Brief staatssecretaris over de ontwikkelingsfase van het project Anti-Tank Geleid Wapen, derde generatie, Medium Range (25000 X, nr. 46) - Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1997 - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 77 toegevoegd aan wetsvoorstel 25000 X - Vaststelling begroting Defensie 1997.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1997; Brief staatssecretaris over de ontwikkelingsfase van het project Anti-Tank Geleid Wapen, derde generatie, Medium Range (25000 X, nr. 46) |
---|---|
Documentdatum | 02-05-1997 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST21102 |
Kenmerk | 25000 X, nr. 77 |
Van | Defensie |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1996–1997
25 000 X
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1997
Nr. 77
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 2 mei 1997
Inleiding
In mijn brief van 8 januari jl. (kamerstuk 25 000 X, nr. 46) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van het project «Anti-Tank Geleid Wapen, 3e generatie, Medium Range (ATGW-3/MR)». In deze brief informeer ik u over de resultaten van de ontwikkelingsfase (C-fase), het onderzoek naar alternatieven, en de wijze waarop ik voornemens ben het project voort te zetten.
Verloop studiefase ATGW-3
Nederland neemt sinds 1990 deel aan het Europese samenwerkingsproject ATGW-3. Dit bood de beste vooruitzichten op een doelmatige invulling van de behoefte en was in overeenstemming met het beleid gericht op Europese samenwerking. Ook de deelneming van de Nederlandse industrie was een belangrijke overweging. Om de aanschaf van de ATGW-3 te kunnen relateren aan ontwikkelingen op de markt, werd tevens besloten een onderzoek uit te voeren naar mogelijke alternatieve systemen. De uiteindelijke beslissing tot deelneming aan de serieproductie zou berusten op politieke, operationele, technische, industriële en financiële overwegingen.
In het project ATGW-3 hebben zich problemen, voornamelijk van technische aard, voorgedaan die hebben geleid tot ruim twee jaar vertraging. Ik heb u hierover in mijn brief van 8 januari jl. geïnformeerd. Deze problemen zijn inmiddels naar tevredenheid opgelost. Uiteindelijk is een product ontstaan dat voldoet aan de oorspronkelijk gestelde eisen. Dit jaar zijn de gebruikersbeproevingen en de testen onder extreme temperaturen voorzien. Tegelijkertijd worden het MOU en het contract voor de serieproductie voorbereid. De ondertekening van deze documenten is midden 1998 voorzien.
Begin dit jaar heeft het leveranciersconsortium Euromissile Dynamics Group (EMDG) een eerste offerte uitgebracht voor de serieproductie. Deze offerte is zeer onlangs door de samenwerkende landen afgewezen vanwege de prijzen, de levertijd en de onevenwichtige verdeling van de voorgestelde deelneming van de nationale industrieën. De landen hebben in een gezamenlijke reactie aan EMDG kenbaar gemaakt dat de offerte op deze punten moet worden herzien. De onderhandelingen hierover zullen naar verwachting pas in het najaar worden afgerond. Met de ontwikkeling van de ATGW-3 was voor Nederland een bedrag gemoeid van f 67 miljoen. Voor het overbruggingsprogramma tot aan de serieproductie is nog f 2,4 miljoen gereserveerd.
Alternatieven
Met het oog op het definitieve besluit tot aanschaf van de ATGW-3, is ook een marktstudie uitgevoerd naar andere anti-tanksystemen voor de middellange afstand. Hierbij zijn negen systemen onderzocht:
– de Bill-2 van de Zweedse firma Bofors;
– de (Super)Dragon van de Amerikaanse firma CMS;
– de Gill van de Israëlische firma Rafael;
– de Javelin van de Amerikaanse firma Lockheed Martin;
– de Macam van de Spaanse firma Gyconsa;
– de MAF van de Italiaanse firma Otobreda;
– de MAPATS van de Israëlische firma TAAS;
– de Milan-3 van het Frans/Duitse consortium EMDG;
– de Spike van de Israëlische firma Rafael.
Bij de evaluatie van de verkregen informatie bleken alleen de Gill van Rafael en de Javelin van Lockheed Martin reële alternatieven te zijn. Van de Javelin is in de VS een pre-serie operationeel en een vervolgserie besteld. Van dit systeem zijn de prijs- en beschikbaarheidsgegevens via de procedure van «Foreign Military Sales» verkregen. De Gill verkeert nog in het stadium van industriële kwalificatie. Voor de Israëlische landmacht is een pre-serie besteld. De leverancier Rafael heeft aan Nederland een aanbieding gedaan met maximumprijzen per systeem. Het commerciële traject voor de alternatieven is echter, gelet op de deelneming aan het Europese programma, in deze fase van het keuzeproces nog niet geopend.
Operationele evaluatie
De aan het wapensysteem te stellen eisen zijn beïnvloed door de wijzigingen in de behoefte die zich gedurende de afgelopen studie- en ontwikkelingsfase hebben voorgedaan. De kwantitatieve behoefte aan anti-tankwapens is enerzijds gereduceerd door de verkleining van de krijgsmacht en anderzijds toegenomen door de oprichting van de Luchtmobiele brigade en de behoeftestelling van het Korps Mariniers. Ook de kwalitatieve behoefte is door deze wijzigingen beïnvloed. Enkele operationele aspecten worden nader beschouwd.
Gewicht
In verband met de wijze van optreden van de Luchtmobiele brigade, de verkenningseenheden en het Korps Mariniers, waarbij veelal verplaatsingen door de lucht en te voet aan de orde zijn, zijn voor deze eenheden scherpere eisen gesteld aan het gewicht en hanteerbaarheid van de meegevoerde uitrusting. Deze eenheden zijn thans uitgerust met de Dragon, die een totaal systeemgewicht heeft van ongeveer 13 kg. De eis is voor deze eenheden nu gesteld op maximaal 25 kg. Het systeemgewicht van de ATGW-3 van 44 kg gaat dit maximum ruim te boven. Voor de overige eenheden is het hogere gewicht minder kritisch.
Effectiviteit
Een belangrijk verschil tussen de alternatieven en de ATGW-3 is de wijze van geleiding. De alternatieven zijn beide van het type «fire & forget», wat inhoudt dat de afgevuurde raket met eigen sensoren en vluchtgeleiding zelfstandig het doel vindt, terwijl de ATGW-3 gedurende de vlucht met een laserbundel vanuit het lanceersysteem door de schutter wordt aangestuurd. Op basis van de technische specificaties en de resultaten van een onderzoek van TNO/PML blijkt de kans dat een moderne gepantserde tank wordt uitgeschakeld het hoogst voor de Javelin, gevolgd door de Gill en de ATGW-3. Hierdoor kan in vergelijking met de ATGW-3 bij een gelijke effectiviteit met iets lagere aantallen van de alternatieve systemen worden volstaan. Hierbij moet worden aangetekend dat de beschikbare specificaties niet in werkelijkheid konden worden geverifieerd en dat ook de gehanteerde simulatiemodellen hun beperkingen hebben. De onderzoeksresultaten moeten worden beschouwd als de in dit stadium best mogelijke beoordeling van de werkelijke systeemeffectiviteit. In de vervolgfase van het DMP zullen nog gegevens met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland worden uitgewisseld.
Opleiding
Op dit moment wordt ervan uitgegaan dat bij de alternatieve systemen een groter deel van de opleiding met een simulator kan plaatsvinden, waardoor een kleinere schietvoorraad voor opleiding benodigd is. Bij een «fire & forget»-systeem heeft de schutter na de lancering namelijk geen invloed meer op de raket, terwijl bij de ATGW-3 juist dan de meest kritische prestatie moet worden geleverd. Aan de relatie tussen opleiding en schietvoorraad zal in de vervolgfase van het DMP nader aandacht worden besteed.
Veiligheid eigen personeel
De landmacht en de marine hebben voor de «lichte» eenheden een voorkeur voor een «fire & forget» wapensysteem, omdat hiermee de schutter, die veelal in onvoorbereide opstellingen optreedt, zich na het afvuren van het systeem niet meer bloot hoeft te stellen aan vijandelijk vuur. Hier staat overigens tegenover dat deze systemen meer tijd vergen om de richtmiddelen op een doel te fixeren voordat de raket kan worden afgevuurd. Dit is evenwel minder kritisch omdat het risico dat de schutter wordt gedetecteerd door een tegenstander, vóór het moment van afvuren lager is.
Consequenties operationele evaluatie
De operationele evaluatie leidt tot de vaststelling dat voor de «lichte» eenheden het systeemgewicht van 44 kg en de hanteerbaarheid van de ATGW-3 een onoverkomelijk bezwaar zijn. Voor dit deel van de behoefte moet dan ook naar een alternatieve invulling worden omgezien.
De ATGW-3 blijkt wel te voldoen aan de oorspronkelijk gestelde eisen voor de pantserinfanterie. Het hoge gewicht is een nadeel dat moet worden afgewogen met de overige belangen bij het project. In het vervolg zal een aantal andere argumenten worden weergegeven alvorens tot een afgewogen oordeel te komen.
Opstelling partnerlanden
Aan de partnerlanden is op verschillende niveaus gevraagd naar hun formele standpunten over de deelneming aan ATGW-3 en hun beleid ten aanzien van de «lichte» eenheden. Gebleken is dat de partners, gelet op de belangen in ATGW-3 en de onzekerheden die nog bij dit project bestaan, terughoudend zijn in hun stellingname op dit punt. Uit de verkregen indicaties blijkt dat de landen de voortzetting van de deelneming niet ter discussie stellen, maar dat reserve bestaat ten aanzien van indeling van de ATGW-3 bij «lichte» eenheden. De landen zijn overigens eensgezind in hun afwijzing van de initiële offerte van EMDG.
Duitsland heeft de kwantitatieve behoefte, voornamelijk als gevolg van budgetreducties, gereduceerd en nu vastgesteld op 216 lanceerinstallaties en 4 800 raketten. In 1991 werd nog uitgegaan van 700 lanceerinstallaties en 21 000 raketten. Duitsland houdt voor een deel van het totale bestand de in de tachtiger jaren ingevoerde Milan-2 in de bewapening. Duitsland maakt niet concreet kenbaar waar de ATGW-3 wordt ingedeeld. Het hoge gewicht van dit systeem wordt niet doorslaggevend geacht. Ook de Milan-2 wordt door twee man gedragen en bediend. Duitsland overweegt overigens de ATGW-3 met drie man te laten bedienen en, zo nodig, extra voertuigen in te delen. De ATGW-3 wordt volgens de huidige plannen niet ingedeeld bij het Duits/Nederlandse Legerkorps.
Frankrijk: Ook Frankrijk heeft de behoefte verlaagd, van oorspronkelijk 1 400 systemen en 60 000 raketten naar respectievelijk 600 en 11 000. Frankrijk schaft naast ATGW-3 ook de Milan-3 (van EMDG) aan. Frankrijk doet geen uitspraken over het type wapen dat bij de lichte eenheden wordt ingedeeld.
Het Verenigd Koninkrijk is met 775 systemen en 26 766 raketten thans de grootste afnemer binnen ATGW-3. Op diverse niveaus zijn evenwel signalen afgegeven dat de ATGW-3 mogelijk niet wordt ingedeeld bij een deel van de lichte eenheden. Hier zou de Milan-3 in de bewapening kunnen komen.
Samenwerking met Britse mariniers. Het Korps Mariniers werkt nauw samen met de Britse mariniers, waarbij het materieel zoveel mogelijk is gestandaardiseerd. Dit is evenwel niet het geval bij de anti-tankwapens. De Britten gebruiken thans de Milan-2, een systeem dat door twee man gedragen en bediend wordt en waarbij ook voertuigen beschikbaar zijn. Nederland wenst de door één man te dragen en te bedienen Dragon te vervangen door een wapen in dezelfde gewichtsklasse. Het Korps Mariniers moet voor een breed scala aan taken kunnen worden ingezet, ook zonder ondersteuning van voertuigen.
Andere landen. België deelt de ATGW-3 vanwege het hoge gewicht niet in bij de para-commando’s. Voor de overige eenheden houdt België wel vast aan de ATGW-3. Turkije wenst toe te treden tot ATGW-3, maar onderzoekt ook alternatieven. De Verenigde Staten voeren de Javelin in, Israël de Gill, terwijl Noorwegen en Finland evenals Nederland meer kandidaten beschouwen.
Nederlandse industrie
Een belangrijke reden om destijds bij ATGW-3 aan te sluiten, was de mogelijkheid die de Nederlandse industrie zou krijgen om deel te nemen aan een groot Europees samenwerkingsproject. De Nederlandse industrie zou mogelijk subsystemen en/of onderdelen kunnen ontwikkelen en produceren voor de totale behoefte van de deelnemende landen.
In het project ATGW-3 hebben de landen steeds het «equal workshare/ costshare» principe gehanteerd. De deelneming van de Nederlandse industrie zou derhalve een waarde moeten vertegenwoordigen die ongeveer gelijk is aan de investering. Nu de voorbereidingen voor de serieproductie zijn aangevangen blijkt dit principe echter onder druk te staan. In de huidige offerte van EMDG komt de industriële deelneming voor Nederland overeen met ongeveer 60 procent van de investering. Ook voor België en het Verenigd Koninkrijk is de geboden participatie nog onbevredigend. De deelnemende landen hebben reeds te kennen gegeven dat de onderhandelingen met de leverancier tot een evenwichtiger verdeling van de industriële deelneming moeten leiden.
Voor Nederland treedt Fokker Aviation als «lead industry» op. In de ontwikkelingsfase omvatte de deelneming ongeveer f 32 miljoen. Nederland ontwikkelde onder andere de opleidingssimulator, het afvuurmechanisme en het systeem voor de energievoorziening.
Bij aanschaf van de Javelin zullen in beginsel de procedures voor «Foreign Military Sales» moeten worden gehanteerd. De leverancier Lockheed Martin is bereid tot invulling van directe en indirecte compensatie naar Nederlandse normen. Hiertoe is inmiddels het ministerie van Economische Zaken benaderd. De leverancier van de Gill, Rafael, heeft eveneens ongevraagd compensatievoorstellen aan Economische Zaken voorgelegd. Rafael stelt een «concurrerend» compensatiepakket te kunnen aanbieden. Omdat het commerciële traject voor de alternatieven nog niet is geopend en gelet op de positie van Nederland in ATGW-3, heeft het ministerie van Economische Zaken die voorstellen nog niet formeel in behandeling genomen. In het vigerende beleid wordt door Economische Zaken aan participatie in een ontwikkelingsprogramma, zoals thans in ATGW-3, meer waarde gehecht dan aan deelneming in een productiefase, zoals aan de orde zou zijn bij de alternatieven. Daarnaast is de verwachting dat de omvang van de participatie in ATGW-3, ook bij vervolgbestellingen, veel hoger zal zijn dan bij verwerving van een alternatief systeem. Bij de alternatieven zal compensatie voor een belangrijk deel indirect geschieden. Gelet hierop en omdat de Nederlandse industrie al investeert in het huidige programma, acht Economische Zaken voortzetting van de deelneming aan ATGW-3 voor de Nederlandse industrie van groot belang.
Financiën
Voor de serieproductie ten behoeve van de gezamenlijke behoefte van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke marine is f 587 miljoen gereserveerd.
Van geen van de systemen zijn op dit moment harde prijzen beschikbaar. De thans beschikbare informatie betreft slechts de stukprijzen van de wapensystemen. Ten aanzien van de overige projectkosten, waaronder die voor opleidingssystemen, logistieke voorzieningen en reservedelen, zijn nog geen prijzen beschikbaar. Gelet op het voorlopige karakter van alle prijzen is het in dit stadium evenmin mogelijk een betrouwbare schatting te geven van de levensduurkosten. Deze worden overigens voor een belangrijk deel bepaald door het aantal raketten dat nodig is voor opleidingen.
Uitgaande van de recente offerte van EMDG en op basis van voorlopige indicaties van de overige projectkosten zouden de investeringskosten bij volledige invulling van de behoefte met de ATGW-3 niet binnen de financiële randvoorwaarden blijven. Zoals vermeld zijn deze prijzen evenwel niet geaccepteerd en nog onderwerp van onderhandeling. Het uitgangspunt blijft dat de eventuele aanschaf binnen de financiële randvoorwaarden zou geschieden.
Aan de leveranciers van de alternatieve systemen zijn in dit stadium nog geen offertes gevraagd. Met de FMS-gegevens van de Javelin en de prijsopgaaf voor de Gill zijn wel voorlopige prijzen per systeem beschikbaar. Uitgaande hiervan, en onder de aanname dat de overige projectkosten niet onevenredig hoog zullen zijn, zou de aanschaf van beide systemen binnen de financiële randvoorwaarden mogelijk zijn. De prijzen per systeem liggen voor Gill lager dan die voor de Javelin.
Voortzetting project
Bij het bepalen van de wijze waarop het project moet worden voortgezet, moeten verschillende belangen worden afgewogen. Het is duidelijk dat om redenen van industriële betrokkenheid en vanuit de optiek van Europese samenwerking groot belang moet worden gehecht aan voortzetting van de deelneming aan ATGW-3. Daar tegenover staan de bezwaren vanuit operationele optiek, en de hogere prijs.
Voor de «lichte» eenheden zijn de nadelen van het gewicht van de ATGW-3 doorslaggevend. Voor dit deel van de behoefte dient de verwervingsvoorbereidingsfase derhalve te zijn gericht op aanschaf van een alternatief systeem.
Voor de pantserinfanterie is het gewicht ook een factor van belang, maar in de totaalafweging niet doorslaggevend. Het wapensysteem voldoet aan de destijds voor deze eenheden gestelde eisen. Voor dit deel van de behoefte is er op dit moment onvoldoende aanleiding om het ingeslagen traject van ATGW-3 te verlaten. Voorts hecht ik grote waarde aan het gevoerde beleid gericht op een goede Europese samenwerking en op een zo sterk mogelijke positie daarin van de Nederlandse industrie.
Gelet op het voorgaande acht ik het gewenst het project langs twee sporen voort te zetten. Daarbij wordt de behoefte van de «lichte» eenheden onttrokken aan de binnen het ATGW-3 project gestelde behoefte, en wordt voor dit deel de verwervingsvoorbereidingsfase aangevangen, gericht op de aanschaf van een van de alternatieve systemen Gill of Javelin. Voor de invulling van de behoefte van de pantserinfanterie worden de onderhandelingen met EMDG en de partnerlanden voortgezet. Een definitief besluit over de deelneming aan de productiefase van ATGW-3 wordt evenwel naar verwachting niet eerder dan eind 1998 genomen. Dit besluit zal worden gebaseerd op alle dan beschikbare gegevens. De minister van Economische Zaken steunt, vanuit het oogpunt van deelneming van de Nederlandse industrie, deze benadering. Tot het moment van het definitieve besluit wordt, conform de DMP-procedure, voor geen van de sporen een financiële verplichting aangegaan.
De behoefte van de pantserinfanterie alleen omvat 151 lanceersystemen en 1830 raketten. Bij het spoor van de «lichte» eenheden gaat het, afhankelijk van het te kiezen alternatief, om de aanschaf van ongeveer 140 lanceersystemen en 2000 raketten. De aantallen raketten zijn gebaseerd op de Navo-normen voor oorlogsvoorraden. Deze normen liggen voor de Luchtmobiele brigade en het Korps Mariniers, gelet op de vastgelegde maximale reactietijden, hoger dan voor de andere eenheden.
Met de reductie van de behoefte tot alleen die van de pantserinfanterie zou de investering in ATGW-3 ongeveer tot de helft afnemen. Als de belangrijkste bijdragen van de Nederlandse industrie zouden kunnen worden voortgezet, zou zo een hoger percentage aan industriële deelneming worden bereikt. Binnen de totale reservering lijkt daarnaast de invulling van de behoefte van de «lichte» eenheden, gelet op de voorlopige prijsinformatie, voor elk van de alternatieven mogelijk.
Ten slotte
Gelet op het voorgaande ben ik voornemens – desgewenst na overleg met u – het project via de geschetste twee sporen voort te zetten. Het besluit tot aanschaf van een wapensysteem voor de «lichte» eenheden zal naar verwachting midden 1999 kunnen worden genomen.
Het definitieve besluit over de invulling van de behoefte van de pantserinfanterie kan naar verwachting eind 1998 worden genomen. Op basis van een heldere inventarisatie van politieke, operationele, materiële en financiële aspecten zal dan een verantwoord besluit mogelijk zijn over de deelneming aan de serieproductie van ATGW-3. Zoals gebruikelijk zal ik u hierover tijdig informeren.
De Staatssecretaris van Defensie, J. C. Gmelich Meijling
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.