Brief minister - Wateroverlast in Nederland

Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 24071 - Wateroverlast in Nederland.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wateroverlast in Nederland; Brief minister  
Document­datum 30-01-1995
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST6413
Kenmerk 24071, nr. 1
Van Binnenlandse Zaken
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1994–1995

24 071

Wateroverlast in Nederland

Nr. 1

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

S-MN S-RO S–VV

’s-Gravenhage, 30 januari 1995

Inleiding

Op 26 januari jl. heeft u de regering gevraagd de Tweede Kamer te willen informeren over verschillende aspecten van de wateroverlast in Limburg en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de schadeafwikkeling, de bestrijding van de wateroverlast, het begrip «ramp», de verzekerbaarheid van natuurgeweld en de aanbevelingen van de commissie Boertien.

Mede namens mijn ambtgenoten van Verkeer en Waterstaat, Financiën, Economische Zaken, Defensie en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ga ik in op uw vragen.

In deze brief zal het accent liggen op de situatie in Limburg. Hier manifesteerde de wateroverlast zich het eerst en is de bestrijding derhalve thans het meest gevorderd. Voor de provincies Gelderland en Overijssel neemt de wateroverlast steeds dreigender vormen aan. Waterstanden hoger dan met Kerst 1993 zijn naar het zich thans laat aanzien niet uit te sluiten. In Gelderland is inmiddels besloten om tot evacuatie van de daarvoor het meest in aanmerking komende gedeelten van de provincie over te gaan.

De regering volgt de ontwikkelingen in de provincies op de voet.

A. Schade-afwikkeling

De regering leeft mee met al diegenen die getroffen zijn of dreigen te worden getroffen door de wateroverlast, vooral met diegenen die evenals vorig jaar hun huizen of bedrijven hebben moeten verlaten of die worden geconfronteerd met waterschade. Wederom worden velen op enigerlei wijze gedupeerd door de wateroverlast. Tegen deze achtergrond van menselijk leed acht de regering het haar verantwoordelijkheid tegemoet te komen in de financiële gevolgen.

Op dit moment is het uiteraard nog te vroeg om een volledig inzicht te hebben in de getroffen gebieden en in de omvang van de schade. Het is nu derhalve niet aan de orde concrete uitspraken te doen over de omvang van de financiële inspanning van de regering, over de voorwaarden waaronder deze middelen beschikbaar zullen worden gesteld en over de wijze waarop de schade zal worden afgewikkeld. Ik zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk meer gedetailleerd informeren. Ik beperk mij in deze brief tot een aantal hoofdlijnen.

Allereerst enkele opmerkingen over de aard van de te vergoeden schade.

Door een goede en tijdige communicatie is de huidige wateroverlast niet geheel onverwacht gekomen. Hierdoor hebben veel particulieren, bedrijven en overheden tijdig, zeker met de laatste wateroverlast nog scherp in het geheugen, allerlei preventieve maatregelen getroffen. Daarnaast kunnen bepaalde schades wellicht via bestaande departementale regelingen of via verzekeringen, bij voorbeeld een autoverzekering, worden opgevangen.

Het vorenstaande brengt met zich dat in ieder geval de verzekerbare en de vermijdbare schade, schade dus die te voorkomen was of is geweest door het treffen van preventieve maatregelen, niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Bovendien vindt de regering het redelijk een beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid van de gedupeerden; een eigen risico ligt dan ook in rede.

Ook bij vorige gelegenheden zijn deze uitgangspunten gehanteerd. De regelingen die voor de schade-afwikkelingen zullen worden getroffen, zullen dan ook vergelijkbaar zijn met die van de wateroverlast in december 1993.

Bij de schade-afwikkeling zullen de ervaringen die zijn opgedaan met de afwikkeling van de wateroverlast van december 1993 vanzelfsprekend worden benut. Bij deze laatste schade-afwikkeling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd; dit tot tevredenheid van alle betrokkenen.

– Allereerst een snelle en zorgvuldige registratie van schade, bij voorkeur op basis van taxatie door terzake deskundigen. Pas als er een betrouwbaar beeld bestaat van de omvang is het zinnig te spreken over de hoogte van een schadeloosstelling.

– Een goede organisatie en coö rdinatie door het bestuur (burgemeester, commissaris van de Koning) is van belang gelet op de naar verwachting brede en geografisch gespreide groep van gedupeerden.

– De feitelijke afhandeling kan het best zo dicht mogelijk bij de gedupeerden geschieden. Hierbij is in beginsel een belangrijke rol weggelegd voor het particulier initiatief. Ook het Nationaal Rampenfonds kan weer een belangrijke rol spelen voor de afwikkeling van de schade die particulieren hebben geleden.

B. Bestrijding wateroverlast

De verantwoordelijkheid voor de bestrijding van de wateroverlast ligt primair bij de betrokken lokale besturen. Personeel en materieel van onder meer brandweer, politie en vrijwilligersorganisaties worden daarbij ingezet. Daar waar de inzet van het lokaal en regionaal beschikbare personeel en materieel niet voldoende was, werd interregionale, interprovinciale en nationale bijstand verleend. Het ging hier om civiele en militaire bijstand.

De regering is van mening dat op alle hulpverleningsniveau’s optimale inspanning is dan wel wordt geleverd. Zij is bovendien zeer onder de indruk van de samenwerking tussen provincie, gemeenten en hulpverleningsinstanties. De regering spreekt dan ook haar grote waardering uit voor de getoonde inzet.

Het spreekt vanzelf dat, zolang de wateroverlast daartoe aanleiding geeft, die bijstand zal worden geboden die nodig (en mogelijk) is. Aangezien de hulpverlening nog niet is afgerond, is het nu niet mogelijk die hulpverlening gedetailleerd uiteen te zetten dan wel daarover een afgerond oordeel te geven. De evaluatie te zijner tijd van de bestrijding van de wateroverlast is daarvoor het meest geëigende moment.

Ik acht het wenselijk de Kamer een indruk te geven van de grote inzet van personen en materieel. Hiertoe zal ik kort een aantal belangrijke elementen uit de tot nu toe verleende interprovinciale en nationale bijstand aan Limburg op een rij zetten. Op grond van aanvragen om bijstand is de bijstandsverlening geregeld door het Landelijk Coö rdinatie-centrum (LCC), onderdeel van het directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid van mijn ministerie.

Voor alle duidelijkheid: onderstaand overzicht – een momentopname – betreft de inzet van personen en materieel als aanvulling op hetgeen in Limburg lokaal en regionaal al is ingezet.

850 militairen 88 4-tonners

6 10-tonners 23 andere militaire voertuigen 15 militaire boten

1 genie-ponton

1 F-16

1 helicopter van de Koninklijke Marine

2 helicopters van de Koninklijke Luchtmacht 2 politie-helicopters

5 brandweercompagnieën (totaal: 450 personen, 60 tankautospuiten en 20 dompel-pompen)

4 brandweerpelotons (totaal 120 personen) 8 motorrijders van het KLPD 2 secties ME uit Overijssel 2 pelotons ME uit Overijssel 535 000 zandzakken

2 650 bedden/stretchers (waarvan 750 bedden van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) 2 500 slaapzakken/dekens 36 dompel-pompen

Ook internationaal is het nodige aan bijstand verleend, te wijzen valt op onder meer de grote inzet van Britse militairen en de Duitse brandweer uit Aken.

Na de wateroverlast in december 1993 zijn tussen de Limburgse gemeenten, de Regionale Crisiscentra (RCC), het Provinciaal Coö rdinatie Centrum (PCC) en het Landelijk Coö rdinatiecentrum (LCC) nadere afspraken gemaakt over bijstandsaanvragen en -verlening. De kanalisering van deze aanvragen – of bij voorbeeld verzoeken om hulp of informatie – via de RCC’s, naar het PCC en dan naar het LCC leidt tot een optimale afstemming, onderbouwing en verantwoording van bijstandsaanvragen.

Zonder te veel te willen vooruitlopen op de evaluatie van de hulpverlening, meent de regering nu al te kunnen constateren dat deze afspraken tijdens het hoogwater van de afgelopen dagen in Limburg goed gewerkt hebben. Uit rechtstreekse contacten met het provinciebestuur en de gemeentebesturen van Maastricht en Roermond is mij gebleken dat men tevreden is over de flexibele, goede en snelle wijze waarop de bijstandsverlening is verlopen. Er hebben zich geen wezenlijke knelpunten voorgedaan. Mijn ambtgenoot van Defensie heeft over de militaire bijstand eveneens positieve geluiden vernomen.

C. Het begrip «ramp»

De regering is om duidelijkheid verzocht over de vraag wat nu wel en wat nu niet een ramp is. In artikel 1 van de Rampenwet is in algemene bewoordingen een definitie gegeven van «ramp». Een ramp is een gebeurtenis:

– waardoor een ernstige verstoring van de algemene veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen dan wel grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd, en

– waarbij een gecoö rdineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende discipline is vereist.

In eerste instantie is het de burgemeester die zich een oordeel vormt over de vraag of zich in zijn gemeente gebeurtenissen voordoen of dreigen voor te doen als bedoeld in artikel 1 van de Rampenwet. Vervolgens gaat hij over tot concrete maatregelen en geeft daaraan leiding. In geval van een ramp heeft de burgemeester het opperbevel. Degenen die aan de rampbestrijding deelnemen staan derhalve onder zijn bevel. Een rampverklaring van de burgemeester is geen voorwaarde voor het uitoefenen van het opperbevel. De Nederlandse wetgeving kent deze figuur uitdrukkelijk niet. Ook nu weer heeft dit punt in de praktijk geen problemen te zien gegeven.

D. Verzekerbaarheid

Over de verzekerbaarheid van natuurgeweld het volgende. De minister van Financiën heeft op 10 oktober 1994 de Tweede Kamer ingelicht over de hervatting van de besprekingen tussen verzekeraars en overheid over een verzekeringsmogelijkheid voor schade ten gevolge van natuurrampen. Sedertdien is intensief overleg gevoerd over een aantal voor de Nederlandse situatie denkbare verzekeringssystemen. Dit overleg bevindt zich thans in de afrondende fase. Op korte termijn zullen de resultaten van het overleg aan de Tweede Kamer worden medegedeeld.

E. Aanbevelingen commissie Boertien

Tot slot van deze brief enkele waterstaatkundige aspecten, in het bijzonder de kades genoemd door de commissie Boertien.

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het aanleggen van de betreffende kades. Zij maken dus ook de kosten die met de aanleg gemoeid zijn. De bedoeling is dat de waterschappen zo snel mogelijk met de aanleg daarvan kunnen starten. Om te voorkomen dat onzekerheid omtrent de financieringswijze hierbij een vertragende factor zou zijn, heeft de minister van Verkeer en Waterstaat toegezegd de financiering van de kades te garanderen. Dit houdt in dat het rijk garant staat voor die kosten van de waterschappen die niet gedekt worden door (eigen) bijdragen van waterschappen, gemeenten en provincie, of niet op een andere wijze worden gedekt. Daarbij gaat de regering uit van de uitgaven voor kades en bijbehorende kwelwater-voorzieningen ad f 68 mln. zoals omschreven in de door de commissie Boertien aanbevolen strategie 2b.

De regering stelt voor om de andere aspecten van het advies van de commissie Boertien aan de orde te laten komen bij de behandeling van het regeringsstandpunt terzake.

Voor de volledigheid merk ik op dat mijn ambtgenote van Verkeer en Waterstaat één dezer dagen Uw Kamer de «voortgangsrapportage dijkversterkingen» toestuurt.

De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.