Berghuis, Wiert Pauwel (1911-1989)

 
English | Nederlands

BERGHUIS, Wiert Pauwel (1911-1989)

Berghuis, Wiert Pauwel, politicus (Oosterend (F.) 25-4-1911 - Kampen 19-12-1989). Zoon van Jakob Albertus Berghuis, gereformeerd predikant, en Kornelia Klazina Veenkamp. Gehuwd op 3-7-1940 met Margaretha Talina Helena Groenveld. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 3 dochters geboren. afbeelding van Berghuis, Wiert Pauwel

Als domineeszoon bracht Wiert zijn jeugd op verschillende plaatsen door. De lagere school bezocht hij in het Groningse Nieuw-Buinen. Toen het gezin Berghuis in 1921 vanhier naar Winschoten verhuisde, ging Wiert - nog slechts tien jaar oud - in die plaats naar de mulo. Na een kortstondig verblijf op het christelijk Willem Lodewijk-Gymnasium in Groningen werd hij leerling op het Gemeentelijk Gymnasium te Winschoten. In 1929 deed hij eindexamen in de a-richting als beste van zijn klas. Ondanks een grote belangstelling voor theologie en klassieke talen, koos Berghuis datzelfde jaar voor de rechtenstudie aan de Vrije Universiteit. Spoedig na zijn doctoraal examen op 27 mei 1933 ging hij in militaire dienst: van 1933 tot 1934 kreeg hij een opleiding tot reserveofficier der infanterie in Kampen. Op 15 oktober 1937 promoveerde hij bij prof. A. Anema op het proefschrift Het rechtskarakter van de ambtenaarsverhouding . Onmiddellijk daarna werd Berghuis volontair bij de Provinciale Griffie te Groningen. Op de afdeling algemene zaken zette hij de eerste schreden op het bestuurlijke pad.

Aan deze, door hem als zeer leerzaam beschouwde, periode kwam een einde door de mobilisatie van augustus 1939. De reserveofficier Berghuis werd gelegerd in het Noordhollandse Bergen als commandant van een afdeling pantserafweergeschut. Eén dag voor de Duitse inval ontving hij echter bericht van zijn benoeming tot burgemeester van Smilde. Al spoedig na zijn ambtsaanvaarding in juni 1940 kwam hij in conflict met de Duitse bezettingsautoriteiten, werd geschorst en in november 1941 op eigen verzoek ontslagen. Daarop werd Berghuis, als lid van het ondergronds Provinciaal Contact-Drenthe van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), actief in het verzet. In mei 1942 opgepakt, verbleef hij tot april 1944 in het gijzelaarskamp 'Beekvliet' te Sint-Michielsgestel. Vrijlating bood hem de mogelijkheid onder te duiken en, ditmaal als lid van de groep rond het illegale blad Trouw , deel te nemen aan het verzet. In mei/juni 1945 trad Berghuis korte tijd op als civiel-adviseur Binnenlands Bestuur van het Militair Gezag om vervolgens als burgemeester naar Smilde terug te keren. Daarnaast bekleedde hij de functies van rechtsgeleerd raadsheer bij het Bijzonder Gerechtshof te Leeuwarden, lid van de Adviescommissie Zuiveringsbesluit 1945, lid van de Staatscommissie Bezettingsrecht, en rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank in Assen. Ook had hij van 1950 tot 1952 zitting in de Provinciale Staten van Drenthe. In juni 1952 volgde zijn benoeming tot burgemeester van Kampen.

Berghuis behoorde tot de generatie die na de oorlog een vooraanstaande rol zou spelen in de ARP. Aanvankelijk actief op provinciaal niveau kreeg hij spoedig enkele landelijke partijfuncties, waaronder die van voorzitter van de discussiegroep AR-beleid, en lid van het College van Advies van de ARP. Als voorzitter van een door dit laatste gremium ingestelde commissie rapporteerde hij in 1950 over Taak en plaats van de provincie in het Nederlandse staatsbestel . Berghuis publiceerde vele artikelen voor het partijblad Nederlandse Gedachten en voor Anti-Revolutionaire Staatkunde , het orgaan van het wetenschappelijke instituut van de partij, de Dr. A. Kuyperstichting. Ook leverde hij bijdragen voor de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte.

De theoretische beschouwingen die Berghuis in deze jaren schreef, bevatten de kiemen van zijn latere ontwikkeling in meer vooruitstrevende richting. Legde hij aanvankelijk nog de nadruk op de begrenzing van de overheidstaak - zoals in de gelijknamige publikatie uit 1947 -, in zijn artikel 'Verstarring van het Anti-Revolutionair beginsel?' (in Sola Fide. Blad voor calvinistische studenten 3 (1950) 3 (mei/sept.) 10-13), en vooral in zijn bijdrage 'Verstarde beginselen in een veranderde wereld?' (in Bene meritus. Bundel opstellen ... opgedragen aan doctor Johannes Schouten ... (Kampen, 1958) 11-32), stelde hij dat principes nooit verward mochten worden met hun projectie op een steeds veranderende werkelijkheid. Sprekend in typisch 'principiële' termen wist Berghuis ruimte te scheppen voor een ingrijpende vernieuwing van het antirevolutionaire denken, een vernieuwing die hij later als partijvoorzitter ook in zijn redevoeringen voor de ARP heeft gestimuleerd en begeleid.

Op de deputatenvergadering (=congres) van 23 april 1956 werd Berghuis gekozen tot voorzitter van de ARP, als opvolger van J. Schouten. In hetzelfde jaar werd zijn politieke vriend J.A.H.J.S. Bruins Slot fractieleider in de Tweede Kamer. Aanvankelijk zette Berghuis de traditionele antirevolutionaire politieke koers voort en keerde hij zich tegen een ontwikkeling van de maatschappij in socialistische richting, en daarmee tegen de Partij van de Arbeid (PVDA). Het confessioneel-liberale kabinet-De Quay (1959-1963) steunde hij 'con amore', en in het conflict tussen de ARP-kamerleden en de ARP-ministers schaarde hij zich met de partij aan de zijde van de bewindslieden.

De kentering in Berghuis' denken kwam voor het eerst duidelijk tot uiting in zijn standpunt inzake de Nieuw-Guineakwestie in 1961. Tot dan toe een overtuigd tegenstander van de overdracht van de Nederlandse soevereiniteit aan Indonesië, was hij geleidelijk - in tegenstelling tot de zo abrupte 'ommezwaai' in dezelfde richting van Bruins Slot - tot de overtuiging gekomen dat handhaving van het Nederlandse gezag over Nieuw-Guinea onmogelijk was geworden, en dat derhalve een open gesprek met Indonesië, zonder voorwaarden vooraf, wenselijk was. Deze verandering leidde tot grote opschudding in de antirevolutionaire gelederen, en was mede aanleiding tot het ontstaan van de groep 'verontrusten in de ARP'.

Tevens veranderde Berghuis' visie op de omvang van de overheidstaak. Vanuit zijn christelijke overtuiging legde hij nu meer de nadruk op een actief-positieve inhoud dan op de principiële begrenzing daarvan. Zijn uitspraak op het voorjaarsconvent van de ARP in mei 1965 dat een kabinet met socialisten wenselijk was, moet dan ook tegen deze achtergrond worden bezien. Van een dergelijk kabinet verwachtte hij verwezenlijking van voor hem essentiële zaken als herziening van de rechtsvorm van de onderneming, uitbreiding van de ontwikkelingshulp en een sociaal beleid in het algemeen.

Gedurende zijn politieke loopbaan heeft Berghuis steeds gewezen op het belang van de georganiseerde christelijke politiek. Daarbij was zijn streven aanvankelijk gericht op een fusie met de Christelijk-Historische Unie (CHU). Na de 'nacht van Schmelzer', waarin een einde kwam aan het confessioneel-socialistische kabinet-Cals (1965/1966), vond Berghuis dit echter een 'gepasseerd station'. Volgens hem moest niet langer de totstandkoming van één reformatorische partij het doel zijn, maar de vorming van één christen-democratische partij van ARP, CHU en Katholieke Volkspartij. Die partij mocht echter geen kleurloze middengroepering zijn, maar diende zich te presenteren als een partij met een christelijke politiek: 'inspirerend, richtinggevend, duidelijk en radicaal'. Hiermee, en met uitspraken over sociale bewogenheid en politiek 'vanuit de radicaliteit van het evangelie', wist Berghuis vele antirevolutionaire jongeren te enthousiasmeren. Later, toen het confessioneel-liberale kabinet-De Jong (1967-1971) gevormd was, betuigde een aantal van hen spijt te hebben van de stem die zij bij de verkiezingen op de ARP hadden uitgebracht. Zij hadden een coalitie met de PVDA gewenst èn verwacht, en niet een met de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. Berghuis sprak openlijk zijn sympathie uit voor deze 'spijtstemmers'. Hierdoor deed hij zich in toenemende mate kennen als iemand die met vele traditionele antirevolutionaire opvattingen wilde breken.

Nadat Berghuis op 15 juni 1968 om gezondheidsredenen als partijvoorzitter was afgetreden, bewoog de ARP zich onontkoombaar in de richting van het Christen Democratisch Appèl (CDA). In die fase heeft Berghuis geen leidende rol meer gespeeld; hij was politiek op een zijspoor geraakt. In het CDA, zoals dat in 1980 tot stand kwam, was hij teleurgesteld, en van deze partij wenste hij dan ook geen lid te worden, omdat hij er niets in herkende van een christelijke politiek vanuit de evangelisch-radicale beginselen. Het was Berghuis' bedoeling geweest de ARP, geestelijk weer een gezicht te geven, de partij links van het midden te situeren. 'Ze moest', zo zei hij, 'weer beter aansluiten bij de idealen van Kuyper en Talma. Sociaal gesproken dus meer de richting van de socialisten op' (Houwaart, 63).

Berghuis had een grote internationale belangstelling, die onder meer tot uiting kwam tijdens zijn lidmaatschap, sinds 3 maart 1959, van de Eerste Kamer. Hier was hij lid, en van 1967 tot 1972 voorzitter, van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Tevens had hij zitting in de Noord-Atlantische Assemblée en de Raad van Europa. Ook als voorzitter van de ARP bewoog hij zich op internationaal terrein. Zo was hij van 1960 tot 1962 voorzitter van de Nederlandse afdeling van de Nouvelles équipes Internationales, en van 1957 tot 1968 vice-voorzitter van de Europese Unie van Christen-Democraten.

In het jaar van zijn aftreden als partijvoorzitter moest Berghuis, eveneens om gezondheidsredenen, afzien van een benoeming tot burgemeester van Hilversum. Twee jaar later, in juli 1970, vroeg hij om dezelfde reden ontslag als burgemeester van Kampen. Berghuis bleef lid van de Eerste Kamer, maar trad weinig meer op de voorgrond. In 1977 nam hij ook afscheid van dit college, en daarmee van de politiek.

Nog eenmaal kwam Berghuis in het nieuws, bij de kwestie-Aantjes in november 1978. Hoewel hij als partijvoorzitter het Tweede-Kamerlid W. Aantjes reeds in 1967 ter verantwoording had geroepen over diens Duitsgezinde houding in de oorlogsjaren, achtte hij de feiten zoals die hem toen bekend waren niet ernstig genoeg om op diens aftreden aan te dringen. De bekendmaking dat Aantjes, inmiddels fractievoorzitter van het CDA in de Tweede Kamer, lid zou zijn geweest van de Germaansche SS betekende ook voor Berghuis een onaangename verrassing.

Berghuis heeft duidelijk bijgedragen tot een verdere ontwikkeling en modernisering van het traditionele antirevolutionaire denken. Hij had daarbij een open oog voor de snel veranderende wereld, die vroeg om nieuwe antwoorden. De principiële uitgangspunten, moesten vaststaan; hun projectie op de werkelijkheid vroeg om herbezinning en heroriëntering. Hij wenste echter niet te tornen aan de bijzondere plaats en taak van zijn eigen ARP. Allengs voelde hij zich meer aangetrokken tot progressievere denkbeelden. Hoever hij daarbij wenste te gaan, blijkt het duidelijkst uit zijn uitlating zich met het sociale gedachtengoed van de PVDA altijd zeer verwant te hebben gevoeld. Berghuis was een echte antirevolutionair en heeft, hoewel enigszins zwaartillend van aard, met groot enthousiasme en met inzet van al zijn krachten gewerkt aan wat hij noemde de opdracht van het evangelie voor de politiek

A: Het archief-W.P. Berghuis berust in de collectie HDC / Protestants Erfgoed van de Bibliotheek van de Vrije Universiteit Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: De begrenzing der overheidstaak (Assen [1947]); 'Enkele opmerkingen over democratie', in Rechtsgeleerde opstellen, door zijn leerlingen aangeboden aan prof.dr. H. Dooyeweerd (Kampen, 1951) 19-33; Rechtsstaat en welvaartsstaat (S.l., 1956); Het vraagstuk van de Republiek der Zuid-Molukken en de Ambonezen ('s-Gravenhage, 1959); 'Nieuw-Guinea: een terugblik', in Anti-Revolutinaire Staatkunde 32 (1962) 213-229.

L: Interview door Paul Breekveldt, in De Spiegel , 11-9-1965; P.F. van Herwijnen, 'Dr. W.P. Berghuis, voorzitter ARP 1956-1968', in Anti-Revolutionaire Staatkunde 38 (1968) 169-191; 'Rapport van de bijzondere Kamercommissie van onderzoek naar kennis omtrent gedragingen van mr. W. Aantjes tijdens de Tweede Wereldoorlog', in Handelingen der Staten-Generaal: Tweede Kamer, zitting 1978-1979 , bijlage 15.626, nr. 2, pp. 60-74; Dick Houwaart, met medew. van Corrie Berghuis, De mannenbroeders door de bocht. Herinneringen aan en van dr. W.P. Berghuis ... (Kampen, 1988); Willem Breedveld, in Trouw , 21-12-1989; Hans de Boer, ibidem , 23-12-1989; H.-M.T.D. ten Napel, 'Een eigen weg'. De totstandkoming van het CDA (1952 - 1980) (Kampen, 1992).

I: Dick Houwaart, De mannenbroeders door de bocht. Herinneringen aan en van dr. W.P. Berghuis ... (Kampen, 1988) 42 [Berghuis als burgemeester van Kampen, begin jaren vijftig].

Mw. I. Drexhage-Zijlstra


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 10-03-2020