Brief minister over o.a. verkoop van opgewerkt splijtbaar plutonium afkomstig van Borssele - Opwerking van radioactief materiaal

Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 25422 - Opwerking van radioactief materiaal.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Opwerking van radioactief materiaal; Brief minister over o.a. verkoop van opgewerkt splijtbaar plutonium afkomstig van Borssele 
Document­datum 05-03-1998
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST27981
Kenmerk 25422, nr. 3
Van Economische Zaken
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1997–1998

25 422

Opwerking van radioactief materiaal

Nr. 3

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 5 maart 1998

Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Economische Zaken op 22 januari 1998, naar aanleiding van mijn brief van 25 juni 1997 over Opwerking van radioactief materiaal1, is door enkele leden een aantal vragen gesteld, waarvan sommige nader onderzoek behoeven. Het gaat daarbij om de navolgende onderwerpen.

  • 1. 
    Hoe staat het met de stralingsbelasting in de – directe – omgeving van opwerkingsfabrieken in het buitenland, met name in de omgeving van La Hague (waarnaar reeds dergelijk onderzoek in gang is gezet)?
  • 2. 
    Hoe staat het met de inzet van Nederlandse MOX in – buitenlandse – kernenergiecentrales? Is een dergelijke inzet ook in de kernenergiecentrale Borssele mogelijk? Is er al opgewerkt splijtbaar plutonium afkomstig van Borssele verkocht?
  • 3. 
    Welke zijn de – financiële – onzekerheden rondom conditionering van opgebrande splijtstofstaven? Zijn hier mogelijkheden aanwezig voor internationale samenwerking?
  • 4. 
    Zijn er mogelijkheden in de bassins van de kernenergiecentrales Borssele, Dodewaard, om te komen tot opslag van opgebrande splijtstofstaven?
  • 5. 
    Zijn contractpartijen bereid tot – vertrouwelijke – inzage ten behoeve van Kamerleden van de opwerkingscontracten met respectievelijk Cogéma en BNFL?

De eerste vier vragen vergen nader onderzoek waarbij ik mij voorstel een externe instantie in te schakelen.

1  Tweede Kamer, vergadering 1996–1997, 25 422, nr. 1.

2  Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 1991– 1992, no. 768: antwoord 4.

Vraag 2 kan ik ten dele beantwoorden: tot op heden is van de 443,5 kg splijtbaar plutonium uit het eerste contract met COGEMA een hoeveelheid van 410,8 kg door EPZ verkocht aan respectievelijk COGEMA, ENEL en SBK. Het restant groot 32,7 kg splijtbaar plutonium – overeenkomend met 47,4 kg plutonium inclusief alle isotopen – is uitgeleend aan SBK ten behoeve van inzet in de Super Phénix; dit is u reeds eerder gemeld bij de beantwoording2 van vragen gesteld op 3 juli 1992. Daarnaast is – om technische redenen die samenhangen met het verval van splijtbaar plutonium – inmiddels een hoeveelheid van circa 150 kg splijtbaar plutonium uitgeleend aan Cogéma, die dat plutonium zal gebruiken bij de fabricage van MOX-splijtstof voor andere klanten in haar MOX-fabrieken. Een equivalente hoeveelheid plutonium zal worden teruggegeven aan EPZ voor 31 december 2003. Deze transactie valt onder de termen van de Verklaring van Dublin van 20 november 1984.

Bij vraag 4 merk ik op voorhand op dat die mogelijkheden beperkt zijn. Bovendien zou een dergelijke opslag de ontmanteling van Dodewaard en – in een later stadium – Borssele blokkeren, hetgeen ik ongewenst acht; ik bracht dit standpunt ook al tijdens het overleg met de vaste commissie voor Economische Zaken naar voren.

Vraag 5 heb ik voorgelegd aan de GKN en EPZ; een reactie daarop kan nog enige tijd vergen.

Tijdens het overleg met de vaste commissie voor Economische Zaken heb ik toegezegd een lijst te overleggen met centrales in België, Frankrijk, Duitsland, India en Zwitserland die MOX-staven gebruiken; die lijst1 doe ik u hierbij toekomen.2

Zodra de uitkomsten van het nader onderzoek bekend zijn, zal ik u daarover informeren. Zoals ik tijdens het overleg met de Commissie al te kennen heb gegeven, verwacht ik echter niet – gelet op het materiaal dat reeds beschikbaar is, in het bijzonder het ECN rapport «Opwerking van Nederlandse splijtstof» – dat zulks zal leiden tot een ander dan het reeds eerder door de regering ingenomen beleidsstandpunt ten aanzien van opwerking. Voorts gaf ik te kennen uitstel van het ontmantelingsproces van de kernenergiecentrale Dodewaard ongewenst te achten. Ik zal vooralsnog dan ook geen stappen ondernemen welke de opwerkingsroute voor betrokkenen – ik denk daarbij met name aan EPZ, GKN en COVRA – zouden belemmeren.

Tijdens het overleg met de vaste commissie voor Economische Zaken heb ik de verwachting uitgesproken dat in februari de definitieve vergunning op grond van de Kernenergiewet aan COVRA verleend kan worden. Nadere bestudering van de schriftelijk ingebrachte bedenkingen en overleg daarover met de betrokken collega-departementen brengen mij er evenwel toe thans de verwachting uit te spreken dat zulks niet eerder dan in april het geval zal zijn.

De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers

1  bron: The MOX Myth, WISE News Communique 469/470, 11 april 1997.

2  Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.