Brief minister inzake de niet aan energie gelieerde activiteiten van de energiedistributiebedrijven - Derde Energienota

Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 24525 - Derde Energienota.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Derde Energienota; Brief minister inzake de niet aan energie gelieerde activiteiten van de energiedistributiebedrijven 
Document­datum 29-03-1996
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST13668
Kenmerk 24525, nr. 3
Van Economische Zaken (EZ)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1995–1996

24 525

Derde Energienota

Nr. 3

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 29 maart 1996

Tijdens het plenaire debat over de Wet Energiedistributie (Kamerstukken serie 22 160) heb ik u toegezegd voorafgaande aan het Nota-overleg over de Derde Energienota (Kamerstuk Tweede Kamer 1995/1996, 24 525) op 1 april a.s. de Kamer nader te informeren over de niet aan energie gelieerde activiteiten van de energiedistributiebedrijven. Daarbij gaat het zowel om de wijze waarop daarin periodiek inzicht kan worden gegeven als de wijze waarop een zodanig toezicht op die activiteiten kan worden uitgeoefend dat de risico’s voor de energieverbruikers worden geminimaliseerd. Meer in zijn algemeenheid is daarover in de Derde Energienota (hoofdstuk 3.8.) een globale beleidsvisie geschetst, maar al tijdens het debat over de Wet Energiedistributie bleek behoefte te bestaan aan een verdere toelichting en uitwerking.

Alvorens op de gestelde vragen in te gaan is het wellicht goed om nog eens te herhalen welke soorten van activiteiten van de energiedistributiebedrijven buiten de energiekolom plaatsvinden en in welke richting deze zich globaal zullen kunnen gaan ontwikkelen. Het gaat dan met name om de volgende activiteiten:

  • a) 
    Afval en milieu. Vanuit de aan energie gelieerde betrokkenheid bij afvalverwerking en energie-opwekking (elektriciteit, stortgas) ontwikkelen de activiteiten zich naar andere onderdelen van de afvalketen. Sommige energiebedrijven richten zich op alle activiteiten van die keten, inclusief inzameling en opslag (b.v. EDON, Eneco, Nuon), terwijl andere energiebedrijven zich beperken tot meer specifieke onderdelen waar sprake is van het toepassen van geavanceerde, vaak nog niet geheel rendabele technieken (b.v. grootschalige afvalverbranding Moerdijk, verwerking en hergebruik van specifieke afvalsoorten als TL-buizen en beeldbuizen etc.). Ook is er een ontwikkeling naar milieu-dienstverlening door opgebouwde kennis en expertise op commerciële basis aan te bieden aan derden. Hierbij is verder aan te tekenen dat ook Duitse en Belgische energiebedrijven met soortgelijke activiteiten bezig zijn, ook op de Nederlandse markt.
  • b) 
    Telecommunicatie. Veel energiedistributiebedrijven beschikken over een eigen telecommunicatie-infrastructuur ten behoeve van de aansturing en signalering van de eigen installaties. Daarnaast zijn in veel gevallen de lokale en regionale netten voor kabel tv ondergebracht bij de energiebedrijven in de vorm van aparte dochterondernemingen. Op deze wijze is meer dan 50% van alle kabeltv-aansluitingen eigendom van de energiebedrijven. In lijn met de algemene ontwikkelingen op de telecommarkt zijn ook de energiebedrijven geïnteresseerd in de commerciële aanwending van deze infrastructuur. Dat uit zich niet alleen in de bundeling in Enertel (dat zoals bekend een gegadigde is voor een vergunning voor een landelijke infrastructuur, naast KPN), maar evenzeer in de interesse om te participeren in de aanbieding van allerlei telecomdiensten. Wat dat laatste betreft zijn verschillende energiebedrijven betrokken bij het ontwikkelen van commerciële dienstverlening op kabelgebied. Ook hier kan worden opgemerkt dat dergelijke ontwikkelingen in het buitenland plaats vinden. Zowel in het VK, de VS als in de BRD zijn grote energiebedrijven actief in de telecommarkt.
  • c) 
    Water en drinkwater. Enkele energiebedrijven verzorgen de distributie van drinkwater, soms als dienstverlening aan het regionale waterbedrijf, soms in eigen beheer. In verschillende regio’s is (weer) overleg gaande over samenwerking tussen energiebedrijven en waterbedrijven. Wat betreft de organisatie van de drinkwatersector heeft het kabinet overigens eind 1995 een beleidsstandpunt uitgebracht waarin ook kort op de relatie tussen energie en water is ingegaan (Tweede Kamer 1995–1996, 23 168 nr. 5). Ook daar waar energiebedrijven actief zijn op het gebied van de drinkwatervoorziening ontwikkelen zich op commerciële basis dienstverleningsactiviteiten ten behoeve van derden.

Uit het debat met de Kamer is naar voren gekomen dat een goede monitoring van al deze ontwikkelingen wenselijk is. Ik heb daarover inmiddels met EnergieNed afspraken gemaakt. In eerste instantie is daarbij te wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven door in de jaarstukken voldoende en inzichtelijke informatie te verschaffen, ook in financieel opzicht. Het ligt dan voor de hand dat ook de accountantscontrole van deze jaarstukken daarop betrekking heeft. Hierbij zij aangetekend dat uit de ontwerp-Wet energiedistributie al voortvloeit dat de onderhavige activiteiten, behoudens de levering van water, in aparte rechtspersonen moeten worden ondergebracht en dat er voor veel van deze activiteiten specifieke wetgeving geldt (bijvoorbeeld de telecommunicatiewetgeving met eigen regels voor tarieven, verboden kruissubsidiëring etc.). Daarnaast zal EnergieNed over 1996 de soorten van activiteiten inventariseren welke haar leden middels aparte rechtspersonen verrichten op gebieden buiten energie. Ook zal op geaggregeerde basis een indicatie gegeven worden van de omvang van die activiteiten in relatie tot de totale omzet van de energiebedrijven. Een eerste indicatie wijst overigens uit dat de hiervoor genoemde activiteiten bij afval, milieu en telecom thans circa 7% van de totale omzet uitmaken. Ik heb er verder begrip voor dat informatieverschaffing op dit gebied met enige terughoudendheid gebeurt, aangezien het niet gewenst is dat commercieel vertrouwelijke informatie op deze wijze wordt gepubliceerd. Wel vertrouw ik er op dat met de beschreven wijze van informatieverschaffing het mogelijk zal zijn een globaal beeld te krijgen van aard en omvang van de activiteiten buiten de energiekolom. Daarbij wil ik wel de mogelijkheid open laten om, zo daar aanleiding toe is, een meer gedetailleerd en onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de risico’s van dergelijke activiteiten in relatie tot de energie-activiteiten.

In dit opzicht wil ik ook wijzen op de verbruikersraden, die naast hun wettelijke status zoals opgenomen in de ontwerp-Wet Energiedistributie, uitdrukkelijk als taak hebben gekregen te adviseren over nieuwe activiteiten voor zo ver die effect kunnen hebben op de levering van energie. Ik

heb dan ook de energiebedrijven via EnergieNed gevraagd de verbruikersraden nog eens uitdrukkelijk op deze taken te attenderen, zodat ook zij een bijdrage leveren aan het monitoren van de ontwikkelingen op het gebied van de niet aan energie gelieerde activiteiten.

Naast het monitoren van de ontwikkelingen via informatie en rapportage is te wijzen op de mogelijkheden die ik zal hebben in het kader van het toezien op de energietarieven voor gebonden klanten. In de Energienota wordt aangegeven dat dit toezicht betrekking zal moeten hebben op zowel de levering van elektriciteit en gas als warmte. Bij de uitwerking van dit toezicht zal ik zoveel mogelijk waarborgen dat de niet aan energie gelieerde activiteiten zo min mogelijk effect hebben op de voorwaarden waaronder de levering van elektriciteit, gas of warmte plaatsvindt. Nader zal daarbij moeten worden bezien of met een generiek tarieventoezicht kan worden volstaan dan wel dat een toezicht per bedrijf zal moeten plaatsvinden. Bij die keuze spelen ook andere factoren een rol dan de hier bedoelde relatie. In ieder geval zal ik bij de nu nog van kracht zijnde wettelijke goedkeuring van het maximum eindverbruikerstarief voor elektriciteit mij bij de voorstellen daartoe van EnergieNed er van vergewissen dat in het voorstel voor 1997 geen kosten zijn opgenomen die aan de bedoelde activiteiten toegerekend moeten worden. In overleg met EnergieNed zal ik tevens bezien of dat evenmin het geval is bij de adviestarieven die EnergieNed voor gas en warmte aan haar leden voorstelt.

Meer algemeen hecht ik er aan nog eens te benadrukken dat de primaire verantwoordelijkheid om activiteiten te starten op gebieden buiten de energiekolom dient te liggen bij de energiebedrijven zelf. Het zijn de betreffende directies, de raden van commissarissen, de aandeelhouders, die primair dienen te beoordelen of het om activiteiten gaat die passen binnen de doelstellingen van de onderneming. Het is aan hen te beoordelen of het energiebedrijf wel voldoende competentie heeft om die activiteiten te ondernemen, welke financiële en andere risico’s daarbij gelopen worden en of die aanvaardbaar zijn, met welke partijen daarbij wordt samengewerkt etc. etc. Het is eveneens primair aan die organen om er op toe te zien dat de reguliere taken op het gebied van de energiedistributie niet in het geding komen en dat de risico’s van die nieuwe activiteiten niet worden afgewenteld op de eindverbruikers. Doordat op grond van de ontwerp-Wet energiedistributie niet-energie activiteiten in aparte rechtspersonen moeten worden ondergebracht, worden de financiële stromen tussen energiedistributiebedrijven en dergelijke rechtspersonen goed zichtbaar, waarmee ook tijdig eventuele eventuele risico’s ten aanzien van niet-energie activiteiten kunnen worden onderkend. Daarbij zijn eveneens de voorzieningen te betrekken die door die verbruikers in het verleden zijn opgebouwd en tot het vermogen behoren van het energiebedrijf. Zeker zo lang eindverbruikers geen keuzemogelijkheid hebben om van een andere energieleverancier gebruik te maken zal die verantwoordelijkheid zwaar moeten wegen. Ik zal dan ook zelf de aandeelhouders van de bedrijven nog eens wijzen op hun verantwoordelijkheden in deze en benadrukken dat bij een besluit om activiteiten buiten de energiekolom aan te gaan alle in deze brief genoemde overwegingen dienen te worden betrokken.

De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.