Financiering Politieke Partijen

Met dank overgenomen van R.R. (Ruard) Ganzevoort i, gepubliceerd op woensdag 12 oktober 2022, 1:04.

Een ander debat op 12 oktober ging over de financiering van politieke partijen. Hoe leggen we ongewenste beïnvloeding aan banden?

Voorzitter,

Corruptio optimi pessima. Het leek mij wel een keer aardig om mijn bijdrage te beginnen met een Latijnse spreuk van Gregorius de Grote. Ik ga niet zover als een collega aan de overkant die zijn maiden speech begon met de woorden Quousque tandem factionem cartellum et officiorum machina patientia nostra abutitur… maar dat was ook potjeslatijn. Ik houd het bij Corruptio optimi pessima. Het betekent: het bederf van het beste is het slechtste. En dat is precies waarom we hier vandaag spreken over de financiering van politieke partijen. In de twee kamers van dit huis waar we geroepen zijn om de democratie en de rechtsstaat bij elkaar te houden, is het belangrijk dat we ook kritisch kijken naar de gevaren die dat huis bedreigen.

Want het beste dat we hebben voor onze samenleving, die democratische rechtsstaat, is kwetsbaar. Het gaat uit van het ideaal van de open vrije samenleving waar burgers zich verenigen om stem te geven aan hun idealen en hun belangen en zo collectief af te wegen hoe de samenleving als geheel verder moet. En in die ideale wereld doet ieder dat zonder misbruik van macht of mogelijkheden, zonder onzuivere motieven, en zonder anderen de ruimte te ontnemen. Een gelijk speelveld zonder valse beïnvloeding. Daarom leggen we bij het begin van onze ambtstermijn de eed of gelofte af waarbij we verklaren dat we niets zullen aannemen waardoor onze onafhankelijkheid in gevaar komt. Want het bederf van het beste, de zuiverheid en onafhankelijkheid van de volksvertegenwoordiging, is het slechtste.

Dit wetsvoorstel komt voort uit een grondige analyse van de commissie Veling die op een verstandige manier de afweging heeft gezocht tussen drie belangen: als eerste de autonome positie van politieke partijen en daarmee ook de terughoudendheid om de regering teveel macht te geven over die partijen. Als tweede het risico van beïnvloeding van buitenaf zodat die partijen niet meer de stem van de burger vertegenwoordigen maar vreemde mogendheden, machtige bedrijven of anderszins. En als derde het uitgangspunt dat verschillende partijen gelijke kansen moeten hebben.

In de jaren sinds het advies is met name het risico van externe beïnvloeding steeds scherper op ons netvlies gekomen. We herinneren ons discussies over mogelijke Russische geldschieters en ondoorzichtige partijfinanciering, over grote bedrijven die ruimhartig partijen sponsoren, al dan niet in ruil voor bepaalde standpunten, over een gift van een miljoen van een idealistische klimaatwelgevallige ondernemer, van aan een partij gelieerde businessclubs die grote bedragen schenken, van grote veevoedermiljonairs die boerenacties financieren en een politieke partij die bijna samenvalt met een marketingbureau van de agrarische industrie… Telkens weer komt de vraag op of er sprake is van beïnvloeding van de volksvertegenwoordiger waardoor de onafhankelijkheid en zuiverheid in het geding zijn.

De fundamentele kwetsbaarheid van onze democratie wordt niet opgelost met dit wetsvoorstel. Er is nu eenmaal een groot verschil in macht en middelen en de ene groep heeft veel meer mogelijkheden een stempel te zetten op debat en beleid dan de andere groep. Opleiding, sociale klasse, randstad of regio, enzovoorts. Niet alles heeft met geld te maken. En niet alles wordt door dit wetsvoorstel geregeld. Maar het specifieke risico van financiële beïnvloeding is wel van dien aard dat het dit aparte wetsvoorstel verdient. Want pecunia non olet, geld stinkt niet, en qui solvat iudicat, wie betaalt, bepaalt. Dat vraagt dus in elk geval om goede waarborgen.

Voorzitter, mijn fractie kan dit wetsvoorstel goed volgen. En zeker door de aanscherpingen die de Tweede Kamer heeft aangebracht, is het waarschijnlijk een stuk effectiever geworden. Het cumulatieve giftenplafond van € 100.000 is een stap in de goede richting, maar het is natuurlijk nog steeds een enorm bedrag. Het uitgangspunt van gelijke kansen zou ook moeten betekenen dat partijen die opkomt voor de hardwerkende Nederlander met een modaal of minimuminkomen net zoveel kansen hebben als partijen die opkomen voor vermogende renteniers. Sinds de grondwetsherziening van 1917 hangt het kiesrecht niet meer af van het vermogen en draait alles om evenredige vertegenwoordiging. Maar als we dat principe serieus nemen, en dus vinden dat alle burgers gelijkelijk invloed moeten kunnen hebben op het politieke proces, zou dan zo’n giftenplafond niet veel en veel lager moeten zijn? Graag een reactie van de minister.

In het verlengde daarvan heeft mijn fractie met teleurstelling geconstateerd dat het amendement verworpen is dat bepaalde dat alleen natuurlijke personen giften zouden mogen doen aan politieke partijen. Dat amendement sloot namelijk heel goed aan bij de principes van de politieke vertegenwoordiging. Wij zitten hier voor de burgers van Nederland en de verantwoordelijkheid die we gezamenlijk ook hebben voor de internationale rechtsorde, de natuur, toekomstige generaties, enzovoorts. Het belang van bedrijven mag daarin meewegen voor zover het de publieke belangen dient, inclusief de bestaanszekerheid van burgers. Maar het belang van bedrijven tot bijvoorbeeld winstmaximalisatie is voor de overheid eerder iets om te beteugelen dan te dienen. Waarom is er dan niet voor gekozen om giften van bedrijven te verbieden? Als zij met hun winsten de samenleving willen steunen, zijn er eindeloos veel goede doelen die ze kunnen sponsoren. Het sponsoren van politieke partijen is altijd ook een vorm van beïnvloeding en daarmee per definitie ongewenst. Bij de behandeling in de Tweede Kamer was het antwoord van de minister op vergelijkbare vragen dat ze überhaupt niet uitging van maximering maar alleen van transparantie. Maar vindt zij ook niet dat, nu er een giftenplafond in de wet is opgenomen, een verbod op giften van bedrijven voor de hand ligt? Dat geldt in versterkte mate nu in de wet is opgenomen dat alleen giften van Nederlandse gevers mogen worden aangenomen. Dat is bij vreemde mogendheden, bedrijven en andere rechtspersonen problematisch omdat deze niet-Nederlandse gevers zonder al te veel problemen een Nederlandse vestiging kunnen gebruiken om alsnog politieke partijen financieel te ondersteunen. Zou het invoeren van een verbod op niet-Nederlandse gevers niet moeten leiden tot een verbod op giften van bedrijven en andere rechtspersonen? Graag een reactie.

Mijn fractie begrijpt overigens dat de in dit voorstel opgelegde transparantie, het cumulatieve giftenplafond en het verbod op giften uit het buitenland niet volledig te handhaven zijn. Er zullen allerlei slimme mensen zijn, binnen en buiten de politiek, die zich afvragen hoe ze eronderuit kunnen komen. Dat kunnen we niet dichtregelen. Zo is het goed dat giften in natura ook meetellen maar hoeven we het niet te registreren als iemand een pak koffie van huis meeneemt naar het partijkantoor. Wij begrijpen het zo dat voor giften in natura dezelfde drempelwaarde geldt als voor geldelijke giften, dus anonieme bijdragen maximaal ter waarde van € 250, openbaarmaking boven een waarde van € 1.000, onmiddellijke bekendmaking boven € 10.000 en een plafond van € 100.000.

Aanvullend heeft mijn fractie nog een vraag: hoe zit het met de inkomsten van bijvoorbeeld boekverkopen? Wanneer worden dat commerciële activiteiten en hoe wordt gecontroleerd dat dat niet een verkapte manier is om giften onzichtbaar te maken of - nog erger - geld wit te wassen?

Maar de echte vraag is natuurlijk of we hiermee de kwaadwillenden ook echt tegenhouden. In alle eerlijkheid denkt mijn fractie van niet. We weten uit meer getroebleerde democratieën, zoals de Trumpiaanse en Putineske, dat achter de façade van democratische vertegenwoordiging altijd andere krachten kunnen schuilgaan en dat geld daarbij altijd een doorslaggevende rol speelt. Ook bij dit wetsvoorstel wordt het kwaad natuurlijk niet uitgebannen en zullen er altijd personen, bedrijven en vreemde mogendheden blijven die proberen ons democratische proces op een schadelijke manier te beïnvloeden. Dat risico hoort bij de kwetsbaarheid van de democratie zelf. Het enige dat we kunnen doen, is de speelruimte van kwaadwillenden verkleinen, de financiële processen zichtbaar maken en voluit inzetten op het versterken van politieke partijen als vertegenwoordiging van de burgers. Ik vraag de minister of zij iets meer duiding kan geven hoe dit bij de evaluatie zal worden onderzocht. Op welke aspecten zal de evaluatie worden toegespitst?

Voorzitter, in het kader van het beschermen van de democratie tegen ongepaste beïnvloeding past ook de uitbreiding van de subsidiëring van politieke partijen en van de aan hen gelieerde wetenschappelijke bureaus en jongerenorganisaties. Ook dat is een zaak die mijn fractie kan steunen. Juist als we oneigenlijke beïnvloeding willen terugdringen, is het van belang dat de basale ondersteuning partijen in staat stelt om hun werk goed te doen.

Op een onderdeel heb ik nog wel een principiële vraag aan de minister. De subsidiëring van partijen wordt voor een deel bepaald door het aantal Kamerzetels. Dat begrijpt mijn fractie. Dat de aanpassing na verkiezingen wat minder schoksgewijs wordt, is ook prima, ook al betekent het dat een partij die snel groeit ook slechts geleidelijk haar partijorganisatie daaraan kan aanpassen. Maar dit wetsvoorstel regelt ook dat afsplitsingen van fracties geen invloed hebben op de bedragen die een partij ontvangt. De afgesplitsten ontvangen niets voor een partij waarmee ze zich verbinden en de partij waarvan zij afgesplitst zijn, raakt niets kwijt. Wij snappen natuurlijk dat het wenselijk is om afsplitsingen niet financieel te stimuleren. Maar hier ligt wel een probleem, want ten principale is ieder lid persoonlijk verkozen zonder last of ruggenspraak. Dat individuele uitgangspunt, gecombineerd met het uitgangspunt van gelijke kansen, schuurt wel wat met partijgerichte karakter van de wfpp. De memorie van toelichting gaat wel in op het advies van de Raad van State op dit punt wat betreft de bredere thematiek van afsplitsingen, maar niet op het springende punt dat de financiering deels gebaseerd is op electoraal succes, namelijk het behaalde aantal Kamerzetels, terwijl die Kamerzetels principieel gelden als individuele zetels. Graag een reflectie van de minister op dit principiële punt. En kan zij ook aangeven hoe dit spanningsveld bij de nieuwe Wet Politieke Partijen wordt verdisconteerd?

We zien uit naar de antwoorden van de minister. En om in stijl af te sluiten: Dixi, ik heb gezegd.

.wordads-ad-wrapper { display:none; font: normal 11px Arial, sans-serif; letter-spacing: 1px; text-decoration: none; width: 100%; margin: 25px auto; padding: 0; } .wordads-ad-title { margin-bottom: 5px; } .wordads-ad-controls { margin-top: 5px; text-align: right; } .wordads-ad-controls span { cursor: pointer; } .wordads-ad { width: fit-content; margin: 0 auto; }

Advertentie

Instellingen | Privacy

sas.cmd.push(function() { sas.render("sas_110354"); }); window._stq = window._stq || []; window._stq.push( [ 'extra', { x_wordads_smart: 'render_sas_110354', }, ] );