Wetgeving kabinet-Drees III (1952-1956)

Met dank overgenomen van Parlement.com.

1952

  • De Organisatiewet Sociale Verzekering. Deze wet belast bedrijfsverenigingen met de uitvoering van de sociale zekerheid. Zij kunnen zelf de administratie voeren of deze opdragen aan een Gemeenschappelijk Administratiekantoor. Ook kunnen Gemeenschappelijke Medische Diensten worden opgericht. Met het toezicht op de uitvoering wordt de Sociale Verzekeringsraad belast.
  • De Brandweerwet legt de goedkeuring van plaatselijke brandweerverordeningen in handen van Gedeputeerde Staten en de draagt de brandweerzorg op aan burgemeester en wethouders. Er komt een brandweerinspectie en een Brandweerraad.

1953

  • De Zondagswet moet de ongestoorde kerkdiensten en openbare rust op zondag(ochtend) en op Christelijke feestdagen moet zekerstellen. De burgemeester krijgt hiertoe een aantal bevoegdheden. Plaatselijke verorderingen mogen echter geen verbodsbepalingen bevatten over sportbeoefening en andere vormen van ontspanning op zondag.
  • Nieuwe regeling van het ontslagrecht. Deze bevat onder meer verlenging van de opzeggingstermijn bij ontslag door zowel werkgever als werknemer en een betere bescherming tegen 'onredelijk' ontslag.

1954

  • De Vestigingswet Bedrijven 1954 vervangt de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937. In de wet worden eisen geformuleerd voor de kredietwaardigheid, handelskennis en vakbekwaamheid bij het vestigen van een bedrijf. Naast ambacht, detailhandel en kleine nijverheid kunnen ook aan bepaalde industriële en middelgrote ondernemingen vestigingseisen worden gesteld.
  • Wettelijke regeling voor de administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie en Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie. Er komt een College van Beroep voor het bedrijfsleven waar belanghebbende beroep kunnen instellen tegen besluiten van publiekrechtelijke lichamen.
  • Ruilverkavelingswet, die niet alleen een agrarisch oogmerk heeft, maar ook tot doel heeft streekverbetering te bewerkstelligen.
  • Wet tot goedkeuring van het te Rome ondertekende Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In het verdrag staan onder meer bepalingen over het recht op leven, een verbod op folteringen en onmenselijke of vernederende straffen, een verbod op dwangarbeid, het recht op persoonlijke vrijheid, recht op een privé leven, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, meningsuiting, vergadering en vereniging en het recht om te huwen en een gezin te stichten. Ter naleving van het verdrag worden een Europese Commissie voor de Rechten van de mens en een Europees Hof voor de Rechten van de mens ingesteld
  • Nieuwe Jachtwet, die de Jachtwet uit 1923 vervangt. Naast het belang voor de landbouw moet ook worden gelet op natuurbelangen. De Jachtwet krijgt tevens een wildbeschermende functie en jagen wordt aan vergunningen gebonden. De voorjaarsjacht wordt grotendeels verboden.

1955

  • Nieuwe Beroepswet. Deze regelt de organisatie en procedure van de Centrale Raad van Beroep en de raden van beroep inzake behandeling van twistgeschillen tussen werkgevers en werknemers. De colleges zijn belast met de administratieve rechtspraak op het gebied van de sociale zekerheid. De Centrale Raad is mede belast met hoger beroep in ambtenaren- en pensioenzaken.
  • Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag. Deze wet regelt de toegang tot gegevens over iemands strafblad. Justitiële gegevens zijn slechts in beperkte mate toegankelijk voor personen buiten de rechterlijke macht.
  • Crematiewet. Crematie wordt wettelijk toegestaan indien er een testamentaire wens daartoe was geuit.
  • Kleuteronderwijswet, die bepaalde dat alle kosten van het kleuteronderwijs voor rekening van het Rijk komen; toelating van kleuters is mogelijk vanaf het vierde jaar. De wet bevatte tevens een regeling voor de opleiding van kleuterleidsters.

1956

  • De mogelijkheid van adoptie wordt ingevoerd.
  • Nieuwe Gezondheidswet. Daarin wordt de organisatie van de zorg voor de volksgezondheid geregeld. Door deze wet wordt een wettelijke basis gelegd voor provinciale raden voor de volksgezondheid, die onder meer een rol krijgen bij de verdeling van subsidies. Daarnaast zijn er een Centrale Raad voor de Volksgezondheid en een, door de Kroon benoemde, Gezondheidsraad. De wet regelt ook het Staatstoezicht op de Volksgezondheid.
  • Algemene Ouderdomswet (AOW) van minister Suurhoff. Hierdoor krijgt iedereen van 65 jaar en ouder een ouderdomsuitkering. De Noodwet Oudersdomsvoorziening 1947 wordt daarmee vervangen. De premie wordt opgebracht door werkenden en werkgevers.
  • Minister Van Oven brengt de wet tot opheffing van handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw tot stand.
  • Herziening van de Wet op de rechterlijke organisatie. Hiermee wordt de grondslag gelegd voor een nieuwe structuur van het Openbaar Ministerie bij de rechtbanken en kantongerechten. Verder komt er een meer doeltreffende opleiding van de bij de griffie of het parket te werk gestelde jonge juristen. De parketten bij arrondissementsrechtbanken en kantongerechten worden samengevoegd. De rang van ambtenaar bij het openbaar ministerie wordt opgeheven. Er komt een nieuwe rang naast officier van justitie en substituut-officier van justitie, te weten officier van justitie, hoofd van het arrondissementsparket.
  • De Wet op de Economische mededinging moet kartelvorming, oneerlijke concurrentie en prijsafspraken tegengaan.
  • De Wet op het Kijkgeld bepaalt dat voor ieder t.v.-toestel een bijdrage moet worden betaald.
  • Grondwetsherziening: uitbreiding van het aantal leden van de Tweede Kamer naar 150 en dat van de Eerste Kamer naar 75.