Studiefinanciering flexibeler en eenvoudiger - Hoofdinhoud
Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs schuift de huidige maximum leeftijdsgrens voor studiefinanciering van 27 jaar naar 30 jaar. In het hoger onderwijs gaat de termijn waarbinnen een student zijn diploma moet halen van zes naar tien jaar. De aanvullende beurs wordt in het eerste jaar direct als gift verstrekt. Duale opleidingen worden aantrekkelijk gemaakt door studenten tijdens het werkgedeelte studiefinanciering te geven. De herkansingsregeling wordt verruimd voor studenten die in het eerste jaar hun studiepunten niet halen. Het in- en uitschrijven voor studiefinanciering worden makkelijker. Het maandbudget gaat met 100 gulden per maand omhoog. De studenten kunnen dit bedrag dan lenen. Het vernieuwde stelsel gaat met ingang van het studiejaar 2000/2001 in en geldt vanaf dat moment voor alle studenten met een prestatiebeurs (vanaf het studiejaar 1996/1997). De nieuwe leeftijdsgrens geldt ook voor studenten met de tempobeurs.
De ministerraad is vandaag met de nota 'Flexibele studiefinanciering. Een stelsel dat past' van minister drs. L.M.L.H.A. Hermans (OCenW) akkoord gegaan. De minister schetst in deze nota hoe binnen het huidige stelsel van studiefinanciering flexibel studeren in het hoger onderwijs mogelijk wordt. De afgelopen jaren is de behoefte aan een grotere variëteit in studiepatronen toegenomen. Niet alle studenten hebben dezelfde leer- en leefstijl en niet alle onderwijsprogramma's stellen dezelfde eisen. Er zijn opleidingen ontstaan die afwijken in cursusduur, inschrijvingsvorm of leertraject. Voorbeelden daarvan zijn de verwante doorstroom mbo-hbo, de technische en bèta-opleidingen en de duale opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs. Studenten willen studeren afwisselen met werken, buitenlandse ervaring opdoen of andere maatschappelijke activiteiten verrichten. Aan deze behoefte is in de studiefinanciering tegemoet gekomen door voor iedere situatie een bijzondere regeling te treffen. Dit heeft geleid tot veel regels waardoor het overzicht is verdwenen. In de nota wordt voorgesteld over te stappen op een meer generieke regeling die flexibiliteit biedt voor alle studenten in het hoger onderwijs. Ook in het toekomstige stelsel wordt ervan uitgegaan dat in ruil voor een beurs en een ov-kaart een tegenprestatie van de student wordt verwacht.
HET STELSEL IN HOOFDLIJNEN
Diplomatermijn
Meer flexibiliteit binnen het huidige stelsel wordt bereikt door de rechtstreekse koppeling tussen cursusduur en de diplomatermijn in het hoger onderwijs los te laten. Het voorstel is de diplomatermijn voor alle opleidingen te bepalen op tien jaar. Alle studenten krijgen daarmee de ruimte hun studie flexibeler in te richten. Er ontstaat ook ruimte om eventuele bijzondere omstandigheden waardoor de student studievertraging oploopt, op te vangen. Ook studenten met een handicap kunnen binnen deze termijn hun studie voltooien. Studenten houden dezelfde studiefinanciering als nu. Voor de meeste studenten betekent dit dat ze recht hebben op 48 maanden prestatiebeurs.
De prestatie-eisen blijven bestaan. Met ingang van het studiejaar 2000/2001 zien die er dan als volgt uit. In het eerste jaar wordt de basisbeurs en de ov-kaart uitgekeerd als een lening. De student moet in dat jaar 21 studiepunten halen. Haalt de student die norm, dan wordt al aan het eind van het eerste jaar de basisbeurs en de ov-kaart definitief een gift. De aanvullende beurs wordt in het eerste jaar voortaan direct als gift gegeven. In de periode daarna krijgt de student de basis-, eventuele aanvullende beurs en de ov-kaart uitbetaald als lening. De beurs en de ov-kaart worden een gift, als de student zijn einddiploma binnen tien jaar haalt. Nadat de student zijn prestatiebeurs heeft opgemaakt, kan hij nog een tijd een rentedragende lening krijgen.
Leeftijdsgrens
De huidige leeftijdsgrens voor studiefinanciering verschuift van 27 jaar naar 30 jaar. Tot een leeftijd van 30 jaar heeft een student recht op studiefinanciering. Daarna wordt er geen studiefinanciering meer gegeven, ook geen lening of een ov-kaart. De nieuwe leeftijdsgrens geldt ook voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en studenten met een tempobeurs. De diplomatermijn loopt ook na de 30ste verjaardag gewoon door.
Duale opleidingen
Studiefinanciering behandelt studenten in duale opleidingen nu anders dan de overige studenten. Tijdens het werkgedeelte van zijn opleiding ontvangt de student namelijk geen beurs, lening of een ov-kaart. De gemiste studiefinanciering wordt ook later niet meer uitgekeerd. Om de duale opleidingen aantrekkelijker te maken, wordt voorgesteld de student tijdens het werkgedeelte studiefinanciering te geven. Met de universiteiten en hogescholen zal hierover worden gesproken. Uiteraard blijft de bijverdienregeling voor deze studenten wel van kracht. Dat betekent dat een student niet meer mag bijverdienen dan 15.000 gulden netto per jaar.
Herkansingsregeling
De herkansingsregeling voor studenten die in het eerste jaar hun studiepunten niet halen, wordt verruimd. Nu geldt dat een student die in het eerste jaar zijn 21 studiepunten niet haalt zijn beurs moet terugbetalen. Hij kan dit alleen weer ongedaan maken als hij binnen vier jaar afstudeert. Er wordt voorgesteld deze termijn van vier jaar te verruimen naar tien jaar.
Collegegeld
Studiefinanciering geeft recht op een laag collegegeld. Om flexibel in- en uit te kunnen schrijven moet de koppeling van het wettelijk collegegeld aan studiefinanciering los worden gelaten. Het voordeel is dat studenten hun studiefinanciering tijdelijk kunnen stopzetten zonder een hoger collegegeld te betalen. De vraag blijft dan wanneer een student het hoger collegegeldtarief moet betalen en wanneer het lage tarief. Het voorstel is de nieuwe leeftijdsgrens van 30 jaar daarvoor te hanteren. Met de universiteiten en hogescholen zal hierover gesproken worden.
Afstudeersteun
De regeling voor afstudeersteun wordt vereenvoudigd. Het kan voorkomen dat een student door bijzondere omstandigheden zijn diploma niet binnen de diplomatermijn haalt. Daardoor wordt zijn beurs een lening. Nu wordt zo'n student schadeloos gesteld door zijn hogeschool of universiteit. Wanneer studenten straks tien jaar de tijd krijgen, zal deze situatie nog maar zelden voorkomen. Waar het zich wel voordoet, zal het gaan om heel uitzonderlijke en zwaarwegende omstandigheden. Daarom wordt voorgesteld na te gaan of studenten die dit overkomt een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule van de studiefinanciering.
Een andere situatie is dat een student door bijzondere omstandigheden vertraging oploopt, maar wel binnen tien jaar afstudeert. In die gevallen blijft de universiteit of de hogeschool aanspreekbaar. In overleg met de HBO-raad, VSNU en de studentenorganisaties wordt besproken op welke manier de regelingen voor afstudeersteun moeten worden aangepast.
Lenen
Nu kan een student na 48 maanden beurs nog drie jaar lenen. Hij kan dan maximaal 45.000 gulden lenen. Straks zal dit bedrag fungeren als een kredietlimiet. De student kan zelf bepalen wanneer hij dit geld wil lenen tijdens zijn resterende studieperiode. Wel zal er een maximum bedrag per maand worden bepaald. Aan de IB-Groep wordt gevraagd hoe dit uitgevoerd kan worden.
Studeren in het buitenland
Studenten die een studie in het buitenland willen volgen en al vier jaar beurs hebben gehad, kunnen het leenbedrag meenemen. Het feit dat het een lening is, waar geen prestatie tegenover staat, maakt het mogelijk minder strenge voorwaarden te stellen dan aan studenten met een beurs. Een parallelle inschrijving aan een Nederlandse instelling is dan niet noodzakelijk: wel accreditatie van de instelling in het buitenland. Dit voorstel zal nadrukkelijk worden bekeken op consequenties voor de uitvoering.
Inkomen student
Studenten krijgen hun geld van de overheid (basisbeurs, aanvullende beurs), van hun ouders en door te lenen of te werken. Uit onderzoeken blijkt dat de feitelijke inkomsten en uitgaven van studenten hoger zijn dan de maandbudgetten van studiefinanciering. Daarom is besloten het maandbudget met 100 gulden per maand te verhogen. Studenten kunnen dit bedrag dan lenen. Veel studenten maken overigens van de mogelijkheid gebruik bij te verdienen. Zo'n 70 à 80 procent van de studenten verricht betaald werk en werkt gemiddeld voor ruim één dag per week. Het gemiddelde uurloon is 13 gulden netto en dat levert een netto jaarinkomen op van ongeveer 5500 gulden.
Werken
Werken bevordert de employability en economische zelfstandigheid van studenten. Opgepast moet worden dat werken niet ten koste gaat van het volgen van onderwijs. Studenten en instellingen moeten hierover afspraken maken. Zo'n 65 procent van het werk dat studenten in het hoger onderwijs verrichten, is van laaggeschoold niveau, bij elkaar opgeteld gaat het om 55.000 mensjaren. Het is echter de vraag of hier sprake is van verdringing.
Ouders
Ouders zijn niet verplicht bij te dragen in de financiering van de studie van hun kinderen. In de praktijk is de bereidheid groot om dat wel te doen. Ouders dragen in geld ongeveer 2,3 miljard gulden per jaar bij. Daar komen de bijdragen in natura bovenop. Vooral voor thuiswonende studenten is dat laatste belangrijk.
De afspraken die ouders en kinderen onderling maken over wat een redelijke bijdrage is, is vooral gestoeld op de verantwoordelijkheid die ouders voor hun kinderen voelen. Weliswaar hebben ouders een onderhoudsplicht voor hun kinderen tot 21 jaar, maar de gevoelde verantwoordelijkheid gaat veel verder. Dit wordt niet beperkt of gestimuleerd door de wet. Het ligt daarom niet voor de hand het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage ter discussie te stellen.
Ouders voelen zich wel slecht geïnformeerd over wat van hen wordt verwacht. De communicatie verloopt uitsluitend tussen de student en de IB-Groep. Ouders vinden dat een gemis. Daarom wordt de voorlichting aan ouders verbeterd. De IB-Groep zal hier een plan voor ontwikkelen.
Peiljaar
Het belastbaar inkomen van de ouders in een bepaald jaar bepaalt of een student een aanvullende beurs krijgt of niet. Voorbeeld: bij een aanvraag voor een aanvullende beurs in 1999 wordt gekeken naar het belastbaar inkomen van de ouders in 1996. Het peiljaar voor 1999 is 1996. Er wordt nu voorgesteld het peiljaar één jaar op te schuiven. Dat betekent dat bijvoorbeeld bij een aanvraag in 1999 niet meer wordt gekeken naar het inkomen in 1996 maar naar het inkomen in 1997. Het peiljaar voor 1999 wordt dan 1997.
College van Beroep
Het Landelijk College van Beroep studiefinanciering wordt per 1 januari 2001 opgeheven. Dit is het gevolg van de herstructurering van de rechterlijke organisatie. Vanaf 1 januari 2001 kunnen studenten terecht bij de 19 rechtbanken die verspreid zijn over het land. Bovendien krijgen studenten de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.
Financiën
In het regeerakkoord is extra geld gereserveerd voor het handhaven van de norm in het eerste jaar op 21 studiepunten, het veranderen van de leeftijdsgrens en om de aanvullende beurs in het eerste jaar als gift te geven. Voor het jaar 2000 is dat 45 miljoen gulden, voor 2001 115 miljoen gulden, voor 2002 48 miljoen gulden, voor 2003 73 miljoen gulden en vanaf 2004 structureel 83 miljoen gulden.
Het verlengen van de diplomatermijn leidt tot een verschuiving van uitgaven maar is per saldo budgettair neutraal.