Eurobeleid - Hoofdinhoud
De euro is sinds 2002 een wettig betaalmiddel in 20 EU-lidstaten i, oftewel de eurozone i. De doelstellingen van het Eurobeleid zijn het bevorderen van de economische integratie in de EU en het waarborgen van financiële stabiliteit. Lidstaten zonder de euro zijn verplicht om de munt op termijn in te voeren als zij voldoen aan bepaalde voorwaarden. Voor Denemarken geldt een uitzonderingsclausule; zij heeft die verplichting niet. Kroatië heeft in 2023 als 20e lidstaat de euro ingevoerd.
Het eurobeleid wordt vormgegeven door verschillende instellingen. De Economische en Monetaire Unie (EMU) i, die in 1992 van kracht werd, omvat de coördinatie van het economisch en fiscaal beleid, een gemeenschappelijk monetair beleid en een gemeenschappelijke munt. Binnen de EMU is niet één instelling verantwoordelijk voor het beleid, de verantwoordelijkheid is verdeeld tussen de lidstaten en EU-instellingen. De Europese Raad i, Raad van de EU i, Eurogroep i, Europese Commissie i, de Europese Centrale Bank (ECB) i en het Europees Parlement i zijn allemaal betrokken.
De EMU regelt de gezamenlijke economische politiek van de eurolanden, bevordert de prijsstabiliteit en de werking van de interne markt. De ECB opereert politiek onafhankelijk en is verantwoordelijk voor het monetaire beleid van de eurozone. Het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) i is een permanent noodfonds dat door het verstrekken van leningen aan noodlijdende lidstaten de economische en financiële stabiliteit van de EU bewaakt.
Inhoudsopgave
Oprichting van de euro
Al vanaf de jaren '70 van de vorige eeuw wordt eraan gewerkt om de Europese economieën en munteenheden op één lijn te krijgen. De doelstelling om tot een gemeenschappelijke Europese munt te komen werd in het Verdrag van Maastricht i uit 1992 vastgesteld. Er waren verschillende stappen nodig om het tot stand komen van de gemeenschappelijke munt in goede banen te leiden.
Economische en Monetaire Unie (EMU)
In 1989 presenteerde de toenmalige Europese Economische Gemeenschap i een plan om te komen tot een Economische en Monetaire Unie i (EMU). De EMU werd opgericht om de wisselkoersen van de verschillende nationale munteenheden aan elkaar te koppelen. Aan deze koppeling waren bepaalde voorwaarden verbonden, beter bekend als de convergentiecriteria i. Niet alle lidstaten waren in dit stadium bereid om aan de EMU deel te nemen: het Verenigd Koninkrijk en Denemarken haakten af, terwijl Griekenland en Zweden in eerste instantie niet konden voldoen aan de convergentiecriteria. Volgens deze criteria mag de inflatie niet meer dan anderhalf procentpunt hoger zijn dan die van de drie lidstaten die in het voorgaande jaar de laagste inflatie hadden, mag de staatschuld maximaal 60% van het BBP bedragen, mag het begrotingstekort maximaal 3% van het bbp bedragen, mag de langetermijnrente niet meer dan twee procentpunt hoger zijn dan van de drie lidstaten met de laagste inflatie in het voorgaande jaar en moet de wisselkoers twee jaar lang binnen van tevoren vastgestelde marges blijven.
Europese Centrale Bank (ECB)
In 1998 werd de Europese Centrale Bank (ECB) i opgericht ter vervanging van het Europees Monetair Instituut (EMI). De ECB vormt samen met de centrale banken van lidstaten die de euro hebben ingevoerd het 'eurosysteem'.
De ECB werkt onafhankelijk van de politiek en is verantwoordelijk voor het monetair beleid van de eurozone. Hierbij kent de ECB vijf taken: het uitgeven van munten en biljetten, het samenwerken op internationaal en Europees niveau, het stabiliseren van het financiële stelsel, toezicht houden op de banksector, en het bewaken van de prijsstabiliteit van de euro. De voornaamste taak van de ECB is het waarborgen van de prijsstabiliteit in de eurozone: het beheersen van de inflatie zodat de koopkracht van de euro behouden blijft. Met renteverhogingen en -verlagingen kan de ECB inflatie indirect beïnvloeden.
De ECB heeft op verschillende momenten besloten staatsleningen op te kopen. In 2014 werd dit voor het eerst gedaan om de economie te stimuleren en de inflatie aan te jagen. Tijdens de coronacrisis van 2020 tot 2022 werd ook gebruik gemaakt van dit middel om de impact van de financiële crisis te verzachten.
Invoering van de euro
De daadwerkelijke invoering van de euro gebeurde in twee stappen. Stap één was de invoering van de euro als rekeneenheid in 1999. Hierdoor werden de onderlinge wisselkoersen van deelnemende landen in euro's weergegeven. De verschillende nationale valuta waren zo aan elkaar gekoppeld dat ze feitelijk nog slechts een verschijningsvorm van de euro waren. Vanaf 1999 bestond de euro dus giraal. Beurskoersen van aandelen, obligaties en opties werden vanaf dat moment in euro's weergegeven.
Invoering van munten en biljetten
Stap twee was de invoering van euromunten en -biljetten in 2002. Twaalf van de op dat moment vijftien Europese lidstaten ruilden toen hun eigen valuta in. In de daaropvolgende jaren werd de Europese Unie in twee etappes flink uitgebreid en traden in totaal dertien nieuwe lidstaten toe tot de Unie. In de afzonderlijke toetredingsverdragen werd opgenomen dat ook de nieuwe lidstaten op termijn de euro als betaalmiddel zouden invoeren.
Europees Stabiliteitsmechanisme
Met het oog op de eurocrisis werd tijdens de Europese top i van december 2010 besloten om een permanent noodfonds voor de euro in te stellen, het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) i. Dit permanente financiële noodfonds verstrekt leningen aan EU-lidstaten die in financiële problemen verkeren. Het doel van deze steun is het bewaken van de economische en financiële stabiliteit van de EU om zo de waarde van de euro te waarborgen. Het ESM is sinds 2012 operationeel. Vanaf begin 2022 kan het ESM ook worden ingezet als vangnet voor probleembanken in de eurozone.
Lidstaat |
Lid sinds |
---|---|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2008 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2011 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2023 |
|
1 januari 2014 |
|
1 januari 2015 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2008 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2002 |
|
1 januari 2007 |
|
1 januari 2009 |
|
1 januari 2002 |
Bij besluitvorming op dit beleidsterrein spelen de Europese Commissie i, de Raad i, de Europese Raad i, het Europees Parlement i en de Europese Centrale Bank i (ECB) een rol.
Voor het terrein van toezicht op financiële instellingen geldt dat de Raad besluit met eenparigheid van stemmen i, na raadpleging i van het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank.
Voor invoering van de euro geldt een andere procedure. Indien een niet-euroland voldoet aan de eisen om de euro in te kunnen voeren, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen i over de invoering van de euro in de betreffende lidstaat. Alleen eurolanden mogen in de Raad stemmen. Het Europees Parlement en de Europese Raad moeten zijn geraadpleegd. Hoe de euro vervolgens in de lidstaat wordt ingevoerd, en de koers waartegen de munt ingeruild wordt voor de euro, wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen besloten. Hierover moet ook de Europese Centrale Bank zijn geraadpleegd.
Europees orgaan |
Verantwoordelijke |
---|---|
Europese Commissie |
|
Europese Centrale Bank |
|
Parlementaire Commissie EP |
|
Nederland lid Commissie EP |
Ondervoorzitter(s) Lid/leden Plaatsvervanger(s) |
Raad van de Europese Unie |
|
Nederlandse afvaardiging Raad van de Europese Unie |
Sigrid Kaag i, minister van Financiën |
Aparte samenstelling Raad Eurozone |
|
Nederlandse deelnemer(s) Eurogroep |
Sigrid Kaag i, minister van Financiën |
Invloed nationale parlementen op eurobeleid
Het Nederlandse parlement heeft ook een rol in de totstandkoming van Europees beleid. Dat kan formeel op twee manieren. Ten eerste controleert de Staten-Generaal de minister of staatssecretaris die naar de Raad van de Europese Unie gaat om over het onderwerp te praten. Ten tweede kunnen nationale parlementen van de lidstaten binnen acht weken nadat de Europese Commissie een voorstel heeft bekendgemaakt, laten weten dat de Europese Unie zich niet met het onderwerp zou moeten bezighouden i.
Vanuit het Nederlandse parlement zijn bij dit beleidsterrein betrokken:
Nederlands orgaan |
Verantwoordelijke |
---|---|
Tweede Kamer |
|
Eerste Kamer |
Betrokken bij wetgeving en uitvoering
Betrokken instantie |
Verantwoordelijke |
---|---|
Directoraat-Generaal |
Het monetair beleid vindt zijn basis in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) i en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) i:
-
-beginselen: VEU titel I art. 13 lid 1 en art. 21 lid 3, derde deel VwEU titel VIII hoofdstuk 4 (artikelen 136 t/m 138)
-
-uitgifte euro's: derde deel VwEU titel VIII hoofdstuk 2 art. 128 i
-
-institutionele inkadering: derde deel VwEU titel VIII hoofdstuk 2 art. 133 i, en zie de ECB
Achtergrondartikelen
Europese Unie
Factsheets Europees Parlement
Wetgevingsoverzicht
Statistieken
-
1)Eurostat
-
2)ECB