 1998 verantwoord op een nieuw begrotingsfonds, het Diergezondheidsfonds (DGF). Dit begrotingsfonds is in de plaats gekomen van het Fonds Politionele Dierziektebestrijding van de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren. De voeding van het DGF, in de vorm van netto ontvangsten uit hoofde van de varkensheffing en eventuele voorfinanciering, wordt op het onderhavige uitgavenartikel verantwoord.

In het kader van de uitvoering van taken op het gebied van het preventieve diergezondheidsbeleid wordt een subsidie van f 12,5 mln. aan de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) verleend. Met ingang van 1-1-2000 zal de subsidierelatie met de GD geleidelijk worden afgebouwd en zal de GD vergoedingen ontvangen voor diensten die de GD verricht in het kader van samenwerking met of op verzoek van LNV.

Zoals in het Regeerakkoord 1998 is aangegeven vormt dierenwelzijn een belangrijk onderdeel van de noodzakelijke herstructurering van de veehouderij. Naast wetgeving zijn financiële middelen beschikbaar voor de ondersteuning van dit beleid. Een ander kwaliteitsaspect in de bedrijfsvoering heeft betrekking op de ondernemingsrisico’s die verbonden zijn aan het werken met levende productiemiddelen.

Tevens worden op dit artikel de uitgaven verantwoord voor de uitfinanciering van de in 1996 gesloten Bijdrageregeling Kwaliteitsprojecten en voor beleidsondersteunende activiteiten op het gebied van milieu en kwaliteitszorg. De initiatieven op het gebied van voorlichting ten aanzien van voeding worden verricht door het Voedingscentrum Nederland. LNV draagt bij in de kosten van het Voedingscentrum Nederland. De uitgaven in het kader van de Klassieke Varkenspest worden op een apart onderdeel verantwoord.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

58 012

87 861

158 809

150 704

148 704

 

1e suppl. Begroting

 

12 802

  • 1 190
  • 1 375

-84

16

 

Nieuwe wijzigingen

  • 1. 
    Ombuiging Regeerakkoord
   
  • 447

-447

-447

-447

 

Stand ontwerpbegroting 2000

293 576

70 814

86 224

156 987

150 173

148 273

146 273

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

133 219

32 134

39 127

71 238

68 146

67 283

66 376

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1998

1999

2000

1998

1999

2000

econ.

funct.

01 Gezondheidszorg voor dieren

47 346

44 656

29 169

18 507

45 656

41 569

43A

10.1

02 Dierenwelzijn en risico-

               

afdekking

3 287

1 987

1 423

2 156

3 239

1 578

12

10.1

03 Kwaliteitszorg

10 541

2 720

1 579

13 756

6 393

3 251

43A

10.1

04 Voorlichting Voeding

1 592

526

526

1 557

526

526

43A

10.1

05 Klassieke Varkenspest

227 000

15 000

-

227 000

15 000

-

43D

10.1

06 Diergezondheidsfonds

30 600

-

39 300

30 600

-

39 300

43A

10.1

Totaal

320 366

64 889

71 997

293 576

70 814

86 224

 
  • 16. 
    Wetenschap en Kennisoverdracht

Kennis is van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving. Daarbij is de kwaliteit van het kennissysteem van essentiële betekenis. Voor het LNV-beleid staan daarbij de beleidsinstrumenten Onderwijs, Onderzoek en Voorlichting centraal. De specifieke overheidsverantwoordelijkheid ligt op het terrein van het fundamenteel onderzoek en (lange termijn) kennis-ontwikkeling, het publieke «groene» onderwijs en de verantwoordelijkheid voor een adequate LNV-kennisinfrastructuur als geheel. De verantwoordelijkheid voor de korte termijn kennisontwikkeling via het praktijkonderzoek, de voorlichting en het cursusonderwijs wordt primair gelegd bij ondernemers en andere belanghebbenden in de agrosector en de groene ruimte. Het kennissysteem en de infrastructuur moeten bijdragen aan een optimale ondersteuning bij het realiseren van veranderingen waarvoor de LNV-sectoren zich gesteld zien. Het LNV-kennissysteem staat niet op zichzelf, maar in open verbinding met andere kennisintensieve instellingen en organisaties.

In de afgelopen jaren is de Landbouwkennisinfrastructuur ingrijpend aangepast. Dit biedt een sterke positie bij samenwerking met andere kennisactoren en het aanpakken van nieuwe thema’s.

Het fundamenteel, strategisch- en toepassingsgericht onderzoek wordt uitgevoerd door de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) en de Landbouwuniversiteit Wageningen (LUW). Thans wordt het Wageningen Universiteit en Researchcentrum (Wageningen UR) nader vorm gegeven en uitgebouwd tot een wetenschappelijk centrum met een unieke en gerenommeerde internationale positie.

Het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd door proefstations en regionale onderzoekscentra. Dit onderzoek is erop gericht de resultaten van het fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek te vertalen voor, en te implementeren in de verschillende agrarische bedrijfstakken. In de loop van 2000 wordt het Praktijkonderzoek verzelfstandigd. Alsdan zal het deel uit gaan maken van het Wageningen UR.

Bedrijfsvoorlichting richt zich op de verspreiding van kennis met het oog op een duurzame ontwikkeling van agrarische ondernemingen. De DLV Adviesgroep NV geeft advies, voorlichting en begeleiding met betrekking tot bedrijfsvoeringsaspecten in alle agrarische sectoren.

Het agrarisch onderwijs leidt leerlingen en studenten op voor de LNV-werkterreinen. Het agrarisch onderwijs valt onder dezelfde wet- en regelgeving als het overige algemene onderwijssysteem en heeft in grote lijnen dezelfde structuur. Vanaf 1999 is de regeling «Versterking Innovatie Agrarisch Onderwijs (VIA)» van kracht. Deze regeling moet een nieuwe impuls geven aan de vernieuwing en innovatie van het agrarisch beroepsonderwijs.

Aandeel uitgaven 16 Wetenschap en kennisoverdracht in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen

16 Wetenschap en kennisoverdracht

1605,5

Overig 2294,6

16.01 Personeel en

16.08 Agrar.              materieel           16.02 Wetenschappelijk

Praktijkschoolonderwijs          1%                         onderzoek

4%                                                          21%

 

16.07 Voortgezet ^^Ê**~'^ Agrar. Onderwijs S^

   

i —

 

37% K

^i

^>

>

s

16.03 Praktijkonderzoek 13%

d

   

16.04

16.06 Hoger Agrarisch

Onderwijs

8%

16.05 Wetenschappelijk

Onderwijs

16%

Bedrijfsontwikkeling 2%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 16 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

1 767,0

1 383,8

1 376,9

1 386,9

1 384,4

   

1e suppl. Begroting

 

24,7

40,1

34,8

30,5

18,8

   

Nieuwe wijzigingen

– Loonbijstelling

– Lening en subsidie ten behoeve van onroerend goed

Praktijkonderzoek – Uitvoering AKK-projecten – BTW-compensatie – Rente en aflossing – Optimal. doorstroming VAO – Ombuiging regeerakkoord – Overige

38,0

39,4

126,5

39,3

39,6

39,5

 

2,0

       

2,8

12,4

12,4

11,5

10,6

-

4,2

4,2

4,2

4,2

   
  • 0,6
  • 1,6
  • 2,0

0,4

-0,4

  • 0,4

-0,5

-0,5

0,2

-0,3

  • 0,4

-0,5

  • 2,3

Stand ontwerpbegroting 2000

1 423,2

1 833,9

1 605,5

1 466,0

1 470,1

1 452,7

1 460,5

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

645,8

832,2

728,6

665,3

667,1

659,2

662,8

16.01 Personeel en materieel

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de directie Wetenschap en Kennisoverdracht en de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

11 916

11 743

11 743

11 743

11 743

 

1e suppl. Begroting

 

1 590

347

252

185

185

 

Nieuwe wijzigingen

1 Ombuiging regeerakkoord

2 Loonbijstelling

 

-350 309

  • 350 447

-421 446

-493 444

-493 444

 

Stand ontwerpbegroting 2000

13 341

13 465

12 187

12 020

11 879

11 879

11 879

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

6 054

6 110

5 530

5 454

5 390

5 390

5 390

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Ambtelijk personeel

02 Overig personeel

03 Post-actieven

04 Materieel

Totaal

 
   

Uitgaven

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

funct.

10 562

10 918

10 259

11

04.0

294

13

13

11

04.0

398

371

377

11

04.0

2 087

2 163

1 538

12/52

04.4

13 341

13 465

12 187

16.02 Wetenschappelijk onderzoek

De grondslag van het artikel

Het artikel heeft betrekking op uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek in relatie tot de beleidsterreinen van LNV dat uitgevoerd wordt bij wetenschappelijke kennisinstellingen. Het betreft hier hoofdzakelijk fundamenteel en strategisch onderzoek dat explorerend en/of ondersteunend is aan LNV-beleid. Naast lange-termijnonderzoek kan het hierbij ook kortdurend onderzoek betreffen.

Voor 2000 en daarna wordt gestreefd naar meer integrale en probleemgerichte onderzoekprogramma’s waarin een meer interdisciplinaire benadering gevolgd wordt. Tevens vindt een verschuiving plaats van capaciteit van de primaire sector naar vraagstukken in de kolom en bevordering van maatschappelijke gewenste productiewijzen.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

712 898

319 848

319 652

319 149

312 849

 

1e suppl. Begroting

 

5 499

10 074

6 850

4 633

  • 2 367
 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Desaldering AKK-projecten

3 Overige

9 245            8 808            8 751            8 699            8 514

2000

73            - 150            - 150            - 150            - 447

 

Stand ontwerpbegroting 2000

361 457

729 715

338 580

335 103

332 331

318 549

318 549

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

164 022

331 130

153 641

152 063

150 805

144 551

144 551

Toelichting

2 Desaldering AKK-projecten (Agro Keten Kennis) Op het onderhavige artikel worden o.a. de uitgaven in het kader van Agroketen Management verantwoord. Deze uitgaven worden aangewend om door middel van publiek-private samenwerking het Agroketenmana-gement duurzaam te verbeteren. De uitgaven worden gedeclareerd bij het Fonds Economische Structuurverbetering. De ontvangsten worden verantwoord op ontvanstenartikel 16.02. In verband met de financiering in 1999 van het laatste deel van de AKK-projecten is deze mutatie op de LNV-begroting doorgevoerd.»

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Bijdrage Stichting DLO

02 Overige subsidies en uitgaven

Totaal

 

1998

Verplichtingen 1999 2000

1998

1999

Uitgaven 2000

econ.

Codering funct.

630 837 20 440

698 570 31 568

303 731 35 438

341 001 20 456

698 611 31 104

303 751 34 829

43A/62A 43A

10.01 10.01

651277 730 138 339 169          361457 729 715 338 580

De kengetallen

In onderstaande tabel is de bijdrage aan de Stichting DLO (Dienst Landbouwkundig Onderzoek) weergegeven per onderzoeksthema over 1998, 1999 en de prognoses voor 2000 (bedragen x f 1 000).

 

Omschrijving prestatie-eenheden

1998

1999

2000

01 Gewasbescherming

     

– Totale inzet/prognose

10 100

10 944

10 604

– aantal programma’s

6,8

7,0

6,2

– gem.inzet/prognose per programma

1 500

1 550

1 700

02Plantenveredeling en reproductie

     

– Totale inzet/prognose

12 300

11 930

11 560

– aantal programma’s

6,1

6,4

6,4

– gem.inzet/prognose per programma

2000

1 850

1 800

03 Diergezondheid & dierwelzijn

     

– Totale inzet/prognose

39 000

29 362

28 450

– aantal programma’s

13,3

10,0

8,2

– gem.inzet/prognose per programma

2 950

2 950

3 450

04 Fokkerij & voortplanting

     

– Totale inzet/prognose

4 000

2 272

2 201

– aantal programma’s

2,0

1,9

1,9

– gem.inzet/prognose per programma

2000

1 200

1 150

05 Veevoeding

     

– Totale inzet/prognose

5 200

3 932

3 809

– aantal programma’s

3,0

1,8

1,8

– gem.inzet/prognose per programma

1 700

2 200

2 100

06 Bodem & nutriëntenbeheer

     

– Totale inzet/prognose

12 400

10 772

10 438

– aantal programma’s

5,1

3,4

3,4

– gem.inzet/prognose per programma

2 450

3 150

3 100

07 Biosfeer & milieu

     

– Totale inzet/prognose

13 700

13 283

12 577

– aantal programma’s

6,4

6,8

4,8

– gem.inzet/prognose per programma

2 150

1 950

2 600

08Ontwikkeling&beheer landelijk gebied

     

– Totale inzet/prognose

12 800

16 463

15 952

– aantal programma’s

10,1

9,8

9,2

– gem.inzet/prognose per programma

1 250

1 700

1 700

09 Natuurontwikkeling, -behoud & beheer

     

– Totale inzet/prognose

24 400

20 976

19 689

– aantal programma’s

11,2

8,1

5,1

– gem.inzet/prognose per programma

2 200

2 600

3 850

10Recreatie en toerisme

     

– Totale inzet/prognose

3 100

2 046

1 982

– aantal programma’s

1,2

0,9

0,9

– gem.inzet/prognose per programma

2 600

2 250

2 200

11 Productveiligheid

     

– Totale inzet/prognose

16 700

19 149

18 555

– aantal programma’s

5,1

7,2

7,2

– gem.inzet/prognose per programma

3 250

2 650

2 600

12Kwaliteit, be-&verwerking plantaardig product

     

– Totale inzet/prognose

14 400

12 234

11 854

– aantal programma’s

7,3

7,5

6,7

– gem.inzet/prognose per programma

2000

1 650

1 750

13Kwaliteit, be-&verwerking dierlijk product

     

– Totale inzet/prognose

3 100

4 700

4 554

– aantal programma’s

1,4

2,0

2,0

– gem.inzet/prognose per programma

2 200

2 350

2 300

14Sociaal-economische ontwikkeling agrosector

     

– Totale inzet/prognose

20 800

23 494

22 765

– aantal programma’s

7,0

7,1

7,0

– gem.inzet/prognose per programma

3 000

3 300

3 250

15 Inzet techniek & technologie agrosector

     

– Totale inzet/prognose

9 900

8 146

7 893

– aantal programma’s

6,0

4,2

4,0

– gem.inzet/prognose per programma

1 650

1 950

1 950

Omschrijving prestatie-eenheden

1998

1999

2000

16Arbeidsorganisatie&-omstandigheden

– Totale inzet/prognose

– aantal programma’s

– gem.inzet/prognose per programma

17Voedselvoorziening&plattelandsontwikkeling 2een

3ewereld

– Totale inzet/prognose

– aantal programma’s

– gem.inzet/prognose per programma

18Visserijsectorspecifieke vraagstukken

– Totale inzet/prognose

– aantal programma’s

– gem.inzet/prognose per programma

Sub-totaal

– Totale inzet/prognose

– aantal programma’s

– gem.inzet/prognose per programma

Overige projectfinanciering

– Totale inzet/prognose

Totaal

– Totale inzet/prognose

Strategische expertise ontwikkeling (SEO) Niet aan onderzoek gerelateerde bijdragen Grond en gebouwen

Verzelfstandiging:

Bijstelling a.g.v. BTW

Lening aankoop gebouwen

Subsidie aankoop gebouwen

Aflossing lening

Kasimpuls

Reorganisatielasten

Vaste lasten onroerend goed

Compensatie vraaguitval derden

 

1 200

1 426

1 382

0,9

1,0

1,0

1 300

1 400

1 400

6 100

4 948

4 794

1,1

0,9

0,9

5 550

5 500

5 300

4 000

4 434

4 297

1,2

1,2

1,2

3 350

3 700

3 600

213 400

200 511

193 358

95,0

87,0

78,0

2 250

2 300

2 500

  • 43 350

15 340

13 144

256 750

215 851

206 502

38 700

41 450

41 450

17 400

3 040

3 029

28 151

   
 

38 000

38 000

**

298 400

 

**

79 600

 
 

6 170

6 170

 

5 000

5 000

 

7 500

 
 

1 100

1 100

 

2 500

2 500

Totaal

341 001

698 611

303 751

  • Overige projectfinanciering 1998 inclusief incidenteel (op korte termijn noodzakelijk) onderzoek. ** M.i.v. 1999 is de Stichting DLO eigenaar van de onroerende goederen.

Toelichting

Bovenstaand overzicht geeft inzicht in de uitvoering van het bij de Stichting DLO uitgezette onderzoeksprogramma. De Stichting DLO heeft met ingang van 1999, als uitvloeisel van de verzelfstandiging, de taken overgenomen van de voormalige Dienst Landbouwkundig Onderzoek. Deze overgang van LNV-dienstonderdeel naar de stichting maakt de vergelijkbaarheid tussen 1998 en de jaren 1999 en 2000 overigens zeer lastig.

De bijdrage aan de Stichting DLO wordt verstrekt op grond van de «Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek» (Staatscourant 1999, nr. 65).

Omdat het beoordelen van de doelmatigheid van de uitvoering van (wetenschappelijk) onderzoek wordt bemoeilijkt door de diversiteit van de gevraagde produkten is ervoor gekozen het vergelijk te baseren op het aantal programma’s per thema en een gemiddelde omzet per programma binnen desbetreffend thema. De aldus verkregen kengetallen laten de volgende interpretatie toe. Het aantal programma’s binnen een thema is een indicatie voor de diversiteit aan aandachtspunten t.a.v. dat thema. Het feit dat hierbij geen geheel getal wordt gegeven, is gelegen in de toenemende trend om het onderzoek onder te brengen in multidisciplinaire programma’s, welke naar rato worden toegerekend naar de relevante thema’s. De gemiddelde inzet per programma is een maatgever voor de complexiteit van het beleidsaandachtsveld, dan wel het relatieve belang van het betreffende thema. De gepresenteerde cijfers geven een verschuiving in de richting van grotere programma’s weer, hetgeen is te verklaren door de eerder aangegeven toename van multidisciplinaire programma’s.

De cijfers over 1998 komen uit de «DLO-Managementrapportage januari–december 1998», terwijl de cijfers over 1999 en 2000 voortkomen uit het «Managementcontract DLO-LNV 1999».

De uitvoering van het bij de Stichting DLO uitgezette LNV-onderzoek vindt plaats tegen een integraal tarief o.b.v. normkosten. Het LNV-onderzoek is opgebouwd uit programma’s, die toegerekend worden naar de genoemde thema’s. De thema-indeling van dit overzicht is overigens ingegeven door de organieke structuur bij de uitvoerder; momenteel wordt gestreefd naar een volledige aansluiting op de generieke LNV-beleidsthema’s. Een programma is een beschrijving van onderzoek bij de uitvoerder gericht op een specifieke vraaggerichte output/produkten ten behoeve van een specifiek LNV-beleidsaandachtsgebied en/of een specifieke LNV-doelgroep. Ter realisatie van voornoemde output/produkten zijn binnen een programma meerdere samenhangende projecten ondergebracht. Elk programma kent zowel een ex-ante (vooraf) als een ex-post (achteraf) evaluatie, terwijl tijdens de looptijd, die in beginsel vier jaren beslaat, periodiek inhoudelijke, mede gericht op de doelmatigheid, toetsing plaatsvindt door een begeleidingscommissie. Dit gebeurt aan de hand van de jaarlijks, op de beschrijving van het desbetreffende programma gebaseerde en vooraf, in te dienen werkplannen alsmede de eveneens jaarlijks op te leveren voortgangsrapportages.

16.03 Praktijkonderzoek

De grondslag van het artikel

Dit artikel bevat de LNV-financiering van het praktijkonderzoek. Het praktijkonderzoek bestaat uit proefstations en regionale onderzoekscentra en houdt zich naast het vertalen en het implementeren van de resultaten van het fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek in de verschillende agrarische sectoren bezig met toegepast onderzoek. Het praktijkonderzoek voert onderzoek uit voor het bedrijfsleven en het ministerie van LNV. Het praktijkonderzoek zal in de loop van 2000 worden verzelfstandigd en opgaan in het Wageningen UR d.m.v. fusie van de stichtingen voor praktijkonderzoek met de stichting DLO. Voor het Praktijkonderzoek Veehouderij zal dit medio 2000 zijn afgerond en voor het Plantaardig Praktijkonderzoek zal dit tegen het eind van het jaar 2000 zijn beslag krijgen.

In verband met de voorgenomen verzelfstandiging van het praktijkonderzoek worden de op de begroting van LNV voorkomende uitgaven- en ontvangstenonderdelen die betrekking hebben op het praktijkonderzoek gesaldeerd in de begroting 2000 als één onderdeel «Bijdrage Praktijkonderzoek» opgenomen.

Aandachtspunten in de onderzoeksprogrammering voor de komende jaren zijn:

+ Geïntegreerde bedrijfssystemen + Biologische teelt- en bedrijfssystemen + Problematiek van mineralen en ammoniak + Gewasbeschermingsproblematiek + Emissiebeperking bestrijdingsmiddelen + Welzijn en diergezondheidszorg + Agrarisch natuurbeheer + Integraal waterbeheer + Energiebeleid in de tuinbouw + Arbeid en arbeidsomstandigheden

+ Innovaties ter versterking van de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw + Integrale kwaliteitszorg

Tevens worden op dit artikel de uitgaven aan bouwkundige investeringen, aankopen van onroerend goed en bouwkundig onderhoud van gebouwen in gebruik bij de proefstations geraamd. Voor 2000 is hier tevens inbegrepen de voorgenomen overdracht van de onroerende zaken in eigendom bij Domeinen aan Wageningen UR/DLO.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

59 671

60 173

55 268

54 786

54 786

 

1e suppl. Begroting

 
  • 2 937

-365

  • 549

-721

-721

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Lening/subsidie ten behoeve van onroerend goed

3 BTW-compensatie

4 Rente en aflossing

5 Overige

1 235

1 474

1 471

1 445

1 445

 
 

126 500

     
 

9 600

9 600

9 600

9 600

 

4 200

4 200

4 200

4 200

245

10

10

10

10

Stand ontwerpbegroting 2000

57 508

57 724

201 592

70 000

69 320

69 320

69 320

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

26 096

26 194

91 478

31 765

31 456

31 456

31 456

Toelichting

2 Lening/subsidie ten behoeve van onroerend goed Teneinde Wageningen UR/DLO in staat te stellen het eigendom van de onroerende zaken van Domeinen over te nemen, wordt aan het Wagen-ingen UR/DLO budget een bedrag toegevoegd van f 126,5 mln. De koopsom wordt via de begroting van LNV voor de helft in de vorm van een subsidie en voor de andere helft middels een lening aan Wageningen UR/DLO verstrekt.

3 BTW-compensatie

In het kader van de verzelfstandiging van het Praktijkonderzoek dient

Wageningen UR/DLO in het vervolg over het door LNV gefinancierde onderzoek BTW te worden afgedragen. In verband hiermee wordt het onderzoeksbudget van LNV structureel met f 9,6 mln. bijgesteld.

4 Rente en aflossing

Voor de financieringslasten (rente en aflossing) van de lening t.b.v. het onroerend goed is de LNV-begroting opgehoogd met f 4,2 mln. Dit bedrag wordt toegevoegd aan het onderzoeksbudget.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1998

1999

2000

1998

1999

2000

econ.

funct.

01 Bijdrage Praktijkonderzoek

   

55 441

   

56 304

43A

 

02 Apparaat Proefstations

               

– Ambtelijk personeel

55 555

51 106

 

55 555

51 106

 

11

 

– Overig personeel

92

-

 

92

-

 

11

 
  • Post-actieven

420

500

 

420

500

 

11

 

– Netto-bijdrage proefstations

  • 11 932
  • 22 996
 
  • 11 932
  • 21 732
 

11

 

03 Gebouwen en grond

5 534

11 772

145 328

5 534

11 732

145 288

12/52

 

04 Overige subsidies en uitgaven

7 839

16 533

 

7 839

16 118

 

43C

 

Totaal

57 508

56 915

200 769

57 508

57 724

201 592

10.01

De kengetallen

Onderstaand overzicht geeft weer de indicatieve verdeling voor 1999 en 2000 van de netto LNV-bijdrage over de sectoren. Het totaalbedrag correspondeert in 1999 met de artikelonderdelen 16.03.02 en 16.03.04; m.b.t. 2000 correspondeert het totaalbedrag met onderdeel 01 «Bijdrage Praktijkonderzoek».

 

(x f 1 mln.)

Raming

Raming

 

1999

2000

Bloembollen

4,3

4,2

Bloemisterij/glasgroenten

8,5

8,4

Champignons

1,4

1,3

Boomteelt

2,0

2,0

Fruitteelt

2,4

1,9

Akkerbouw/vollegrondsgroenten

8,4

8,6

Varkens

2,5

2,4

Rundvee/paarden

5,8

5,7

Pluimvee

1,8

1,8

Bijenhouderij

0,3

0,3

DPO Management

0,4

0,4

Bijdrage VROM M&M

0,4

0,5

Nog toe te kennen loonbijstellingen

1,2

1,5

Nog toe te kennen in het kader van knelpunten/ projectbijdragen/

   

subsidieverrekening oude jaren

6,6

3,5

Totaal

46,0

42,5

Verzelfstandiging

   

BTW

-

9,6

Rente en aflossing

-

4,2

TOTAAL GENERAAL

46,0

56,3

16.04 Bedrijfsontwikkeling

De grondslag van het artikel

Dit artikel heeft betrekking op de voorlichtingsactiviteiten inzake de sociaal en technisch economische aangelegenheden. In het jaar 2000 zal voor de laatste maal specifiek aan de Sociaal Economische Voorlichting (SEV)-organisaties en de DLV Adviesgroep NV subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van thematische voorlichtingsprogramma’s. Nadien zal de gunning plaats vinden op basis van openbare aanbesteding. Ondernemers en andere belanghebbenden in de «groene ruimte» zijn zelf verantwoordelijk voor het verwerven van kennis en advies voor hun onderneming. In dit verband kunnen ondernemers bij gesubsidieerde projecten uit het stimuleringskader (zie artikel 12.02) waar nodig gebruik maken van de beschikbare professionele kwaliteiten bij SEV en DLV Adviesgroep NV.

De bijdrageregeling «demonstratie- en bewustmakingsprojecten natuuren milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden» is met ingang van 1 januari 1997 overgegaan in het Stimuleringskader (zie artikel 12.02). Op het onderhavige artikel wordt alleen de uitfinanciering van reeds goedgekeurde projecten in het kader van de oude Demo-regeling verantwoord.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

30 883

26 903

22 075

22 175

27 175

 

1e suppl. Begroting

 

3 101

  • 239

-360

-480

-480

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 BTW-compensatie

 

972 2 800

928 2 800

767 2 800

765 1 900

922 1 000

 

Stand ontwerpbegroting 2000

49 472

37 756

30 392

25 282

24 360

28 617

27 617

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

22 449

17 133

13 791

11 472

11 054

12 986

12 532

Toelichting

2 BTW-compensatie

LNV ontvangt compensatie voor BTW-betalingen aan verzelfstandigde diensten. Het netto-nadeel (fl. 2,8 mln.) wordt de eerste drie jaren volledig gecompenseerd; daarna wordt in twee jaar tijd de compensatie tot het nulnivo teruggebracht.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Sociaal-economische voorlichting

02 Demoprojecten

03 Technisch economische ontwikkeling

Totaal

 

1998

1999

Uitgaven 2000

9 948

2 439

37 085

9 272

5 105

23 379

9 414 20 978

49 472

37 756

30 392

43A

Codering funct.

10.1

De kengetallen

Onderstaand overzicht geeft de uitgaven per thema weer. De per thema ingevulde bedragen voor 2000 zijn indicatief en worden thans in overleg met de voorlichtingsorganisaties in definitieve voorlichtingsprogramma’s vertaald. Het totaalbedrag correspondeert met de artikelonderdelen 16.04.01 en 16.04.03.

econ.

Sociaal- en Technisch-economische Voorlichtingsprogramma’s (bedragen x f 1 mln.)

 

nr.

Thema

Raming 1999

Raming 2000

1

Milieu

7,7

7,5

2

Diergezondheid en Welzijn

2,3

2,2

3

Vrouw en bedrijf

1,3

1,4

4

Concurrentiekracht

7,9

7,2

5

Biologische Landbouw

2,3

2,2

6

Multifunctioneel grondgebruik

4,4

4,3

7

Gezin, bedrijfsovername en -beëindiging

1,3

1,3

8

SEP

4,4

4,3

9

Diversen Totaal

1,0

 
 

32,6

30,4

16.05 Wetenschappelijk onderwijs

De grondslag van het artikel

De uitgaven voor het Wetenschappelijke onderwijs vinden hun grondslag in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). Voor de minister van LNV betreft het de uitgaven ten behoeve van de Landbouwuniversiteit Wageningen.

Het op de WHW gebaseerde Bekostigingsbesluit WHW bepaalt de rijksbijdrage aan de universiteiten. Overeenkomstig dit bekostigingsbesluit stelt de minister van LNV jaarlijks voor de Landbouwuniversiteit Wageningen de rijksbijdrage met de daarin samenstellende delen vast: het onderwijsdeel, het onderzoekdeel, het verwevenheidsdeel, het deel uitkeringen na ontslag en het investeringsdeel.

Met ingang van 2000 zal voor de universiteiten het Prestatie Bekostigingsmodel (PBM) van toepassing zijn. Het PBM, waarin het verwevenheidsdeel als apart onderdeel zal verdwijnen, werkt – evenals het huidige bekostigingsmodel – als een verdeelmodel tussen universiteiten. Het PBM zal de bekostiging meer afhankelijk maken van prestaties, met name in het onderwijsdeel. Daar het ministerie van LNV één universiteit bekostigt zal het PBM voor de Landbouwuniversiteit Wageningen niet als een verdeelmodel werken en derhalve de prestatieprikkels missen die de andere universiteiten ondervinden. Daarom is met de Landbouwuniversiteit Wageningen afgesproken dat een model wordt uitgewerkt dat aansluit bij het PBM met voor de Landbouwuniversiteit Wageningen eigenstandige prestatieprikkels.

Naast bovengenoemde rijksbijdrage worden aan instellingen werkzaam op het terrein van het wetenschappelijk onderwijs project- en exploitatiebijdragen verstrekt, die betrekking hebben op innovatie en dienstverlening (onderdeel overige subsidies en uitgaven).

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

249 865

247 537

245 657

243 213

244 819

 

1e suppl. begroting

 

-754

  • 1 345
  • 2 149
  • 2 866
  • 2 866
 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Overige

6 735            6 985            6 968            6 934            6 956

  • 50              - 50              - 50            - 431
 

Stand ontwerpbegroting 2000

255173

255 846

253 127

250 426

247 231

248 478

249 673

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

115 792

116 098

114 864

113 638

112 189

112 754

113 297

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

   

Uitgaven

 

1998

1999

2000

01 Rijksbijdrage LUW

     

– Onderwijs

37 351

35 255

35 749

– Onderzoek

159 124

162 614

158 782

– Verwevenheid

30 186

31 963

32 411

– Uitkering na ontslag

7 914

8 138

8 150

– Investeringen

13 552

13 552

13 552

02 Overige subsidies en uitgaven

4 055

4 324

4 483

03 Kwaliteit en studeerbaarheid

2 991

   

Totaal

255173

255 846

253 127

 
 

Codering

con.

funct.

43A

04.43

43A

04.43

43A

04.43

43A

04.43

62A

04.43

43A

04.43

43A

04.43

De Kengetallen

1. Prestatie-indicatoren bekostiging

(schooljaar)

1999 (1997/1998) 2000 (1998/1999)

Totaal aantal ingeschreven studenten

Aantal eerste 4 jaars

Aantal eerste jaars

Einddiploma

Promoties

 

3 860

3 780

2 929

2 822

917

802

935

651

174

181

2. Uitgaven per ingeschreven student

 

Uitgaven per ingeschreven student (x f 1 000)

1999

2000

– onderwijs – verwevenheid

9,1 8,3

9,5 8,6

 
 

1999

2000

Collegegeld voltijd Collegegeld deeltijd

2 800 1 275

2 850 1 300

Het collegegeld wordt jaarlijks met ca. 2% verhoogd op grond van de in het regeerakkoord afgesproken indexatie.

3. Aantal netto ingeschrevenen en behaald einddiploma LU Wageningen per studiejaar (exclusief extraneï en auditoren)

Opleiding

1e jaars 1-10-96 1e jaars 1-10-97 1e jaars 1-10-98          einddipl. 97/98

Biologie

Bosbouw

Cultuurtechniek en tropische cultuurtechn.

Landbouwtechniek

Agrosysteemkunde

Landinrichtingswetenschappen

Tropisch landgebruik

Bodem, water en atmosfeer en bodemkunde

Economie van landbouw en milieu

Rurale ontwikkelingsstudies

Huishoud en consum. Wetenschappen

Landbouwplantenteelt

Tuinbouw

Plantenveredeling en gewasbescherming

Plantenteeltwetenschappen

Levensmiddelentechnologie

Zoötechniek

Voeding en gezondheid

Milieuhygiëne

Moleculaire wetenschappen

Bioprocestechnologie

Totaal

 

105

106

68

48

42

35

64

22 2

18

17

23

18

11 8 9 9

71

83

53

36

39

44

50

43

61

71

50

50

38

45

48

65

32

29

32

25

39

41

32

33

12

2

 

11

8

   

9

31

30

16

28

 

28

20

 

55

55

51

33

87

80

99

47

51

86

74

29

81

67

51

106

32

38

28

14

69

52

34

23

882

917

802

651

16.06 Hoger Agrarisch Onderwijs

De grondslag van het artikel

De uitgaven voor het Hoger Agrarisch Onderwijs vinden hun grondslag in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). Voor de minister van LNV betreft het de uitgaven ten behoeve van zes instellingen voor Hoger Agrarisch Onderwijs waaronder de Agrarische Pedagogische Hogeschool.

De rijksbijdrage volgens het huidige bekostigingsmodel is samengesteld uit een exploitatiedeel, inclusief een huisvestingsdeel en uit een deel uitkeringen voor ontslag. Bij de normstelling, die betrekking heeft op het exploitatiedeel is rekening gehouden met de inkomsten uit collegegelden. Over de wachtgelden in het HAO (onderdeel uitkeringen na ontslag) zijn budgettaire afspraken gemaakt in het kader van het wachtgeldarrangen-ment voor het HBO.

Naast bovengenoemde rijksbijdrage worden middelen toegekend ten behoeve van specifieke activiteiten. zoals: inhoudelijke onderwijsvernieuwing, onderwijsondersteuning, internationalisering, informatie en communicatie technologie (ICT) en flankerend personeelsbeleid (mobiliteitsbevordering). In de komende jaren zal een groot deel van de specifieke middelen worden ondergebracht in het budget voor de regeling Versterking Innovatie Agrarisch Onderwijs (VIA-regeling; Stcrt. 134 dd. 20 juli 1998).

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

127 064

125 865

126 813

127 498

128 356

 

1e suppl. Begroting

 
  • 1 380
  • 1 945
  • 2 836

-3 834

  • 3 834
 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Correctie extrapolatie 0,2%

3 Overige

3 710

 

3 787

3 800

3 803

3 834 - 198

  • 100
  • 100
  • 100
  • 100

Stand ontwerpbegroting 2000

122 976

129 394

127 607

127 677

127 367

128 058

128 717

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

55 804

58 716

57 906

57 937

57 797

58 110

58 409

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

   

Uitgaven

 

1998

1999

2000

01 Rijksbijdrage

     

– Exploitatie (incl. huisvesting)

91 073

103 058

98 478

– Uitkering na ontslag

5 500

5 300

5 100

02 Overige subsidies en uitgaven

     

– Onderwijsvernieuwing

11 163

10 108

13 383

– Onderwijsondersteuning

740

1 363

1 200

– Internationalisering

2 365

1 705

1 000

– Flankerend personeelsbeleid

7 482

5 110

5 696

– Informatie en Communicatie

     

Technologie (ICT)

1 750

2 750

2 750

03 Kwaliteit en studeerbaarheid

2 903

-

-

Codering funct.

Totaal

122 976

129 394

127 607

43A

04.44

econ.

De Kengetallen

1. Studentenaantallen

Prestatie-indicatoren bekostiging (schooljaar)

1999 (1997/1998) 2000 (1998/1999)

Totaal aantal Studenten HAO

Afgestudeerden

Uitvallers gemiddelde studieduur afgestudeerden gemiddelde studieduur uitvallers

8 769

1 672

809

4,41 jaar 1,74 jaar

8 625

1 539

895

4,37 jaar 1,76 jaar

2. Uitgaven per ingeschreven student

 

Uitgaven per ingeschreven student (x f 1 000)

1999

2000

– exploitatie

– uitkeringen na ontslag

11,8 0,6

11,4 0,6

 
 

1999

2000

Collegegeld voltijd Collegegeld deeltijd

2 800 1 275

2 850 1 300

Het collegegeld wordt jaarlijks met ca. 2% verhoogd op grond van de in het regeerakkoord afgesproken indexatie.

16.07 Voortgezet agrarisch onderwijs

De grondslag van het artikel

De uitgaven voor het Voortgezet Agrarisch Onderwijs zijn voor het agrarisch voorbereidend beroepsonderwijs gebaseerd op de Wet Voortgezet Onderwijs (WVO) en voor het voortgezet agrarisch onderwijs gebaseerd op artikel 2.2.1 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Het voortgezet agrarisch beroepsonderwijs wordt voornamelijk verzorgd door Agrarische Opleidings Centra (AOC’s).

De bekostiging van de AOC’s vindt plaats in de vorm van een lump-sumbijdrage. Per 1 januari 2000 zal een nieuwe bekostigingssystematiek worden ingevoerd. Daarin is (voor het MBO-deel) sprake van 80% input en 20% diploma-bekostiging.

In het kader van de per 1 juli 1997 van kracht geworden «verzelfstandiging huisvesting BVE-sector», zijn ook de huisvestingskosten in de lump-sum opgenomen. De uitgaven voor wachtgelden worden in de vorm van een opslag op de lump-sum, in de rijksbijdrage aan de instellingen vergoed. Per 1 augustus 1998 is de verantwoordelijkheid voor deze uitgaven verder gedecentraliseerd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in wettelijke uitgaven (collectieve last) en bovenwettelijke uitgaven (instellingslast). Ter stimulering van innovaties binnen het agrarisch onderwijs is medio

1998 de regeling Versterking Innovatie Agrarisch Onderwijs (VIA) van kracht geworden (Stb. 134 d.d. 20 juli 1998).

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd voor het middelbaar agrarisch onderwijs, het agrarisch voorbereidend beroepsonderwijs, het deeltijd middelbaar agrarisch onderwijs, de opleidingen leerlingwezen en de door de scholen uitgevoerde cursussen.

De opbouw van de raming

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

524 868

540 882

544 499

556 954

552 966

 

1e suppl. Begroting

 

19 712

33 620

33 620

33 620

28 860

 

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Optimalisatie doorstroming VO/BVE

2 Overige

14 503          15 600          15 730          16 177          16 034

150

600 - 1 600 150            -150

2000 -954

 

Stand ontwerpbegroting 2000

513 709

559 083

589 952

593 099

605 001

594 906

601 661

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

233 111

253 701

267 709

269 137

274 537

269 957

273 022

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

   

Uitgaven

 

Codering

 

1998

1999

2000

econ.

funct.

01 Rijksbijdrage

         

– Exploitatie

422 642

448 294

475 974

43A

04.34

– Huisvesting

49 109

50 149

52 250

43A

04.34

– Uitkeringen na ontslag

18 005

20 222

20 335

43A

04.34

02 Overige subsidies en uitgaven

         

– Onderwijsvernieuwing

5 620

16 149

18 810

43A

04.34

– Onderwijsondersteuning

4 956

5 349

4 050

43A

04.34

– Internationalisering

275

275

195

43A

04.34

– Flankerend personeelsbeleid

421

318

318

43A

04.34

– Volwasseneneducatie

10 166

10 411

11 000

43A

04.34

– Informatie en Communicatie

         

Technologie (ICT)

529

4 480

4 760

43A

04.34

– Overig

1 986

3 436

2 260

43A

04.34

Totaal

513 709

559 083

589 952

 

De kengetallen

 

(schooljaar)

1997

1998

1999

2000

 

(’96/’97)

(’97/’98)

(’98/’99)

(raming)

Aantal leerlingen (basis voor de bekosti-

       

ging):

       

Agrarisch VBO

17 610

18 492

19 019

19 708

Agrarisch Leerweg Ondersteunend

       

Onderwijs (LOO) voorheen IVBO

8 202

8 557

9 212

9 874

Leerlingwezen:

       

– primair

4 735

5 080

5 346

5 346

– secundair/tertiair

2 898

2 779

2 782

2 782

Middelbare agrarische opleidingen (MAO):

       

– kort (2 jaar)

1 661

1 739

1 369

1 234

– lang (3 en 4 jaar)

14 989

14 977

15 081

14 793

Verdeling van de leerlingen over de volgende schooltypes in het schooljaar 1998/1999

 
   

Totaal

Agrarische

Categorale

Scholenge-

     

Opleidings-

scholen

meen-

     

centra

   

schappen*

Agrarisch VBO

 

19 019

15 489

 

526

3 004

Agrarisch LOO

 

9 212

7 991

 

207

1 014

Leerlingwezen

 

8 128

8 128

 

-

-

MAO-2/3/4

 

16 450

16 716

 

-

-

  • Scholengemeenschappen

ressorterend onder het ministerie van OCW met een

agrarische

afdeling.

           

Gemiddelde Normatieve

 

personeel

materieelhuisvesting

 

ICT Totaal

kostprijzen VAO

           

VBO

 

7 596

934

1 015

 

40 9 585

LOO

 

11 867

934

1 015

 

40 13 856

MAO

 

7 228

1 156

1 384

 

40 9 808

Leerlingwezen primair

 

3 949

717

495

 

14 5175

Leerlingwezen secundair/tertiair

3 787

717

495

 

14 5013

16.08 Agrarisch Praktijkschoolonderwijs

De grondslag van het artikel

De uitgaven voor het agrarisch praktijkschoolonderwijs zijn gebaseerd op artikel 2.2.12 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging van de exploitatie-uitgaven vindt plaats in de vorm van een lump-sum vergoeding per instelling. De uitgaven voor wachtgelden worden in de vorm van een opslag op de lump-sum, in de rijksbijdrage aan de instellingen vergoed. Per 1 augustus 1998 is de verantwoordelijkheid voor deze uitgaven verder gedecentraliseerd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in wettelijke uitgaven (collectieve last) en bovenwettelijke uitgaven (instellingslast).

Het agrarisch praktijkschoolonderwijs richt zich voornamelijk op de praktische ondersteuning van met name het voortgezet agrarisch onderwijs. Op de drie innovatie- en praktijkcentra (IPC’s) wordt instructie gegeven over o.a. bosbouw, champignonteelt, cultuurtechniek, dierverzorging, internationaal onderwijs, landen tuinbouwtechniek, levensmiddelentechnologie, mengvoederindustrie, pluimvee-, rundvee-, en varkenshouderij.

De besluitvorming inzake het rapport Peper heeft tot gevolg dat de verplichting voor de AOC’s om hun leerlingen praktijkonderwijs te laten volgen bij de IPC’s wordt opgeheven. Met ingang van het schooljaar 1999/2000 is een deel van het budget van dit artikel bestemd voor de ingeschreven deelnemers in het 1e leerjaar van het Voortgezet Agrarisch Onderwijs.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

49 874

50 847

51 153

51 376

51 678

 

1e suppl. Begroting

 

-178

   

Nieuwe wijzigingen

1 Loonbijstelling

2 Overige

 

1 263

1 343 -92

1 354 -92

1 362 -92

1 373 - 163

 

Stand ontwerpbegroting 2000

49 576

50 959

52 098

52 415

52 646

52 888

53 119

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

22 497

23 124

23 641

23 785

23 890

24 000

24 104

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

   

Uitgaven

 

Codering

 

1998

1999

2000

econ.

funct.

01 Rijksbijdrage

         

– Exploitatie

35 370

32 857

22 197

43A

04.34

– Huisvesting

7 700

7 700

7 700

43A

04.34

– Uitkeringen na ontslag

1 321

1 900

1 913

43A

04.34

02 Bijdragen aan de AOC’s voor praktijk-

         

leren

 

3 484

11 276

   

03 Overige subsidies en uitgaven

5 185

5 018

9 012

43A

04.34

Totaal

49 576

50 959

52 098

 

De kengetallen

De meerjarenramingen zijn gebaseerd op aantallen cursistweken (één leerling/student 5 dagen op een praktijkschool)

Prestatie-indicatoren bekostiging

1999

2000

Aantal leerlingcursistweken Aantal logiescursistweken

Gemiddelde prijs per cursistweek in guldens Gemiddelde personeelslast (GPL) in guldens: – Ondersteunend en beheerspersoneel – Instructiepersoneel

50 840 28 939

904

68 434 86 788

50 395 28 954

855

70 487 89 391

16.09 Garanties

De grondslag van het artikel

Dit artikel bevat de garantie voor de rente en aflossing van leningen voor gebouwen en terreinen van gesubsidieerde scholen voor agrarisch onderwijs.

Overzicht risico-ontwikkeling (x f 1 000) met betrekking tot garantie-overeenkomsten van het Rijk

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

16 500 1 800

14 700

14 700 1 400

13 300

13 300 1 300

12 000 1 210

10 790 1 390

12000

10 790

9 400

9 400 1 100

8 300

8 300 1 200

7 100

Er worden geen nieuwe garanties meer verleend. Als gevolg van het aflossen van de leningen wordt de omvang van de garanties derhalve kleiner.

WETSARTIKEL 2 (ONTVANGSTEN) 10 Algemeen

Daar waar bij de ontvangsten sprake is van tarieven zijn deze in beginsel kostendekkend. De integrale kostprijs vormt de basis voor de tariefstelling. Uitzondering hierop zijn publikaties waar in bepaalde gevallen de differentiële kosten de basis vormen voor de tarieven.

Aandeel ontvangsten 10 Algemeen in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Indeling ontvangsten 10 Algemeen (x f 1 mln.)

10 Algemeen 48,3

10.01 Ontvangsten voor apparaat

25%

Overig 691,9

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 10 (x f 1 mln.)

10.05 Overige ontvangsten

75%

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

12,9

12,4

12,4

12,4

12,4

   

1e suppl. Begroting

 

221,5

0,3

0,1

-0,1

-0,1

   

Nieuwe wijzigingen – Conversie agentschapsvermogen – Lening VAM – Overige

35,6

4,4 0,1

 

Stand ontwerpbegroting 2000

18,2

238,9

48,3

12,5

12,3

12,3

12,4

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

8,3

108,4

21,9

5,7

5,6

5,6

5,6

Toelichting

Vanaf 1 januari 2000 is er sprake van een belangrijke wijziging in de financiering van agentschappen. Het saldo van de vaste activa minus het langlopende deel van de voorzieningen wordt vanaf dat moment gefinancierd met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen. Het eigen vermogen wordt afgestort aan het moederdepartement en tegelijkertijd gaan de agentschappen voor een gelijk bedrag een lening aan bij het ministerie van Financiën. De agentschappen gaan aldus leningen aan bij het Ministerie van Financiën van in totaal f 35,6 mln. Het agentschap LASER ten bedrage van f 12,3 mln, het agentschap Bureau heffingen f 18,3 mln. en het agentschap Plantenziektenkundige Dienst f 4,9 mln.

10.01 Ontvangsten voor apparaat

De geldende tariefregelingen

Dit artikel bevat ramingen voor onder meer ontvangsten voor door directies en diensten geleverde diensten en verrichte werkzaamheden. De met deze ontvangsten samenhangende uitgaven worden verantwoord op artikel 10.01 Personeel en Materieel. Voorts worden op dit artikel ontvangsten in de sociale sfeer verantwoord.

Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de tarieven en andere factoren welke voor enkele ontvangsten bepalend zijn. Hierbij is de indeling volgens de artikelonderdelen aangehouden.

Tarieven

Artikelonderdeel laatstelijk gewijzigd

01 Jaarcijnzen, waarvan de tarieven zijn gebaseerd op het Koninklijk Besluit van 5 april 1967

01 Griffierechten (Raad voor het Kwekersrecht), waarvan de tarieven zijn gebaseerd op een Ministeriële beschikking

01 Griffierechten (Pachtzaken), waarvan de tarieven zijn gebaseerd op het Koninklijk Besluit van 14 augustus 1995

01 Besluit Tarieven Europees Kwekersrecht, Verordening (EU) nr. 2100/94 i van de Raad inzake het communautair Kwekersrecht van 27 juli 1994

6 januari 1993

13 december 1991

7 augustus 1998

26 augustus 1997

Overige ontvangsten

Artikelonderdeel

Bepalende factor voor ontvangsten

02 Identificatie- en registratieregelingen

02 Advisering bijstandsbesluit zelfstandigen

02 Adviezen in het kader van IOAZ

02 BTW-verklaring merriehouders

02 Visrechten verleend

02 Doorberekende kosten VIB

02 Abonnementen op VIB mededelingen

03 Diverse ontvangsten; hieronder vallen verkopen van publika-ties, abonnementen, diverse doorberekeningen. Omwille van de toegankelijkheid en stimulerende functie wordt in de meeste gevallen de marginale of directe kosten doorberekend

03 Bijdragen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds in de AAW-uitkeringen

Veewet

Richtlijnen SoZaWe

Richtlijnen SoZaWe

DAR-handleiding

Visserijwet

DAR-handleiding

Minimale kosten

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

12 426

11 973

11 973

11 973

11 973

 

1e suppl. begroting

 

218

253

40

-90

-90

 

Nieuwe wijzigingen

 

120

10

10

10

10

 

Stand ontwerpbegroting 2000

17 607

12 764

12 236

12 023

11 893

11 893

11 983

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

7 990

5 792

5 552

5 456

5 397

5 397

5 438

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

1998

1999

Ontvangsten 2000

01 Jaarcijnzen en Griffierechten

02 Verrichte werkzaamheden

03 Overige

7 676 3 658 6 273

8 389 4 375

8 389 3 847

Totaal

17 607

12 764

12 236

16 16 16

Codering funct.

10.0 10.1 10.1

De Kengetallen

De kengetallen geven een globale indruk van de werkzaamheden van een aantal onderdelen die ondergebracht zijn bij de directie Juridische zaken.

econ.

Omschrijving prestatie-eenheden (aantallen)

1997

1998

1999

2000

821                591                750

564               507               450

50 000          50 000          50 000

900

01Jaarcijnzen en griffierechten Raad van

het Kwekersrecht

– Aanvragen                                                                      773               893               900

– Aantal toegewezen aanvragen met inschrijving in rassenregister – Aanhangige rechten – Bemiddeling Europese aanvragen

02Grondkamers

– Ter goedkeuring voorgelegde pachtovereenkomsten (artikel 5)

– Bijzondere pachten (éénmalige- en teeltpachten)

– Ter beoordeling voorgelegde verzoeken tot herziening tegen prestatie pachtovereenkomst (artikel 19)

– Overige voorgelegde zaken

03 Diverse ontvangsten (Kamer van de

Binnenvisserij)

– Verzoeken tot goedkeuring huurovereenkomsten visrecht

– Verzoeken toestemming tot uitgifte visvergunningen

– Waarmerking/toestemming

03Diverse ontvangsten Veterinair

Beroepscollege

– Aantal klachten                                                              141                 67               120

03Diverse ontvangsten Veterinair

Tuchtcollege

– Aantal klachten                                                                 18                 14                 20                 20

 

776

751

780

790

5 053

4 962

4 900

4 900

111

80

80

80

14 708

18 703

18 000

18 000

10 657

9 768

10 550

10 550

514

555

800

800

900

643

650

650

500

450 50 000

120

10.05 Overige ontvangsten

Dit artikel bevat ontvangsten met betrekking tot rente en aflossing van aan ambtenaren verstrekte rentedragende en renteloze leningen.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

446

446

446

446

446

446

 

1e suppl. begroting

 

221 300

         

Nieuwe wijzigingen

1 Lening VAM

2 Conversie Agentschapsvermogen

4 400

35 588

 

stand ontwerpbegroting 2000

564

226 146

36 034

446

446

446

446

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

256

102 621

16 352

202

202

202

202

Toelichting

1 Lening VAM

De verkoop van de aandelen VAM brengt met zich mee dat de renteloze lening van LNV aan de VAM door de koper (NV EDON) moet worden terugbetaald.

2 Conversie Agentschapsvermogen

Vanaf 1 januari 2000 is er sprake van een belangrijke wijziging in de financiering van agentschappen. Het saldo van de vaste activa minus het langlopende deel van de voorzieningen wordt vanaf dat moment gefinancierd met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen. Het eigen vermogen wordt afgestort aan het moederdepartement en tegelijkertijd gaan de agentschappen voor een gelijk bedrag een lening aan bij het ministerie van Financiën. De agentschappen gaan aldus leningen aan voor in totaal f 35,6 mln: het agentschap LASER ten bedrage van f 12,3 mln, het agentschap Bureau heffingen f 18,3 mln. en het agentschap Plantenziektenkundige Dienst f 4,9 mln.

Economische codering: 77E Functionele codering: 10.0

  • 11. 
    Internationale aangelegenheden

Het Landbouw- Egalisatie Fonds wordt met ingang van 1-1-2000 opgeheven en LEF-A wordt geïntegreerd in de begroting van het Ministerie van LNV.

Dit besluit is gebaseerd op overwegingen van begrotingstechnische en administratieve aard.

In de toelichting bij het uitgavenartikel wordt uitgebreider ingegaan op de integratie van landbouw-Egalisatie Fonds in de begroting van LNV.

Aandeel ontvangsten 11 Internationale aangelegenheden in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen

11 Internationale aangelegenheden

73,3

11.03 Overige ontvangsten

1%

11.02 Bijdrage van het LEF 0%

Overig 666,9

11.05 Uitvoering EU-maatregelen 99%

11.01 Ontvangsten voor apparaat

0%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 11 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

7,0

0,8

0,8

0,8

0,8

   

1e suppl. Begroting

 
  • 6,2

-

82,0

82,0

82,0

   

Nieuwe wijzigingen – Integratie LEF-A

   

72,5

72,5

72,5

72,5

   

Stand ontwerpbegroting 2000

1,5

0,8

73,3

155,3

155,3

155,3

155,3

 

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

0,7

0,4

33,3

70,5

70,5

70,5

70,5

 

11.01 Ontvangsten voor apparaat

De grondslag van het artikel

Dit artikel bevat ramingen voor ontvangsten van de directie Internationale Zaken en het Institute for Land Reclamation and Improvement (ILRI).

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

664

303

303

303

303

303

303

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

301

137

137

137

137

137

137

Economische codering: 16 Functionele codering: 10.0

11.02 Bijdrage van het Landbouw-Egalisatiefonds

Indien het saldo van het Landbouw-Egalisatiefonds, Afdeling A, positief is werd op dit artikel de bijdrage van het fonds verantwoord. Vanaf 2000 zijn de ontvangsten van het fonds geïntegreerd en vindt er geen bijdrage meer plaats van het fonds aan de begroting van LNV.

Dit artikel komt aldus te vervallen met ingang van de ontwerp-begroting 2000. In verband met de integratie van het LEF-A in de begroting van het Ministerie van LNV wordt bij de uitgaven als aan de ontvangsten een artikel 11.04 Interventievoorraden en artikel 11.05 Uitvoering EU-maatregelen gecreëerd.

Stand ontwerpbegroting 2000

De opbouw van de raming

 
 

1998

1999

2000 2001 2002 2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

6 194

-

 

1e suppl. Begroting

 
  • 6 194

-

 

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

11.03 Overige ontvangsten

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de terugontvangen subsidievoorschotten van het Internationaal Agrarisch Centrum geraamd.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

859

500

500

500

500

500

500

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

390

227

227

227

227

227

227

Economische codering: 43A Functionele codering: 10.0

11.04 Interventievoorraden

Op dit artikel worden de opbrengsten uit hoofde van de verkopen van interventieproducten geraamd, de bijdrage van het EOGFL wegens afzetverliezen en de waarde van de gefinancierde eindvoorraad. Met ingang van 2000 is de Begroting van het Landbouw-Egalisatie Fonds, afdeling A geïntegreerd in de LNV-begroting. De uitvoering van het begrotingsjaar 1999 vindt nog plaats volgens de huidige fondsconstructie.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001 2002 2003 2004

Stand ontwerp-begroting 2000

-

-

pm

-

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

 

-

-

-

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Verkoop interventieproducten

02 Bijdrage van het EOGFL wegens verlies op aan- en verkopen

03 Gefinancierde eindvoorraad

Totaal

 
   

Ontvangsten

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

funct.

-

-

pm

57

10.1

-

-

pm

57

10.1

-

-

pm

57

10.1

pm

11.05 Uitvoering EU-Maatregelen

Op dit artikel worden de ontvangen vergoedingen van de EU voor de uitvoering van EU-landbouwmaatregelen geraamd. Daarnaast worden op dit artikel de verkoopopbrengsten en bijdragen van het EOGFL met betrekking tot de Regeling Sociale Boter geraamd. Tenslotte worden op dit artikel de ontvangsten samenhangend met de uitvoering van EU maatregelen geraamd, niet zijnde EU vergoedingen. Het gaat daarbij met name om vervallen waarborgen en terugontvangen voorschotten op medebewindskostenvergoedingen.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

-

72 476*

72 526

154 526

154 526

154 526

154 526

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

 

32 888

32 911

70 121

70 121

70 121

70 121

Toelichting

Met ingang van 2000 is de begroting van het Landbouw-Egalisatie Fonds, afdeling A geïntegreerd met de LNV-begroting. In verband met deze integratie zijn de middelenartikelen van het LEF-A (M.2.01 Uitvoering van maatregelen en M2.02 Overige ontvangsten) geïntegreerd tot één nieuw artikel. De uitvoering van het begrotingsjaar 1999 vindt nog plaats volgens de huidige fondsconstructie. Deze bedragen zijn aangegeven met een *. De verhoging (1e suppletore begroting 1999) vanaf 2001 is het gevolg van het in Berlijn bereikte akkoord tussen de EU-regeringsleiders inzake de financiering van de uitgaven van Europese Unie. Onderdeel van het akkoord is de verhoging van de perceptiekostenvergoeding voor douanerechten op landbouwproducten met 15% naar 25%. De daaruit voortvloeiende meerontvangsten vormen een onderdeel van de taakstelling Regeerakkoord ter verlaging van de NL-afdrachten en komen aldus ten gunste van de algemene middelen. Aangezien de afdrachten worden geraamd op f 550 mln. worden de geraamde ontvangsten uit hoofde van de perceptiekostenvergoeding vanaf 2001 verhoogd met f 82 mln.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Rentevergoeding openbare opslag

02 Vergoeding in-, op- en uitslagkosten

03 Perceptiekostenvergoeding heffingen

04 Apurement

05 Regeling Sociale Boter

06 Vervallen waarborgen

07 Overige ontvangsten

 
   

Ontvangsten

 

Codering

1998

1999

2000

econ.

funct.

600

26

10.1

-

-

3 426

12

10.1

-

-

55 000

47G

10.1

-

-

-

43G

10.1

-

-

5 000

47G

10.1

-

-

7 000

47D

10.1

-

-

1 500

47D

10.1

Totaal

72 526

  • 12. 
    Landbouw

Aandeel ontvangsten 12 Landbouw in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Indeling ontvangsten 12 Landbouw

12 Landbouw 64,8

Overig 675,4

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 12 (x f 1 mln.)

12.03 Industrie en handel

0%

12.04 Overige

12.01 Ontvangsten voor ontvangsten apparaat 11%

2%

12.02

Structuurverbetering

87%

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

58,8

65,6

52,2

53,0

52,5

 

1e suppl. begroting

 

-0,8

-0,8

  • 0,8

-0,8

-0,8

 

Stand ontwerpbegroting 2000

42,9

58,0

64,8

51,4

52,2

51,7

51,7

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

19,5

26,3

29,4

23,3

23,7

23,4

23,4

12.01 Ontvangsten voor apparaat

De grondslag van het artikel

Dit artikel bevat ramingen voor ontvangsten voor verrichte werkzaamheden en de verkoop van publicaties door de directie Landbouw en het

Informatie Kennis Centrum voor de Landbouw, alsmede een raming van ontvangsten in het kader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

1 157

1 312

1 312

1 312

1 312

1 312

1 312

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

525

595

595

595

595

595

595

Economische codering: 16 Functionele codering: 10.1

12.02 Structuurverbetering

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden ontvangsten uit heffingen in het kader van het mestbeleid en de ontvangsten uit hoofde van EU-bijdragen aan structuurverbeteringsregelingen geraamd. Daarnaast wordt de bijdrage van het Landbouwschap voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma Gewasbescherming, alsmede de jaarlijkse aflossing door de Stichting Landelijke Mestbank van de renteloze lening voor het proefproject Mestopslagfaciliteitenplan op dit artikel geraamd en verantwoord.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

33 220

49 573

56 314

42 971

43 753

43 221

43 221

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

15 075

22 495

25 554

19 499

19 854

19 613

19 613

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

1998

1999

Ontvangsten 2000

econ.

Codering funct.

01 EU-ontvangsten bedrijfstructuur

02 Heffingen mestbeleid

03 EU-ontvangsten akkerbouw

04 Overige ontvangsten

05 Stimuleringskader

331

26 984

1 128

4 875

802

3 123

34 000

869

2 837

8 744

3 211

34 000

810

1 837 16 456

47G

47G

36

62D/47A/77A

47G

10.1 10.1 07.35 10.1 10.1

Totaal

33 220

49 573

56 314

 

12.03 Industrie en handel

De grondslag van het artikel

De ontvangsten op dit artikel hebben betrekking op kosten voor vakbeurzen en tentoonstellingen. De door LNV ten behoeve van het bedrijfsleven gemaakte kosten worden aan hen doorberekend.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

947

947

947

947

947

 

1e suppl. Begroting

 

-847

  • 847

-847

-847

-847

 

Stand ontwerpbegroting 2000

592

100

100

100

100

100

100

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

269

45

45

45

45

45

45

Economische codering: 16 Functionele codering: 10.1

12.04 Overige ontvangsten

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd die voortvloeien uit de tarieven voor de registratie van bestrijdingsmiddelen. De tarieven zijn gebaseerd op de bestrijdingsmiddelenwet 1962, laatstelijk gewijzigd 23

november 1995 (Stb. 598).

De tarieven zijn opgebouwd per deelactiviteit. Het gaat hierbij onder meer om kosten voor:

+

+

+

+

+

+

+

de aanvraag tot toelating van een bestrijdingsmiddel;

het samenvatten, evalueren en beoordelen van gegevens;

de beoordeling van de werkzaamheid;

een ontheffing ten behoeve van proefnemingen;

de wijziging van de naam van een toegelaten bestrijdingsmiddel;

het inwinnen van inlichtingen met betrekking tot dierproefvoorziening;

jaarlijkse vergoedingen voor toegelaten bestrijdingsmiddelen

De tarieven zijn zeer gedifferentieerd. Om deze reden wordt er geen onderbouwing van de ontvangstenramingen door middel van tarieven gegeven. De tarieven zijn kostendekkend.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

7 919

7 000

7 000

7 000

7 000

7 000

7 000

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

3 593

3 176

3 176

3 176

3 176

3 176

3 176

Economische codering: 16 Functionele codering: 07.35

  • 13. 
    Natuur, Groene Ruimte en Recreatie

Aandeel ontvangsten 13 Natuur, groene ruimte en recreatie in de begroting 2000 (x f 1 mln.)

Indeling ontvangsten 13 Natuur, groene ruimte en recreatie

13 Natuur, groene ruimte en recreatie

197,6

13.01 Ontvangsten   13.05 Overige voor apparaat         ontvangsten

13.04 Beheer 2%                         2% 10%

Overig 542,6

13.03 Inrichting 86%

13.02 Verkopen 0%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 13 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

186,1

188,7

190,6

192,0

191,5

   

1e suppl. begroting

8,4

Nieuwe wijzigingen

1 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied

2 Lagere uitgaven/ontvangsten SBL-regeling

3 Overige

8,9

3,3                3,3                3,3

2,2

0,1

Stand ontwerpbegroting 2000

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

190,9            192,4

197,6

193,9            195,3            194,8            195,6

86,6              87,3

89,7

88,0              88,6              88,4              88,8

13.01 Ontvangsten voor apparaat

Op dit artikel worden de ontvangsten verantwoord van de directies Natuurbeheer, Groene Ruimte en Recreatie en de Dienst Landelijk Gebied.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

8 009

3 972

3 972

3 972

3 972

3 972

3 972

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

3 634

1 802

1 802

1 802

1 802

1 802

1 802

Economische codering: 16 Functionele codering: 10.2

13.02 Verkopen

De ontvangsten op dit artikel hingen in het verleden samen met de opbrengsten uit verkopen van gronden en opstallen van het Staatsbosbeheer. Met de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer per 1 januari 1998 worden de ontvangsten in dit kader niet langer op de begroting van LNV geraamd en verantwoord.

13.03 Inrichting

De ontvangsten op dit artikel betreffen:

+ landinrichtingsrente, deze wordt geïnd over afgesloten landinrichtingsprojecten met een tijdshorizon van 26 of 30 jaar,

+ bijdragen van derden in het kader van landinrichting,

+ diverse ontvangsten in het kader van landinrichting,

+ ontvangsten van de Europese Unie in het kader van de structuurfondsen (gekoppeld aan de uitgaven ten behoeve van plattelandsontwikkeling; doelstellingen 5B-gebieden alsmede aan uitgaven ten behoeve van achterstandsgebieden; dit zijn de zgn. doelstellingen 1-gebieden),

+ ontvangsten van de Europese Unie in het kader van het aanleggen van bossen op landbouwgronden (begeleidende maatregelen) zowel in het kader van landinrichting als daarbuiten.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

161 023

161 123

161 423

161 723

161 223

 

1e suppl. Begroting

 

8 445

         

Nieuwe wijzigingen

1 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied (U13.01)

2 Lagere uitgaven/ontvangsten SBL-regeling (U13.03)

8 920            3 303            3 303            3 303

2 200

 

Stand ontwerpbegroting 2000

167 356

167 268

170 043

164 726

165 026

164 526

165 326

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

75 943

75 903

77 162

74 749

74 886

74 659

75 022

Toelichting

1 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied (U13.01)

In de loop van 1999 zal de Dienst Landelijk Gebied (DLG), thans gehuisvest in het kantorencomplex «Westraven», verhuizen naar park Nieuweroord (Utrecht). Daarnaast zijn als gevolg van enkele aanpassingen in de huisvesting bij regiovestigingen van de DLG extra middelen benodigd op het apparaatsbudget van DLG. Het betreft hier zowel inrichtings- als huurkosten. De benodigde bijstelling voor 1999 heeft reeds in de 1e suppletore begroting 1999 plaats gevonden. Tegenover deze verhoging staat een hogere taakstelling op het onderhavige ontvangstenartikel.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

 

Artikelonderdeel

1998

1999

Ontvangsten 2000

econ.

Codering funct.

01 Landinrichtingsrente

02 Bijdragen van derden

03 Diverse ontvangsten landinrichting

04 EU-structuurfondsen

05 EU-begeleidende maatregelen

103 652

57 776

1 159

1 736

3 033

96 645

58 200

1 473

5 700

5 250

94 120

58 200

1 473

5 000

11 250

77D

16

16

47G

47G

10.2 10.2 10.2 10.2 10.3

Totaal

167 356

167 268

170 043

 

13.04 Beheer

Op dit artikel worden de EU-ontvangsten voor relatienotabeheersovereenkomsten (begeleidende maatregelen) geraamd. In het kader van het Programma Beheer zullen bijdragen worden verstrekt voor ganzen- en weidevogelbeheer. In verband hiermee is EU-cofinanciering voorzien.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

12 469

17 226

19 794

21 323

22 508

22 508

22 508

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

5 658

7 817

8 982

9 676

10 214

10 214

10 214

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Staatsbosbeheer

02 Beheersovereenkomsten

03 EU-financiering Programma-Beheer

Totaal

 

1998

1999

Ontvangsten 2000

econ.

Codering funct.

12 469

14 226 3 000

16 294 3 500

16 47G 47G

10.3 07.5 07.5

12 469

17 226

19 794

13.05 Overige ontvangsten

Het artikel bevat een raming van de ontvangsten uit de verkoop van jachtakten en diverse ontvangsten op het terrein van recreatie, bos en natuur.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

3 833

3 833

3 833

3 833

3 833

3 833

Nieuwe wijzigingen

 

88

         

Stand ontwerp-begroting 2000

3 103

3 921

3 833

3 833

3 833

3 833

3 833

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

1 408

1 779

1 739

1 739

1 739

1 739

1 739

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

Artikelonderdeel

1998

01 Jachtakten

02 Diversen

Totaal

2 161 942

3 103

Ontvangsten 1999                  2000

2 272 1 649

2 272

1 561

3 921

3 833

16 16

Codering funct.

10.4 07.5

  • 14. 
    Visserijen

Aandeel ontvangsten 14 Visserijen in de begroting 2000 (x 1 mln.)

14 Visserijen 6,6

Overig 733,6

Indeling ontvangsten 14 Visserijen

14.01 Ontvangsten voor apparaat

2%

14.02 Overige ontvangsten

98%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 14 (x f 1 mln)

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

5,6

5,6

5,4

5,4

5,4

 

1e suppl. Begroting

 

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

 

Stand ontwerpbegroting 2000

6,9

6,6

6,6

6,4

6,4

6,4

6,4

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

3,1

3,0

3,0

3,0

3,0

3,0

3,0

14.01 Ontvangsten voor apparaat

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de apparaatsontvangsten verantwoord van de directie Visserij.

econ.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

30

30

30

30

30

 

1e suppl. begroting

 

100

100

100

100

100

 

Stand ontwerpbegroting 2000

36

130

130

130

130

130

130

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

16

59

59

59

59

59

59

Economische codering: 16 Functionele codering: 10.4

14.02 Overige ontvangsten

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd uit vergunningverlening en verhuur van percelen en visrechten.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

5 570

5 570

5 570

5 425

5 425

5 425

 

1e suppl. begroting

 

870

870

870

870

870

 

Stand ontwerpbegroting 2000

6 859

6 440

6 440

6 295

6 295

6 295

6 295

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

3 112

2 922

2 922

2 857

2 857

2 857

2 857

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

Artikelonderdeel

1998

Ontvangsten 1999                  2000

01 Privaatrechtelijke en publiekrechtelijke vergunningen

02 Diverse ontvangsten

6 859

6 440

6 440

29 16

Codering funct.

10.4 10.4

Totaal

6 859

6 440

6 440

econ.

01 Privaatrechtelijke en publiekrechtelijke vergunningen

Artikelonderdeel

– Mosselpercelen

– Verwater- en fondspercelen

– Oesterpercelen – Oesetervisserij vrije gronden – Visrechten binnenvisserij – Overige ontvangsten

Totaal

 
 

Ontvangsten

1998

1999

2000

4 874

4 800

4 800

175

150

150

859

860

860

10

0

0

286

250

250

655

380

380

6 859

6 440

6 440

  • 15. 
    Milieu, Gezondheid en Kwaliteit

Aandeel ontvangsten 15 Milieu, Gezondheid en Kwaliteit Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen in de Begroting 2000 (x f 1 mln.)

15 Milieu,

gezondheid en kwaliteit 312,1

15.03 Gezondheid en

Kwal.zorg

38%

Overig 428,1

15.01 Ontvangsten voor apparaat

62%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 15 (x f 1 mln.)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

 

Stand ontwerpbegroting 1999

 

255,1

199,7

273,7

268,3

268,9

   

1e suppl. begroting

 

24,1

37,4

38,8

42,6

43,5

   

Nieuwe wijzigingen

   

75,0

         

Stand ontwerpbegroting 2000

251,2

279,2

312,1

312,5

310,9

312,4

313,5

 

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

114,0

126,7

141,6

141,8

141,1

141,8

142,2

 

15.01 Ontvangsten voor apparaat

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de ontvangsten van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees en de apparaatsontvangsten van de directie Milieu, Kwaliteit en Gezondheid en het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen verantwoord.

De geldende tariefregelingen

De tarieven van het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen zijn gebaseerd op de Diergeneesmiddelenwet in het bijzonder de Regeling registratie diergeneesmiddelen 1995 (Stcrt. 1994, 208, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1996, 143) en het Besluit jaarlijkse registratievergoeding, (Stcrt. 1988, 482, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1993, 549).

Keuringsgelden Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees

De ontvangsten van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees zijn gebaseerd op de volgende tariefregelingen.

Publicatie

Laatste wijziging

Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993

Regeling RVV-tarieven Gezondheids- en welzijnswet voor dieren 1994

Artikel 7 van de regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren

Warenwetregeling Gezondheidscontroles levensmiddelen van dierlijke oorsprong (derde landen)

Besluit rijksinvoerkeurlonen voor vlees

Regeling Rijksinvoerkeurloon voor vleeswaren

Besluit tarieven in- en doorvoer veeproducten 1993

Regeling tarieven in- en doorvoer overige producten 1993

Regeling vergoeding werkzaamheden op verzoek 1993

Regeling gebruik Rijksquarantainestation te Hoek van Holland

 

Stcrt. 1993, 99

Stcrt.1999,20

Stcrt. 1994, 113

Stcrt.1999,20

Stcrt. 1996, 61

Stcrt.1999,18

Stcrt. 1994,245

Stcrt. 1999,19

Stcrt. 1957, 164

Stcrt. 1977,21

Stcrt. 1968, 47

Stcrt. 1999,19

Stcrt. 1993, 120

Stcrt. 1999,38

Stcrt. 1993, 120

Stcrt. 1999,20

Stcrt. 1993, 99

Stcrt. 1999,18

Stcrt. 1975, 49

Stcrt. 1993,40

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

152 181

154 781

157 281

159 881

162 481

 

1e suppl. begroting

 

24 110

37 404

38 795

42 616

43 499

 

Stand ontwerpbegroting 2000

139 165

176 291

192 185

196 076

202 497

205 980

209 037

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

63 150

79 997

87 210

88 975

91 889

93 470

94 857

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Diergeneesmiddelenregistratie

02 Keuringsgelden Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees

03 Diverse ontvangsten

Totaal

 
   

Ontvangsten

1998

1999

2000

3 322

3 663

3 663

131 438

170 628

186 522

4 405

2000

2000

139 165

176 291

192185

Codering funct.

16

10.1

Kengetallen

Onderstaande kengetallen geven een onderbouwing van de raming van de ontvangsten van keuringsgelden door de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees.

econ.

RVV-output

Productie-eenheid

Aantal in 1 000 Ontvangsten x f 1 mln.

Ontvangsten per product

1998 vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring invoer uitvoer vee werkzaamheden op verzoek werkzaamheden op verzoek

Totaal

1999 vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring invoer uitvoer vee werkzaamheden op verzoek werkzaamheden op verzoek

Totaal

2000 vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring invoer uitvoer vee werkzaamheden op verzoek werkzaamheden op verzoek

Totaal bezoeken slachtvarkens overige slachtdieren*

slachtpluimvee**

kwartier uitsnijden,

vleesproductie,

koel/vries tonnage kwartieren kwartieren certificaten bezoeken slachtvarkens overige slachtdieren*

slachtpluimvee**

kwartier uitsnijden,

vleesproductie,

koel/vries tonnage kwartieren kwartieren certificaten bezoeken slachtvarkens overige slachtdieren*

slachtpluimvee**

kwartier uitsnijden,

vleesproductie,

koel/vries tonnage kwartieren kwartieren certificaten

210

15 600

2 900

480 000

520

400

150

25

130

191

18 830

3 038

513 150

635

462

148

32

116

191

18 830

3 038

513 150

635

463

148

32

116

 

9,2

43,99

54,0

3,46

27,6

9,51

11,5

23,88

15,3

29,45

5,5

13,74

4,4

29,45

2,6

103,52

1,4

10,85

11,2

59,05

70,7

3,76

34,0

11,19

15,3

29,87

19,4

30,49

7,2

15,64

7,5

50,68

3,5

108,17

1,8

15,08

12,3

64,39

77,4

4,11

37,1

12,23

16,8

32,65

21,1

33,30

7,9

17,06

8,2

55,54

3,8

119,06

1,9

16,48

186,5

  • De categorie «overige slachtdieren» bestaat uit runderen, kalveren en schapen.

** Ontvangsten per eenheid product slachtpluimvee hebben betrekking op 1 000 stuks slachtpluimvee.

15.03 Gezondheid en kwaliteitszorg

De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden, naast terugontvangen subsidievoorschotten, de opbrengsten uit de varkensheffing en de EU-vergoeding KVP geraaamd.

De opbouw van de raming

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

102 941

44 941

116 441

108 441

106 441

 

Nieuwe wijzigingen 1 EU-vergoeding KVP

   

75 000

       

Stand ontwerpbegroting 2000

112 083

102 941

119 941

116 441

108 441

10 6 441

104 441

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

50 861

46 713

54 427

52 839

49 208

48 301

47 393

Toelichting

De verhoging van de ontvangstenraming in het jaar 2000 betreft een stelpost in verband met de vergoeding van de Europese Unie voor de kosten van de Klassieke Varkenspest.

Medio juni was van de EU in totaal f 165 mln. aan voorschotten ontvangen, waarvan ruim f 70 mln. in 1998.

Begin juni 1999 is de definitieve declaratie van de kosten over 1997 bij de EU ingediend. Op basis van verricht onderzoek wordt binnen enkele maanden het naar aanleiding van dit onderzoek op te stellen rapport van bevindingen verwacht. Het definitief oordeel van de EU over de declaratie 1998 wordt eerst na de zomer verwacht.

In september 1999 zal de declaratie over 1998 aan de EU worden aangeboden.

Economische codering: 08/47G Functionele codering: 10.1

  • 16. 
    Wetenschap en kennisoverdracht

Aandeel ontvangsten 16 Wetenschap en kennisoverdracht in de begroting 2000 (x 1 mln.)

Indeling ontvangsten 16 Wetenschap en Kennisoverdracht

16 Wetenschap en

Kennisoverdracht

37,6

Overig 702,6

16.03 Diverse ontvangsten onderwijs

13%

Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 16 (x f 1 mln.)

16.02 Diverse ontvangsten onderzoek

87%

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

25,1

23,5

23,5

23,5

23,5

 

1e suppl. Begroting

 

5,0

10,0

8,0

7,0

-

 

Nieuwe wijzigingen – Rente en aflossing – AKK-projecten – Overige

 
 

4,2

4,2

4,2

4,2

2,0

       

0,1

-0,2

  • 0,2

-0,2

-0,2

 

Stand ontwerpbegroting 2000

72,8

32,0

37,5

35,5

34,5

27,5

27,5

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.

33,0

14,5

17,0

16,1

15,7

12,5

12,5

16.01 Ontvangsten voor apparaat

Op dit artikel worden algemene ontvangsten geraamd die niet zijn toe te rekenen aan de programma-artikelen.

De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

148

37

37

37

37

37

37

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

67

17

17

17

17

17

17

Economische codering: 16 Functionele codering: 04.0

16.02 Diverse ontvangsten onderzoek

Dit artikel bestaat uit de bijdrage uit het Fonds Economische Structuurverbetering alsmede de rente en aflossing over de aan te gane lening van de Stichting DLO inzake de aankoop van gebouwen.

De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 1999

 

19 979

18 506

18 506

18 506

18 506

 

1e suppl. Begroting

 

5 000

10 000

8 000

7 000

-

 

Nieuwe wijzigingen

1 Rente en aflossing

2 AKK-projecten

3 Overige

2000

4 200            4 200            4 200            4 200

206            - 206            - 206            - 206

 

Stand ontwerpbegroting 2000

68 272

26 979

32 500

30 500

29 500

22 500

22 500

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

30 980

12 243

14 748

13 840

13 387

10 210

10 210

Toelichting

1 Rente en aflossing

T.b.v. het in eigendom verkrijgen van het onroerend goed van het praktijkonderzoek is een lening verstrekt. In verband met de ontvangsten van aan Wageningen UR/DLO in rekening te brengen kosten van rente en aflossing over de te verstrekken lening, wordt de raming op dit ontvangsten artikel verhoogd. Het bedrag is gebaseerd op een 30-jarig annuiteitenlening met een intrestpercentage van 5,2%.

2 AKK-projecten (Agro Keten Kennis)

Op uitgavenartikel 16.02 worden o.a. de uitgaven in het kader van Agroketen Management verantwoord. Deze uitgaven worden aangewend om door middel van publiek-private samenwerking het Agroketenmana-gement duurzaam te verbeteren. De uitgaven worden gedeclareerd bij het Fonds Economische Structuurverbetering. De ontvangsten worden verantwoord op het onderhavige artikel. In verband met de financiering in 1999 van het laatste deel van de AKK-projecten is deze mutatie op de LNV-begroting doorgevoerd.»

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

Artikelonderdeel

1998

Ontvangsten 1999             2000

01 Wetenschappelijk Onderzoek

02 Praktijkonderzoek

Totaal

63 716          25 773          32 500

4 556            1 206

68 272          26 979          32 500

Economische codering: 16/43A Functionele codering: 10.01

16.03 Diverse ontvangsten onderwijs

Op dit artikel worden de terug te ontvangen subsidievoorschotten van de onderwijsinstellingen en de bijdrage vanuit de EU ten behoeve van de uitvoering van de MacSharry cursussen geraamd. De uitgaven voor deze cursussen worden verantwoord op uitgavenartikel 16.07.

De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Stand ontwerpbegroting 2000

4 207

4 999

4 999

4 999

4 999

4 999

4 999

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

1 909

2 268

2 268

2 268

2 268

2 268

2 268

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)

Artikelonderdeel

01 Wetenschappelijk Onderwijs

02 Hoger Agrarisch Onderwijs

03 Voortgezet Agrarisch Onderwijs

04 Agrarisch Praktijkschoolonderwijs

 
 

Ontvangsten

1998

1999

2000

73

100

100

209

300

300

3 925

4 499

4 499

-

100

100

Totaal

4 207

4 999

4 999

Economische codering: 43C Functionele codering: 04.0

16.04 Bedrijfsontwikkeling

Op dit artikel worden vanaf 1999 geen ontvangsten meer geraamd. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)

 
 

1998

1999

2000

2001 2002 2003 2004

Stand ontwerpbegroting 2000

186

-

-

-

Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000

84

-

-

-

D. Toelichting bij de agentschapsbegroting

WETSARTIKEL 4 (AGENTSCHAP LASER)

  • 1. 
    Profiel van LASER

De kerntaak van LASER is de uitvoering van regelingen op het terrein van primaire landbouw, visserij, verwerkende industrie, natuur, bos, landschap en recreatie. In overwegende mate betreft het subsidieregelingen van het Ministerie van LNV, waaronder de programma’s die tot vernieuwing aanzetten om zo de concurrentiekracht van de Nederlandse agrosector te vergroten en duurzame ontwikkeling van natuur, bos, landschap en recreatie te bevorderen.

De beleidsdirecties van het Ministerie zijn opdrachtgever van LASER. Daarnaast werkt LASER ook voor andere opdrachtgevers, zoals andere departementen, provincies en gemeenten. De bestuursraad van LNV is de eigenaar van LASER.

LASER is erkend als betaalorgaan van de Europese Unie. LASER voert een aantal, kwantitatief omvangrijke, Europese subsidie- en interventieregelingen uit namens het Ministerie.

De regelingen die LASER uitvoert hebben in veel gevallen betrekking op de uitvoering van financiële regelingen in de vorm van subsidies, interventies en garanties. Ook worden op grond van wettelijke bepalingen vergunningen verstrekt en ontheffingen verleend. Advies over de uitvoerbaarheid van regelingen maakt deel uit van het werk. Daarnaast worden gegevens verzameld, bewerkt en verstrekt. In noodsituaties is LASER onder meer actief op het terrein van crisisbeheersing (o.a de uitbraak van klassieke varkenspest) en de uitvoering van schaderegelingen zoals de uitvoering van de Wet tegemoetkoming Schade bij ngevallen en rampen (WTS) als gevolg van de hevige regenval en de Oogstschade regeling van LNV. Het totale werkterrein van LASER is daarmee zeer gevarieerd en onderhevig aan wisselende politiek-maatschappelijke accenten.

De omvang van LASER is afhankelijk van het werkpakket waarvoor LASER opdracht krijgt en fluctueert over de jaren heen. Een groot deel van de piekbelasting in de werkzaamheden wordt opgevangen door de inzet van tijdelijke krachten. De formatieve omvang die ten grondslag ligt aan de personele lasten in de staat van baten en lasten is gebaseerd op een meerjarige extrapolatie van de opdrachten voor 1999, exclusief de Oogstschade regeling en de WTS schaderegelingen welke een incidenteel karakter hebben.

Met de vorming van het Agentschap per 1 januari 1999 wordt beoogd de doelmatigheid te verbeteren. Dit gebeurt o.a. door het voeren van een administratie waarbij de kosten die verbonden zijn aan de LASERproducten inzichtelijk worden gemaakt. Hierdoor zijn op basis van integrale kostprijzen afspraken met opdrachtgevers gemaakt over de te leveren produkten met de bijbehorende tarieven. Het creëren van een opdrachtgevers-/opdrachtnemers relatie vormt een goede basis om aantoonbaar doelmatiger te werken.

De taakstelling tot het verbeteren van de doelmatigheid wordt ook zichtbaar gemaakt doordat in de meerjarenramingen de personeels- uitgaven afnemen bij een gelijkblijvend werkpakket. Het gaat hierbij om een besparing van f 5 mln. op het structurele niveau van f 50 mln. aan personeelskosten, hetgeen neerkomt op ca. 10% in 3 jaar. Ook het volgen van de tariefontwikkelingen over de jaren heen is een prikkel om de doelmatigheid te verbeteren.

Producten en tarieven

De regelingen die LASER uitvoert voor de opdrachtgevers zijn de producten van LASER. LASER voert ca. 130 regelingen uit. Jaarlijks worden de uit te voeren regelingen, de betreffende volumina en uitvoeringsmodaliteiten in een managementafspraak («regelingsafspraak») overeengekomen met de opdrachtgevers van LNV. Voor opdrachtgevers buiten LNV worden afspraken geformaliseerd in de vorm van samenwerkingsovereenkomsten (tweeden) resp. contracten (derden). De kosten gemoeid met de uitvoering worden per produkt gecalculeerd en door middel van tarieven doorberekend aan de opdrachtgever. De door te berekenen tarieven zijn gebaseerd op de integrale kostprijs. De integrale kostprijs van LASER omvat – naast de reguliere personele en materiële exploitatiekosten en afschrijvingskosten – uit zogenaamde verborgen kosten. Dit zijn kosten die gemaakt worden ten behoeve van de bedrijfsvoering van LASER, doch waarvan de uitgaven ten laste komen van andere directies of diensten binnen LNV. Deze verborgen kosten worden niet doorberekend aan de interne LNV opdrachtgevers. De belangrijkste verborgen kosten zijn in de staat van baten en lasten van deze begroting opgenomen.

Begroting van baten en lasten van het agentschap LASER (bedragen x f 1000)

Overzicht van Baten en Lasten

 

Omschrijving

1999

2000

EUR2000

2001

2002

2003

2004

Baten

             

Opbrengst LNV

83 821

72 782

33 027

68 638

67 693

67 693

67 693

Opbrengst Tweeden/

             

Derden Rente

42 853

4 954

2 248

4 917

4 893

4 893

4 893

Buitengewone baten Subtotaal Baten

126 674

77 736

35 275

73 555

72 586

72 586

72 586

Verborgen Opbrengsten

12 307

12 307

5 585

12 307

12 307

12 307

12 307

Totaal Baten

138 981

90 043

40 860

85 862

84 893

84 893

84 893

Lasten

             

Personele kosten

59 607

49 921

22 653

48 032

46 141

46 141

46 141

Materieel

55 841

18 186

8 253

17 119

16 411

16 462

16 513

Huisvestingskosten

2 916

1 995

905

1 995

1 995

1 995

1 995

Produktgebonden

             

kosten

88

88

40

88

88

88

88

Afschrijvingskosten

             

Immaterieel

2 998

3 406

1 546

3 406

3 406

3 406

3 406

Afschrijvingskosten

             

Materieel

2 779

3 215

1 459

1 881

3 502

3 502

3 502

Dotaties Voorzieningen Buitengewone lasten Rente

101 2 115

101

46

88

90

93

96

596

270

718

725

671

617

Subtotaal Lasten

126 446

77 508

35 172

73 327

72 357

72 358

72 358

Verborgen Lasten

12 535

12 535

5 688

12 535

12 535

12 535

12 535

Totale lasten

138 981

90 043

40 860

85 862

84 893

84 893

84 893

Saldo van baten en

             

lasten

0000000

   

Toelichting

         

De opbrengsten LNVsluiten aan bij de in de meerjarenraming van LNV geraamde bedragen op artikel 10.06 Agentschap LASER. Dit betreft de vergoeding voor de door LASER met opdrachtgevers overeengekomen uitvoering van regelingen die onder de respectievelijke beleidsvelden vallen, vanaf 2000 inclusief de rentekosten die voortvloeien uit de per 1 januari 2000 te effectueren conversie van het eigen vermogen van LASER.

De omzetraming voor 2000 heeft een voorlopig karakter. In het najaar wordt conform de jaarplancyclus binnen LNV het opdrachtenpakket voor LASER definitief vastgesteld, inclusief bijbehorende tarieven. Een per saldo stijging van het werkpakket vertaalt zich in een hogere opbrengst voor LASER. De daling in de opbrengst in 2000 hangt samen met de beëindiging van de Oogstschaderegeling.

De opbrengsten tweeden en derdenbetreffen enerzijds het in rekening brengen van regelingen die uitgevoerd worden voor andere ministe- ries (tweeden) en diensten voor andere overheden (derden), en anderzijds vergoedingen voor verstrekte vergunningen, de verkoop van kaarten etc.

De sterke daling in de opbrengsten na 1999 komt voort uit de afloop van de werkzaamheden in het kader van de uitvoering van WTS regelingen/ hevige regenval niet mee genomen.

De verborgen opbrengstenhebben een fictief karakter. Het is de tegenpost van de kosten die bij andere LNV-diensten worden verantwoord ten behoeve van de voortbrenging van produkten en diensten van LASER, maar die niet aan LASER worden doorberekend en dus ook niet door LASER aan LNV- opdrachtgevers in rekening worden gebracht. Wel worden deze kosten aan opdrachtgevers buiten LNV in rekening gebracht. De uitgaven van deze LNV-diensten zijn als stelpost onder de verborgen lasten geraamd.

De personele kostenhebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie. In de begroting is voorzien in een formatie van 580 formatieplaatsen met ingang van 2000, waarvan ca. 470 fte in ambtelijke dienst. Op de personele inzet is een efficiëntie taakstelling verwerkt, die in 2000 2,5% en in 2001 en 2002 4% van de in 1998 geldende basisformatie van 590 fte bedraagt. Deze efficiëntie-winst komt tot uiting in de aflopende reeks van de personele kosten.

De materiële kostenhebben o.a. betrekking op opleidingen, reis- en verblijfkosten en bureaukosten. Daarnaast zijn er kosten geraamd voor de inhuur van derden om regelingen te kunnen uitvoeren. Het betreft o.a. kosten verband houdend met het onderhoud van de geautomatiseerde systemen.

De huisvestingskostenhebben betrekking op de exploitatielasten voor de huisvesting. De (gecalculeerde) huur die aan de RGD betaald zou moeten worden voor de vijf regionale vestigingen zijn verantwoord onder de verborgen lasten.

De afschrijvingen op immateriële vaste activahebben vnl. betrekking op het gebruik van informatie technologie (IT) voor de uitvoering van regelingen. LASER is een IT-intensieve organisatie; het merendeel van de activa en afschrijvingskosten heeft betrekking op hard- en software. De afschrijvingskosten volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van LASER. Het noodzakelijke investeringsprogramma zal in aard en omvang in de loop van 1999 volgen uit het in 1999 vast te stellen LASER Informatieplan, dat in LNV-brede context tot stand komt. De in deze begroting opgenomen investeringen, en daarmee samenhangende afschrijvingskosten, zijn vooralsnog ingevuld op het minimaal noodzakelijke niveau. De uitkomsten van het informatieplan kunnen een effect hebben op de hoogte van de uitgaven en afschrijvingskosten, en daarmee op de LNV-bijdrage.

De productgebonden kostenzijn directe kosten die gemaakt worden als «meerwerk» op verzoek van een opdrachtgever. Deze additionele kosten worden één op één doorberekend en maken geen deel uit van de reguliere kostenstructuur van LASER.

De dotatie voorzieningen betreft de jaarlijkse dotatie aan de voorziening voor wachtgelders.

– In 1999 wordt een incidentele bijzondere last voorzien ten behoeve van de vorming van een voorziening voor kosten die samenhangen met de organisatie-ontwikkeling die LASER in 1999 heeft ingezet. Deze voorziening zal het karakter hebben van een reorganisatie voorziening.

– De verborgen lastenbetreffen kosten die van belang zijn voor de bedrijfsvoering van LASER, maar die elders op de begroting van LNV worden verantwoord. Het betreft de gecalculeerde huur voor de regionale vestigingen en een verborgen aandeel in de huur van het hoofdgebouw van LNV. Voorts worden hieronder kosten geraamd voor verrichte werkzaamheden van interne LNV-diensten die van belang zijn voor de bedrijfsvoering van LASER.

Deze kosten worden elders ten laste van de LNV-begroting verantwoord.

  • 3. 
    Begroting van kapitaaluitgaven en ontvangsten (bedragen x f 1000)

De specificatie van de rekening van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten: het kasstroomoverzicht van het agentschap LASER

Omschrijving

1999

2000 EUR2000

2001

2002

2003

2004

Rekeningcourant RHB 1 januari

Totaal operationele kasstroom

-/- totaal investeringen

+ totaal boekwaarde desinvesteringen

Totaal investeringskasstroom

-/- eenmalige uitkeringen aan moederdep. + eenmalige uitkeringen door moederdep. -/- aflossingen op leningen + beroep op leenfaciliteit

 

0

108

49

3 146

3 409

3 563

2 175

7 267

6 386

2 898

5 382

6 784

6 761

6 762

7 159 - 8 476         - 3 846         - 6 045 - 6 075 - 6 015         - 6 077

0000000

7 159

8 476

3 846

6 045

6 075

6 015

6 077

0 -12 348         - 5 603                   0                   0                   0                   0

0000000 0 -3 348         -1519         -5 119 -6 630 -8 149         -6 653

0          20 824            9 449            6 045            6 075            6 015            6 077

 

Totaal financieringskasstroom

0

5 128

2 327

926

  • 555
  • 2 134
  • 576

Rekeningcourant RHB 31 december

108

3 146

1 428

3 409

3 563

2 175

2 284

Vanaf 1 januari 2000 is er sprake van een belangrijke wijziging in de financiering van agentschappen, welke gevolgen heeft voor het kasstroomoverzicht. Het saldo van de vaste activa minus het langlopende deel van de voorzieningen wordt vanaf dat moment gefinancierd met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen. Dit betekent dat vanaf dat moment op de balans een zogenaamde conversielening wordt opgenomen ten laste van het eigen vermogen. De aflossing op deze conversielening geschiedt aan de hand van het afschrijvingsritme van de met deze lening gefinancierde investeringen in activa. Voorts moeten alle investeringen vanaf 2000 worden gefinancierd met vreemd vermogen. Hiervoor heeft het Ministerie van Financiën een leenfaciliteit ter beschikking gesteld. De aflossingen op deze leningen verlopen op identieke wijze als de aflossing van de conversielening.

Voor LASER gaat het voor de conversielening op dit moment om een geraamd bedrag van ruim f 12,3 mln. Dit is een voorlopig bedrag; het definitieve bedrag is na de vaststelling van de jaarrekening over 1999 bekend en wordt bij de Voorjaarsnota verwerkt. Het beroep op de leenfaciliteit is gelijk aan het investeringsprogramma van 2000 tot en met 2004, dat wil zeggen ongeveer f 32,7 mln. In het kasstroomoverzicht is het voorgaande als volgt verwerkt: – De conversieleningis in 2000 verwerkt als een «eenmalige uitkering aan het moederdepartement» en als een «beroep op de leenfaciliteit».

Immers, eigen vermogen wordt «teruggegeven» aan het Ministerie van LNV en omgezet in een lening bij het Ministerie van Financiën. – Het (verdere) beroep op de leenfaciliteit is voor 2000 tot en met 2004

verwerkt onder «beroep op de leenfaciliteit». De bedragen zijn gelijk aan de onder het «totaal investeringen» opgenomen bedragen. – De aflossingen op de conversielening en de aflossingen op het verdere beroep op de leenfaciliteit zijn verwerkt onder de post «aflossingen op leningen».

Een consequentie van bovenstaande is dat LASER per 2000 een (licht) negatief eigen vermogen heeft. LASER zal – in ieder geval zolang het eigen vermogen nog negatief is – een eventueel positief saldo van baten en lasten toevoegen aan het eigen vermogen.

De gehanteerde afschrijvingstermijnen voor de kapitaalgoederen LASER zijn als volgt:

– Machineseninstallaties                             7jaren

– Overige kantoormachines                          3jaren

– Kantoorinventaris                                        7jaren

– Hardware                                                      3jaren

– Overige materiële vaste activa                   5 jaren

– Immateriële vaste activa                             4jaren

– Licenties                                                       3jaren

De afschrijvingen vinden lineair plaats.

  • 4. 
    Kengetallen en indicatoren

In dit hoofdstuk worden beheersmatige kengetallen en indicatoren weergegeven die een indruk geven van de uitvoering van het beleid door LASER.

4.1 Prestaties en doelmatigheidskengetallen

In onderstaande tabel is een categorisering van de produkten van LASER aangebracht, verdeeld naar de soorten regelingen die door LASER worden uitgevoerd. In kolom D worden de gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag in beeld gebracht. Daar waar dit niet zinvol is, is de gemiddelde hoogte van de uitvoeringskosten per regeling aangegeven. In kolom C wordt het aantal regelingen vermeld dat onder de desbetreffende categorie valt. In kolom B worden de totale uitvoeringskosten van de desbetreffende regelingen in beeld gebracht, terwijl kolom A de aard van de prestatie weergeeft. Tenslotte wordt in kolom E de omvang van de geraamde subsidies in beeld gebracht.

 

1999

A

B

C

D

 

Categorie

Output

Uitvoeringskosten

Aantal regelingen

Gemiddelde

Subsidieomvang

   

(x f 1 mln.)

 

uitvoeringskosten per aanvraag

(x f 1 mln.)

Subsidieregelingen EU

subsidieverstrekking

f 36,0

32

f 207,–

419

Subsidieregelingen Nationaal

subsidieverstrekking

f 4,6

25

f 571,–

133

Stimuleringsregelingen Nationaal

subsidieverstrekking

f 69,4

14

f 2 837,–

75

Vergunningsregelingen Nationaal

afgifte vergunningen

f 5,5

17

f 113,–

n.v.t.

Adviserende regelingen

verstrekken van adviezen

f 6,4

7

f 770,–

n.v.t.

Categorie

Output

Uitvoeringskosten Aantal regelingen              Gemiddelde Subsidieomvang

(xf1mln.)                                        uitvoeringskosten                 (xf1mln.)

per regeling

 

Marktordeningsregelingen EU

aan- en verkoop interventieproducten

f 13,8

21

f 656 056,–

209

Registrerende regelingen

verzamelen en verstrekken van gegevens

f 13,1

7

f 1 871 108,–

n.v.t.

Overige regelingen

divers

f 1,9

6

f 317 639,–

n.v.t.

Niet structurele regelingen

 

f 48,3

3

f 16 100 000,–

 

(WTS/Oogstschaderegeling)

         

Totaal

 

f 139,0

132

   

De bedragen in kolom B en D hebben een indicatief karakter omdat het uit te voeren werkpakket regelingen en de tarieven voor 2000 nog definitief moeten worden vastgesteld. Ook de geraamde uitbetalingen aan subsidies in 2000 (kolom E) hebben een indicatief karakter. Dit geldt met name voor marktordeningsregelingen EU, aangezien deze marktafhankelijk zijn.

 

2000

A

B

C

D

 

Categorie

Output

Uitvoeringskosten

Aantal regelingen

Gemiddelde

Subsidieomvang

   

(x f 1 mln.)

 

uitvoeringskosten per aanvraag

(x f 1 mln.)

Subsidie regelingen EU

subsidie verstrekking

f 35,8

32

f 205,–

419

Subsidieregelingen Nationaal

subsidie verstrekking

f 4,6

25

f 568,–

133

Stimulerende maatregelen

subsidie verstrek-

f 9,3

14

f 2 818,–

75

Nationaal

king

       

Vergunningsregelingen

afgifte vergunningen

f 5,4

17

f 112,–

n.v.t.

Adviserende regelingen

verstrekken van adviezen

f 6,4

7

f 764,–

n.v.t.

Categorie

Output

Totale kosten Aantal regelingen               gemiddelde Subsidieomvang

(xf1mln.)                                        uitvoeringskosten                 (xf1mln.)

per regeling

 

Marktordeningsregelingen (EU)

Aan- en verkoop interventieproducten

f 13,7

21

f 651 541,–

Registrerende regelingen

verzamelen en verstrekken van gegevens

f 13,0

7

f 1 858 232,–

Overige regelingen

divers

f 1,9

6

f 315 454,–

Totaal

 

f 90,1

129

 

209

n.v.t.

n.v.t.

De uitvoeringskosten in de tabel zijn gebaseerd op de vastgestelde tarieven 1999.

4.2 Beheersmatige indicatoren

In aanvulling op bovenstaande tabel onderscheidt LASER de volgende indicatoren om het (financieel) beheer van LASER te kunnen monitoren. Deze indicatoren geven inzicht in de betreffende ontwikkelingen over de jaren heen.

Indicator

1999

2000

2001

2002

2003

2004

Gemiddelde tariefontwikkeling (1999=100)*

Resultaatontwikkeling** Flexibiliteit personele inzet***

 

100

101

98

96

96

96

pm

         

0,25

0,25

0,25

0,25

0,25

0,25

  • De gemiddelde tariefontwikkeling kan gerelateerd worden aan de gemiddelde uurtarieven die door LASER worden gehanteerd bij het bepalen van de kosten per regeling. ** De indicator resultaatontwikkeling heeft betrekking op de resultante van lasten en baten (realisatie). Voorcalculatorisch zijn de baten en lasten in evenwicht. *** De flexibiliteit is gedefinieerd als de formatie bezet door uitzendkrachten en contractanten, gedeeld door de totale bezette formatie.

WETSARTIKEL 5 (AGENTSCHAP BUREAU HEFFINGEN)

  • 1. 
    Profiel van Bureau Heffingen

De uitvoeringstaken van Bureau Heffingen betreffen:

+ de registratie van mestproductierechten en varkensrechten

+ de vaststelling en inning van de overschotheffing en varkensheffing

+ de uitvoering van het Mineralenaangiftesysteem (MINAS)

+ de registratie van afleveringsbewijzen dierlijke mest

+ de erkenning van intermediairs (loonwerkers, mestdistributeurs,

exporteurs); + het meldpunt in het kader van de Europese verordening voor overbrenging van afvalstoffen (EVOA) + de uitvoering van de Wet herstructurering varkenshouderij

In het jaar 2000 ligt de nadruk van de uitvoering van werkzaamheden met name op het gebied van de Wet herstructurering varkenshouderij en MINAS. In 1999 worden de eerste MINAS-aangiften ontvangen en de aanslagen in het kader van de varkensheffing opgelegd. Indien uit de Minas-aangifte blijkt dat een heffing is verschuldigd, wordt deze voldaan tezamen met het indienen ervan. De Minas-aangiften worden beoordeeld en vervolgens vastgesteld. Daarnaast dienen de varkenshouders een aangifte in op basis waarvan de varkensheffing wordt opgelegd. Na beoordeling van de aangiften worden de aanslagen verstuurd. De betalingen zullen vervolgens enkele maanden later binnenkomen. In de toekomst zal de Minas-aangifte ook worden gebruikt om de varkensheffing vast te stellen en een aanslag op te leggen. In het eerste jaar is dit nog niet geval omdat Minas betrekking heeft op een heel jaar (1998) en de varkensheffing slechts op een deel van dat jaar.

Per 2000 wordt door verlaging van de GVE-grens (GrootVeeEenheid) het aantal Minas-plichtigen uitgebreid met ca. 30 000 bedrijven. Per 2001 worden ca. 15 000 bedrijven toegevoegd (akkerbouw). Voor verbetering van de controlemogelijkheden van Minas is de introductie van een perceelregistratie voorzien. Het ontwikkelde centrale relatiebestand (REBUS), waarin alle voor LNV-relevante, naam, adres en woonplaats gegevens bijeen zijn gebracht kan hierbij gebruikt worden.

Regelgeving voor de omzetting van mestproductierechten naar pluimvee-rechten voor ca. 7000 bedrijven is in voorbereiding. De introductie van nieuwe diergezondheidsheffingen staan de komende jaren op stapel. Het betreft Pluimveeheffing (9 500 heffingplichtigen), Rundveeheffing (55 000 heffingplichtigen) en de Schapen & Geitenheffing (24 000 heffingplichti-gen). Tevens is er sprake van de uitvoering van bestuurlijke transacties en de distributie van visakten door Bureau Heffingen. Voor de uitvoering van deze nieuwe werkzaamheden zal de begroting van Bureau Heffingen nog worden aangepast. De opbrengst van deze heffingen worden, na aftrek van de uitvoeringslasten, in het diergezondheidsfonds gestort.

In de op de meerjarenraming gebaseerde staat van baten en lasten wordt uitgegaan van 311 fte in het jaar 2000. Bureau Heffingen bevindt zich in een sterk veranderende werkomgeving. Er is sprake van veel nieuwe wetgeving en veel nieuwe ontwikkelingen. In 1998 en 1999 zijn veel voorbereidende werkzaamheden verricht die pas in 2000 leiden tot producteenheden. Wanneer een groter aantal producten door het bureau wordt geleverd, zal de formatie toenemen.

Bekostiging

Voor de uitvoering van wettelijke taken en voor ondersteuning van de beleidsdirecties ontvangt Bureau Heffingen jaarlijks een vergoeding van het ministerie van LNV.

Door invoering van het stelsel van baten en lasten kunnen de kosten per product en dienst beter inzichtelijk worden gemaakt. Het budget van Bureau Heffingen wordt op basis van te leveren producten bepaald. Bij gewijzigde inzichten in het aantal te leveren producten vindt budgetbijstelling plaats.

Voor het registreren van wijzigingen in de mestproductierechten is per 1 februari 1998 het profijtbeginsel ingevoerd. Dit profijtbeginsel wordt ook toegepast voor het registreren van wijzigingen in de varkensrechten. Met de introductie van het profijtbeginsel is in de begroting van baten en lasten reeds rekening gehouden. Bureau Heffingen brengt in beginsel een kostendekkend tarief in rekening. Tevens wordt voor het registreren van een blokkaderecht (bij overdracht van mestproductierechten/ varkensrechten) het profijtbeginsel toegepast.

Stelsel van baten en lasten

Bureau Heffingen hanteert als agentschap het stelsel van baten en lasten. Dit ter bevordering van een flexibele en transparante bedrijfsvoering. Het aanbrengen van een causale relatie tussen baten en lasten verbetert het bedrijfseconomisch inzicht. Ook voor het uitvoeren en het hanteren van het profijtbeginsel is een stelsel van baten en lasten een nuttig instrument.

Planning en verslaglegging

Ten behoeve van de planning en de verslaglegging is een productenkader (zie paragraaf 4.1) opgesteld waarin de kerntaken van Bureau Heffingen zijn benoemd. Per kerntaak worden de gerealiseerde output, de bestede uren, de lasten, de baten LNV en de overige baten vermeld.

Over de planning van de uit te voeren activiteiten, die in het jaarplan en de begroting zijn opgenomen, wordt vooraf met de Bestuursraad van het ministerie van LNV overleg gevoerd. Over de realisatie van het jaarplan en de begroting wordt aan de Bestuursraad gerapporteerd. Dit gebeurt op basis van het productenkader in de, nog in ontwikkeling zijnde, CCS-rapportage.

  • 2. 
    Begroting van baten en lasten van het agentschap Bureau Heffingen (bedragen x f 1 000,–)
 
     

EUR1000

       

Omschrijving

1999

2000

2000

2001

2002

2003

2004

Baten

             

Opbrengst LNV

61 982

52 586

23 863

52 373

52 113

42 113

42 113

Opbrengst VROM/RGD

2 720

2 720

1 234

2 802

2 886

2 972

3 061

Opbrengst derden

2 800

800

363

800

800

800

800

Rente Buitengewone baten

80

80

36

80

80

80

80

Totale baten

67 582

56 186

25 496

56 055

55 879

45 965

46 054

Lasten

             

Personele kosten

28 796

22 368

10 150

23 170

24 113

20 197

21 306

Materieel

26 812

19 457

8 829

16 970

16 572

12 638

13 100

Huisvesting

5 902

5 259

2 386

5 194

5 637

4 466

4 676

afschrijvingen

6 072

8 369

3 798

9 988

8 824

7 931

6 239

Rentelasten

Dotaties voorzieningen

Buitengewone lasten

Totale lasten

 

733

333

733

733

733

733

67 582

56 186

25 496

56 055

55 879

45 965

46 054

Saldo van baten en

             

lasten

0000000

+ De opbrengst LNVsluit aan bij de in de meerjarenraming van LNV geraamde bedragen op artikel U 12.06 Agentschap Bureau Heffingen. Het betreft een vergoeding voor de in het productenkader geraamde diensten en producten die het agentschap levert aan het ministerie van LNV. De bijdrage van LNV is in 1999 f 49,876 mln. De in 1998 vooruit-ontvangen bijdrage uit het Diergezondheidsfonds ad. f 9,125 mln. en de voorziening millennium ad. f 2,981 mln uit 1998 zijn hierbij inbegrepen.

+ De opbrengst VROM/RGDkomt overeen met de huur die aan de RGD betaald moet worden en waarvoor budgetoverheveling plaats zou moeten vinden van VROM naar LNV.

Bureau Heffingen is gehuisvest in een Rijkskantorencomplex en in een pand dat van een derde wordt gehuurd. Met ingang van 1999 is voor Bureau Heffingen het nieuwe regime van de Rijksgebouwendienst van toepassing.

+ De opbrengst derdenheeft voornamelijk betrekking op opbrengsten als gevolg van het registreren van blokkaderecht en het toepassen van het profijtbeginsel bij overdracht mestproductierechten en varkensrechten.

+ De rentebatenhebben betrekking op het voordelige saldo van de Rekening-courant, gebaseerd op het ervaringscijfer van 1998 (op aangeven van Financiën).

+ De personele kostenhebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie. In de begroting is voorzien in een formatie van 311 formatieplaatsen in 2000. Het verloop van de personele en materiële kosten wordt veroorzaakt doordat aansluiting is gezocht bij de thans geldende meerjarencijfers. Voor 2000 is getracht een zo goed mogelijk beeld van de uitvoeringskosten bij Bureau Heffingen te geven. Op basis van de organisatie-ontwikkeling kan een bijstelling van de (meerjaren)bijdrage bij Voorjaarsnota 2000 echter niet worden uitgesloten.

+ De huisvestingskostenzijn inzichtelijk gemaakt door een bedrag op te nemen ter grootte van de exploitatielasten van zowel het Rijkskantorencomplex (Mandemaat 3) als de gehuurde panden (Mandemaat2en4en Schepersmaat). Het opgenomen bedrag is inclusief de huisvestingskosten die aan de RGD betaald zouden moeten worden en waarvoor budgetoverheveling plaats zou moeten vinden van VROM naar LNV. Hieronder vallen dus ook de uitgaven van renovatie.

+ De afschrijvingenvoeden de begroting van kapitaaluitgaven en -ontvangsten.

De afschrijvingen hebben gedeeltelijk betrekking op immateriële activa. De immateriële activa hebben betrekking op het ontwikkelen van programmatuur en het ontwerpen van formulieren door derden. Deze kosten worden geactiveerd. De investeringen in immateriële vaste activa zijn in de eerste jaren hoger dan in de latere jaren doordat er meer software ontwikkeld moet worden voor het uitvoeren van de al eerder genoemde nieuwe taken. Deze taken zijn zo specifiek dat geen bestaande pakketten beschikbaar zijn.

De rentelasten vloeien voort uit de wijzigingen die het Ministerie van Financiën per 1 januari 2000 doorvoert met betrekking tot de financiering van de vaste activa. Compensatie van de rentelasten is meegenomen in de bijdrage van LNV.

De specificatie van de rekening van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten: het kasstroomoverzicht van het agentschap Bureau Heffingen

Omschrijving

1999

2000

EUR1000 2000

2001

2002

2003

2004

Rekeningcourant RHB 1 januari

Totaal operationele kasstroom

-/- totaal investeringen + totaal boekwaarde desinvesteringen

Totaal investeringskasstroom

-/- eenmalige uitkeringen aan moederdep. -

+ eenmalige uitkeringen door moederdep. -

-/- aflossingen op leningen

+ beroep op leenfaciliteit

Totaal financieringskasstroom

9 031

2 673

11 532

172

8 369

7 492

78

3 798

3 400

172

9 988

5 692

172

8 824

7 618

11 532

7 492

18 319

3 400

8 313

5 692

7 618

877

398

4 296

1 206

172

7 931

4 326

4 326

3 605

172

6 239

4 031

4 031

 

8 369

3 797

9 988

8 824

7 931

6 239

25 811

11 713

5 692

7 618

4 326

4 031

2 208

Rekeningcourant RHB 31 december

172

172

78

172

172

172

172

  • 3. 
    Begroting van kapitaaluitgaven en -ontvangsten

De gehanteerde afschrijvingstermijnen voor de kapitaalgoederen van Bureau Heffingen zijn als volgt:

verbouwingen inventaris/installaties hardware en software overige materiële vaste activa immateriële vaste activa

10 jaren 5 jaren 3 jaren 5 jaren 3 jaren

De afschrijvingen vinden lineair plaats en zijn gebaseerd op de historische aanschafwaarde.

+ De uitgavenonroerende zakenhebben betrekking op de renovatie van het Rijkskantorencomplex. Bureau Heffingen wordt op basis van de RTR-regeling doorbelast voor het zgn. gebruikersdeel.

De uitgavenroerende zakenhebben met name betrekking op uitgaven aan derden voor de ontwikkeling van programmatuur en de daaraan gekoppelde formulieren-ontwerpen van verschillende producten die Bureau Heffingen in latere jaren levert en in rekening zal brengen bij het Ministerie van LNV en derden.

  • 4. 
    Kengetallen en indicatoren

In dit hoofdstuk worden beheersmatige kengetallen en indicatoren weergegeven die een indruk geven van de uitvoering van het beleid door Bureau Heffingen.

4.1 Prestaties

In onderstaande tabel is per productgroep een indicatie gegeven van de in 2000 te verrichten prestaties met de daarmee gemoeid zijnde lasten en baten.De produktgroepen komen overeen met de kernactiviteiten van Bureau Heffingen.

 

Productenkader

                   

2000

Product-

   

Lasten

 

Baten

Baten

Uren per

Lasten per

Baten per

 

Eenheden

Uren

Personeel

Materieel

Totaal

LNV

Overig

Product-

Product-

Product-

 

x 1 000

x 1 000

x 1 000

x 1 000

x 1 000

x 1 000

x 1 000

eenheid

eenheid

eenheid

  • 1) 
    Registraties

1 053

228

8 897

18 030

26 927

24 785

2 142

0,22

25,56

25,56

  • 2) 
    Heffingen

47

13

514

721

1 234

1 173

62

0,28

26,00

26,00

  • 3) 
    Mineralen
                   

Aangifte Systeem*

70

133

5 188

6 906

12 094

11 491

603

1,89

172,34

172,34

  • 4) 
    Bezwaar en
                   

beroep

34

108

4 220

4 434

8 654

8 223

431

3,14

251,57

251,57

Subtotaal

1 205

482

18 818

30 090

48 908

45 671

3 238

5,52

40,58

40,58

  • 5) 
    Informatie-
                   

voorziening

149

74

2 912

3 060

5 972

5 675

297

0,50

40,19

40,19

  • 6) 
    Ondersteuning
                   

beleid

 

17

637

668

1 305

1 240

65

     

Totaal

1 354

572

22 368

33 818

56 186

52 586

3 600

0,42

41,50

41,50

  • De registrerende werkzaamheden in het kader van MINAS zijn ondergebracht bij punt 1 Registraties.

Het productenkader geeft aan welke producten door het agentschap worden geleverd tegen het daarvoor toegekende budget. De toegekende bijdrage van LNV is daarbij richtinggevend: het aantal te leveren producten is daarop afgestemd.

Het productenkader 1999 zoals dat was opgenomen in de begroting van 1999:

 

Productenkader

                   

1999

Product-

   

Lasten

 

Baten

Baten

Uren per

Lasten per

Baten per

 

Eenheden

Uren

Personeel

Materieel

Totaal

LNV

Overig

Product-

Product-

Product-

 

x 1 000

x 1 000

x 1 000

x 1 000

x 1 000

x 1 000

x 1 000

eenheid

eenheid

eenheid

  • 1) 
    Registraties

1 095

114

4 673

6 930

11 603

8 205

3 398

0,10

10,60

10,60

  • 2) 
    Heffingen

68

45

1 836

1 562

3 398

3 282

117

0,66

49,97

49,99

  • 3) 
    Mineralen
                   

Aangifte Systeem

37

27

1 136

1 652

2 788

2 692

96

0,73

75,35

75,35

  • 4) 
    Bezwaar en
                   

beroep

27

47

1 952

1 672

3 624

3 499

124

1,75

134,22

134,19

Subtotaal

1 227

233

9 597

11 816

21 413

17 678

3 735

0,19

17,45

17,45

  • 5) 
    Informatie-
                   

voorziening

158

49

1 990

1 836

3 826

3 695

131

0,31

24,22

24,22

  • 6) 
    Ondersteuning
                   

beleid

 

18

706

580

1 286

1 242

44

     

Totaal

1 385

299

12 293

14 232

26 525

22 615

3 910

0,22

19,15

19,15

4.2 Doelmatigheid en productiviteit

Uit het productenkader 2000 kan een beeld worden verkregen van de te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van het mestbeleid door Bureau Heffingen. In bovenstaande productenkaders zijn voor de uren, kosten en baten per producteenheid gewogen gemiddelden opgenomen. Deze gewogen gemiddelden zijn gebaseerd op de totale producteenheden, uren, lasten en baten.

In onderstaande tabel wordt een vergelijking gepresenteerd van de gewogen gemiddelde uren, lasten en baten per producteenheid. Dit overallkengetal kan op termijn een indicatie van de doelmatigheid en productiviteit geven. Conclusies over de doelmatigheid en productiviteit kunnen op basis van deze cijferreeks (nog) niet getrokken worden: Bureau Heffingen bevindt zich in een sterk veranderende werkomgeving. Er is sprake van veel nieuwe wetgeving en veel nieuwe ontwikkelingen. In 1998 en 1999 zijn veel voorbereidende werkzaamheden verricht die in 2000 leiden tot producteenheden. Aangiften Minas en aangiften varkensheffing dienen voor 1 september 1999 ontvangen te zijn. Beoordeling van deze aangiften vindt met name in 2000 plaats. Vergelijking met het jaar 1999 is daarmee niet mogelijk.

Overall kengetal

Uren 2000

Lasten 2000

Baten 2000

gewogen gemiddelde per producteenheid                      0,42                    41,60                    41,60

op index basis                                                                     100%                  100%                  100 %

4.3 Kwaliteit en naleving fiscale verplichtingen

Gedurende 1999 wordt voor de nieuwe wet- en regelgeving gewerkt aan het ontwikkelen van structurele kengetallen die inzicht geven in de kwaliteit van het werk van Bureau Heffingen. 1997 was het laatste aangiftejaar van de overschotheffing. Het geeft geen getrouw beeld om hierover nog een kengetal op te nemen dat het aantal naheffings- aanslagen en bezwaarschriften aangeeft. De varkensheffing en Minas leiden in 2000 tot vaststellingen. Van deze trajecten zijn nog geen realisatiecijfers bekend.

In de begroting is rekening gehouden met bezwaarschriften en te voeren beroepszaken zoals in onderstaande tabel is weergegeven. De naleving van de fiscale verplichtingen voor deze regeling is tevens als kengetal weergegeven.

Voor Minas is aangeven in welke trajecten de Minas plichtige bedrijven zullen deelnemen.

 

Varkensheffing

1999

in %

2000

in %

2001

in %

Heffingen

           

Aantal aanslagen

   

28 000

 

28 000

 

Aantal bezwaar-

           

schriften

   

5 600

20

5 600

20

Aantal ingediende

           

beroepen

   

280

5

280

5

Invordering

           

Uitstel betaling

   

2 800

10

2 800

10

Betalingsregeling

   

420

1,5

420

1,5

Dwangbevelen

   

1 400

5

1 400

5

Kwijtschelding

   

420

1,5

420

1,5

Minas

           

Minas aanmelding

103 500

100

120 500

100

   

Beperkt

35 000

34

24 000

20

   

Forfaitair

18 000

17

25 000

21

   

Verfijnd

49 000

47

70 000

58

   

Intermediairs

1 500

2

1 500

1

   

WETSARTIKEL 6 (AGENTSCHAP PLANTENZIEKTENKUNDIGE DIENST)

  • 1. 
    Profiel van de Plantenziektenkundige Dienst

De Plantenziektenkundige Dienst (PD) heeft tot taak om ziekten en plagen in de plantaardige sector te weren en waar mogelijk te helpen beheersen en bestrijden. Dit om de wereldwijde handel in planten en plantendelen, die voor ons land in economisch opzicht zo belangrijk is, mogelijk te maken en desgewenst uit te breiden. Daarnaast zijn de activiteiten erop gericht om aantasting van natuur en landschap door vreemde organismen tegen te gaan. Tenslotte wordt door de introductie van ziekten en plagen te voorkomen dan wel te beperken, bijgedragen aan de vermindering van het gebruik en de afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen.

De PD voert deze taak uit in het kader van de Plantenziektenwet, de Bestrijdingsmiddelenwet, Europese regelgeving en internationale verdragen.

Voor de uitvoering van wettelijke taken, waarop het profijtbeginsel niet van toepassing is, en voor beleidsondersteuning ten behoeve van LNV ontvangt de PD een bijdrage van het ministerie (begrotingsartikel 15.02 Agentschap Plantenziektenkundige Dienst). Voor de uitvoering van wettelijke taken, waarop het profijtbeginsel van toepassing is, brengt de PD een in beginsel, kostendekkend tarief (retributie) in rekening. Daar waar de dienst, afgeleid van zijn kerntaken, opdrachten voor derden uitvoert in concurrentie, gelden marktconforme tarieven.

  • 2. 
    Begroting van baten en lasten van het agentschap Planten-ziektenkundige Dienst (bedragen x f 1 000)
 
       

EUR1000

       

Omschrijving

1998

1999

2000

2000

2001

2002

2003

2004

Baten

               

Opbrengst LNV

19 049

20 641

20 990

9 525

20 785

20 392

20 392

20 392

Opbrengst VROM/RGD

-

Pm

Pm

Pm

Pm

Pm

Pm

Pm

Opbrengst derden

16 553

11 517

12 618

5 726

12 618

12 618

12 618

12 618

Rente

205

150

100

45

100

100

100

100

Vrijval voorzieningen

754 –––––––

Buitengewone baten

264

50

50

22

50

50

50

50

Totale baten

36 825

32 358

33 758

15 318

33 553

33 160

33 160

33 160

Lasten

               

Apparaatskosten

               

Vaste personele kosten

22 748

23 310

24 821

11 263

24 616

24 223

24 223

24 223

Variabele pers. Kosten

4 575

1 200

1 200

545

1 200

1 200

1 200

1 200

Materieel

8 501

6 753

6 640

3 013

6 640

6 640

6 640

6 640

Huisvesting

-

Pm

Pm

Pm

Pm

Pm

Pm

Pm

Afschrijvingen

               

Immaterieel

134

100

100

45

100

100

100

100

Materieel

705

600

700

318

700

700

700

700

Rente

   

197

89

197

197

197

197

Dotaties voorzieningen

175

395

100

45

100

100

100

100

Buitengewone lasten

-

Pm

Pm

Pm

Pm

Pm

Pm

Pm

Totale lasten

36 838

32 358

33 758

15 318

33 553

33 160

33 160

33 160

Saldo van baten en lasten

-13

0

0

0

0

0

0

0

De opbrengst LNVsluit aan bij de in de meerjarenraming van LNV verantwoorde uitgaven op artikel U15.02 Agentschap PD. Het betreft een vergoeding voor de geraamde diensten en producten ten behoeve van LNV.

Als gevolg van overdacht van de afdeling Groenten & Fruit door de RVV aan de PD is de opbrengst LNV met ingang van 1999 hoger dan in voorgaande jaren. Met ingang van 2000 voorziet de vergoeding in een compensatie voor rentelasten, die samenhangen met de financiering van de vaste activa.

De opbrengst VROM/RGDbetreft een compensatie voor huurlasten van de Rgd, die mogelijkerwijs bij de PD in rekening worden gebracht. Op het moment worden deze lasten nog op een centraal artikel van de LNV-begroting verantwoord.

De opbrengst derden(retributies en marktinkomsten) is ten opzichte van 1998 (en voorgaande jaren) afgenomen als gevolg van de verwachte beëindiging van de omvangrijke integrale toetsing van pootaardappelen op bruinrot.

De rente-opbrengstenzijn voorzichtig begroot i.v.m. de lage rentestand en een verwachte afname van liquide middelen.

Vrijval voorzieningen.Uit de voorziening wachtgelden en de voorziening wegens oninbaarheid is in 1998 f 0,8 mln. vrijgevallen. De betreffende risico’s kunnen worden gedekt met voorzieningen ter hoogte van f 300 000,– res. f 100 000,–.

De buitengewone batenbetreffen inkomsten die geen betrekking hebben op de gewone bedrijfsvoering.

De vaste personele kosten(salarissen vaste formatie) zijn met ingang van 1999 hoger dan in voorgaande jaren. Dit als gevolg van de reeds vermelde overdracht van de afdeling Groenten & Fruit door de RVV aan de PD.

De variabele personele kosten(ingehuurd personeel) nemen ten opzichte van 1998 af door de verwachte beëindiging van de integrale toetsing van pootaardappelen.

De materiële kostennemen ten opzichte van 1998 af door de verwachte beëindiging van de integrale toetsing van pootaardappelen.

Voor Huisvestingzie de opmerking bij opbrengst VROM/RGD. In afwachting van definitieve besluitvorming is voor de huisvestingskosten een pm-post opgenomen. De opbrengst van VROM/RGD correspondeert daarmee.

Met name als gevolg van investeringen op het gebied van kantoorinrichting zullen de afschrijvingen op materiële activavanaf 2000 hoger zijn dan in voorgaande jaren.

De afschrijvingenop immateriële activa betreffen door de PD zelf ontwikkelde software.

De dotaties voorzieningenbetreffen wachtgelden, dubieuze debiteuren en assurantie eigen risico.

  • 3. 
    Begroting van Kapitaaluitgaven en Kapitaalontvangsten

De specificatie van de rekening van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten: het kasstroomoverzicht van het agentschap Plantenziektenkundige Dienst

Omschrijving

1999

2000

EUR1000 2000

2001

2002

2003

2004

Rekeningcourant RHB 1 januari

Totaal operationele kasstroom

-/- totaal investeringen + totaal boekwaarde desinvesteringen

Totaal investeringskasstroom

-/- eenmalige uitkeringen aan moederdep.

+ eenmalige uitkeringen door moederdep.

-/- aflossingen op leningen

+ beroep op leenfaciliteit

Totaal financieringskasstroom

 

1 019

319

145

319

319

319

319

2 700

800

363

800

800

800

800

3 400

800

363

800

800

800

800

0000000 3 400                 - 800                 - 363                 - 800                 - 800                 - 800                    800

0

4 921

2 233

0000

0000000 0                    800                    363                    800                    800                    800                    800

0                 5 721                 2 596                    800                    800                    800                    800

0000000

Rekeningcourant RHB 31 december

319

319

145

319

319

319

319

Met ingang van 1 januari aanstaande dienen agentschappen investeringen volledig te financieren met vreemd vermogen. Het eigen vermogen, dat daarvoor op de balans wordt aangehouden, dient aan het moederdepartement te worden afgedragen. Het ministerie van Financiën stelt hiervoor in de plaats een lening beschikbaar en een structurele rentevergoeding.

De PD zal naar verwachting f 4,9 mln. aan bestemmingsreserves uitkeren en een lening ontvangen van gelijke grootte vermeerderd met een bedrag voor nieuwe investeringen (totaal f 5,7 mln.). De opbrengst van LNV is verhoogd met de rentevergoeding. De aflossingen komen overeen met de geraamde afschrijvingen.

Daarnaast is er een maximum gesteld aan het eigen vermogen van vijf procent van de omzet in de afgelopen drie jaren. Met een reserve van deze omvang dienen fluctuaties in de exploitatie te worden opgevangen. Bezien wordt op welke wijze en in welk tempo de eventuele overreserves van de PD voor het moederdepartement beschikbaar komen. De hoogte van de uitkering aan het moederdepartement, het beroep op de leenfaciliteit, de rentecompensatie en de aflossing op de lening wordt definitief vastgesteld op basis van de jaarekening over 1999. De hier genoemde bedragen hebben derhalve een voorlopige karakter.

De gehanteerde afschrijvingstermijnen voor de kapitaalgoederen van de Plantenziektenkundige Dienst zijn als volgt:

inventaris/installaties computer hardware computer software

10 jaar 3 jaar 5 jaar

  • 4. 
    Kengetallen en indicatoren

4.1 Kosten en opbrengst derden per productgroep

Onder productgroep wordt een cluster van taken begrepen, die naar hun aard bijeenhoren of samenhangen. In onderstaande tabellen worden de kosten en opbrengsten weergegeven.

Kosten per productgroep (xf1000,–)

 

Productgroep

1998

1999

2000

Import

3 179

3 836

4 002

Export

8 995

8 032

8 379

Fytosanitaire acties

10 406

7 875

8 216

Systeemborging

224

180

187

Deugdelijkheidsbeoordeling bestrijdings-

     

middelen

308

414

432

Fytofarmaceutische acties

893

1 211

1 264

Diagnose en identificatie

5 603

4 542

4 739

Expertise en faciliteiten

3 432

3 028

3 159

Beleidsvoorbereiding en -uitwerking

3 537

3 028

3 159

Beleidsevaluatie

261

212

221

Totaal kosten

36 838

32 358

33 758

Verdeling opbrengsten (xf1000,–)

 

Opbrengst derden (retributies en marktinkomsten)

     

Productgroep

1998

1999

2000

Import

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Export

7 344

7 007

7 678

Fytosanitaire acties

4 201

1 250

1 369

Systeemborging

31

15

16

Deugdelijkheidsbeoordeling bestrijdingsmiddelen

847

400

438

Fytofarmaceutische acties

490

700

767

Diagnose en identificatie

2 455

780

854

Expertise en faciliteiten

1 185

1 365

1 496

Beleidsvoorbereiding en -uitwerking

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Beleidsevaluatie

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Totaal opbrengst derden

16 553

11 517

12 618

Opbrengst LNV

19 049

20 641

20 990

Overige opbrengsten

1 223

200

150

Totaal opbrengsten

36 825

32 358

33 758

De omvang van de uit te voeren wettelijke taken kan per jaar sterk wisselen door uitbraak van ziekten en ontwikkelingen op het gebied van import en export. Genoemde taken zijn per 1 september 1998 uitgebreid door de overdracht van de afdeling Groenten & Fruit door de RVV aan de PD. Met name in de productgroepen import en export is deze uitbreiding zichtbaar.

De opbrengst derden loopt vanaf 1999 terug door het verwachte wegvallen van de integrale toetsing van pootaardappelen op bruinrot (product- groep Fytosanitaire acties). Het survey- en bewakingsprogramma wordt gehandhaafd en mogelijk uitgebreid. Daar staan geen inkomsten van derden tegenover.

4.2 Prestaties

Onderstaande tabel geeft van een aantal belangrijke producten de ontwikkeling van de prestaties weer. Deze opsomming van de producten is niet limitatief.

Prestaties (aantallen)

 

Product

productgroep

1998

1999

2000

Inspecties importzending

import

31 113

34 000

35 000

Inspecties exportzending

export

168 424

170 000

172000

Bedrijfsbezoeken

fytosanitaire acties

5 802

7 000

6 500

Perceelsbezoeken

fytosanitaire acties

84 478

75 000

75 000

Mutaties besmetverklaringen

fytosanitaire acties

1 500

450

450

Monsternames bruinrot

fytosanitaire acties

70 968

12 000

12 000

Diagnostische inzendingen

diagnose/identificatie

50 565

25 000

25 000

Adviesuren landbouwkundige deugde-

deugdelijkheidsbeoordeling bestrij-

     

lijkheid

dingsmiddelen

4 722

2 500

3 800

Verstrekte vergunningen

fytosanitaire/fytofarmaceutische acties

16 026

17 000

16 000

Het aantal inspecties van import- en exportzendingen blijft stijgen. Dit zowel door de overdracht van de afdeling Groenten & Fruit door de RVV

aan de PD, als door de toenemende handel in planten en plantaardige producten.

Het aantal monsternames en het aantal diagnostische inzendingen daalt vanaf 1999 door het verwachte wegvallen van de verplichte integrale toetsing van pootaardappelen op bruinrot.

4.3 Doelmatigheid

In de onderstaande tabellen zijn indicatoren van doelmatigheid weergegeven.

Productiefactor arbeidscapaciteit (procentuele verhouding)

1998

1999

2000

Primair proces

Management en beheer

Kennis- en methodenontwikkeling

Netto capaciteit

Bezettingsgraad (=netto capaciteit) Afwezigheid (verlof en ziekte)

Bruto capaciteit

 

64,5

65,0

65,3

28,1

27,0

26,7

7,4

8,0

8,0

100,0

100,0

100,0

75,2

74,0

74,0

24,8

26,0

26,0

100,0

100,0

100,0

Gedurende de agentschapsperiode (vanaf 1994) heeft de verhouding bruto/netto capaciteit zich gestaag in positieve zin ontwikkeld. Een geringe daling van de bezettingsgraad vanaf 1999 wordt veroorzaakt door een lagere capaciteitsinzet van tijdelijk personeel voor bruinrot.

 

0,6

0,6

0,6

0,4

0,4

0,4

0,6

0,4

0,4

Onder netto capaciteit wordt de voor werkprocessen in te zetten capaciteit verstaan. Daarin is verlof en ziekte niet begrepen.

Indexcijfer rendement financieringsaandeel LNV

(1994=100)                                                                                             1998             1999             2000

arbeidscapaciteit/vergoeding LNV                                                      107               110               110

De relatie tussen de arbeidscapaciteit (uren bruto capaciteit) en de financiering uit algemene middelen (vergoeding LNV), geeft een overall indicatie van de doelmatigheid. Dit indexcijfer geeft namelijk aan wat de Nederlandse samenleving aan producten en activiteiten terugkrijgt voor elke gulden belastinggeld die in de Plantenziektenkundige Dienst wordt gestoken. Dit verhoudingsgetal is geïndexeerd, waarbij 1994 op 100 is gesteld. Het streven is om de index minimaal op 110 te houden.

Gemiddelde duur prestaties (in uren)                                              1998             1999             2000

Inspectie importzending Inspectie exportzending Verstrekken vergunning

Het uitvoeren van inspecties en het afgeven van vergunningen behoort tot de kerntaken die de organisatie nu bijna 100 jaar verricht. Het optimum tussen zorgvuldigheid en doelmatigheid is bij dit type werkzaamheden altijd precair. De gemiddelde duur van de werkzaamheden is in de loop der jaren stabiel gebleken.

4.4 Doeltreffendheid

Wering van ziekten en plagen (die niet in Nederland voorkomen) is één van de kerntaken van de PD. De volgende tabel geeft het aantal onderscheppingen van schadelijke organismen weer.

Wering schadelijke organismen                                                        1998             1999             2000

Aantal geïnspecteerde zendingen                                                  31113         34000         35000

Aantal onderschepte organismen                                                       253               245               250

Onderscheppingspercentage                                                              0,81              0,72              0,71

Het aantal onderschepte quarantaine-organismen is met name afhankelijk van de aard en omvang van de importactiviteiten, bij gelijkblijvende inspectie-intensiteit.

Als gevolg van de overname van de RVV-afdeling Groeten & Fruit is het aantal geïnspecteerde zendingen toegenomen. Het aantal onderscheppingen stijgt naar verwachting niet evenredig.

 

21

20

18

95

100

100

5

0

0

4.5 Kwaliteit

Naast doelmatigheid en doeltreffendheid dient de PD vooral naar optimale kwaliteit in de uitvoering van zijn wettelijke taken en dienstverlening te streven. Deze kwaliteitseis komt voor een overheidsdienst in eerste instantie neer op naleving van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de zorgvuldigheid in het handelen van de PD.

Beroep-enbezwaarschriften                                                             1998             1999             2000

Aantal uitspraken Afgewezen (%) Toegekend (%)

Sinds 1995 is het aantal beroep- en bezwaarschriften tegen door de PD genomen besluiten toegenomen. Deze stijging vloeit voort uit het aantal ingrijpende maatregelen in het kader van fytosanitaire acties o.a. op grond van EU-regelgeving inzake uitroeiing van bruinrot en Thrips Palmi. Door vermindering van een aantal bruinrotmaatregelen neemt het aantal beroep- en bezwaarschriften vanaf 1998 naar verwachting geleidelijk aan af. Niet uit te sluiten valt dat, bij onverhoopte introductie van een nieuwe quarantaineziekte het aantal bezwaarschriften weer toeneemt.

De PD werkt permanent aan kwaliteitsprojecten binnen een vastgesteld kwaliteitsbeleid op hoofdlijnen. Het meest omvangrijke kwaliteitsverbeteringproject is het project Kwaliteit Export- en Importinspecties. Hiervoor is een erkenning aangevraagd bij de Raad voor Accreditatie.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.