Brief minister met reactie op het rapport-Van Kemenade en maatregelen die binnen de defensie-organisatie zullen worden getroffen - Functioneren van Defensie

Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 26237 - Functioneren van Defensie.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Functioneren van Defensie; Brief minister met reactie op het rapport-Van Kemenade en maatregelen die binnen de defensie-organisatie zullen worden getroffen 
Document­datum 05-10-1998
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST31335
Kenmerk 26237, nr. 1
Van Defensie (DEF)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1998–1999

26 237

Functioneren van Defensie

Nr. 1

BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 5 oktober 1998

Inleiding

Defensie heeft de laatste jaren te kampen gehad met een reeks calamiteiten en ernstige incidenten. De val van Srebrenica in juli 1995 en de pijnlijke nasleep vormden het dieptepunt. Deze gebeurtenissen hebben Defensie in hun ban gehouden en het aanzien van de organisatie geschaad, mede doordat de indruk kon ontstaan dat Defensie zaken in de doofpot wilde stoppen.

Op maandag 28 september jl. heeft de heer dr. J.A. van Kemenade mij rapport uitgebracht over zijn onderzoek naar de waarheidsvinding bij

Defensie inzake Srebrenica en het verloren gaan van het Angola-dagboek.

Zijn rapport «Omtrent Srebrenica» is om verschillende redenen van belang:

– het stelt vast dat de integriteit van Defensie – die in twijfel was getrokken – niet ter discussie staat: er is niet gebleken dat het proces van waarheidsvinding door personen in de defensie-organisatie doelbewust is belemmerd, tegengewerkt of beperkt; – het legt ernstige tekortkomingen en onzorgvuldigheden bloot die zich de afgelopen jaren bij Defensie hebben voorgedaan in het proces van informatieverzameling en -verwerking; – het bevat belangrijke aanbevelingen.

De staatssecretaris en ik zijn de heer Van Kemenade en zijn medewerkers zeer erkentelijk voor hun inspanningen. Zij hebben in korte tijd een grondig en nuttig rapport geproduceerd, waarvan ik de conclusies en de aanbevelingen overneem. De bevindingen van de heer Van Kemenade zijn ernstig. Hij stelt vast dat zowel Defensie als het Openbaar Ministerie op verschillende momenten onvoldoende grondig aandacht hebben besteed aan meldingen van mogelijk wangedrag van sommige Nederlandse militairen. De minister van Defensie is de afgelopen jaren niet steeds tijdig en toereikend geïnformeerd. Het heeft tijdens de debriefing Srebrenica ontbroken aan duidelijke afspraken over het handelen bij aanwijzingen voor strafbare feiten. De opzet van de debriefing Srebrenica was onvoldoende doordacht en de positie van functionarissen van de Koninklijke marechaussee binnen de debriefingsorganisatie was onvoldoende duidelijk. Defensie bleek de afgelopen jaren niet voldoende voorbereid om met grote publieke en politieke belangstelling om te gaan.

Het beeld dat de heer Van Kemenade in zijn rapport heeft geschetst, onderstreept de noodzaak van maatregelen. Daarover gaat deze brief. Zij is een vervolg op mijn aanbiedingsbrief van 28 september jl. bij het rapport van de heer Van Kemenade en bevat een uitvoeriger reactie hierop. De passages in deze brief over de omgang met aanwijzingen van strafbare feiten en over de evaluatie van de Koninklijke marechaussee komen mede voor de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en hebben zijn instemming. Binnenkort ontvangt de Kamer separaat de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Hillen, Verhagen en Van den Doel (2979815190, 2979815200, en 2979815210), waarvoor ik bij brief van 20 augustus jl. uitstel van beantwoording heb gevraagd, zodat deze mede kan berusten op de bevindingen van de heer Van Kemenade.

Opzet van deze brief

In het eerste deel van deze brief wordt stilgestaan bij de achtergronden van de situatie waarin Defensie thans verkeert. Vervolgens komen de maatregelen aan de orde die sinds 1995 zijn genomen, en die de afgelopen jaren, zoals ook de heer Van Kemenade heeft vastgesteld, hebben geleid tot aanzienlijke verbeteringen in de informatievoorziening. Daarna ga ik, mede op grond van de aanbevelingen van de heer Van Kemenade, in op de nieuwe maatregelen waartoe ik heb besloten. Deze maatregelen vloeien niet alleen voort uit de zaken die door de heer Van Kemenade zijn onderzocht – Srebrenica en het Angola-dagboek – maar ook uit andere ervaringen, onder meer opgedaan tijdens operaties in Cambodja en Haïti, waarover ik mij sinds mijn aantreden, twee maanden geleden, uitvoerig heb laten informeren.

Achtergrond

De heer Van Kemenade heeft zijn bevindingen over het functioneren van Defensie uitdrukkelijk geplaatst tegen de achtergrond van het ingrijpende veranderingsproces dat Defensie al jaren doormaakt. Ook wijst hij erop dat zijn rapport moet worden gezien in de context van de toenmalige situatie, die vooral, maar niet uitsluitend, de tweede helft van 1995 betreft. De heer Van Kemenade heeft de grote tijdsdruk onderstreept waaronder vaak moest worden gewerkt. De aandacht die hij vraagt voor de achtergrond en de context van de gebeurtenissen, weerspiegelt zijn zorgvuldige aanpak. Het vergoelijkt geenszins tekortkomingen en onzorgvuldigheden. Hieruit moeten lessen worden getrokken voor de toekomst. Die lessen moeten berusten op een goed inzicht in de situatie waarin Defensie thans verkeert. Daarvoor zijn de volgende elementen van belang.

Nieuwe taken en herstructurering

Defensie is een organisatie in verandering die, omdat ons grondgebied thans militair niet wordt bedreigd, voor velen minder vanzelfsprekend is geworden, al blijft de steun voor vredestaken groot. De krijgsmacht is ingrijpend verkleind en het defensiebudget is belangrijk verlaagd. Een en ander heeft een groot beslag gelegd op de defensie-organisatie, die tegelijkertijd veel vaker dan voorheen eenheden is gaan bijdragen aan vredesoperaties. Het veranderingsproces bij Defensie is nog niet voltooid. Daarbij gaat het niet alleen om de structuur van de krijgsmacht, maar ook om de werkwijze en de houding van de defensie-organisatie. De actuali- sering van de Prioriteitennota, waartoe in 1997 is besloten, dient nog zijn beslag te krijgen. Het regeerakkoord bevat nieuwe bezuiningen voor Defensie en een nieuwe Defensienota is in voorbereiding.

Vredesoperaties

Het optreden tijdens vredesoperaties stelt nieuwe, hoge eisen aan militairen. Hun taak is omvattender en daardoor moeilijker geworden. Fysiek en vooral psychisch worden zij vaak zwaar belast. Militairen moesten na 1990 onder nieuwe, moeilijke omstandigheden optreden, terwijl niet altijd duidelijk was wat precies van hen werd verwacht. Internationale bevelslijnen schoten tekort. Er werd opgetreden in ingewikkelde multinationale verbanden waarvan de bevelslijnen meer dan voorheen belast waren met een stroom aan informatie. Vaak was onduidelijk wat de verantwoordelijkheid was van de internationale commandant en wat van de politiek verantwoordelijke bewindslieden. Informatie moest bovendien vaak worden beoordeeld onder grote tijdsdruk, met bescheiden middelen en – voordat Nederland het contingentscommando invoerde – met (te) weinig personeel. Ook is van belang dat de informatieverzameling en -verwerking ingewikkelder zijn geworden doordat het optreden in vredesoperaties de betrokkenheid vergt van verschillende ministeries en, binnen Defensie, van verschillende organisatiedelen. Dit alles stelt hoge eisen aan de communicatie.

Een deel van de hooggespannen verwachtingen over vredesoperaties is niet bewaarheid. Kritiek op VN-vredesoperaties en pijnlijke incidenten rondom het optreden van eigen VN-eenheden hebben in een aantal landen geleid tot teleurstelling en zelfs trauma’s. Incidentele misdragingen van militairen in VN-vredesmachten hebben het aanzien van de desbetreffende krijgsmachten geschaad. Het optreden van eenheden tijdens vredesoperaties is, alle moeilijke omstandigheden ten spijt, soms zeer kritisch beoordeeld. Militairen hebben dat als frustrerend ervaren, zoals ook de heer Van Kemenade in zijn rapport heeft vastgesteld. Hij heeft onderstreept dat in publieke uitlatingen «vaak onvoldoende begrip is getoond voor de buitengewoon moeilijke positie waarin Nederlandse militairen in Srebrenica zijn gebracht, daargelaten de vraag of door ieder van hen steeds juist is gehandeld». Nederland maakt inzake Srebrenica een pijnlijk verwerkingsproces door, waarbij voor emoties en frustraties een uitweg wordt gezocht. Dit verklaart, maar rechtvaardigt niet, dat defensiepersoneel, dat zich in de beklaagdenbank geplaatst voelde, soms verkrampt met informatie is omgesprongen.

Omgang met informatie

De tekortkomingen bij de informatieverzameling en -verwerking binnen Defensie hebben uiteenlopende oorzaken. Ongetwijfeld leeft bij defensiepersoneel de vrees dat het melden van problemen en incidenten de eigen loopbaan, de eigen eenheid of het eigen krijgsmachtdeel zou kunnen schaden. Defensie-onderdelen moeten immers meer dan voorheen hun bestaansrecht bewijzen: slecht nieuws komt dan extra slecht van pas. Veel defensiepersoneel voelt zich op de eerste plaats verbonden met de eigen eenheid en het eigen krijgsmachtdeel, en minder met «Defensie», wat voor velen een nogal abstract begrip is. Belangrijke informatie is soms, met voorbijgaan van de ministeriële verantwoordelijkheid, gezien als uitsluitend een zaak van de eigen eenheid of het eigen krijgsmachtdeel. Van belang is ook geweest dat personeel meende binnen Defensie onvoldoende gehoor te vinden, waarop het, al dan niet anoniem, naar buiten trad. Daardoor konden verwarrende beelden ontstaan van een werkelijkheid die door verschillende personen verschillend is beleefd.

Tevens is in de interne en de externe communicatie te vaak volstaan met de strikt feitelijke beantwoording van vragen, zonder de omstandigheden goed te schetsen en daardoor mogelijk begrip en inzicht te bevorderen. Ook was sprake van een neiging informatie over defensieaangelegen-heden te snel als geheim te bestempelen.

Rampen en ernstige incidenten hebben vaak ingewikkelde achtergronden. Het is moeilijk «het verhaal» snel, duidelijk en op een vertrouwenwekkende wijze naar buiten te brengen. Een goed beeld van de gebeurtenissen kan vaak pas geleidelijk worden verkregen. Er moeten immers hoge eisen worden gesteld aan de zorgvuldigheid van de informatie waarmee naar buiten wordt getreden. Dit vergt tijd, wat begrijpelijk spanningen oproept bij de betrokkenen en de media. Ook kan het speculaties voeden dat informatie wordt achtergehouden, zeker als de indruk ontstaat dat een organisatie rechter in eigen zaak speelt. Dit was het geval bij de debriefing Srebrenica, ondanks het toezicht door twee externe, onafhankelijke adviseurs. Eenzelfde indruk ontstond bij het onderzoek naar het mislukken van het ontwikkelen van foto’s uit Srebrenica, ook al ging de Koninklijke marechaussee grondig te werk, onder het gezag van het Openbaar Ministerie en met hulp van het Gerechtelijk laboratorium.

Getroffen maatregelen

Sinds 1995 zijn verschillende maatregelen genomen om Defensie beter toe te snijden op de veranderde omstandigheden. Deze betreffen vooral de besluitvorming bij de uitzending van eenheden voor vredesoperaties en de aansturing en het toezicht op de uitgezonden eenheden. Omdat deze maatregelen van belang zijn gebleken voor Defensie en omdat zij mede de grondslag vormen voor verdere verbeteringen, worden zij hier kort in herinnering geroepen.

Toetsingskader

Op 28 juni 1995 is het Toetsingskader aan het parlement gezonden. Hierin zijn veertien aandachtspunten beschreven voor zorgvuldige politieke besluitvorming over de uitzending van Nederlandse militairen. Het Toetsingskader kwam tegemoet aan de wens van het parlement om het overleg met de regering terzake te structureren en de zorgvuldigheid van de besluitvorming te waarborgen. De behoefte aan het Toetsingskader is mede ontstaan door teleurstellende ervaringen die zijn opgedaan in het voormalige Joegoslavië.

Aansturing van vredesoperaties

In oktober 1995 is besloten de aansturing van vredesoperaties te verbeteren. Sindsdien is de Chef van de Defensiestaf (CDS) belast met de leiding over alle Nederlandse militaire bijdragen aan crisisbeheersings-, vredes- en humanitaire operaties, rekening houdend met de grenzen die de internationale bevelsstructuur stelt. De CDS heeft beslissingsbevoegdheid over de planning, de voorbereiding, (het toezicht op) de uitvoering en de evaluatie van operaties. Hij kan de uitvoering ervan mandateren aan een bevelhebber, maar dat laat zijn eindverantwoordelijkheid onverlet. De bevelhebbers van de krijgsmachtdelen zijn verantwoordelijk voor de gereedstelling, de instandhouding en de nazorg van uitgezonden eenheden en voor de contacten met het thuisfront. De CDS vaardigt bindende aanwijzingen uit voor het goede verloop van vredesoperaties. Hij is voor vredesoperaties de centraal verantwoordelijke, direct door de minister aanspreekbare functionaris, met inachtneming van de bevoegdheden van andere bij de beleidsadvisering betrokken functiona- rissen van de Centrale organisatie. Sinds 1995 is het Defensie Crisis-beheersingscentrum (DCBC) uitgebreid, onder meer met liaison-officieren van de krijgsmachtdelen. De informatie uit het operatiegebied wordt zowel aan dit centrum als aan het betrokken krijgsmachtdeel gezonden. Grote uitgezonden eenheden kennen een contingentscommandant die rechtstreeks contact houdt met het ministerie van Defensie.

Aanbevelingen van de IGK

De IGK heeft in 1997 het gedrag van Nederlandse VN-militairen in voorgaande jaren in Angola onderzocht. Zijn rapport bevatte belangrijke aanbevelingen. Naar aanleiding hiervan, en van de behandeling van het rapport in de Kamer, is besloten de debriefings van het personeel voortaan in het operatiegebied te houden, vóór het einde van de missie. Kleine zelfstandig uitgezonden eenheden en individueel uitgezonden militairen worden, afhankelijk van de omstandigheden, gedebriefd in het operatiegebied of na terugkeer. Debriefings zijn verplicht. Aan werkbezoeken aan uitgezonden eenheden wordt meer aandacht besteed. De rapportage van contingenten waarin verschillende krijgsmachtdelen zijn vertegenwoordigd, verloopt voortaan via de contingentscommandant of, bij kleinere operaties, de «Senior Netherlands Representative». Ook is besloten beter te voorzien in de tijdelijke versterking van een operationele staf van een krijgsmachtdeel als de aandacht voor het uitgezonden personeel en het thuisfront dat vergt. Bovendien wordt het straf- en tuchtrecht nader toegesneden op de omstandigheden tijdens crisisbeheersingsoperaties.

Eerste resultaten

Met de hierboven beschreven maatregelen is inmiddels enige tijd ervaring opgedaan. Vastgesteld kan worden dat het Toetsingskader heeft bijgedragen tot de zorgvuldige besluitvorming over de uitzending van eenheden. Dankzij het Toetsingskader, maar zeker ook dankzij de belangrijke lessen die internationaal zijn getrokken uit verschillende VN-vredesoperaties, zijn de voorwaarden waaronder Nederlandse militairen in het buitenland functioneren belangrijk verbeterd. Een goed voorbeeld is de zwaar bewapende Navo-vredesmacht die in Bosnië de VN-macht Unprofor heeft vervangen.

Daarvoor in aanmerking komende maatregelen zijn de afgelopen jaren uitgewerkt in aanwijzingen van de CDS en zijn deel gaan uitmaken van de werkwijze van Defensie. Dergelijke aanwijzingen worden regelmatig geactualiseerd. De versterking van het Defensie Crisisbeheersingscentrum (DCBC) is inmiddels een feit. De dagelijkse betrokkenheid van functionarissen van Buitenlandse Zaken bij het werk van het DCBC komt de beleidsafstemming ten goede. Contingentscommandanten en «Senior Netherlands Representatives» rapporteren verplicht aan de CDS over de handhaving van de regels. Werkbezoeken worden beter benut om functionarissen van de Centrale organisatie en van de staven van de krijgsmachtdelen zich een beeld te laten vormen van het functioneren van uitgezonden eenheden. Ook defensie-attachés en militaire adviseurs van Nederlandse permanente vertegenwoordigingen bezoeken eenheden en rapporteren hun bevindingen. Commandanten zijn uitdrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid bij het alert handhaven van de gedragsregels voor militairen en het corrigeren en rapporteren – via de militaire bevelslijn en zonodig rechtstreeks aan de Koninklijke marechaussee – indien personeel tekort schiet. Op dat gebied zijn lessen getrokken uit ervaringen tijdens de operaties in onder meer Angola, Cambodja en Haïti. Prompt optreden voorkomt grotere problemen later.

Nieuwe maatregelen

De heer Van Kemenade heeft in zijn rapport onderstreept dat met de hiervoor beschreven maatregelen de afgelopen jaren goede ervaringen zijn opgedaan. Hij heeft echter ook duidelijk aangegeven dat nieuwe, verdergaande maatregelen nodig zijn om het goed functioneren van de defensie-organisatie te waarborgen. Ik heb besloten tot de volgende maatregelen.

Koninklijke marechaussee

In de brief van 28 september jl. hebben de minister van Justitie en ik al aangekondigd dat het functioneren van opsporingsfunctionarissen van de Koninklijke marechaussee binnen de krijgsmacht zal worden geëvalueerd onder leiding van het ministerie van Justitie. In dit verband zal de Marechaussee-vereniging worden geconsulteerd. De evaluatie zal niet alleen ingaan op de nasleep van de val van Srebrenica, maar ook op ervaringen opgedaan tijdens operaties in onder meer Angola, Cambodja en Haïti. Op korte termijn wordt door Defensie met het Openbaar Ministerie overlegd over vaste, afzonderlijke procedures voor de omgang met (aanwijzingen voor) strafbare feiten.

Communicatie en werkwijze

De interne communicatie wordt verbeterd. De heer Van Kemenade heeft een aantal ernstige tekortkomingen op dit gebied blootgelegd. Goede interne communicatie is een noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van de defensie-organisatie en voor een slagvaardig voorlichtingsbeleid. Tekortschietende communicatie kan ernstige gevolgen hebben, met name als belangrijke informatie de politiek verantwoordelijken niet of te laat bereikt. De diensthoofden van de verschillende organisatiedelen en de bevelhebbers zullen voortaan persoonlijk worden aangesproken op tekortkomingen in de communicatie. De wijze van communiceren is niet los te zien van de diepgewortelde cultuur van de organisatie. De verandering en modernisering van de defensie-organisatie vergt dus meer dan het simpelweg omzetten van een wissel.

Over de verbetering van de interne en externe communicatie bij Defensie zal ik advies vragen aan een onafhankelijke deskundige, die zich desgewenst door enkele adviseurs kan laten bijstaan. Vooruitlopend op het extern advies wordt begonnen met de hieronder volgende maatregelen, die nauw aansluiten bij aanbevelingen van de heer Van Kemenade. Zonodig wordt tezijnertijd het extern advies bij de implementatie hiervan betrokken.

Draaiboek

Op korte termijn zal een draaiboek worden opgesteld waarin procedures voor de informatievoorziening zijn vastgelegd bij calamiteiten en ernstige incidenten. Dit past in het streven de defensie-organisatie beter voor te bereiden op eventualiteiten. Hierover zal advies worden ingewonnen bij het Crisis Onderzoeksteam van de Erasmus Universiteit te Rotterdam en de Rijksuniversiteit Leiden en zal, zoals gezegd, over de omgang met (aanwijzingen voor) strafbare feiten met het Openbaar Ministerie worden overlegd. Het nieuwe draaiboek brengt procedures op verschillende terreinen samen, waarmee de informatievoorziening en de slagvaardigheid zijn gediend. Het kan worden gezien als de schakel tussen het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming en de operationele hulpverleningsplannen van de eenheden, waarover de Kamer separaat is geïnformeerd in reactie op een verzoek van de Vaste Commissie voor Defensie van 25 juni jl. In het draaiboek komt ook de door de heer Van Kemenade in zijn rapport aangehaalde regeling «Informatie inzake strafbare feiten» van 1992 aan de orde, die zonodig wordt aangepast, en de regeling voor een tijdelijk beleidsteam onder leiding van de SecretarisGeneraal bij rampen of zware ongevallen, zoals beschreven in de brief over de maatregelen naar aanleiding van de Hercules-ramp die de Kamer dezer dagen ontvangt.

Raamwerk

De afwikkeling van uitzendingen van defensiepersoneel wordt vastgelegd in een raamwerk. Dit raamwerk zal alle activiteiten omvatten op het vlak van debriefings, evaluaties en nazorg. Ik heb de Chef van de Defensiestaf belast met de coördinatie terzake. Waar nodig zullen de procedures bij krijgsmachtdelen worden geharmoniseerd. Het is, niet op de laatste plaats voor het betrokken personeel, van belang de elementen van de afwikkeling beter op elkaar af te stemmen. Dat bij de debriefing Srebrenica, zoals de heer Van Kemenade heeft vastgesteld, te veel en soms strijdige doelen zijn beoogd, onderstreept het belang hiervan. In het raamwerk wordt vastgelegd welke onderscheiden rollen de verschillende instanties hebben tijdens de afwikkeling van een uitzending.

Het raamwerk zal ook procedures bevatten om zonodig nader onderzoek te doen en een beschrijving bevatten van de verschillende onderzoeksmethoden. Er zal sprake zijn van een oplopende reeks, al naar gelang de ernst van de desbetreffende zaak: een uitgebreide debriefing onder verantwoordelijkheid van de Chef van de Defensiestaf, een onderzoek door bijvoorbeeld de Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht of andere aan Defensie gelieerde deskundigen, of een onderzoek door externe deskundigen. De omgang met (aanwijzingen voor) strafbare feiten tijdens onderzoeken maakt deel uit van het overleg met het Openbaar Ministerie.

Bij calamiteiten en ernstige incidenten zal steeds worden bezien of een extern onderzoek aangewezen is. Een onafhankelijk oordeel kan het vertrouwen in de uitkomst ten goede komen. Extern onderzoek is echter niet altijd wenselijk of noodzakelijk. De defensie-organisatie moet voldoende zelfkritisch en zelfreinigend zijn om een onderzoek zèlf ter hand te kunnen nemen. De keuze – intern of extern onderzoek – is alleen van geval tot geval te maken.

Evaluatie

De maatregelen die sinds 1995 zijn genomen op het gebied van de aansturing en het toezicht op uitgezonden eenheden worden geëvalueerd, overeenkomstig de aanbeveling van de heer Van Kemenade. Ik heb opdracht gegeven de bestaande procedures mede te bezien in het licht van de in deze brief aangekondigde maatregelen, en deze procedures zonodig aan te passen of te verbeteren. Overeenkomstig het voorstel van de heer Van Kemenade wordt hierbij in het bijzonder stilgestaan bij de selectie en voorbereiding van militairen, mede aan de hand van de ervaringen die zijn opgedaan bij de uitwerking van de aanbevelingen die de Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht (IGK) terzake heeft gedaan in 1997. Ik heb de CDS gevraagd nog dit jaar over de resultaten van deze evaluatie te rapporteren. Tevens heb ik de bevelhebbers opdracht gegeven alle commandanten nog eens te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor een optimale rapportage over wat zich afspeelt binnen hun eenheden. Zij zijn daarvoor verantwoordelijk.

Inspecteur-generaalvan de Krijgsmacht

De rol van de IGK is niet los te zien van de informatievoorziening bij Defensie. Hij helpt de bewindslieden, de Centrale organisatie en de bevelhebbers zich een scherper beeld te vormen van het reilen en zeilen van de defensie-organisatie. Tegelijkertijd biedt de IGK het defensiepersoneel de mogelijkheid via hem meningen en opvattingen over het functioneren van Defensie kenbaar te maken aan de politieke leiding van Defensie. De positie van de IGK – hij is uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de Minister – en zijn kennis van en acceptatie binnen de krijgsmacht, maken hem tot een waardevolle functionaris voor Defensie. Bezien zal worden of de taken en de positie van de IGK moeten worden gewijzigd. In dit verband zal de ministeriële beschikking inzake de IGK uit 1981 tegen het licht worden gehouden. Ik heb de IGK verzocht mij binnen drie maanden voorstellen te doen.

Vakbonden voor defensiepersoneel

De informatievoorziening binnen Defensie is gediend met regelmatig overleg tussen de bewindslieden en de bonden. Een en ander laat de onderscheiden verantwoordelijkheden onverlet. Ik hoop dat de bonden voor defensiepersoneel maximaal gebruik maken van de staande uitnodiging voor (vertrouwelijk) overleg met de bewindslieden, indien hiervoor naar hun oordeel aanleiding bestaat. Deze mogelijkheid doet uiteraard niet af aan de bestaande overlegstructuren tussen Defensie en de vakbonden.

Personeelsbeleid

Arbeidsmobiliteit binnen Defensie, van militairen en van het burgerpersoneel, is belangrijk. Doorgaans voltrekt de arbeidsmobiliteit zich tijdens een (militaire) loopbaan binnen één krijgsmachtdeel. Daarvoor zijn goede redenen. Tegelijkertijd dient de arbeidsmobiliteit binnen de defensie-organisatie als geheel waar mogelijk te worden bevorderd. Schiet deze tekort, dan werkt dit onnodig gesloten (sub)culturen en verkokering in de hand. Dit schaadt de interne communicatie. Daarom zal de uitwisseling van (burger-)personeel tussen verschillende delen van de defensie-organisatie worden bevorderd, onder waarborging van een passend loopbaanperspectief. Ervaring in een functie bij de Centrale organisatie is voortaan in beginsel een noodzakelijke voorwaarde voor het vervullen van hogere functies in de krijgsmacht.

Tevens zal in meer defensie-opleidingen uitvoerig aandacht worden besteed aan de politiek-maatschappelijke omgeving waarin Defensie functioneert. Nu wordt hieraan vrijwel uitsluitend aandacht besteed in cursussen voor militairen die zijn voorbestemd voor de hogere rangen. Dit onderwerp is echter ook belangrijker geworden voor andere categorieën personeel. Zij dragen immers grote verantwoordelijkheden, in het bijzonder tijdens vredesoperaties.

Beleidsproces

De informatie-uitwisseling binnen een grote organisatie als Defensie hangt nauw samen met de wijze waarop het beleidsproces gestalte krijgt. Defensie zal, overeenkomstig de conclusies die ook elders worden getrokken, meer aandacht besteden aan de samenhang van de beleidscyclus: de beleidsvorming, -overdracht, -implementatie, -handhaving en -evaluatie. Beleidsdoelstellingen moeten daartoe duidelijk zijn vastgesteld. Binnenkort wordt begonnen met de implementatie van het beleid «Bedrijfsvoering 2000», dat goed aansluit op het voornemen vanaf het jaar 2000 in een departementaal jaarverslag het parlement nader te informeren over de beleidsprioriteiten en de bedrijfsvoering. Topfunctionarissen bij Defensie zal ik meer dan voorheen verantwoordelijk stellen voor de handhaving en naleving van het beleid.

Slot

De in deze brief opgenomen maatregelen weerspiegelen de overtuiging dat een open, lerende, vertrouwenwekkende defensie-organisatie van groot maatschappelijk belang is. De maatregelen waartoe nu is besloten, dienen zorgvuldig te worden geïmplementeerd. Dit vergt tijd. De ingewikkelde vraagstukken moeten, zoals de heer Van Kemenade heeft onderstreept, grondig worden doordacht.

Defensie moet beter leren omgaan met slecht nieuws en tegenvallers en moet zich actief aan de samenleving presenteren. In elke organisatie worden fouten gemaakt, ook bij Defensie, waar het personeel bovendien, meer dan elders, kan worden geconfronteerd met crises en andere ernstige problemen. Daarover moet alert worden gerapporteerd en rekening en verantwoording worden afgelegd aan het parlement.

De in deze brief genoemde maatregelen maken deel uit van een proces, dat hiermee nog lang niet is voltooid. Ik heb besloten een «Stuurgoep Veranderingsproces Defensie» in te stellen. Deze Stuurgoep zal toezien op de implementatie van de genoemde maatregelen. De onafhankelijke deskundige die wordt aangetrokken voor de advisering over de verbetering van de interne en de externe communicatie treedt ook op als adviseur van de Stuurgroep. Deze groep rapporteert maandelijks aan de staatssecretaris en mij over de voortgang van haar werkzaamheden en adviseert over het oplossen van knelpunten en over nieuwe maatregelen. De Stuurgroep beoordeelt ook lopende reorganisaties op de bijdrage aan het veranderingsproces. In dit verband is al op korte termijn de Militaire Inlichtingendienst (MID) aan de orde, waarbij de aanbeveling terzake van de heer Van Kemenade wordt betrokken.

Defensie staat aan de vooravond van nieuwe belangrijke veranderingen. De Hoofdlijnenbrief ter voorbereiding op de Defensienota is in voorbereiding en pijnlijke beslissingen kunnen niet worden uitgesloten. Het opstellen van een zo belangrijk beleidsdocument als een Defensienota vergt openheid en communicatie. Defensie kan zijn voordeel doen met vroegtijdige reacties uit de maatschappij op beleidsvoornemens. Ook een goede samenwerking met de vakbonden voor het defensiepersoneel is bij de voorbereiding van de Defensienota van groot belang, evenals de inbreng van andere organisaties, instellingen en individuen. Ook op dit gebied zijn de interne en externe communicatie van groot belang voor Defensie, wat de noodzaak van de in deze brief beschreven maatregelen eens te meer onderstreept.

De Minister van Defensie, F. H. G. de Grave

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.