Het Gat van Vondeling - Nacht van Schmelzer (1966)

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Behalve een oplossing voor het televisie-vraagstuk bevatte het regeringsprogram van het kabinet-Cals i ook een reeks voorzieningen op het gebied van het onderwijs, de ontwikkelingshulp, het verkeer en de woningwetbouw. Het kabinet dacht ver vooruit.

Weliswaar zouden in 1967 verkiezingen worden gehouden. Doch het hoopte daarna aan te kunnen blijven en aldus de basis te leggen voor een langetermijnpolitiek, met het oog gericht op het jaar 2000. Het was duidelijk dat de rijksuitgaven aanzienlijk zouden stijgen. De dekking daarvan werd bemoeilijkt doordat er achteraf nog een erfenis van het kabinet-Marijnen tevoorschijn kwam: een tegenvaller van f 900 miljoen.

In de KVP-fractie bestond argwaan tegen de manier waarop de nieuwe minister van Financiën, dr. Vondeling i, het 'gat' in zijn begroting wilde aanzuiveren. Van versnelde inning der belastingopbrengsten, vreesde men, zouden toekomstige kabinetten de last moeten dragen. Men was ook weinig geneigd in te stemmen met een uitstel van de verlaging van de loon- en inkomstenbelasting, waartoe per 1 januari 1967 in de vorige kabinetsperiode was besloten.

Aan de andere kant koesterde de socialistische fractie vrees voor weer nieuwe belastingverhoging in de consumptieve sfeer. In de KVP-fractie toonden tenslotte zo velen neiging steun te geven aan een motie van afkeuring, voorbereid door de oppositie, dat fractievoorzitter Schmelzer i met een eigen motie kwam. Na ettelijke schorsingen in de nacht van 13 op 14 oktober 1966 noteerde de Stenografische Dienst omstreeks half vier:

1.

13 oktober 1966

De heer Schmelzer (KVP): Mijnheer de Voorzitter! In de beantwoording van de drie vragen, die ik namens mijn fractie aan de Regering heb voorgelegd, vragen, die voortkwamen uit de bij ons nog bestaande zorg voor een evenwichtige sociaal-economische en financiële ontwikkeling, is van de kant van de Regering over de problematiek van de loonpolitiek een vertrouwenwekkend antwoord gekomen.

Voor wat betreft het probleem van de prioriteiten voor de toekomst is een antwoord gekomen, dat ons nog onvoldoende houvast heeft gegeven voor de verwachting, dat 1968 en latere jaren niet zo zwaar belast zouden worden, dat die evenwichtige ontwikkeling - evenwichtig tussen middelen en bestedingen, maar ook tussen overheidssector en particuliere sector - niet zou worden verstoord.

Voor wat betreft de eerste vraag, namelijk het door ons gesignaleerde uitgavenpeil, dat in combinatie met de structurele dekking naar onze mening onvoldoende waarborgen bevat om die evenwichtige ontwikkeling in de toekomst te bevorderen en onvoldoende waarborgen om geldontwaarding tegen te gaan en werkloosheid te voorkomen, hebben wij de Regering niet kunnen overtuigen van de juistheid van onze visie. De Regering heeft ons niet kunnen overtuigen van de juistheid van haar visie.

Het is, naar ik meen, onder deze omstandigheden niet wenselijk, terug te keren ir het debat betreffende de talrijke cijferopstellingen en controversen daarover. Wij menen, dat onze opvatting - althans een overgrote meerderheid van mijn fractie is die mening toegedaan- minder risico's voor de toekomst inhoudt. Wij menen, dat hier geen risico's mogen worden gelopen, omdat er voor ons volk te veel op het spel staat.

Ik zou de Kamer willen vragen, ons hierin te volgen, waar bij ik opmerk, dat voor wat het uitgavenpeil 1967 betreft wij wel begrip hebben voor de grote problemen, waarvoor de Regering op korte termijn staat. In die uitspraak zou ik dan ook niet onmiddellijl het uitgavenpeil 1967 willen betrekken, maar dit ontslaat ons toch bepaald niet van de verantwoordelijkheid om het tekort aan structurele dekking, waarvan wij menen dat het aanwezig is, te moeten opvullen.

Ik zal u een motie voorleggen, waarin deze gedachte is neergelegd. Ik wil er alleen het volgende bij opmerken. Deze motie mag bepaald niet worden opgevat - ik zeg dit in alle oprechtheid - als een gebrek aan vertrouwen in het gehele regeringsbeleid. Ik keer terug tot mijn uitspraak dat veel van dit regeringsbeleid door ons positief wordt gewaardeerd. In de tweede plaats - ook dit zeg ik in alle oprechtheid - mag deze motie niet worden opgevat als een motie tegen de politieke combinatie van dit ogenblik. Zij komt uitsluitend voort uit de zorg, die wij hebben op het door mij aangegeven punt van de financieel-economische ontwikkeling en uit de verantwoordelijkheid, die wij daarvoor als kamerlid dragen.

Mijnheer de Voorzitter! Ik bied u thans de motie aan. Ik wil hierbij nog vermelden, dat deze motie door de overgrote meerderheid van onze fractie wordt gesteund.

De Voorzitter: Door de heer Schmelzer wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

Gehoord de Algemene Politieke en Financiële Beschouwingen over de Rijksbegroting 1967,

van mening, dat in het voorgenomen financieel-economisch beleid meer waarborgen moeten worden gelegd voor een evenwichtige groei en tegen verdergaande geldontwaarding en werkloosheid, spreekt als haar overtuiging uit, dat mede met het oog op de mogelijkheden voor 1968 naast een verbetering voor de dekking 1967 maatregelen ter voorkoming van extra uitgavenstijging voor 1968 noodzakelijk zijn,

nodigt de Regering uit, daartoe voorstellen te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.'.

Naar mij blijkt, wordt deze motie voldoende ondersteund, zodat zij een onderwerp van beraadslaging kan uitmaken. Ik stel voor, de motie te behandelen bij deze algemene politieke en financiële beschouwingen. Daartoe wordt besloten.

De Voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Minister-President die het heeft gevraagd.

Minister-President Cals: Mijnheer de Voorzitter! Ik vraag het woord over de orde. Voordat de andere geachte afgevaardigden hun mening over deze motie van orde naar voren brengen, zult u, naar ik hoop, het kabinet in de gelegenheid willen stellen een kort beraad te voeren. Ik verzeker u, dat wij daarvoor geen uur nodig hebben. Ik wil deze motie gaarne in de kring van het kabinet bezien, voordat de discussie in de Kamer plaatsvindt.

De Voorzitter: Acht de heer Minister een schorsing tot 4 uur voldoende?

Minister-President Cals: Tot 4 uur is voldoende, mijnheer de Voorzitter!

De vergadering wordt geschorst te 3.42 uur en te 4.10 uur hervat.

De Voorzitter: Ik stel, op verzoek van het kabinet, aan de Kamer voor, thans eerst de motie van de heer Schmelzer c.s. te behandelen en de beraadslaging over de andere moties te laten rusten tot de behandeling van deze motie heeft plaatsgevonden.

Daartoe wordt besloten.

De Voorzitter: Voorts stel ik voor, de volgorde van de sprekers voorlopig vast te stellen overeenkomstig de sprekers lijst, welke gold voor de algemene politieke en financiële beschouwingen.

Daartoe wordt besloten.

De heer Toxopeus (VVD): Mijnheer de Voorzitter! Ingevolge uw voorstel wil ik mijn mening - ik mag ook wel zeggen: onze mening - over de motie van de heer Schmelzer mededelen. Deze motie brengt naar mijn gevoelen de zorg en de ongerustheid die ook bij ons leeft tot uiting. Zij klopt ook, dacht ik met de redevoeringen van de heren Schmelzer en Notenboom in deze Kamer. Zij dringt erop aan, dat die bezorgdheid zal kunnen worden weggenomen. Dat is voor mij en mijn fractie aanleiding ons achter deze motie te stellen.

De heer Beernink (CHU): Mijnheer de Voorzitter! De motie van de geachte afgevaardigde de heer Schmelzer spreekt mij aan, omdat hierin wordt uitgesproken, dat in het voorgenomen financieel-economische beleid meer waarborgen moeten worden gelegd voor een evenwichtige groei en tegen verder gaande geldontwaarding en werkloosheid; zowel in eerste als in tweede termijn heb ik voor een evenwichtige groei gepleit en heb ik mijn bezwaren tegen verdergaande geldontwaarding ontwikkeld, terwijl ik eveneens heb gewezen op het gevaar van werkloosheid. Het zal dan ook geen verbazing wekken, wanneer ik meedeel, dat mijn fractie haar stem aan deze motie zal geven.

De heer Nederhorst (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Ik ben de heer Schmelzer er erkentelijk voor, dat in deze vroege ochtend nu de duidelijkheid is gekomen. Wij weten nu, waar de KVP-fractie staat en het is duidelijk dat van de zijde van de KVP-fractie het vertrouwen in dit kabinet is opgezegd, want de heer Schmelzer kan nu wel zeggen: Dat heb ik niet zo bedoeld en dat moet u niet zo opvatten, maar een kind in de politiek weet, dat zo'n motie voor een kabinet, dat zich zelf respecteert, volstrekt onaanvaardbaar is.

Er wordt hier twijfel uitgesproken aan de dekking voor 1967; er wordt twijfel uitgesproken aan de financiële soliditeit van het beleid van dit kabinet. Mijnheer de Voorzitter, dit kabinet zou geen knip voor zijn neus waard zijn, als het deze twijfel op zich liet zitten en deze motie niet in haar ware betekenis zou onderkennen. De motie vraagt bovendien voor 1967 nieuwe middelen. Dat betekent in 1967 belastingverzwaring en het betekent - laten wij er niet omheen draaien - in de geest van de indieners van de motie een verhoging van de belastingen in de indirecte sfeer.

Mijn fractie heeft hiertegen onoverkomelijke bezwaren. Wij zijn stellig van mening, dat wij alles moeten doen om de inflatie in Nederland af te remmen en dat het gehele beleid erop gericht moet zijn om met name in 1967 zoveel mogelijk rust op het loon- en prijs front te bevorderen. Wanneer men door verhoging van indirecte belastingen, die direct doorwerken in prijsverhogingen en dientengevolge in loonsverhogingen, wanneer men niet inziet, dat dit tegelijkertijd met de andere doelstelling, dat men de inflatie wil bestrijden, linea recta in strijd is, dan geloof ik, dat men wat dit betreft de zaken toch wel zeer luchthartig beoordeelt.

Juist omdat wij ernst maken met de kwestie van de inflatie, juist ook om deze reden zijn wij zo tegen hetgeen in deze motie wordt voorgesteld. Mijnheer de Voorzitter, ik mag hieraan nog het volgende toevoegen: Wij zijn dus tegenstanders ervan, omdat wij nieuwe belastingverhogingen in 1967 volstrekt onaanvaardbaar achten. Vooral zijn wij ertegen, omdat wij niet mee willen doen met hen, die het vertrouwen in dit kabinet willen ondergraven.

De heer Roolvink (ARP): Mijnheer de Voorzitter! Alvorens het standpunt van mijn fractie met betrekking tot de thans aan de orde zijnde motie te vertolken, stel ik het op hoge prijs, eerst het standpunt van het kabinet te vernemen. Het moge dan waar zijn, dat de heer Nederhorst nu al een zodanige positie heeft ingenomen, dat het voor het kabinet bijna niet meer mogelijk is om ook nog maar te discussiëren over deze motie, ik distantieer mij in de meest volstrekte zin van hetgeen de heer Nederhorst heeft gezegd. Alvorens het standpunt van mijn fractie te geven, wens ik echter eerst het inzicht van het kabinet met betrekking tot deze motie te vernemen.

De heer Lankhorst (PSP): Mijnheer de Voorzitter! Het staat voor mij wel vast, dat deze motie niet anders kan betekenen dan een opzegging van het vertrouwen in het kabinet, voornamelijk het vertrouwen in het sociaal-economische beleid van dit kabinet. ik heb in mijn gehele betoog gezegd, dat het beleid van dit kabinet, althans voor een aantal vraagstukken op het sociaal-economische vlak voor ons in elk geval meer aantrekkelijk was dan dat der beide vorige kabinetten.

Ik zie niet in dat, wanneer dit kabinet verdwijnt op grond van deze motie, daarvoor in de plaats een kabinet zal komen dat naar onze verwachtingen gunstiger zal zijn in een beleid op sociaal-economisch terrein dan dit kabinet. Wij zullen hieraan dan ook niet meedoen en onze stem niet aan deze motie geven.

De heer Bakker (CPN): Mijnheer de Voorzitter! Mijn fractie kan onmogelijk begrijpen, waarom het kabinet zoveel moeite heeft met het formuleren van zijn mening over deze motie. De Minister-President heeft de mening van het kabinet gegeven over de motie van de heer Toxopeus en gezegd dat dit een motie van wantrouwen was. De motie van de heer Schmelzer gaat minstens zo ver als de motie van de heer Toxopeus, want ze spreekt ook over 1967 en komt bovendien van de grootste regeringspartij.

Ik ben het volledig eens met wat de heer Nederhorst heeft gezegd over de feitelijke inhoud van deze motie: die betekent óf een grotere belastingdruk óf verdere vermindering van noodzakelijke voorzieningen, zoals de heer Schmelzer tot tweemaal toe achter elkaar heel duidelijk heeft gemaakt. Ik zou tot het kabinet willen zeggen: maakt het dan ook maar kort. Dan maar verkiezingen en dan moeten diegenen, die zo graag die kant op willen, meteen maar eens weten waaraan zij toe zijn met het Nederlandse volk.

De heer Jongeling (GPV): Mijnheer de Voorzitter! Gezien de kritiek, die ik deze week woensdag heb uitgeoefend op het financieel-economische beleid van het kabinet, een kritiek die ook na het regeringsantwoord op de hoofdpunten bij mij is blijven bestaan, kan het duidelijk zijn, dat ik mijn stem aan deze motie zal geven.

De heer Koekoek (BP): Mijnheer de Voorzitter! Het doet ons goed, dat de heren Schmelzer en Notenboom hun standpunt ten aanzien van het beleid van dit kabinet hebben vastgehouden. Wij vinden in deze motie onze bezwaren, die wij dezer dagen hebben geuit, terug, zodat ik kan mededelen dat wij deze motie gaarne willen steunen.

De heer Van Dis (SGP): Mijnheer de Voorzitter! Aangezien de door de heer Schmelzer ingediende motie geheel ligt in de lijn van hetgeen onzerzijds bij de algemene politieke en financiële beschouwingen, zowel in eerste als in tweede termijn, naar voren is gebracht, zullen wij aan deze motie onze stem geven.

Minister-President Cals: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal inderdaad kort kunnen zijn, maar ik moet toch even ingaan op de motivering die de geachte afgevaardigde de heer Schmelzer heeft gegeven bij het indienen van de motie van hem en zijn politieke vrienden.

De geachte afgevaardigde heeft gezegd - hij heeft eerst over de drie vragen gesproken, die hij gesteld heeft - dat de Regering op twee van die vragen geen antwoord had kunnen geven, dat de geachte afgevaardigde en de overgrote meerderheid van zijn fractie had kunnen overtuigen. Hij heeft erbij gezegd, het niet wenselijk te achten terug te keren in een debat over cijferopstellingen. Ik ben dat met hem eens, en ik zal dus het voorbeeld van de geachte afgevaardigde volgen.

Ik heb daar ook een goede reden voor, zoals ik u zo direct zal mededelen. Volgens de toelichting van de heer Schmelzer mag deze motie niet worden opgevat als een gebrek aan vertrouwen in het gehele regeringsbeleid. Evenmin is zij, aldus de geachte afgevaardigde, gericht tegen de politieke combinatie van dit ogenblik. De heer Schmelzer ziet deze motie als een zakelijk bezwaar.

Als wij die motie zo zouden opvatten, dan zou ik hier moeten verklaren, dat wij die bezwaren niet kunnen delen - ik begeef mij nu ook niet in cijferopstellingen - op de gronden, door de Minister van Financiën en door mij een en andermaal uiteengezet, en dat wij die motie bij aanvaarding derhalve naast ons neer zouden 'leggen en haar niet zouden uitvoeren. Dat zou o.m. geschieden op de grond, door de geachte afgevaardigde de heer Nederhorst naar voren gebracht, dat het niet nodig is voor 1967 méér belasting aan ons volk op te leggen. Waarom zouden wij het dan doen?

Mijnheer de Voorzitter! Wij menen echter, dat de toelichting die de geachte afgevaardigde de heer Schmelzer geeft, in strijd is met de inhoud van de motie. Ik wil gaarne aannemen, dat hij eerlijk zijn mening en die van de overgrote meerderheid van zijn fractie heeft gegeven. Hij zal zijnerzijds aanvaarden, mijnheer de Voorzitter, dat wij in de motie eerlijk iets anders zien. Wij kunnen er niets anders in zien - inderdaad - dan gebrek aan vertrouwen in het financieel-economisch beleid van het kabinet. Dat is nogal wat, mijnheer de Voorzitter.

Wij hebben met nadruk om duidelijkheid gevraagd. Die zou, naar onze vaste overtuiging, niet gediend zijn met het aanvaarden van de interpretatie, die de heer Schmelzer nu zelf aan zijn motie geeft. Dat zou de onduidelijkheid in de politiek, waartegen wij allen bezwaren hebben, doen voortbestaan. Dat achten wij in strijd met het landsbelang.

Mijnheer de Voorzitter! Het zal de Kamer duidelijk zijn, welke consequenties het gehele kabinet aan deze motie en aan de aanvaarding ervan verbindt.

Handelingen Tweede Kamer 1966/67, p. 262 e.v.

 

Meer over

Literatuur

    • R. 
      Ammerlaan: Het verschijnsel-Schmelzer, Leiden, p. 194
    • A. 
      Vondeling: Nasmaak en voorproef, Amsterdam, p. 169
  • Peter van der Heiden en Alexander van Kessel (red.), Rondom de Nacht van Schmelzer