Brief ministers met kabinetsbesluit inzake het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (NITG) - Beleidsinitiatieven ter verhoging van de kennisintensiteit van de Nederlandse economie

Deze brief is onder nr. 13 toegevoegd aan dossier 24229 - Beleidsinitiatieven ter verhoging van de kennisintensiteit van de Nederlandse economie.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Beleidsinitiatieven ter verhoging van de kennisintensiteit van de Nederlandse economie; Brief ministers met kabinetsbesluit inzake het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (NITG) 
Document­datum 17-10-1996
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST17349
Kenmerk 24229, nr. 13
Van Economische Zaken
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1996–1997

24 229

Beleidsinitiatieven ter verhoging van de kennisintensiteit van de Nederlandse economie

Nr. 13

BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 17 oktober 1996

Hierbij bieden wij u het kabinetsbesluit aan, dat behelst de Rijks Geologische Dienst onder te brengen in de Organisatie TNO en samen te voegen met het instituut TNO Grondwater en Geo-energie. Aldus ontstaat één instituut onder de naam Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (NITG).

Deze samenvoeging betekent, dat er één centraal loket ontstaat waar ministeries, lagere overheden, bedrijven en particulieren geowetenschap-pelijke informatie op maat kunnen verkrijgen. De kennisinfrastructuur wordt transparanter en eenvoudiger. Dit draagt bij aan het streven van het Kabinet om de efficiency en effectiviteit van de onderzoeks-infrastructuur te vergroten, zoals neergelegd in de nota «Kennis in Beweging».

De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen

Inhoudsopgave

Paragraaf                                                                                                    pag.

  • 1. 
    Inleiding                                                                                                      3
  • 2. 
    Legitimering                                                                                               3
  • 3. 
    Profiel Nederlands Instituut voor Toegepaste Wetenschappen            5
  • 4. 
    InpassingindeTNO-organisatie                                                              7
  • 5. 
    Financiering                                                                                                9
  • 6. 
    Hoofdstructuur                                                                                         10
  • 7. 
    Huisvesting                                                                                               12
  • 8. 
    Personeleenfinanciële randvoorwaarden                                            12

1 INLEIDING

Er zijn in Nederland vele instellingen met een advies- c.q. onderzoekstaak op het gebied van de geowetenschappen. De belangrijkste instellingen zijn de Rijks Geologische Dienst (RGD), gevestigd te Haarlem, en het Instituut TNO Grondwater en Geo-Energie (TNO GG), gevestigd te Delft. De RGD is een rijksdienst, die ressorteert onder het Ministerie van Economische Zaken. TNO GG maakt deel uit van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO. In 1995 heeft een Stuurgroep, onder leiding van ir. J.M.H. van Engelshoven (president van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs), geadviseerd beide instellingen samen te voegen tot één instituut. Dit advies is door ons overgenomen.

In deze notitie gaat het om onze visie op dit instituut op hoofdlijnen. In het vervolg zullen de uitwerkings- en invoeringsfase projectmatig worden aangepakt. Daartoe zal een toegesneden «Plan van Aanpak» worden opgesteld. Zorgvuldig overleg en communicatie met de betrokken medewerkers zullen daarin een belangrijke plaats innemen.

Er wordt naar gestreefd om het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (NITG) op 1 januari 1997 van start te doen gaan.

  • 2. 
    LEGITIMERING
  • a. 
    Voorgeschiedenis

In 1973 heeft de Minister van Economische Zaken door een commissie, onder leiding van prof. dr. J. J. Dozy, in kaart laten brengen welke diensten en instellingen activiteiten ontplooiden op aardkundig gebied. Uit het rapport van deze commissie bleek onder meer, dat de werkzaamheden van de RGD en de Dienst Grondwaterverkenning TNO (DGV-TNO) in belangrijke mate interfereerden. De commissie adviseerde een programma-adviescommissie in te stellen om de werkzaamheden van de RGD af te stemmen met die van andere aardkundige instellingen, waaronder de bovengenoemde dienst van TNO. De Minister van Economische Zaken heeft dit advies overgenomen.

In 1979 hebben RGD en DGV-TNO bij het Ministerie van Economische Zaken een plan gedeponeerd om beide diensten te integreren en gezamenlijk te huisvesten. Door een samenloop van omstandigheden, met name verwikkelingen rond de huisvesting van de RGD, is dit plan niet verder uitgewerkt.

In 1994 heeft het Ministerie van Economische Zaken na overleg met RGD en TNO de «Stuurgroep Van Engelshoven» ingesteld om de mogelijkheden te onderzoeken om de organisatie van het toegepast geowetenschappelijk onderzoek en de advisering hieromtrent in Nederland te verbeteren. Deze Stuurgroep kwam in april 1995 met het eindrapport.

  • b. 
    Advies van de Stuurgroep Van Engelshoven

De Stuurgroep Van Engelshoven kwam tot de conclusie, dat de ondergrond van zeer groot belang is voor de Nederlandse samenleving. De ondergrond bevat een rijkdom aan natuurlijke bestaansbronnen. In de eerste plaats kan men hierbij denken aan delfstoffen: olie, gas, zout en steenkool. Daarnaast aan geothermische energie, grondwater en oppervlaktedelfstoffen (zand, grind, klei, kalksteen, etc.). In toenemende mate wordt de «ondergrondse ruimte» van belang. Hiermee wordt gedoeld op de mogelijkheden van de ondergrond voor civiele toepassingen: ondergronds bouwen (tunnels, garages, etc). Tevens wordt gedoeld op opslag van energie (koude, warmte, perslucht, aardgas, aardolie) en berging van energie-residuen en chemische stoffen.

Gelet op het belang van de ondergrond adviseerde de Stuurgroep één nationaal «geo-instituut» te formeren, door de RGD en TNO GG samen te voegen. Dit geo-instituut zou belast moeten worden met het beheer van de geowetenschappelijke gegevens van zowel de ondiepe als de diepe ondergrond van Nederland en met de uitvoering van daarmee verbandhoudend toegepast geowetenschappelijk onderzoek en advisering. Het instituut zou een gezaghebbend, onafhankelijk oordeel moeten kunnen geven over het gebruik van de ondergrond en de daarin voorkomende natuurlijke bestaansbronnen. Het instituut zou zich echter moeten onthouden van activiteiten die adequaat verricht worden door het Nederlandse bedrijfsleven.

  • c. 
    Meerwaarde van één instituut

Wij ondersteunen het advies van de Stuurgroep Van Engelshoven. Het vormen van één Nederlands Instituut voor Toegepaste Geoweten-schappen (NITG) heeft naar onze mening duidelijk een meerwaarde. Hierbij zijn de volgende overwegingen van belang:

  • 1. 
    Met de vorming van één Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen wordt bereikt, dat er één centraal loket ontstaat waar ministeries, lagere overheden, waterschappen, bedrijven, ingenieursbureaus, universiteiten en particulieren geowetenschappelijke informatie «op maat» kunnen verkrijgen. Met deze «one-stop shop» wordt de kennisinfrastructuur eenvoudiger en transparanter. Dit draagt bij aan het streven van het kabinet om de efficiëntie en effectiviteit van de onderzoeksinfrastructuur te vergroten, zoals neergelegd in de nota «Kennis in beweging».
  • 2. 
    Op deze wijze ontstaat er één nationaal instituut, dat een onafhankelijk en gezaghebbend oordeel kan geven over het gebruik van de Nederlandse ondergrond en de daarin voorkomende natuurlijke bestaansbronnen.
  • 3. 
    Eén instituut betekent een versterking van de Nederlandse geowetenschappelijke kennispositie in «Europa». Bovendien zal Nederland op de buitenwacht hechter overkomen. Dat is van belang. In het verleden is gebleken, dat Aziatische, Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen grote behoefte hebben aan geowetenschappelijke kennis op het gebied van waterwinning en rivierdelta’s.

Al met al achten wij de vorming van één Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen voor alle gebruikers van geowetenschappelijke informatie en kennis aantrekkelijk.

  • d. 
    Positionering

Om uit te kunnen groeien tot een topinstituut is het noodzakelijk dat het NITG strategisch wordt gepositioneerd in de kennisinfrastructuur. De Stuurgroep Van Engelshoven heeft het belang van synergie uitvoerig belicht. Men heeft er op gewezen, dat de kwaliteit van toegepast geowetenschappelijk onderzoek in hoge mate wordt bepaald door de mate waarin de kennis van de verschillende deel-disciplines van geowetenschappen in samenhang kan worden benut en de mate waarin kennis van andere disciplines – met name de fysica en de wiskunde/informatica, als ook biologie/ecologie – kan worden geïncorporeerd. Bovendien heeft de stuurgroep opgemerkt, dat een bundeling van geowetenschappelijke kennis met andere disciplines de beste waarborg geeft voor technologieontwikkeling, bijvoorbeeld in het kader van de ICES-programma’s Land Water Impuls en Ondergronds Bouwen. Ook in de nota van het kabinet over het technologiebeleid «Kennis in beweging» is reeds het belang van synergie onderstreept: «Op plekken waar synergie bevorderd kan worden, zal het kabinet in overleg met de instellingen maatregelen nemen om de efficiëntie en effectiviteit van de onderzoeksstructuur verder te vergroten. In eerste instantie zal het gaan om de onderzoeksterreinen telematica, energie, geowetenschappen en arbeidsomstandigheden.» Gelet hierop ligt inpassing van het nieuwe instituut in de TNO-organisatie voor de hand. Zo zal het NITG gebruik kunnen maken van de faciliteiten van en de kennis binnen de TNO-organisatie.

Bezien is hoe deze positionering zich verhoudt tot het kabinetsstandpunt inzake verzelfstandigingen (Kamerstukken 1994/95 24 130, nr. 5). Daarbij hebben wij vastgesteld, dat hierbij wel sprake is van enig collectief belang, maar dat hier geen sprake is van een taak die de overheid zelf moet doen. In dit verband is van belang, dat het hier niet gaat om een overdracht van bestuurlijke bevoegdheden. De taken die de RGD verricht kunnen zeer wel worden opgedragen aan het nieuwe instituut, dat onderdeel zal uitmaken van de TNO-organisatie.

  • 3. 
    PROFIEL NEDERLANDS INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE GEOWETENSCHAPPEN

Het NITG zal worden opgebouwd uit de Rijks Geologische Dienst (193,5 fte) en het instituut TNO Grondwater en Geo-Energie (131 fte). In deze paragraaf zal eerst het profiel worden geschetst van de RGD, vervolgens van TNO GG en daarna van het beoogde Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen.

  • a. 
    Rijks Geologische Dienst

Nederland heeft een Geologische Dienst sinds 1903. In dat jaar vestigde het Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid de «Dienst der Rijksopsporing van Delfstoffen» (ROVD). Deze Dienst had tot taak om na te gaan of er behalve steenkool nog andere delfstoffen in de bodem te vinden waren. In 1918 werd de ROVD omgezet in de Rijks Geologische Dienst (RGD). In 1936 werd de RGD omgezet in een stichting, gefinancierd door de ministeries van Waterstaat en Landbouw. Vanwege de grote toename van het aantal olie- en gasvondsten in Nederland werd de Geologische Stichting in 1968 weer een overheidsdienst (RGD), ressorterend onder het Ministerie van Economische Zaken.

De RGD heeft de volgende taken:

  • • 
    verzamelen, bewaren en zo mogelijk publiceren en op andere wijze toegankelijk maken van geologische gegevens en het verrichten van geologisch speur- en ontwikkelingswerk, voorzover een en ander voor de geologie van Nederland van belang is;
  • • 
    samenstellen en verzorgen van geologische kaarten van Nederland;
  • • 
    uitvoeren van opdrachten en geven van adviezen op geologisch gebied aan overheidsinstanties en particulieren in binnen- en buitenland;
  • • 
    interpreteren en bewerken van gegevens welke, bij de opsporing en winning van delfstoffen dan wel anderszins, beschikbaar komen;
  • • 
    adviseren van de Minister van Economische Zaken in geologische aangelegenheden, in het bijzonder in zaken betreffende de opsporing en winning van delfstoffen.

De Rijks Geologische Dienst werkt niet alleen voor het Ministerie van Economische Zaken. Zij voert ook opdrachten uit voor andere ministeries (BiZa, BuZa, V&W, Fin), voorts voor provincies, gemeenten, bedrijven, particulieren en de Europese Unie.

  • b. 
    TNO Grondwater en Geo-Energie

TNO GG is voortgekomen uit de Dienst Grondwaterverkenning TNO, die in 1967 werd opgericht. DGV-TNO is ontstaan uit het in 1948 opgerichte Archief voor Grondwatergegevens TNO en de in 1954 ingestelde Groep Geofysisch Onderzoek TNO. De belangrijkste taak van DGV-TNO was het systematisch bijeenbrengen van grondwatergegevens, het verrichten van metingen ter zake en het doen van toegepast geowetenschappelijk onderzoek (al dan niet voor rekening van derden). In 1984 is de taakstelling van de DGV-TNO uitgebreid met geo-energieonderzoek. Met ingang van 1 januari 1991 is de naam van de DGV-TNO gewijzigd in Instituut TNO Grondwater en Geo-Energie.

De taak van TNO GG wordt als volgt omschreven: «door middel van aardwetenschappelijk en daarmee verband houdend technologisch onderzoek bijdragen tot een duurzaam beheer van de ondergrond en de ondergrondse natuurlijke bestaansbronnen». TNO GG voert opdrachten uit voor de ministeries van LNV, VROM, V&W, EZ en BuZa, provincies, gemeenten en waterschappen. Daarnaast worden studies verricht voor de Commissie van de Europese Unie. TNO GG voert ook onderzoek- en adviesopdrachten uit voor de olie- en gasindustrie, de nutsbedrijven, de computerindustrie en ingenieurs- en adviesbureaus.

  • c. 
    Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen

De Stuurgroep Van Engelshoven omschrijft het doel van het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen als volgt:

  • • 
    het beheren van de geowetenschappelijke informatie van Nederland en het uitvoeren van geowetenschappelijk onderzoek en advisering;
  • • 
    het ondersteunen van de kerntaken van het Ministerie van Economische Zaken op het gebied van exploratie en produktie van delfstoffen, geothermische energie en opslag van stoffen in de diepe ondergrond.

Taken

De daaruit volgende taken van het instituut zijn:

  • • 
    de inzameling, verwerving, kwaliteitsborging, archivering, analyse, interpretatie en verstrekking van geowetenschappelijke informatie (inclusief aan de Mijnwet gerelateerde informatie), betreffende de Nederlandse ondergrond;
  • • 
    het verrichten van toegepast geowetenschappelijk en daarmee verbandhoudend technologisch en beleidsonderbouwend onderzoek en advisering;
  • • 
    het toegankelijk maken en overdragen van niet-confidentiële geowetenschappelijke informatie en resultaten van onderzoek;
  • • 
    de advisering van de Minister van Economische Zaken inzake de exploratie en produktie van de delfstoffen zoals vermeld in de doelstelling.

Bij de uitvoering van deze taken is het instituut gebonden aan de randvoorwaarden, die in het vervolg van deze paragraaf zijn vermeld. De term «advisering» in voorgaande opsomming duidt op dienstverlening, verstrekken van inlichtingen, e.d. De Minister van Economische zaken is aan deze adviezen en rapporten niet gebonden. Het instituut is derhalve geen «adviesorgaan» in de zin van de woestijnwet.

Doelgroepen

De belangrijkste doelgroepen van het instituut zijn:

  • • 
    de diverse geledingen van het Ministerie van Economische Zaken; in het bijzonder het Directoraat-Generaal voor Energie;
  • • 
    de ministeries van LNV, VROM, V&W, alsmede BiZa, BuZa (OS) en OCenW;
  • • 
    de provinciale en gemeentelijke overheden en waterschappen;
  • • 
    de Nederlandse nutsvoorzieningen en staatsdeelnemingen;
  • • 
    de programmabureaus (met name Senter, Novem en de EU-kaderprogramma’s);
  • • 
    de Wereldbank en andere internationale organen;
  • • 
    adviesbureaus, toeleveringsbedrijven en industrieën (met onderstaande beperkingen);
  • • 
    het publiek.

Randvoorwaarden

Het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen heeft als belangrijkste randvoorwaarden:

  • • 
    de geowetenschappelijke informatie van Nederland dient – voor zover deze niet als vertrouwelijk is gekenschetst door de toeleveranciers ervan – zonder enige beperking ter beschikking te worden gesteld aan alle daarin geïnteresseerde publieke, semi-publieke en private partijen, alsook aan personen;
  • • 
    bij de kosten die in rekening worden gebracht bij de verstrekking van geowetenschappelijke informatie worden niet de kosten van inzameling, verwerving en kwaliteitsborging verdisconteerd en wordt geen winsttoeslag in rekening gebracht;
  • • 
    het instituut draagt er zorg voor, dat zij bij haar geowetenschappelijke advisering aan bedrijven geen gebruik maakt van de aan haar ter beschikking gestelde gegevens van concurrerende bedrijven;
  • • 
    het instituut onthoudt zich van het uitvoeren van geo-activiteiten die adequaat worden verricht door het Nederlandse bedrijfsleven;
  • • 
    het instituut onthoudt zich ook van het uitvoeren van onderzoeksactiviteiten die tot de taakstelling van de Nederlandse universiteiten behoren.

4 INPASSING IN DE TNO-ORGANISATIE

Het nieuwe instituut zal onder de benaming «Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen» in de TNO-organisatie worden ingepast op grond van artikel 4 van het TNO-besluit. Dit geschiedt met inachtneming van de in dat artikel neergelegde procedure bij besluit van de Raad van Bestuur van TNO. De inpassingsvoorwaarden zullen worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de Staat en TNO.

De taken van het NITG worden geregeld bij reglement zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de TNO-wet, waarbij in acht wordt genomen hetgeen in de vorengenoemde overeenkomst omtrent de taak van het instituut en de in paragraaf 3 vermelde randvoorwaarden is overeengekomen. Hierbij zij opgemerkt, dat de geowetenschappelijke gegevens, die vergunninghouders en concessionarissen krachtens de mijnwetgeving en concessies aan de Rijks Geologische Dienst hebben overgelegd, ter beschikking zullen blijven van de Minister van Economische Zaken. Dit geldt overigens ook voor de gegevens die na totstandkoming van het instituut beschikbaar komen. Het NITG zal de geowetenschappelijke gegevens, die krachtens de mijnwetgeving door vergunninghouders en concessionarissen aan de Minister van Economische Zaken zijn overgelegd, ten behoeve van de Minister beheren en de vertrouwelijkheid waarborgen. In de rechtspositieregeling als bedoeld in artikel 35 van de TNO-wet kunnen zonodig op dit punt specifieke nadere regelingen voor werknemers bij het instituut worden getroffen. Voorts is op dit gebied artikel 2:5 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing. Overtreding daarvan kan bestraft worden met toepassing van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht.

Gelet op de bijzondere aard van de taken van het NITG en de vele ministeries, die bij de financiering ervan betrokken zullen zijn, zullen enkele aanvullende bestuurlijke voorzieningen getroffen moeten worden. Er zal een programma-adviesraad (te noemen Raad voor het NITG) worden ingesteld waarvan de samenstelling en werkwijze, overeenkomstig artikel 3 van het TNO-besluit, bij reglement zullen worden geregeld. De ministeries, die betrokken zijn bij de financiering van het instituut, zullen in deze Raad vertegenwoordigd zijn. De representant van EZ bekleedt het voorzitterschap.

De Raad voor het NITG krijgt een adviserende taak op de volgende gebieden:

  • • 
    de opstelling van het vierjaarlijks NITG-beleidsplan (het zogenaamde Middellange Termijn Plan), incl. het meerjarig kennisinvesteringsprogramma;
  • • 
    de opstelling van de jaarlijkse voortgangsnota over het NITG-beleidsplan, het jaarplan en de ontwerp-exploitatie- en investeringsbegrotingen van het NITG;
  • • 
    het reglement met betrekking tot de inrichting van het NITG, daaronder mede begrepen de taken en bevoegdheden van de directie;
  • • 
    benoeming en ontslag van de directie van het NITG.

Zoals reeds in artikel 3, vierde lid, van het TNO-besluit is bepaald doet de Raad van Bestuur met redenen omkleed mededeling aan de Raad voor het NITG, indien zij afwijkt van een door de Raad uitgebracht advies.

De directie van het NITG legt ingevolge artikel 4, vijfde lid, TNO-besluit rekening en verantwoording af aan de Raad van Bestuur van TNO en verstrekt deze de gevraagde inlichtingen.

Naast de programma-adviesraad is er plaats voor een wetenschappelijke adviesraad. Ingevolge het bepaalde in artikel 4, zevende lid, van het TNO-besluit wordt deze wetenschappelijke raad ingesteld door de Raad van Bestuur van TNO. De samenstelling, taken en bevoegdheden van deze wetenschappelijke adviesraad worden bij reglement van TNO geregeld.

Aldus wordt het NITG op verantwoorde wijze in de TNO-organisatie ingebed, waarbij rekening is gehouden met de bestaande wettelijke regelgeving, alsmede met de aard en taken van het NITG en de daarbij gestelde randvoorwaarden.

5 FINANCIERING

Ook voor de financiering van het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen bieden TNO-wet en TNO-besluit 1986 een bruikbaar kader. De TNO-wet kent drie vormen van financiering:

  • • 
    basisfinanciering;
  • • 
    doelfinanciering;
  • • 
    opdrachtfinanciering.

Basisfinanciering is bestemd voor (economisch nog niet rendabele) risicovolle kennisvernieuwing met een lange en middellange termijnkarakter en voor de ontwikkeling van nieuwe initiatieven. Daartoe zal TNO met ingang van 1996 een meerjarenonderzoeksprogramma opstellen. Deze financiering wordt structureel beschikbaar gesteld door OCenW.

Doelfinanciering door de ministeries Defensie, EZ en OCenW (ten behoeve van VWS, VROM, SZW, LNV en V&W) is bestemd voor meerjarenprogramma’s voor onderzoek en kennisoverdracht, van belang voor het zorgterrein van het betrokken departement. De doelfinanciering voor VWS, VROM, SZW, LNV en V&W wordt jaarlijks, na overeenstemming over de bedoelde programma’s tussen de genoemde ministeries afzonderlijk enerzijds en TNO anderzijds, door OCenW aan TNO ter beschikking gesteld.

Opdrachtfinanciering heeft betrekking op vergoedingen van opdrachten van derden, waaronder ministeries.

De Stuurgroep Van Engelshoven heeft er op gewezen, dat het Geo-Instituut voor de instandhouding van de informatievoorziening en de kennisinfrastructuur voor de belangrijkste beleidsterreinen van de betrokken ministeries, is aangewezen op structurele financiering van de overheid (door de Stuurgroep «missiefinanciering» genoemd). Daarnaast voorziet de Stuurgroep dat het instituut middelen zal ontvangen voor opdrachten (projecten, programma’s).

Jaarlijks wordt door de Raad van Bestuur van TNO bij de Minister van OCenW een financieringsvoorstel ingediend, gebaseerd op het Middellange Termijnplan (MLTP) en de begroting van TNO. In de jaarlijkse financieringsbrief van OCenW zullen vervolgens de toegezegde bedragen onderscheiden worden in enerzijds een bedrag voor basisfinanciering en anderzijds bedragen voor doelfinanciering, alsmede de verdeling daarvan over de in aanmerking komende hoofdstukken van de rijksbegroting. In de TNO-begroting zullen de inkomsten en uitgaven t.b.v. het NITG worden opgenomen.

De financiering van het NITG is als volgt geregeld. Het instituut zal, naast een aandeel in de reguliere TNO-basisfinanciering van OCenW, doelfinanciering en opdrachtfinanciering ontvangen van EZ en doelfinanciering van OCenW (ten behoeve van andere betrokken departementen: V&W, VROM en LNV). De onderverdeling naar doelfinanciering en opdrachtfinanciering zal v.w.b. EZ gebaseerd zijn op de onderscheiden typen activiteiten van het instituut. Voor het instandhouden van geowetenschappelijke kennis zijn basis- en doelfinanciering de meest geëigende vormen. Voor specifiek onderzoek dat voor directe beleidsondersteuning van EZ van belang is, zoals het mijnbouwbeleid, zal gebruik worden gemaakt van opdrachtfinanciering. Dit betekent onder meer, dat de huidige RGD-financiering ten dele zal worden omgezet in voor het NITG geoormerkte doelfinanciering en ten dele in de financiering van opdrachten. De doelfinanciering voor het NITG zal plaatsvinden ten behoeve van een tussen TNO en de Staat (EZ) overeen te komen «meerjarenonderzoeksprogramma doelfinanciering». Dit onderzoeks- programma zal een bijzondere plaats innemen in het geheel van doelfinanciering van EZ. Waar voor het reguliere doelfinancieringsprogramma gestreefd wordt naar een verhoging van de cofinanciering door het bedrijfsleven, zal bij het NITG de private cofinanciering op een verhoudingsgewijs laag peil blijven.

De opdrachtfinanciering zal plaatsvinden volgens specifiek op te stellen overeenkomsten tussen de Staat en TNO. Zo nodig kunnen in deze overeenkomsten tevens nadere bepalingen opgenomen worden met betrekking tot de in paragraaf 3 bedoelde randvoorwaarden, waaronder geheimhouding van gegevens. Deze overeenkomsten zullen overeenstemmen met de eens in de vier jaar vast te stellen TNO-strategienota, waarop het kabinet een standpunt inneemt.

In de startfase – de periode 1997 tot en met 2001 – zullen de budgetten die thans voor de RGD op de meerjaren EZ-begroting staan, op basis van nader te maken afspraken, aan het NITG beschikbaar worden gesteld, verminderd met de geraamde inkomsten. In de periode daarna zal de hoogte van de financiering van EZ onder meer worden gebaseerd op uit te voeren programma’s, die in overleg tussen het NITG en het ministerie van EZ zullen worden vastgesteld. Dan zal tevens worden bepaald of de basisfinanciering voor het NITG, al dan niet ten laste van de hiervoor bedoelde EZ-middelen, zal moeten worden verhoogd. De meerjarige programma’s betreffen het beheer van geowetenschappelijke informatie en daarmee verbonden geowetenschappelijke karteringen van Nederland, alsook het ondersteunen van de kerntaken van EZ op het gebied van de exploratie en produktie van delfstoffen, geothermische energie en opslag van stoffen in de diepe ondergrond.

De doelfinanciering van andere betrokken ministeries t.b.v. overeengekomen programmatisch geo-onderzoek (nu bij TNO GG) zal door de vorming van het instituut geen wijziging ondergaan.

Tot slot zal het NITG inkomsten uit opdrachten van ministeries en derden, binnen het kader van de gestelde randvoorwaarden, verwerven.

6 HOOFDSTRUCTUUR

Door het organisatie-adviesbureau Twijnstra Gudde is een advies opgesteld over onder meer de gewenste hoofdstructuur van het NITG. Dat advies is door ons overgenomen.

Hoofduitgangspunt voor het ontwerpen van de hoofdstructuur van het NITG is een klantgeoriënteerde en outputgerichte organisatie. Dat betekent dat de primaire structurering gebaseerd is op de onderscheiden markten. Op een onderliggend niveau vindt ordening plaats naar produktgroepen.

De hoofdstructuur van het NITG wordt opgebouwd uit de volgende eenheden.

  • a. 
    Geo-infrastructuur

De markt «geo-infrastructuur» richt zich op vragen over de ondiepe ondergrond ten behoeve van de aanleg van infrastructuur, bouwwerken, waterbouw, grondwerkzaamheden, bodemsanering, winning van (ondiepe) delfstoffen (zand, grind), etc. De belangrijkste klanten in deze markt zijn de overheid, nutsbedrijven en organisaties die verantwoordelijk zijn voor de planning en aanleg en uitvoering van infrastructuur (RWS, spoorwegen, bouwsector, etc.).

  • b. 
    Grondwater

De markt «grondwater» richt zich eveneens op vragen over de ondiepe ondergrond, maar dan met name op de aanwezigheid, de voorraad, de kwaliteit en de winning van grondwatervoorkomens. De belangrijkste klanten in deze markt zijn ministeries (LNV, VROM, V&W), de waterleidingbedrijven, de grondwateronttrekkende industrieën en de waterbeheerders (waterschappen en provincies).

  • c. 
    Marien en Kust

De markt «marien en kust» richt zich op vragen over met name het Nederlandse deel van de Noordzee en de invloed daarvan op de Nederlandse kust. De belangrijkste klanten zijn het Ministerie van Verkeer en Waterstaat c.q. RWS en de (natte) bouwsector.

  • d. 
    Geo-Energie

Deze markt richt zich op algemene vragen aangaande het gebruik van de diepe ondergrond. De belangrijkste activiteiten van deze eenheid hebben betrekking op kartering van de diepe ondergrond van Nederland en toegepast geowetenschappelijk onderzoek op het gebied van seismiek, reservoirtechniek, winning van geothermische energie en de ondergrondse opslag van reststoffen en (thermische en potentiële) energie. De eenheid maakt uitsluitend gebruik van niet-confidentiële gegevens. De belangrijkste klanten in deze markt zijn overheid, nutsbedrijven en buitenlandse opdrachtgevers.

  • e. 
    Diepe Ondergrond

Deze eenheid heeft een specifieke taak, namelijk de ondersteuning van EZ, in het bijzonder het Directoraat-Generaal voor Energie, bij de uitvoering van haar kerntaken op het gebied van exploratie en produktie van delfstoffen, geothermische energie en de opslag van stoffen in de diepe ondergrond.

Belangrijk is hier te vermelden, dat deze eenheid bij haar werk gebruik maakt van gegevens, die op grond van de mijnwetgeving als vertrouwelijk worden aangemerkt.

  • f. 
    Ondiepe Ondergrond Kartering

Het belang en het unieke karakter van de karteringstaak brengen met zich mee, dat hiervoor een afzonderlijke eenheid in de hoofdstructuur wordt opgenomen. De districtskantoren vallen onder deze eenheid.

  • g. 
    Geo-Informatiesystemen

Het informatiemanagement is direct gerelateerd aan de primaire processen van de organisatie. Vanwege het specifieke karakter van de taken (kwaliteitsborging, systeemontwikkeling en netwerk- en systeembeheer) komt hiervoor een aparte eenheid.

De organisatiestructuur wordt gecompleteerd met de directie en de ondersteunende staf, bestaande uit: Financiën & Administratie, Personeel & Organisatie, Communicatie & Documentatie, Internationale Samenwerking en Kwaliteitsmanagement. In de bijlage is de hoofdstructuur schematisch weergegeven.

7 HUISVESTING

De RGD is gevestigd in Haarlem, TNO GG in Delft. De RGD heeft nevenvestigingen in Heerlen, Nuenen, IJmuiden en Zwolle. Deze vestigingen zijn alle beperkt van omvang.

De voordelen van het samenvoegen van RGD en TNO GG tot één Nederlands instituut kunnen volgens de Stuurgroep Van Engelshoven uitsluitend worden bereikt als het hoofdkantoor van het Instituut op één lokatie wordt gehuisvest. De Stuurgroep heeft bovendien geadviseerd op die ene lokatie ook het Staatstoezicht op de Mijnen onder te brengen. Dat advies is ingegeven door de volgende overweging. Het Staatstoezicht op de Mijnen is belast met het toezicht op de naleving van de mijnwetten en adviseert bij de uitvoering van die wetten. Voor het uitoefenen van haar taak is kennis en informatie nodig, die voor een deel bij de huidige Rijks Geologische Dienst berust. Door het Staatstoezicht op de Mijnen tezamen met het NITG te huisvesten op één lokatie wordt het uitwisselen van kennis en informatie bevorderd, aldus de Stuurgroep.

Wij delen de mening van de Stuurgroep Van Engelshoven ten aanzien van de huisvesting van het NITG. Ten aanzien van het Staatstoezicht op de Mijnen zijn wij van oordeel, dat gezamenlijke huisvesting met het NITG wenselijk, maar niet noodzakelijk is. Wel dient, conform het advies van de Stuurgroep Van Engelshoven, nauwe samenwerking tot stand te worden gebracht tussen het NITG en het Staatstoezicht op de Mijnen.

Het NITG zal drie districten hebben. De huidige districten, te weten «West», «Noord/Oost» en «Zuid», blijven bestaan. District «West» blijft ook in de toekomst gekoppeld aan de hoofdvestiging.

De directie van het NITG zal te gelegener tijd een voorstel doen voor een gecentreerde lokatie van de hoofdvestiging. Dit voorstel zal na advies van de Raad voor het NITG en de Ondernemingsraad, ter beslissing aan de Raad van Bestuur TNO worden voorgelegd. Deze beslissing behoeft de instemming van de Raad van Toezicht TNO. Vooralsnog zullen de huidige lokaties van de Rijks Geologische Dienst gehandhaafd blijven.

De gebouwen zullen aan het NITG worden verhuurd op basis van een door de Dienst der Domeinen goedgekeurde huurprijs. Om de huisvesting van het NITG budgettair neutraal te laten verlopen, zullen de geïnde bedragen – voorzover betrekking hebbend op de huisvesting van (voormalige) medewerkers van de Rijks Geologische Dienst – jaarlijks worden overgedragen aan EZ. Alternatief is, dat het pand van de Rijks Geologische Dienst in Haarlem aan TNO wordt verkocht. Om de prijs te bepalen zullen ter voorlichting van partijen één of meer gezamenlijk aan te wijzen niet-ambtelijke deskundigen een taxatie verrichten. Hierbij zullen de gebruikelijke uitgangspunten gelden, te weten: de reële marktwaarde, «going concern» en het vigerende bestemmingsplan. Hierover bestaat overeenstemming met de Dienst der Domeinen. In lijn met het «Handboek Privatisering» zal de opbrengst door het Ministerie van Economische Zaken ter financiering van de huisvesting worden aangewend.

8 PERSONELE EN FINANCIËLE RANDVOORWAARDEN

  • a. 
    Personeel

Daar het NITG organisatorisch zal worden ingepast in TNO, ligt het voor de hand dat de arbeidsvoorwaarden van TNO voor alle medewerkers van het NITG van toepassing zullen zijn. Dit betekent dat de rechtspositie van medewerkers van de RGD zal veranderen en het ARAR niet meer zal gelden. Het gaat hier om 206 medewerkers bij een begrotingssterkte van 193,5 fte’s (stand per 1-1-1996). Voor wat betreft de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden zal een vergelijking tussen de oude en nieuwe situatie worden gemaakt, waarbij als uitgangspunt geldt dat de nieuwe arbeidsvoorwaarden als totaalpakket niet slechter zullen worden ten opzichte van de oude situatie.

In een tussen de staat en TNO te sluiten overeenkomst zullen concrete afspraken worden gemaakt die een zorgvuldige personele afwikkeling zullen garanderen (sociaal plan). Daartoe zal met de geëigende perso-neelsvertegenwoordigende instanties overleg worden gevoerd.

  • b. 
    Financieel

De fusie zal budgettair neutraal worden uitgevoerd. Dat betekent, dat het thans voor de RGD in de EZ-begroting en meerjarencijfers opgenomen budget – onder aftrek van de meerjarenraming van de inkomsten – gedurende de periode 1997 tot en met 2001 beschikbaar zal zijn voor het NITG. De transitiekosten voor de realisatie van de fusie, alsmede de op termijn optredende kosten samenhangend met de verdere integratie, zullen door het NITG worden gedragen. Deze kosten zullen worden voorgefinancierd door de Organisatie TNO.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.