Jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de instellingen

1.

Kerngegevens

Document­datum 08-10-2019
Publicatie­datum 08-10-2019
Externe link origineel bericht

2.

Tekst


Overeenkomstig de bepalingen van artikel 287, leden 1 en 4, VWEU en artikel 258 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en artikel 43 van Verordening (EU) 2018/1877 van de Raad van 26 november 2018 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds, en tot intrekking van Verordening (EU) 2015/323.

heeft de Rekenkamer van de Europese Unie op haar vergadering van 18 juli 2019 vastgesteld haar

JAARVERSLAGEN

over het begrotingsjaar 2018

Deze verslagen, vergezeld van de antwoorden van de instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer, zijn aan de kwijtingverlenende autoriteiten en aan de andere instellingen toegezonden.

De leden van de Rekenkamer zijn:

Klaus-Heiner LEHNE (president), Henri GRETHEN, Ladislav BALKO, Lazaros S. LAZAROU, Pietro RUSSO, Baudilio TOMÉ MUGURUZA, Iliana IVANOVA, Alex BRENNINKMEIJER, Danièle LAMARQUE, Nikolaos MILIONIS, Phil WYNN OWEN, Oskar HERICS, Bettina JAKOBSEN, Janusz WOJCIECHOWSKI, Samo JEREB, Jan GREGOR, Mihails KOZLOVS, Rimantas ŠADŽIUS, Leo BRINCAT, João FIGUEIREDO, Juhan PARTS, Ildikó GÁLL-PELCZ, Eva LINDSTRÖM, Tony MURPHY, Hannu TAKKULA, Annemie TURTELBOOM, Viorel ȘTEFAN, Ivana MALETIĆ.

JAARVERSLAG OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING

(2019/C 340/01)

INHOUD

 

Algemene inleiding

7

Hoofdstuk 1

— Betrouwbaarheidsverklaring en toelichting daarbij

9

Hoofdstuk 2

— Begrotings- en financieel beheer

35

Hoofdstuk 3

— Resultaten behalen met de EU-begroting

55

Hoofdstuk 4

— Ontvangsten

111

Hoofdstuk 5

— Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid

121

Hoofdstuk 6

— Economische, sociale en territoriale cohesie

135

Hoofdstuk 7

— Natuurlijke hulpbronnen

159

Hoofdstuk 8

— Veiligheid en burgerschap

179

Hoofdstuk 9

— Europa als wereldspeler

187

Hoofdstuk 10

— Administratie

197

Antwoorden van de instellingen

205

 

Algemene inleiding

 
 

0.1.

De Europese Rekenkamer (ERK) is een instelling (1) van de Europese Unie (EU) en de extern controleur van de financiën van de EU (2). Als zodanig treden wij op als onafhankelijk hoedster van de financiële belangen van alle EU-burgers, met name door te helpen het financieel beheer van de EU te verbeteren. Meer informatie over ons werk is te vinden in onze jaarlijkse activiteitenverslagen, onze speciale verslagen, onze overzichten (“landscape reviews”) en onze adviezen over nieuwe of geactualiseerde EU-wetgeving of over andere besluiten met gevolgen voor het financieel beheer (3).

 

0.2.

Dit is ons 42e jaarverslag over de uitvoering van de EU-begroting; het heeft betrekking op het begrotingsjaar 2018. Een afzonderlijk jaarverslag betreft de Europese Ontwikkelingsfondsen.

 

0.3.

De algemene begroting van de EU wordt jaarlijks goedgekeurd door de Raad en het Europees Parlement. Ons jaarverslag, in voorkomend geval gecombineerd met onze speciale verslagen, biedt een grondslag voor de kwijtingsprocedure, waarbij het Parlement op aanbeveling van de Raad beslist of de Commissie haar verantwoordelijkheid voor de begrotingsuitvoering naar tevredenheid heeft vervuld. Na de publicatie sturen wij ons jaarverslag naar de nationale parlementen, het Europees Parlement en de Raad.

 

0.4.

De kern van ons jaarverslag vormt de betrouwbaarheidsverklaring inzake de geconsolideerde rekeningen van de EU en de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen. Aan die verklaring worden specifieke beoordelingen toegevoegd voor ieder belangrijk werkterrein van de EU.

 

0.5.

Evenals in voorgaande jaren is ons verslag dit jaar als volgt opgebouwd:

  • — 
    hoofdstuk 1 bevat de betrouwbaarheidsverklaring en geeft een overzicht van de resultaten van onze controle betreffende de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid van de verrichtingen;
  • — 
    hoofdstuk 2 omvat onze analyse van het begrotings- en financieel beheer;
  • — 
    hoofdstuk 3 is gericht op hetgeen de EU-indicatoren over de begrotingsprestaties uitwijzen, bevat belangrijke resultaten van onze speciale verslagen uit 2018 over prestaties, alsmede een analyse van de uitvoering door de Commissie van de aanbevelingen die wij deden in speciale verslagen die in 2015 werden gepubliceerd;
  • — 
    hoofdstuk 4 bevat onze bevindingen over de EU-ontvangsten;
  • — 
    de hoofdstukken 5 tot en met 10 bevatten voor de belangrijkste rubrieken van het huidige meerjarig financieel kader (MFK) (4) de resultaten van onze toetsing van de regelmatigheid van de verrichtingen en ons onderzoek van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de Commissie, andere elementen van haar internebeheersingssystemen en andere governanceregelingen.
 

0.6.

Aangezien er geen afzonderlijke financiële staten zijn voor afzonderlijke rubrieken van het MFK, houden de conclusies bij elk hoofdstuk geen controleoordeel in. In plaats daarvan beschrijven ze significante kwesties die specifiek zijn voor iedere MFK-rubriek.

 

0.7.

Wij streven ernaar onze opmerkingen helder en beknopt weer te geven. We kunnen niet altijd vermijden termen te gebruiken die specifiek zijn voor de EU, haar beleid en begroting, of voor financiële verslaglegging en controle. Op onze website hebben we een woordenlijst gepubliceerd met definities en een toelichting op de meeste van deze specifieke termen (5). De termen die in de woordenlijst worden gedefinieerd, worden de eerste keer dat ze in elk hoofdstuk voorkomen, cursief gedrukt.

 

0.8.

De antwoorden van de Commissie op onze opmerkingen (of, waar van toepassing, de antwoorden van andere EU-instellingen en -organen) worden bij dit verslag weergegeven. Het is onze verantwoordelijkheid als extern controleur om verslag uit te brengen over onze controlebevindingen en de nodige conclusies te trekken om zo een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid van de verrichtingen.


  • (1) 
    De ERK werd als een instelling opgericht bij artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ook wel het Verdrag van Maastricht genoemd (PB C 191 van 29.7.1992, blz. 1). Zij werd echter voor het eerst in 1977 opgericht bij het Verdrag van Brussel als nieuw orgaan van de Gemeenschap om de externecontrolefunctie uit te oefenen (PB L 359 van 31.12.1977, blz. 1).
  • (3) 
    Beschikbaar op onze website: www.eca.europa.eu
  • (4) 
    Wij geven geen specifieke beoordeling voor uitgaven in het kader van rubriek 6 (Compensaties) of voor uitgaven buiten het MFK. Onze analyse van rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) en rubriek 4 (Europa als wereldspeler) in de hoofdstukken 8, respectievelijk 9, bevat geen geschat foutenpercentage.
  • (5) 
    https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/GLOSSARY_AR_2018/GLOSSARY_AR_2018_NL.pdf
 

HOOFDSTUK 1

Betrouwbaarheidsverklaring en toelichting daarbij

INHOUD

 

De aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegde betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer — Verslag van de onafhankelijke controleur

I-XXX

Inleiding

1.1-1.5

De rol van de Europese Rekenkamer

1.1-1.3

De EU-uitgaven vormen een belangrijk instrument ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen

1.4-1.5

Controlebevindingen betreffende het begrotingsjaar 2018

1.6-1.41

Betrouwbaarheid van de rekeningen

1.6-1.9

De rekeningen vertoonden geen afwijkingen van materieel belang

1.6-1.8

Essentiële controleaangelegenheden in verband met de financiële staten voor 2018

1.9

Regelmatigheid van de verrichtingen

1.10-1.32

Onze controle bestrijkt uitgaven die door de Commissie in 2018 zijn aanvaard

1.11-1.14

Uit de resultaten van onze controle van 2018 blijkt dat fouten beperkt zijn tot specifieke soorten uitgaven

1.15

De complexiteit van de regels en de wijze waarop EU-middelen worden uitbetaald, zijn van invloed op het risico op fouten

1.16-1.32

De regelmatigheidsinformatie van de Commissie

1.33-1.41

De schatting van het foutenpercentage door de Commissie ligt iets onder onze bandbreedte

1.35-1.36

De afzonderlijke elementen van de schatting van de Commissie komen niet altijd overeen met onze bevindingen

1.37-1.39

Het risico bij afsluiting is afhankelijk van geraamde toekomstige correcties en terugvorderingen

1.40-1.41

We melden gevallen van vermoedelijke fraude aan OLAF

1.42-1.46

Conclusies

1.47-1.49

Controleresultaten

1.48-1.49

Bijlage 1.1 — Controleaanpak en -methodologie

   

De aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegde betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer — Verslag van de onafhankelijke controleur

Oordeel

 
 

I.

Wij hebben het volgende gecontroleerd:

  • a) 
    de geconsolideerde rekeningen van de Europese Unie, die de geconsolideerde financiële staten (1) en de verslagen over de uitvoering van de begroting (2) voor het op 31 december 2018 afgesloten begrotingsjaar bevatten, zoals goedgekeurd door de Commissie op 26 juni 2019, en
  • b) 
    de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, zoals voorgeschreven in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Betrouwbaarheid van de rekeningen

 

Oordeel over de betrouwbaarheid van de rekeningen

 
 

II.

Naar ons oordeel geven de geconsolideerde rekeningen van de Europese Unie (EU) over het op 31 december 2018 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten een getrouw beeld van de financiële situatie van de EU per 31 december 2018, van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen en van de veranderingen van haar nettoactiva in het op die datum afgesloten begrotingsjaar, overeenkomstig het Financieel Reglement en de boekhoudregels die zijn gebaseerd op internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector.

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen

Ontvangsten

 

Oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten

 
 

III.

Naar ons oordeel zijn de onderliggende ontvangsten bij de rekeningen betreffende het per 31 december 2018 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig.

Uitgaven

 

Oordeel met beperking over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven

 
 

IV.

Naar ons oordeel zijn de aanvaarde uitgaven in de rekeningen betreffende het per 31 december 2018 afgesloten begrotingsjaar, behoudens de gevolgen van de aangelegenheid die is beschreven onder “Grondslag voor een oordeel met beperking over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven”, op alle materiële punten wettig en regelmatig.

Grondslag voor het oordeel

 
 

V.

Wij hebben onze controle verricht overeenkomstig de internationale controlestandaarden (ISA) en de regels inzake beroepsethiek van IFAC en de internationale standaarden van hoge controle-instanties (ISSAI) van INTOSAI. Onze verantwoordelijkheden volgens die standaarden worden nader beschreven onder “Verantwoordelijkheden van de controleur voor de controle van de geconsolideerde rekeningen en onderliggende verrichtingen”. We hebben ook voldaan aan onafhankelijkheidsvereisten en zijn onze ethische verplichtingen krachtens de Ethische gedragscode voor professionele accountants (Code of Ethics for Professional Accountants) van de International Ethics Standards Board for Accountants (“IESBA Code”) nagekomen. Wij achten de verkregen controle-informatie toereikend en geschikt als grondslag voor ons oordeel.

Grondslag voor een oordeel met beperking over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven

 
 

VI.

We stelden vast dat uitgaven met een hoog risico (voornamelijk bestedingen op basis van een vergoedingsregeling, waarvoor complexe regels gelden) (3) in 2018 fouten van materieel belang vertoonden. Het door ons geschatte foutenpercentage voor uitgaven met een hoog risico bedraagt 4,5 %. Het door ons geschatte totale foutenpercentage (2,6 %) ligt nog steeds boven onze materialiteitsdrempel, maar is niet van diepgaande invloed. Uitgaven met een laag risico, die voornamelijk worden gedaan op basis van rechten en waarvoor vereenvoudigde/minder complexe regels gelden, vertonen geen materieel foutenpercentage (4).

Essentiële controleaangelegenheden

 

We zijn de potentiële impact van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op de rekeningen van 2018 nagegaan

 
 

VII.

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk (VK) de Europese Raad formeel in kennis gesteld van zijn voornemen om de EU te verlaten. Op 10 april 2019 stemde de Europese Raad ermee in de termijn voor het vertrek van het VK (5) te verlengen zo lang als nodig is, maar in ieder geval uiterlijk tot 31 oktober 2019. Volgens het besluit van de Raad zou het VK de EU verlaten op de eerste dag van de maand na die van de voltooiing van de ratificatieprocedures, dan wel op 1 november 2019, indien die datum eerder valt. Het Verenigd Koninkrijk zal een lidstaat blijven tot de nieuwe datum van terugtrekking, met alle rechten en verplichtingen krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en heeft het recht zijn kennisgeving op elk moment in te trekken.

 

VIII.

Zoals aangegeven in paragraaf II, werden de geconsolideerde rekeningen 2018 van de EU opgesteld als weergave van de financiële situatie van de EU per 31 december 2018 en van de resultaten, kasstromen en veranderingen van haar nettoactiva over 2018. De geconsolideerde rekeningen 2018 van de EU geven de stand van de onderhandelingen per 31 december 2018 weer. Op die datum, en tot de datum waarop we onze controlewerkzaamheden hebben voltooid, was het VK nog steeds een EU-lidstaat.

 

IX.

We hebben geen gebeurtenissen vastgesteld in verband met het terugtrekkingsproces die aanpassingen zouden vereisen volgens de internationale boekhoudnorm inzake gebeurtenissen na de verslagleggingsdatum (6).

 

X.

We zullen de potentiële impact van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op de geconsolideerde rekeningen van de EU blijven nagaan. Toekomstige geconsolideerde rekeningen van de EU zullen de stand of uitkomst van het terugtrekkingsproces moeten weergeven. Op de datum waarop we onze controle van de rekeningen over 2018 hebben voltooid, was het nog niet bekend of het VK daadwerkelijk de EU zou verlaten en, in dat geval, op welke datum en onder welke voorwaarden.

 

XI.

Op basis van deze huidige situatie is er geen financiële impact om te rapporteren in de geconsolideerde jaarrekening 2018 van de EU en concluderen we dat de rekeningen per 31 december 2018 het terugtrekkingsproces op die datum juist weergeven.

We beoordeelden de verplichting voor pensioenen en andere personeelsbeloningen

 
 

XII.

De EU-balans omvatte eind 2018 een verplichting voor pensioenen en andere personeelsbeloningen ten bedrage van 80,5 miljard EUR. Dit is een van de belangrijkste verplichtingen in de balans, goed voor meer dan een derde van de totale verplichtingen ad 235,9 miljard EUR in 2018.

 

XIII.

Het grootste deel van deze verplichting voor pensioenen en andere personeelsbeloningen (70,0 miljard EUR) houdt verband met de pensioenregeling van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie (de “pensioenregeling”). De in de rekeningen opgenomen verplichting weerspiegelt het bedrag dat in een pensioenfonds zou zijn opgenomen als er één zou zijn opgezet om te betalen voor de bestaande ouderdomspensioenverplichtingen (7). Naast ouderdomspensioenen dekt het bedrag invaliditeitspensioenen en pensioenen die worden betaald aan weduwen en weduwnaars of wezen van EU-personeel. De in het kader van de pensioenregeling betaalde uitkeringen komen ten laste van de EU-begroting. De lidstaten garanderen gezamenlijk de uitbetaling van de uitkeringen en ambtenaren dragen voor een derde bij in de kosten van de regeling. Eurostat berekent deze verplichting in opdracht van de rekenplichtige van de Commissie en gebruikt daarbij de parameters die de actuariële adviseurs van de Commissie hebben beoordeeld.

 

XIV.

Het op één na aanzienlijkste deel van de verplichting voor pensioenen en andere personeelsbeloningen (8,7 miljard EUR) is de geschatte verplichting van de EU voor het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (JSIS, Joint Sickness Insurance Scheme). Deze verplichting houdt verband met de medische kosten van EU-personeelsleden die moeten worden betaald wanneer zij niet meer in actieve dienst zijn (na aftrek van hun bijdragen).

 

XV.

In het kader van onze controle beoordeelden wij de actuariële veronderstellingen en de daarmee samenhangende waardering van de pensioenverplichting. We baseerden deze evaluatie op de werkzaamheden van externe actuariële deskundigen om een studie over de verplichtingen voor pensioenen en JSIS op te stellen. We controleerden de numerieke gegevens, de actuariële parameters en de berekening van de verplichting alsmede de presentatie in de geconsolideerde balans en de toelichtingen bij de geconsolideerde financiële staten. Zoals opgemerkt in toelichting 2.9 bij de geconsolideerde financiële staten, is de Commissie blijven werken aan het versterken van haar processen voor de berekening van de verplichting voor personeelsbeloningen, en wij zullen deze in het oog blijven houden.

Wij hebben belangrijke in de rekeningen opgenomen schattingen aan het einde van het jaar beoordeeld

 
 

XVI.

Eind 2018 werden de subsidiabele kosten die door de begunstigden gemaakt, maar nog niet gerapporteerd waren, geschat op 99,8 miljard EUR (eind 2017: 100,9 miljard EUR). Deze bedragen werden als te betalen kosten geboekt (8).

 

XVII.

Eind 2018 werd het bedrag dat niet benut werd in het kader van de financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer en de in de EU-rekeningen vermelde steunregelingen geschat op 6,5 miljard EUR (eind 2017: 4,7 miljard EUR), in de financiële balans beschreven als “andere voorschotten aan lidstaten”.

 

XVIII.

Om deze schattingen aan het einde van het jaar te beoordelen, onderzochten we het systeem dat de Commissie had opgezet voor de afsluitberekeningen en gingen we de juistheid en volledigheid ervan na in de directoraten-generaal waar de meeste betalingen worden gedaan. Tijdens onze controlewerkzaamheden voor de steekproef van facturen en voorfinancieringsbetalingen onderzochten we de relevante afsluitberekeningen om het risico van onjuiste vermelding van de te betalen lasten aan te pakken. Wij vroegen de boekhoudkundige diensten van de Commissie om verdere verduidelijking van de algemene methodologie voor het maken van deze schattingen.

 

XIX.

We concluderen dat de schatting van het totaalbedrag aan te betalen lasten en andere voorschotten aan lidstaten in de geconsolideerde balans reëel is.

Andere aangelegenheden

 
 

XX.

De leiding is verantwoordelijk voor het verstrekken van “andere informatie”. Deze term omvat de toelichting “Financiële staten — bespreking en analyse”, maar niet de geconsolideerde rekeningen of ons verslag daarover. Ons oordeel over de geconsolideerde rekeningen heeft geen betrekking op deze andere informatie en we formuleren geen enkele conclusie over de betrouwbaarheid daarvan. In het kader van onze controle van de geconsolideerde rekeningen is het onze verantwoordelijkheid de andere informatie te lezen en na te gaan of die in materieel opzicht inconsistent is met de geconsolideerde rekeningen of de kennis die we in de loop van de controle hebben opgedaan, of anderszins afwijkingen van materieel belang lijkt te bevatten. Wanneer wij concluderen dat de andere informatie een afwijking van materieel belang bevat, moeten we dat feit dienovereenkomstig melden. Wij hebben in dit verband niets te melden.

Verantwoordelijkheden van de leiding

 
 

XXI.

Overeenkomstig de artikelen 310-325 van het VWEU en het Financieel Reglement is de leiding verantwoordelijk voor het opstellen en weergeven van de geconsolideerde rekeningen van de EU op basis van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector, alsmede voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Deze verantwoordelijkheid omvat het ontwerpen, invoeren en in stand houden van internebeheersingsmaatregelen die relevant zijn voor de opstelling en weergave van financiële staten die geen afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten bevatten. De leiding dient er ook voor te zorgen dat de in de financiële staten weergegeven activiteiten, financiële verrichtingen en informatie in overeenstemming zijn met de voorschriften waar ze onder vallen. De Commissie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen die ten grondslag liggen aan de rekeningen van de EU (artikel 317 van het VWEU).

 

XXII.

Bij het voorbereiden van de geconsolideerde rekeningen is de leiding verantwoordelijk voor het beoordelen van het vermogen van de EU om de activiteiten voort te zetten, voor het melden van alle relevante kwesties en voor het hanteren van het continuïteitsbeginsel tenzij zij voornemens is om de entiteit te liquideren of om haar activiteiten stop te zetten, of als er geen realistisch alternatief bestaat.

 

XXIII.

De Commissie is verantwoordelijk voor het toezicht op het proces van financiële verslaglegging over de EU.

 

XXIV.

Volgens het Financieel Reglement (titel XIII) moet de rekenplichtige van de Commissie de geconsolideerde rekeningen van de EU uiterlijk 31 maart van het volgende jaar eerst als voorlopige rekeningen en uiterlijk 31 juli als definitieve rekeningen ter controle indienen. De voorlopige rekeningen moeten al een getrouw beeld geven van de financiële situatie van de EU. Het is daarom absoluut noodzakelijk dat alle posten in de voorlopige rekeningen als definitieve berekeningen worden gepresenteerd zodat wij onze opdracht binnen de gegeven termijnen kunnen uitvoeren overeenkomstig titel XIV van het Financieel Reglement. Verschillen tussen voorlopige en definitieve rekeningen zouden normaliter alleen voortvloeien uit onze opmerkingen.

Verantwoordelijkheden van de controleur voor de controle van de geconsolideerde rekeningen en onderliggende verrichtingen

 
 

XXV.

Onze doelstellingen bestaan erin, redelijke zekerheid te verkrijgen over de vraag of de geconsolideerde rekeningen van de EU geen afwijkingen van materieel belang vertonen en of de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn, alsmede op basis van onze controle het Europees Parlement en de Raad een betrouwbaarheidsverklaring voor te leggen over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Redelijke zekerheid is een hoge mate van zekerheid, maar geen garantie dat bij de controle alle gevallen waarin sprake is van een materiële afwijking of van niet-conformiteit noodzakelijkerwijs zijn opgespoord. Deze kunnen voortkomen uit fraude of fouten en worden van materieel belang geacht indien hiervan, afzonderlijk of geaggregeerd, redelijkerwijs zou kunnen worden verwacht dat ze van invloed zijn op economische beslissingen die worden genomen op basis van deze geconsolideerde rekeningen.

 

XXVI.

Ten aanzien van de ontvangsten nemen wij bij ons onderzoek van de eigen middelen op basis van de btw en het bni de macro-economische aggregaten die de basis vormen voor de berekening daarvan als uitgangspunt, en beoordelen wij de systemen van de Commissie voor de verwerking van de gegevens totdat de bijdragen van de lidstaten zijn ontvangen en opgenomen in de geconsolideerde rekeningen. Bij de traditionele eigen middelen onderzoeken wij de rekeningen van de douaneautoriteiten en analyseren wij de stroom van douanerechten totdat de bedragen zijn ontvangen door de Commissie en opgenomen in de rekeningen.

 

XXVII.

Ten aanzien van de uitgaven onderzoeken wij betalingsverrichtingen nadat de uitgaven zijn gedaan, geboekt en goedgekeurd. Dit onderzoek betreft alle soorten betalingen, behalve voorschotten op het moment dat deze worden gedaan. Voorschotbetalingen worden onderzocht nadat de ontvanger van de middelen het passende gebruik ervan heeft aangetoond en de instelling of het orgaan dit bewijs heeft aanvaard door het afwikkelen van de voorschotbetaling, wat wellicht pas in een volgend jaar plaatsvindt.

 

XXVIII.

Als onderdeel van een controle in overeenstemming met de ISA’s en ISSAI’s passen wij professionele oordeelsvorming toe en houden wij gedurende de hele controle een professioneel-kritische instelling. Daarnaast:

  • a) 
    identificeren en beoordelen we de risico’s op afwijkingen van materieel belang in de geconsolideerde rekeningen en op niet-conformiteit van materieel belang van de onderliggende verrichtingen met vereisten van de EU-wetgeving, hetzij door fraude, hetzij door fouten. We ontwerpen in het licht van die risico’s controleprocedures en voeren die uit en we verkrijgen controle-informatie die toereikend en geschikt is als grondslag voor ons controleoordeel. Gevallen waarin sprake is van een afwijking of niet-conformiteit van materieel belang als gevolg van fraude zijn moeilijker te ontdekken dan die als gevolg van fouten, aangezien er bij fraude sprake kan zijn van collusie, vervalsing, opzettelijke omissies, verkeerde voorstellingen van zaken of het terzijde stellen van de interne beheersing. Bijgevolg is het risico groter dat dergelijke gevallen niet worden ontdekt;
  • b) 
    verkrijgen we inzicht in de internebeheersingsmaatregelen die relevant zijn voor de controle teneinde adequate controleprocedures op te zetten, maar niet om een oordeel uit te spreken over de doeltreffendheid van de internebeheersingsmaatregelen;
  • c) 
    beoordelen we de geschiktheid van de door de leiding gehanteerde grondslagen voor financiële verslaglegging en van de redelijkheid van de boekhoudkundige schattingen en de daarmee samenhangende informatieverschaffing door de leiding;
  • d) 
    trekken we conclusies over de geschiktheid van de wijze waarop de leiding het continuïteitsbeginsel hanteert en, op basis van de verkregen controle-informatie, over het al dan niet bestaan van materiële onzekerheden die het gevolg zijn van gebeurtenissen of omstandigheden die mogelijk aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de entiteit om de bedrijfsactiviteiten voort te zetten. Als we tot de conclusie komen dat een dergelijke materiële onzekerheid bestaat, zijn we verplicht in ons verslag de aandacht te vestigen op de gerelateerde informatie in de geconsolideerde rekeningen of, indien deze informatie ontoereikend is, ons oordeel aan te passen. Onze conclusies zijn gebaseerd op de controle-informatie die we hebben verkregen tot de datum van vaststelling van ons verslag. Toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat de entiteit haar bedrijfsactiviteiten niet langer kan voortzetten;
  • e) 
    evalueren we de algemene presentatie, structuur en inhoud van de geconsolideerde rekeningen, met inbegrip van alle vermelde informatie; en beoordelen we of de geconsolideerde rekeningen een getrouw beeld geven van de onderliggende verrichtingen en gebeurtenissen;
  • f) 
    verkrijgen we voldoende passende controle-informatie met betrekking tot de financiële informatie over de entiteiten waarop de geconsolideerde rekeningen van de EU betrekking hebben om een oordeel te formuleren over de geconsolideerde rekeningen en de onderliggende verrichtingen. We zijn verantwoordelijk voor het aansturen van, toezicht houden op en uitvoeren van de controle, en dragen als enige de verantwoordelijkheid voor ons controleoordeel.
 

XXIX.

Wij communiceren met de leiding onder meer over de geplande reikwijdte en timing van de controle en over significante controlebevindingen, waaronder bevindingen over significante tekortkomingen in de interne beheersing.

 

XXX.

We bepalen welke van de punten die we met de Commissie en andere gecontroleerde entiteiten hebben besproken, het belangrijkst waren bij de controle van de geconsolideerde rekeningen en dus de essentiële controleaangelegenheden voor de huidige periode vormen. Wij beschrijven deze aangelegenheden in ons verslag, tenzij openbaarmaking ervan verboden is op grond van de wet- en regelgeving of, zoals zeer zelden gebeurt, wij besluiten dat een aangelegenheid niet in ons verslag moet worden opgenomen omdat redelijkerwijs te verwachten is dat de negatieve gevolgen daarvan zwaarder wegen dan de voordelen ervan voor het algemeen belang.

18 juli 2019

Klaus-Heiner LEHNE

President

Europese Rekenkamer

12, rue Alcide De Gasperi, Luxemburg, LUXEMBURG

Inleiding

De rol van de Europese Rekenkamer

 
 

1.1.

Wij zijn de onafhankelijke controleur van de Europese Unie. In overeenstemming met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU):

  • a) 
    spreken wij een oordeel uit over de rekeningen van de EU;
  • b) 
    controleren wij of de EU-begroting in overeenstemming met de van toepassing zijnde wetten en voorschriften wordt gebruikt;
  • c) 
    rapporteren wij of de EU-middelen zuinig, efficiënt en doeltreffend zijn uitgegeven (9), en
  • d) 
    geven wij adviezen over voorstellen voor wetgeving met financiële impact.
 

1.2.

Onze werkzaamheden voor de betrouwbaarheidsverklaring (toegelicht in bijlage 1.1 ) voldoen aan de eerste twee van deze doelstellingen. Op de meeste uitgaventerreinen van de EU (10) zijn onze werkzaamheden voor het jaarverslag tevens gericht op de zuinigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitgaven. Wij brengen verslag uit over verschillende aspecten van het door de Commissie ingevoerde systeem om ervoor te zorgen dat de EU-middelen goed worden besteed (11). Onze controlewerkzaamheden vormen als geheel ook essentiële input voor onze adviezen over wetgevingsvoorstellen.

 

1.3.

In dit hoofdstuk van het jaarverslag:

  • a) 
    wordt de achtergrond van onze betrouwbaarheidsverklaring geschetst en een overzicht gegeven van onze bevindingen en conclusies betreffende de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid van de verrichtingen;
  • b) 
    wordt informatie verstrekt over gevallen van vermoedelijke fraude die wij aan OLAF melden;
  • c) 
    wordt onze controleaanpak samengevat (zie bijlage 1.1 ).

De EU-uitgaven vormen een belangrijk instrument ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen

 
 

1.4.

De uitgaven van de EU vormen een belangrijk — maar niet het enige — instrument ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen. Andere belangrijke instrumenten omvatten gebruikmaking van wetgeving en het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen in de EU. De EU-uitgaven in 2018 bedroegen 156,7 miljard EUR (12), hetgeen overeenkomt met 2,2 % van de totale overheidsuitgaven van de EU-lidstaten en 1,0 % van het bruto nationaal inkomen van de EU (zie kader 1.1 ).

Kader 1.1

EU-uitgaven 2018 als aandeel van het bruto nationaal inkomen (bni) en de overheidsuitgaven

 
 

Bron:

Bni van de lidstaten: jaarrekening 2018 van de Europese Commissie — bijlage A — ontvangsten; overheidsuitgaven van de lidstaten: Eurostat — nationale jaarrekeningen; EU-uitgaven: Europese Commissie — geconsolideerde jaarrekening 2018 van de Europese Unie.

 

1.5.

EU-middelen worden uitbetaald aan begunstigden door middel van eenmalige betalingen/jaarlijkse betalingen of door een reeks betalingen in het kader van meerjarige uitgavenregelingen. Betalingen uit de EU-begroting 2018 omvatten 126,8 (13) miljard EUR aan eenmalige, tussentijdse of saldobetalingen, plus 29,9 miljard EUR aan voorfinanciering. Zoals uit kader 1.2 blijkt, ging het grootste aandeel van de EU-begroting naar “Natuurlijke hulpbronnen”, gevolgd door “Cohesie” en “Concurrentievermogen”.

Kader 1.2

Betalingen in 2018 per rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK)

 

MFK 1a — Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid (“Concurrentievermogen”)

MFK 1b — Economische, sociale en territoriale cohesie (“Cohesie”)

MFK 2 — Natuurlijke hulpbronnen

MFK 3 — Veiligheid en burgerschap

MFK 4 — Europa als wereldspeler

MFK 5 — Administratie

MFK 6 — Compensaties (“Overige”)

 

Bron:

ERK.

Controlebevindingen betreffende het begrotingsjaar 2018

Betrouwbaarheid van de rekeningen

De rekeningen vertoonden geen afwijkingen van materieel belang

 
 

1.6.

Onze opmerkingen hebben betrekking op de geconsolideerde rekeningen (14) (de “rekeningen”) van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018. Wij hebben deze samen met de “representation letter” van de rekenplichtige ontvangen op 26 juni 2019, vóór de uiterste indieningsdatum krachtens het Financieel Reglement (15). De rekeningen gaan vergezeld van een zogeheten “Financial Statement Discussion and Analysis” (Financiële staten — bespreking en analyse) (16). Deze analyse valt niet onder ons controleoordeel. Overeenkomstig de controlenormen hebben wij de analyse evenwel beoordeeld op haar consistentie met de informatie in de rekeningen.

 

1.7.

Uit de door de Commissie gepubliceerde rekeningen blijkt dat op 31 december 2018 de totale passiva 235,9 miljard EUR bedroegen, tegen totale activa van 174,4 miljard EUR. Het economisch resultaat voor 2018 bedraagt 13,9 miljard EUR.

 

1.8.

Tijdens onze controle stelden wij vast dat de rekeningen geen afwijkingen van materieel belang vertoonden. Wij presenteren onze opmerkingen over het financieel en begrotingsbeheer van EU-middelen in hoofdstuk 2.

Essentiële controleaangelegenheden in verband met de financiële staten voor 2018

 
 

1.9.

Essentiële controleaangelegenheden zijn aangelegenheden die naar ons professionele oordeel het belangrijkst waren bij onze controle van de financiële staten van de huidige periode. Deze aangelegenheden werden behandeld in het kader van onze controle van de financiële staten als geheel en bij het vormen van ons oordeel daarover, maar we geven geen afzonderlijk oordeel af over deze aangelegenheden. In overeenstemming met internationale standaard van hoge controle-instanties (ISSAI) nr. 1701 brengen we verslag uit over essentiële controleaangelegenheden in onze betrouwbaarheidsverklaring.

Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

1.10.

Wij onderzoeken de ontvangsten en de uitgaven van de EU om te beoordelen of deze in overeenstemming zijn met de toepasselijke wet- en regelgeving. Wij presenteren onze controleresultaten voor de ontvangsten in hoofdstuk 4 en voor de uitgaven in de hoofdstukken 5-10.

Onze controle bestrijkt uitgaven die door de Commissie in 2018 zijn aanvaard

 
 

1.11.

Om onze controle uit te voeren, onderzochten we de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen van de EU. Wat betreft de uitgaven omvatten deze overdrachten van middelen uit de EU-begroting aan eindontvangers van EU-uitgaven. We onderzoeken uitgaven wanneer eindontvangers van EU-middelen activiteiten hebben ondernomen of kosten hebben gemaakt, en wanneer de Commissie de uitgaven heeft aanvaard (“aanvaarde uitgaven”). In de praktijk betekent dit dat onze populatie van verrichtingen tussentijdse en saldobetalingen omvat. We hebben geen voorgefinancierde bedragen onderzocht, tenzij deze in 2018 werden verrekend.

 

1.12.

Zoals benadrukt in ons Jaarverslag 2017, zijn de wijzigingen van de sectorale wetgeving 2014-2020 voor “Cohesie” van invloed geweest op de vraag wat de Commissie als “aanvaarde uitgaven” op dit gebied beschouwt (17). Daarom bestaat onze controlepopulatie voor deze MFK-rubriek sinds 2017 uit saldobetalingen (waaronder voorfinanciering die was verrekend) voor de periode 2007-2013 en uitgaven die werden opgenomen in op jaarlijkse basis door de Commissie aanvaarde rekeningen voor de periode 2014-2020 (zie de paragrafen 2-4 van bijlage 1.1 en de paragrafen 6.7 en 6.8). Dit betekent dat wij verrichtingen hebben getoetst waarvoor de lidstaten alle relevante corrigerende maatregelen hadden uitgevoerd naar aanleiding van fouten die zij zelf hadden vastgesteld.

 

1.13.

In kader 1.3 is de uitsplitsing weergegeven van onze controlepopulatie 2018 in eenmalige, tussentijdse (indien aanvaard door de Commissie) en saldobetalingen, verrekeningen van voorfinanciering en jaarlijkse besluiten ter aanvaarding van de rekeningen. Onze controlepopulatie voor 2018 had een totale waarde van 120,6 miljard EUR. Voor “Cohesie” zullen we de tussentijdse betalingen die in 2018 voor de periode 2014-2020 werden verricht in een later jaar in onze populatie opnemen zodra de rekeningen door de Commissie zijn aanvaard en verrekend door middel van een jaarlijks besluit.

Kader 1.3

Vergelijking van onze controlepopulatie (120,6 miljard EUR) en de EU-uitgaven (156,7 miljard EUR) per MFK-rubriek in 2018

 
  • (1) 
    Door afrondingsverschillen is de som van de betalingen per MFK-rubriek 156,6 in plaats van 156,7.
  • (2) 
    Voor “Cohesie” omvat de 47,4 miljard EUR aan voorfinanciering tussentijdse betalingen voor de programmeringsperioden 2007-2013 en 2014-2020 voor in totaal 37,4 miljard EUR. Overeenkomstig onze aanpak van dit terrein maken deze betalingen geen deel uit van onze controlepopulatie voor het Jaarverslag 2018.

Bron:

ERK.

 

1.14.

Uit kader 1.4 blijkt dat “Natuurlijke hulpbronnen” het grootste aandeel van onze totale populatie vormt (48,2 %), gevolgd door “Cohesie” (19,6 %) en “Concurrentievermogen” (14,8 %).

Kader 1.4

 
 

Bron:

ERK.

Uit de resultaten van onze controle van 2018 blijkt dat fouten beperkt zijn tot specifieke soorten uitgaven

 
 

1.15.

Voor de regelmatigheid van EU-ontvangsten en -uitgaven waren dit onze belangrijkste bevindingen:

  • a) 
    De ontvangsten bevatten geen fouten van materieel belang. Over het geheel genomen waren de door ons onderzochte ontvangstengerelateerde systemen doeltreffend, maar de essentiële internebeheersingsmaatregelen inzake traditionele eigen middelen (TEM) die we bij de Commissie en in bepaalde lidstaten hebben beoordeeld, waren slechts gedeeltelijk doeltreffend (zie paragraaf 4.22).
  • b) 
    Voor de uitgaven wijst onze algehele controle-informatie erop dat deze een materieel foutenpercentage vertoonden. We schatten het totale foutenpercentage in de uitgaven op 2,6 % (18), maar de materiële fouten waren beperkt tot uitgaven die onder complexe regelgeving vallen (met name in het kader van vergoedingen) (zie de paragrafen 1.19-1.21), die ongeveer 50,6 % van onze controlepopulatie uitmaakten. Het door ons geschatte totale foutenpercentage steeg licht ten opzichte van vorig jaar (zie kader 1.5 ).
     

    Kader 1.5

    Het geschatte foutenpercentage (2016-2018)

     
     

    Bron:

    ERK.

    Een fout is het geldbedrag dat niet had mogen worden betaald uit de EU-begroting, omdat het niet overeenkomstig de EU-regels werd gebruikt, en dus ook niet beantwoordt aan de bedoeling die de Raad en het Parlement hadden met de betrokken EU-wetgeving of aan de specifieke nationale wetgeving in de lidstaten.

De complexiteit van de regels en de wijze waarop EU-middelen worden uitbetaald, zijn van invloed op het risico op fouten

 
 

1.16.

Op basis van een risicoanalyse die is gebaseerd op de controleresultaten in het verleden, hebben wij onze controlepopulatie van onderliggende verrichtingen verdeeld in uitgaven met een hoog en uitgaven met een laag risico. Onze controleresultaten van 2018 bevestigen onze bevindingen van voorgaande jaren, namelijk dat de wijze waarop de middelen worden uitbetaald van invloed is op het risico op fouten.

  • — 
    Voor uitgaven waarvoor complexe regelgeving geldt; is het risico op fouten hoog. Dit is met name het geval bij betalingen in het kader van vergoedingen waarvoor de begunstigden declaraties moeten indienen voor de subsidiabele kosten die ze hebben gemaakt. Daartoe moeten ze niet alleen aantonen dat zij een activiteit uitoefenen die voor steun in aanmerking komt, maar ook informatie verstrekken die bewijst dat zij kosten hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij moeten zij zich houden aan ingewikkelde regels met betrekking tot de vragen wat mag worden gedeclareerd (subsidiabiliteit) en hoe kosten naar behoren worden gemaakt (regels inzake openbare aanbestedingen of staatssteun).
  • — 
    Het risico op fouten is lager voor uitgaven waarvoor vereenvoudigde/minder complexe regelgeving geldt. Dit soort uitgaven omvat voornamelijk op rechten gebaseerde betalingen, waarbij begunstigden betalingen ontvangen indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Bij dergelijke betalingen is het risico op fouten kleiner indien de gestelde voorwaarden niet te complex zijn.
 

1.17.

In 2018 constateerden we nog altijd dat (voornamelijk op rechten gebaseerde) uitgaven met een laag risico (19) geen fouten van materieel belang bevatten, maar dat uitgaven (voornamelijk in het kader van vergoedingen) met een hoog risico nog steeds fouten van materieel belang vertoonden (zie kader 1.6 ).

Kader 1.6

Uitsplitsing tussen uitgaven met een laag risico en uitgaven met een hoog risico in 2018

 
 

Bron:

ERK.

Ongeveer 50 % van onze controlepopulatie vertoont geen fouten van materieel belang

 
 

1.18.

Op basis van ons controlewerk concluderen wij dat het geschatte foutenpercentage voor 49,4 % van onze controlepopulatie, evenals in 2017, onder onze materialiteitsdrempel van 2 % ligt. Uitgaven met een laag risico bestaan voornamelijk uit op rechten gebaseerde betalingen en administratieve uitgaven (zie kader 1.7 ). Op rechten gebaseerde betalingen omvatten studie- en onderzoeksbeurzen (“Concurrentievermogen” — hoofdstuk 5), rechtstreekse steun voor landbouwers (“Natuurlijke hulpbronnen” — hoofdstuk 7) en begrotingssteun aan niet-EU-landen (“Europa als wereldspeler” — hoofdstuk 9). Administratieve uitgaven bestaan voornamelijk uit de salarissen en pensioenen van EU-ambtenaren (“Administratie” — hoofdstuk 10).

Kader 1.7

Uitsplitsing van uitgaven met een laag risico en uitgaven met een hoog risico per MFK-rubriek (1)

 
  • (1) 
    Door afrondingsverschillen is de som van de uitgaven met een laag risico 59,5 in plaats van 59,6.

Bron:

ERK.

Uitgaven met complexe subsidiabiliteitsvoorwaarden vertonen nog steeds een materieel foutenpercentage

 
 

1.19.

We stelden vast dat het risico op fouten hoog is in gevallen waarin complexe voorwaarden bestaan. Dit geldt voor uitgaven in het kader van vergoedingen en op een klein gedeelte van op rechten gebaseerde uitgaven waarbij complexe voorwaarden van toepassing zijn (enkele regelingen voor plattelandsontwikkeling). Dit soort uitgaven met een hoog risico vormt ongeveer 50,6 % van onze controlepopulatie. We schatten het foutenpercentage bij dit soort uitgaven op 4,5 % (2017: 3,7 %), wat hoger is dan de materialiteitsdrempel van 2 % (zie kader 1.6 ).

 

1.20.

De meeste EU-middelen in het kader van vergoedingen worden besteed aan onderzoeksprojecten (“Concurrentievermogen” — hoofdstuk 5), werkgelegenheidsprojecten (“Cohesie” — hoofdstuk 6), projecten op het gebied van regionale en plattelandsontwikkeling (“Cohesie” — hoofdstuk 6 en “Natuurlijke hulpbronnen” — hoofdstuk 7) en ontwikkelingsprojecten in niet-EU-landen (“Europa als wereldspeler” — hoofdstuk 9) (zie kader 1.7 ).

 

1.21.

Deze complexiteit leidt tot fouten die van invloed zijn op onze conclusie voor “Concurrentievermogen” (zie paragraaf 5.35), “Cohesie” (zie paragraaf 6.71) en “Natuurlijke hulpbronnen” (zie paragraaf 7.37).

We stelden een materieel foutenpercentage vast bij uitgaven voor “Concurrentievermogen”, “Cohesie” en “Natuurlijke hulpbronnen”

 
 

1.22.

Dit jaar geven we, net als in 2017, een specifieke beoordeling voor vier MFK-rubrieken: “Concurrentievermogen”, “Cohesie”, “Natuurlijke hulpbronnen”, en “Administratie”.

 

1.23.

Wij schatten geen foutenpercentages op andere uitgaventerreinen, waaronder “Veiligheid en burgerschap” (hoofdstuk 8) en “Europa als wereldspeler” (hoofdstuk 9). In totaal bedroegen de uitgaven waarop onze betrouwbaarheidsverklaring betrekking heeft, op deze twee terreinen 11,0 miljard EUR (9,1 % van de door onze controle bestreken uitgaven). De werkzaamheden op deze terreinen dragen nog steeds bij tot onze algemene conclusies over 2018.

 

1.24.

“Concurrentievermogen” (hoofdstuk 5): het door ons geschatte foutenpercentage is lager dan in de afgelopen twee jaar. Net als in voorgaande jaren vormen onderzoeksuitgaven een hoog risico en zijn zij de belangrijkste bron van fouten. Fouten bij onderzoeksuitgaven omvatten verschillende categorieën niet-subsidiabele kosten (in het bijzonder directe personeelskosten en andere directe kosten, indirecte kosten en onderaannemingskosten).

 

1.25.

“Cohesie” (hoofdstuk 6): de uitgaven op dit terrein betreffen vooral vergoedingen. De belangrijkste door de auditautoriteiten ontdekte soorten fouten waren niet-subsidiabele kosten en inbreuken op de aanbestedingsregels. Bij deze fouten pasten de autoriteiten van de lidstaten correcties toe om de restfoutenpercentages voor programma’s tot onder de materialiteitsdrempel van 2 % terug te dringen. Wij troffen echter ook fouten aan die de auditautoriteiten niet hadden ontdekt, zoals inbreuken op de EU-regels inzake staatssteun. Noch de autoriteiten van de lidstaten, noch de Commissie hebben tot nu toe enige correctie voor deze fouten toegepast. Op basis van de fouten die de auditautoriteiten of wijzelf hebben ontdekt, en als we alle relevante financiële correcties in aanmerking nemen, schatten we dat het foutenpercentage van materieel belang is.

 

1.26.

“Natuurlijke hulpbronnen” (hoofdstuk 7): dit terrein vertoont als geheel een materieel foutenpercentage. Rechtstreekse betalingen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), die goed zijn voor 71,8 % van de uitgaven op dit terrein, vertonen echter geen fouten van materieel belang. Rechtstreekse betalingen aan landbouwers zijn op rechten gebaseerd en hebben baat gehad bij vereenvoudigde regels voor de subsidiabiliteit van grond en een doeltreffend controlesysteem (GBCS — geïntegreerd beheers- en controlesysteem), waarmee geautomatiseerde kruiscontroles tussen databanken kunnen worden uitgevoerd. We treffen nog steeds een materieel foutenpercentage aan op de andere uitgaventerreinen (plattelandsontwikkeling, ELGF-marktmaatregelen, visserij, milieu en klimaatactie). Uitgaven op deze gebieden worden voornamelijk gedaan in de vorm van vergoedingen van kosten en zijn onderworpen aan complexe subsidiabiliteitsvoorwaarden. Niet-subsidiabele begunstigden, activiteiten of gedeclareerde kosten en de verstrekking van onjuiste informatie over oppervlakten of aantallen dieren zijn goed voor meer dan de helft van het geschatte foutenpercentage voor deze MFK-rubriek.

 

1.27.

“Administratie” (hoofdstuk 10): dit terrein bevat geen fouten van materieel belang. Het merendeel van de administratieve uitgaven betreft door EU-instellingen en -organen betaalde salarissen, pensioenen en toelagen.

Subsidiabiliteitsfouten leveren nog steeds de grootste bijdrage aan het geschatte foutenpercentage voor uitgaven waarvoor complexe regelgeving geldt

 
 

1.28.

Net als in de afgelopen jaren, hebben we ons meer gericht op de soorten fouten die we bij uitgaven waarvoor complexe regelgeving geldt (voornamelijk in het kader van vergoedingen) aantroffen, omdat dit het terrein is dat een materieel foutenpercentage blijft vertonen. In kader 1.8 wordt het geschatte foutenpercentage van 4,5 % voor 2018 voor uitgaven (voornamelijk in het kader van vergoedingen) met een hoog risico per soort fout uitgesplitst. Het omvat ook de overeenkomstige cijfers van de schattingen voor 2017 (3,7 %) en 2016 (4,8 %).

Kader 1.8

Bijdrage aan het geschatte foutenpercentage voor 2018 van uitgaven (voornamelijk in het kader van vergoedingen) met een hoog risico per soort fout

 
 

Bron:

ERK.

 

1.29.

De grootste bijdrage aan het door ons geschatte foutenpercentage voor 2018 voor uitgaven met een hoog risico was afkomstig van “Cohesie” (43,0 %), gevolgd door “plattelandsontwikkeling, ELGF-marktmaatregelen, visserij, milieu en klimaatactie” in het kader van “Natuurlijke hulpbronnen” (30,2 %), “Concurrentievermogen” (12,2 %) and “Europa als wereldspeler” (4,5 %).

 

1.30.

Net als in voorgaande jaren leverden susidiabiliteitsfouten (d.w.z. niet-subsidiabele kosten in kostendeclaraties en niet-subsidiabele projecten, activiteiten of begunstigden) de grootste bijdrage aan het geschatte foutenpercentage voor uitgaven met een hoog risico. De impact ervan was echter kleiner in 2017 (2018: 68 %; 2017: 93 %). Dat kwam doordat wij in 2018 een aanzienlijk hoger aantal fouten aantroffen met betrekking tot openbare aanbestedingen, regels inzake staatssteun en procedures voor de toekenning van subsidies. Deze fouten waren goed voor 16 % van het door ons geschatte foutenpercentage voor uitgaven met een hoog risico (2017: 1 %) en deden zich voornamelijk voor bij “Cohesie” en “Natuurlijke hulpbronnen”.

 

1.31.

Dit jaar vormden de uitgaven die in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds werden aanvaard 74 % van de totale uitgaven voor “Cohesie”. Concrete acties die door deze fondsen worden gecofinancierd, zijn vatbaarder voor aanbestedingsfouten (zie de paragrafen 6.26-6.28).

 

1.32.

“Cohesie” en “Natuurlijke hulpbronnen” vertegenwoordigden de meeste door intermediaire instanties (20) gemaakte administratieve fouten (zie de categorie “andere” in kader 6.2 en de categorie “administratieve fouten” in kader 7.2 ). Dergelijke fouten omvatten onjuiste berekeningen van de steun.

De regelmatigheidsinformatie van de Commissie

 
 

1.33.

Krachtens artikel 317 van het VWEU draagt de Commissie de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de EU-begroting en beheert zij de EU-uitgaven samen met de lidstaten (21). De Commissie legt rekenschap af van haar acties in drie verslagen die zijn opgenomen in het “geïntegreerd pakket inzake financiële verslaglegging” (22):

  • a) 
    geconsolideerde rekeningen van de EU (voorlopig in maart; definitief in juni);
  • b) 
    jaarlijks beheers- en prestatieverslag over de EU-begroting (AMPR, Annual Management and Performance Report) (geen voorlopige versie; definitieve versie in juni);
  • c) 
    verslag over de follow-up van de kwijting van het voorgaande begrotingsjaar (juli).
 

1.34.

In het kader van onze strategie voor 2018-2020 is het onze bedoeling bij onze betrouwbaarheidsverklaring een op een attestopdracht gebaseerde aanpak te hanteren, wat betekent dat we voornemens zijn om in de toekomst zekerheid te verschaffen over de (management)verklaring van de Commissie. Hiermee bouwen wij voort op de ervaring die we sinds 1994 hebben opgedaan met het toepassen van deze aanpak bij het controleren van de regelmatigheid van de rekeningen. Wat betreft de regelmatigheid van de verrichtingen die ten grondslag liggen aan de rekeningen werken we met de Commissie aan het vaststellen van de voorwaarden om vorderingen te kunnen maken in de richting van deze aanpak. Een belangrijk element is de tijdige beschikbaarheid van informatie voor compilatie- en controledoeleinden (23).

De schatting van het foutenpercentage door de Commissie ligt iets onder onze bandbreedte

 
 

1.35.

In het AMPR presenteert de Commissie voor de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen voor 2018 haar beoordeling van het risico bij betaling. Het risico bij betaling vertegenwoordigt de schatting door de Commissie van het bedrag dat op het moment van de betaling niet in overeenstemming met de toepasselijke regels was. Dit cijfer ligt het dichtst bij het door ons geschatte foutenpercentage.

 

1.36.

In kader 1.9 worden de cijfers van de Commissie voor het risico bij betaling gepresenteerd naast de bandbreedte van het door ons geschatte foutenpercentage. De schatting van het risico bij betaling voor 2018 door de Commissie ligt met 1,7 % iets onder onze bandbreedte. Het door ons geschatte foutenpercentage bedraagt 2,6 % (2017: 2,4 %) in een bandbreedte tussen 1,8 % en 3,4 %.

Kader 1.9

Schatting door de Commissie van het risico bij betaling versus onze schatting

 
 

Bron:

ERK.

De afzonderlijke elementen van de schatting van de Commissie komen niet altijd overeen met onze bevindingen

 
 

1.37.

De Commissie maakt gebruik van betrouwbaarheidsverklaringen door haar directeuren-generaal in de jaarlijkse activiteitenverslagen (JAV’s) als grondslag voor haar algemene beoordeling van het risico bij betaling voor de verschillende beleidsterreinen. Het risico bij betaling is voornamelijk gebaseerd op de resultaten van controles achteraf door de Commissie op terreinen onder direct of indirect beheer of door nationale autoriteiten op terreinen onder gedeeld beheer. In kader 1.10 wordt de grondslag voor de vaststelling van het risico bij betaling voor de verschillende uitgaventerreinen geïllustreerd.

Kader 1.10

Grondslag voor de schatting door de Commissie van het risico bij betaling

 
  • — 
    “Concurrentievermogen” — Voor Horizon 2020 trekt de gemeenschappelijke auditdienst van de Commissie (GAD) gemiddeld elke 18 maanden een representatieve steekproef van kostendeclaraties. Deze schat het risico bij betaling op basis van de resultaten van controles die eind 2018 waren afgerond. Voor de schatting van 2018 gebruikten onderzoeks-DG’s controleresultaten gebaseerd op steekproeven van uitgaven sinds het begin van het programma tot aan het einde van februari 2018. Voor het zevende kaderprogramma (de voorganger van Horizon 2020) hebben de controleresultaten betrekking op uitgaven die waren gedaan in de jaren vóór 2016.
  • — 
    “Cohesie” — De meeste uitgaven in 2018 hadden nog niet de hele controlecyclus doorlopen. DG REGIO en DG EMPL schatten daarom het risico bij betaling door het bevestigde totale restfoutenpercentage voor uitgaven (uitgaven van het boekjaar 2016-2017) toe te passen of, als dit hoger was, het totale restfoutenpercentage dat door de auditautoriteiten voor het boekjaar 2017-2018 werd gerapporteerd.
  • — 
    “Natuurlijke hulpbronnen” — DG AGRI gebruikt de nationale controlestatistieken die het van de betaalorganen ontvangt. Het brengt ook aanpassingen aan naar aanleiding van de resultaten van de controles door de certificerende instanties en zijn eigen controles en op basis van professionele oordeelsvorming, om uit te komen op het aangepaste foutenpercentage voor rechtstreekse betalingen, maatregelen voor plattelandsontwikkeling en marktmaatregelen.
  • — 
    “Europa als wereldspeler” — De Commissie baseert haar schatting van het risico bij betaling voor dit gebied hoofdzakelijk op een jaarlijkse studie van het restfoutenpercentage in opdracht van DG DEVCO en DG NEAR. De doelstelling van deze studie is de schatting van het percentage van fouten die aan alle beheerscontroles zijn ontsnapt. De studie van het restfoutenpercentage voor een bepaald jaar (jaar n) is gebaseerd op contracten die werden afgesloten tussen 1 september van het jaar n-1 tot 31 augustus van jaar n. Bij de studie worden contracten uitgesloten waarvan de laatste onderliggende verrichting dateert van meer dan vijf jaar geleden en waarvoor het niet mogelijk is om het noodzakelijke werk uit te voeren.
  • — 
    “Administratie” — Het risico bij betaling is gebaseerd op de resultaten van controles op uitgaven in 2018.
 

1.38.

De Commissie presenteert het risico voor een specifieke groep beleidsterreinen in plaats van per MFK-rubriek (24). In kader 1.11 vergelijken wij het door ons geschatte foutenpercentage voor de MFK-rubrieken waarvoor wij een specifieke beoordeling geven met de individuele componenten van de algemene schatting van de Commissie. We hebben rekening gehouden met het verschil tussen de manier waarop wij het foutenpercentage schatten en de manier waarop de Commissie haar cijfers in het AMPR presenteert (25).

Kader 1.11

Onze schatting van het foutenpercentage versus de schatting van het risico bij betaling door de Commissie voor MFK-rubrieken (4)

 
  • (1) 
    DG’s en diensten van de Commissie: CNECT, EAC, EASME, ECFIN, ENER, ERCEA, FISMA, GROW, INEA, JRC, MOVE, REA, RTD en TAXUD. Sommige DG’s werden aan meer dan één MFK-rubriek toegewezen (EACEA, ECHO en INEA).
  • (2) 
    DG REGIO, INEA en DG EMPL.
  • (3) 
    DG’s AGRI, CLIMA, ENV en MARE.
  • (4) 
    Voor administratieve uitgaven stelden noch wij noch de Commissie een materieel foutenpercentage vast.
 

1.39.

We stelden het volgende vast:

  • — 
    Voor “Concurrentievermogen” valt de algemene schatting van het risico bij betaling voor de MFK-rubriek (1,6 %), dat wij berekenden op basis van de informatie in het AMPR, binnen de bandbreedte van het door ons geschatte foutenpercentage (zie de paragrafen 5.36 en 5.38).
  • — 
    Voor “Cohesie” bedraagt de algemene schatting door de Commissie voor de MFK-rubriek (26) 1,7 %, wat onder de bandbreedte van het door ons geschatte foutenpercentage ligt (zie de paragrafen 6.56 en 6.74).
  • — 
    Voor “Natuurlijke hulpbronnen” komen de algemene schatting van het risico bij betaling voor de MFK-rubriek (2,1 %), dat wij berekenden op basis van de informatie in het AMPR, en de schattingen door de Commissie voor GLB-uitgaven als geheel en voor rechtstreekse betalingen overeen met onze conclusie (zie de paragrafen 1.38, 7.37 en 7.38).

Het risico bij afsluiting is afhankelijk van geraamde toekomstige correcties en terugvorderingen

 
 

1.40.

De Commissie presenteert nog een regelmatigheidsindicator in het AMPR, namelijk het risico bij afsluiting. Dit is het risico bij betaling (zie paragraaf 1.36) minus de geraamde toekomstige correcties en terugvorderingen die naar verwachting door beheerders van EU-middelen worden uitgevoerd met betrekking tot uitgaven over 2018 tijdens het/de volgende ja(a)r(en) van de huidige programma’s.

 

1.41.

Om een raming te maken van toekomstige correcties en terugvorderingen hanteert de Commissie een historisch gemiddelde dat gebaseerd is op verrichtingen uit de afgelopen jaren. Om de relevantie ervan voor de huidige programma’s te verzekeren, verplichten interne richtsnoeren van de Commissie de DG’s ertoe om de historische gemiddelden aan te passen of in voorkomend geval een andere ramingsmethode te gebruiken en deze aanpassingen en de aanpak die zij hebben gehanteerd, in hun JAV’s bekend te maken. In 2018 hebben de meeste DG’s van de Commissie hun historische gemiddelden aangepast.

We melden gevallen van vermoedelijke fraude aan OLAF

 
 

1.42.

We werken nauw samen met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in de strijd tegen fraude ten nadele van de EU-begroting. We melden OLAF vermoedelijke gevallen van fraude, corruptie of andere illegale handelingen waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad, en die we constateren tijdens onze controlewerkzaamheden (waaronder ons werk met betrekking tot de prestaties) of op basis van de informatie die derden ons rechtstreeks melden. OLAF geeft hieraan follow-up en neemt een besluit of het een onderzoek zal instellen, waarbij het zo nodig samenwerkt met de autoriteiten van de lidstaten.

 

1.43.

In 2018:

  • a) 
    beoordeelden wij de regelmatigheid van 728 verrichtingen in het kader van onze controlewerkzaamheden voor het jaarverslag en stelden we 35 speciale verslagen op;
  • b) 
    meldden we 9 tijdens onze controles ontdekte gevallen van vermoedelijke fraude aan OLAF (13 in 2017); we gaven geen gevallen aan OLAF door op basis van informatie die door derden werd verstrekt (6 in 2017).
 

1.44.

De tijdens onze werkzaamheden in 2018 gerezen vermoedens van fraude die we aan OLAF meldden, betroffen in de meeste gevallen vermoedens van het kunstmatig creëren van de noodzakelijke voorwaarden voor EU-financiering, het declareren van kosten die niet voldeden aan de subsidiabiliteitscriteria of onregelmatigheden bij de aanbesteding. Met enkele van de vermoedelijke gevallen van fraude die wij aan OLAF meldden, waren verscheidene onregelmatigheden gemoeid.

 

1.45.

In 2018 meldden we negen tijdens onze werkzaamheden ontdekte gevallen aan OLAF. OLAF heeft twee onderzoeken ingesteld. In zeven gevallen stelde OLAF geen onderzoek in om een van de volgende redenen:

  • — 
    OLAF was van oordeel dat een nationale autoriteit of EU-instelling, -orgaan, -bureau of -agentschap beter geschikt was om het geval te behandelen en droeg het dienovereenkomstig over;
  • — 
    er liep al een onderzoek op nationaal niveau, waarvan wij niet op de hoogte waren;
  • — 
    om redenen van proportionaliteit;
  • — 
    vanwege ontoereikende vermoedens.
 

1.46.

Gebaseerd op controle-informatie die het van ons tussen 2010 en 2018 ontving, heeft OLAF de terugvordering van in totaal 312,8 miljoen EUR aanbevolen. De onderliggende financiële aanbevelingen hebben betrekking op 24 tijdens onze controlewerkzaamheden ontdekte gevallen (27).

Conclusies

 
 

1.47.

Dit hoofdstuk dient hoofdzakelijk ter onderbouwing van het in de betrouwbaarheidsverklaring gegeven controleoordeel.

Controleresultaten

 
 

1.48.

We concluderen dat de rekeningen geen afwijkingen van materieel belang vertoonden.

 

1.49.

Wat de regelmatigheid van de verrichtingen betreft, concluderen we dat de ontvangsten geen fouten van materieel belang bevatten. Wat betreft uitgaven blijkt uit de resultaten van onze controle dat het geschatte foutenpercentage licht is gestegen ten opzichte van vorig jaar. Wij concluderen net als vorig jaar dat (voornamelijk op rechten gebaseerde) uitgaven waarvoor vereenvoudigde/minder complexe regelgeving geldt, geen materiële fouten bevatten. Alleen bij uitgaven waarvoor complexe regelgeving geldt (voornamelijk in het kader van vergoedingen), die dit jaar 50,6 % van onze controlepopulatie uitmaakten, is er sprake van een materieel foutenpercentage.


  • (1) 
    De geconsolideerde financiële staten omvatten de balans en de staat van de financiële resultaten, het kasstroomoverzicht en het mutatieoverzicht van de nettoactiva, alsook een overzicht van de belangrijkste grondslagen voor financiële verslaglegging en andere toelichtingen (met verslaglegging per begrotingsterrein).
  • (2) 
    De verslagen over de uitvoering van de begroting omvatten ook de toelichtingen.
  • (3) 
    Zij bedroegen 61,0 miljard EUR. In de paragrafen 1.19-1.21 van ons Jaarverslag 2018 verstrekken wij nadere informatie.
  • (4) 
    Zij bedroegen 59,6 miljard EUR. In paragraaf 1.18 van ons Jaarverslag 2018 verstrekken wij nadere informatie.
  • (5) 
    EUCO XT 20013/19 — Besluit van de Europese Raad, vastgesteld in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk tot verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn.
  • (6) 
    Zie International Public Sector Accounting Standard (IPSAS) nr. 14 — Events after the Reporting Date.
  • (7) 
    Zie IPSAS nr. 39 — Employee benefits. Voor de pensioenregeling geeft de verplichting op basis van toegezegde uitkeringen de huidige waarde weer van de verwachte toekomstige betalingen die de EU moet verrichten om aan de pensioenverplichtingen te voldoen die voortvloeien uit werknemersprestaties in de huidige periode en in voorgaande perioden.
  • (8) 
    Deze omvatten te betalen lasten aan de passiefzijde van de balans ad 62,9 miljard EUR en 36,9 miljard EUR aan de actiefzijde, die de waarde van de voorfinanciering vermindert.
  • (9) 
    Zie woordenlijst: Goed financieel beheer.
  • Zie deel 2 van de hoofdstukken 5, 6, 7, 8 en 9.
  • Zie hoofdstuk 3.
  • Zie de geconsolideerde jaarrekening 2018 van de EU, verslagen over de uitvoering van de begroting en toelichtingen daarbij, 4.3 MFK: Uitvoering van de betalingskredieten.
  • 37,4 miljard EUR van deze tussentijdse betalingen wordt betaald in het kader van MFK1b voor de programmeringsperioden 2007-2013 en 2014-2020. Overeenkomstig onze aanpak van dit terrein maken deze betalingen geen deel uit van onze controlepopulatie voor het Jaarverslag 2018.
  • De geconsolideerde rekeningen omvatten:
  • a) 
    de geconsolideerde financiële staten, die de balans (met de activa en passiva aan het eind van het begrotingsjaar), de staat van de financiële resultaten (met de inkomsten en uitgaven over het jaar), het kasstroomoverzicht (dat toont hoe mutaties in de rekeningen van invloed zijn op geldmiddelen en kasequivalenten) en het mutatieoverzicht van de nettoactiva, alsook de toelichtingen bij de financiële staten bevatten;
  • b) 
    de verslagen over de uitvoering van de begroting betreffende de ontvangsten en uitgaven van het begrotingsjaar, alsook de bijbehorende toelichtingen.
  • Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
  • Zie Recommended Practice Guideline 2 (RPG ofwel aanbevolen praktisch richtsnoer 2) “Financial Statement Discussion and Analysis” van de International Public Sector Accounting Standards Board (IPSASB).
  • Zie de paragrafen 1.12 en 1.13 van ons Jaarverslag 2017.
  • Wij hebben 95 % zekerheid dat het geschatte foutenpercentage in de populatie tussen 1,8 % en 3,4 % ligt (de onderste, respectievelijk de bovenste foutengrens).
  • Op rechten gebaseerde uitgaven omvatten administratieve uitgaven.
  • Bij gedeeld beheer zijn de intermediaire instanties nationale autoriteiten.
  • Artikel 317 VWEU:
 
 

De Commissie voert de begroting in samenwerking met de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 322 vastgestelde reglement uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, binnen de grenzen der toegekende kredieten en met het beginsel van goed financieel beheer. De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de toegekende kredieten volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt.

  • https://ec.europa.eu/info/publications/annual-management-and-performance-report-2018-0_en
  • Zie Speciaal verslag nr. 27/2016 “Governance bij de Europese Commissie — goede praktijken?“, aanbeveling 2, onder f).
  • Terwijl wij specifieke beoordelingen geven en het foutenpercentage schatten voor de MFK-rubrieken 1a “Concurrentievermogen”, 1b “Cohesie”, 2 “Natuurlijke hulpbronnen” en 5 “Administratie”.
  • De Commissie presenteert bijvoorbeeld de cijfers van DG MARE onder “Cohesie, migratie en visserij” terwijl de cijfers in kader 1.11 zijn opgenomen in “Natuurlijke hulpbronnen”.
  • Zie tabel B van bijlage 2 bij het jaarlijks beheers- en prestatieverslag over de EU-begroting 2018, blz. 205.
  • De informatie wordt door OLAF verstrekt en niet door ons onderzocht.

BIJLAGE 1.1

CONTROLEAANPAK EN -METHODOLOGIE

 
 

1)

Onze controleaanpak wordt beschreven in de Handleiding financiële en nalevingsgerichte controle, die beschikbaar is op onze website (1). We gebruiken een zekerheidsmodel om onze werkzaamheden te plannen. In onze planning houden wij rekening met het risico dat zich fouten voordoen (inherent risico) en het risico dat fouten niet worden voorkomen, dan wel opgespoord en gecorrigeerd (internebeheersingsrisico).

DEEL 1 — Aanpak overeenkomstig onze strategie 2018-2020 voor de betrouwbaarheidsverklaring

 
 

2)

In 2018, het eerste jaar van onze strategie, verbeterden wij de toegevoegde waarde van onze betrouwbaarheidsverklaring.

 

3)

Uit onze recente jaarverslagen blijkt dat de beheers- en controlesystemen en de beschikbaarheid van door onze gecontroleerden verstrekte informatie over de wettigheid en regelmatigheid is verbeterd. In het licht van deze ontwikkelingen streven we ernaar de informatie over wettigheid en regelmatigheid van onze gecontroleerde beter te benutten op terreinen waarvoor dit haalbaar is. Ons uiteindelijke doel is de komende jaren toe te werken naar een op een attestopdracht gebaseerde aanpak (2). Bij deze aanpak verzamelen de controleurs voldoende en passende informatie om een conclusie te kunnen presenteren over de zekerheid die door de verantwoordelijke entiteit is uitgesproken. In de praktijk zou dit betekenen dat wij op gebieden waarop we ons ervan vergewist hadden dat de informatie van voldoende kwaliteit was en waarop we zekerheid konden ontlenen aan de door onze gecontroleerde verstrekte informatie over de wettigheid en regelmatigheid, we hun werk zouden evalueren en, indien noodzakelijk, zouden overdoen.

 

4)

Sinds 2017 hebben we onze controleaanpak voor “Economische, sociale en territoriale cohesie” gewijzigd om rekening te houden met veranderingen in de opzet van de controlesystemen voor de programmeringsperiode 2014-2020. Behalve bij te dragen aan de betrouwbaarheidsverklaring 2018 stellen wij ons ten doel een conclusie te trekken over de betrouwbaarheid van de belangrijkste regelmatigheidsindicator van de Commissie op dit gebied — het restfoutenpercentage (3).

DEEL 2 — Controleaanpak en -methodologie voor de betrouwbaarheid van de rekeningen

 
 

5)

We onderzoeken de geconsolideerde rekeningen van de EU om de betrouwbaarheid daarvan vast te stellen. Deze bestaan uit:

  • a) 
    de geconsolideerde financiële staten, en
  • b) 
    de verslagen over de uitvoering van de begroting.
 

6)

De geconsolideerde rekeningen dienen een in elk materieel opzicht getrouwe weergave te vormen van:

  • a) 
    de financiële situatie van de Europese Unie aan het eind van het begrotingsjaar;
  • b) 
    de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen, en
  • c) 
    de veranderingen in de nettoactiva voor het afgesloten begrotingsjaar.
 

7)

Bij onze controle:

  • a) 
    evalueren we de boekhoudcontroleomgeving;
  • b) 
    controleren we de werking van de essentiële boekhoudprocedures en het proces van afsluiting van het begrotingsjaar;
  • c) 
    analyseren we de voornaamste boekhoudgegevens met betrekking tot consistentie en redelijkheid;
  • d) 
    analyseren we rekeningen en/of saldi en sluiten we deze aan;
  • e) 
    verrichten we gegevensgerichte controles van vastleggingen, betalingen en specifieke balansposten op basis van representatieve steekproeven;
  • f) 
    gebruiken we voor zover mogelijk en in overeenstemming met de internationale controlestandaarden het werk van andere controleurs. Dit is met name het geval voor de controle van door de Commissie beheerde verstrekte en opgenomen leningen waarvoor externe controlecertificaten voorhanden zijn.

DEEL 3 — Controleaanpak en -methodologie voor de regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

8)

Bij onze huidige aanpak bij het beoordelen van de vraag of de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen in overeenstemming zijn met EU-voorschriften en -regelgeving, maken wij voornamelijk gebruik van rechtstreekse toetsing van de naleving voor een grote, aselecte, representatieve steekproef van verrichtingen.

 

9)

Wij gaan echter wij na of wij de regelmatigheidscontroles die anderen al hebben verricht, efficiënt kunnen gebruiken. Als we de resultaten van deze controles bij onze controlewerkzaamheden willen gebruiken, beoordelen we, in overeenstemming met de controlestandaarden, de onafhankelijkheid en bekwaamheid van die ander en de reikwijdte en toereikendheid van zijn werk.

Hoe wij de verrichtingen toetsen

 
 

10)

Voor iedere MFK-rubriek waarvoor wij een specifieke beoordeling verstrekken (hoofdstukken 5-7 en 10) toetsen wij een representatieve steekproef van verrichtingen om te ramen welk deel van de verrichtingen binnen de gehele populatie onregelmatig is.

 

11)

Voor iedere geselecteerde verrichting bepalen wij of de declaratie of de betaling al dan niet plaatsvond met het doel dat krachtens de begroting was toegestaan en in de wetgeving was gespecificeerd. Wij onderzoeken hoe het bedrag van de declaratie of betaling werd berekend (voor grotere declaraties op basis van een representatieve selectie van alle posten binnen de verrichting). Hierbij volgen wij de verrichting van de begrotingsrekeningen tot de eindbegunstigde (bijvoorbeeld een landbouwer, een organisator van cursussen, of een ontwikkelingshulpproject) en toetsen wij de naleving op ieder niveau.

 

12)

Bij de toetsing van ontvangstenverrichtingen nemen wij bij ons onderzoek van de eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde en het bni de macro-economische aggregaten als uitgangspunt die de basis vormen voor de berekening daarvan. Wij onderzoeken de controles van de Commissie met betrekking tot deze bijdragen van de lidstaten tot het moment waarop deze zijn ontvangen en opgenomen in de geconsolideerde rekeningen. Bij de traditionele eigen middelen onderzoeken wij de rekeningen van de douaneautoriteiten en de stroom van douanerechten opnieuw tot het moment waarop deze door de Commissie zijn ontvangen en opgenomen.

 

13)

Aan de uitgavenzijde onderzoeken wij betalingen wanneer de uitgaven zijn gedaan, geboekt en goedgekeurd. Dit geldt voor alle categorieën betalingen (inclusief die voor de verwerving van activa). Wij onderzoeken voorschotten niet op het tijdstip van de verrichting, maar wanneer

  • a) 
    de eindontvanger van EU-middelen (bijvoorbeeld een landbouwer, een onderzoeksinstituut of een bedrijf dat openbaar aanbestede werken of diensten levert) het gebruik ervan heeft aangetoond, en
  • b) 
    de Commissie (of een andere instelling die, of een ander orgaan dat EU-middelen beheert) het uiteindelijke gebruik van de middelen heeft aanvaard door het verrekenen van de voorschotbetaling.
 

14)

Onze controlesteekproef is zo opgezet dat een schatting kan worden gemaakt van het foutenpercentage voor de uitgaven als geheel en niet voor individuele verrichtingen (bijvoorbeeld een bepaald project). Wij selecteren declaraties of betalingen volgens de methode van “monetary unit sampling” (selectie op geldwaarde) en, op een lager niveau, afzonderlijke elementen binnen een verrichting (bijvoorbeeld facturen voor een project, percelen in de opgave van een landbouwer). De voor deze zaken gerapporteerde foutenpercentages moeten niet worden gezien als conclusies over de desbetreffende verrichtingen, maar dragen rechtstreeks bij tot het totale foutenpercentage voor de EU-uitgaven als geheel.

 

15)

Wij onderzoeken niet elk jaar verrichtingen in iedere lidstaat, begunstigde staat en regio. Hoewel we bepaalde lidstaten, begunstigde staten en/of regio’s bij naam noemen, wil dat niet zeggen dat de voorbeelden zich niet ook elders voordoen. De illustratieve voorbeelden in dit verslag bieden geen grondslag voor het trekken van conclusies over de desbetreffende lidstaten, begunstigde staten en/of regio’s.

 

16)

Onze aanpak is er niet op gericht om gegevens te verzamelen over de foutenfrequentie in de gehele populatie. De vermelde cijfers over het aantal fouten dat is ontdekt in een MFK-rubriek, door een DG beheerde uitgaven of de uitgaven in een bepaalde lidstaten zeggen dan ook niets over de frequentie van fouten in door de EU gefinancierde verrichtingen of in de afzonderlijke lidstaten.

Hoe wij de resultaten van de toetsing van verrichtingen evalueren en presenteren

 
 

17)

Een fout kan betrekking hebben op het gehele bedrag dat is betrokken bij een individuele verrichting, of op een deel daarvan. Wij gaan na of fouten kwantificeerbaar of niet-kwantificeerbaar zijn, dus of het mogelijk is te meten op welk deel van het onderzochte bedrag de fout betrekking heeft. Fouten die worden opgespoord en gecorrigeerd vóór onze controles en die daar los van staan, worden niet meegenomen in de berekening van de fout en de foutenfrequentie, aangezien de ontdekking en correctie daarvan aantoont dat de controlesystemen doeltreffend hebben gewerkt.

 

18)

Onze criteria voor de kwantificering van aanbestedingsfouten worden beschreven in het document “Non-compliance with the rules on public procurement — types of irregularities and basis for quantification” (Niet-naleving van de regels inzake overheidsopdrachten — soorten onregelmatigheden en basis voor kwantificering) (4).

 

19)

Onze kwantificering kan afwijken van die welke gehanteerd wordt door de Commissie of de lidstaten wanneer besloten wordt op welke wijze gereageerd zal worden op de onjuiste toepassing van aanbestedingsregels.

Geschat foutenpercentage

 
 

20)

Voor de meeste MFK-rubrieken en voor de totale EU-begroting presenteren wij een “geschat foutenpercentage” (ELE — “estimated level of error”). In het ELE wordt uitsluitend rekening gehouden met kwantificeerbare fouten; het wordt uitgedrukt als percentage. Voorbeelden van fouten zijn kwantificeerbare inbreuken op toepasselijke regelgeving, regels, of contract- of subsidievoorwaarden. Wij schatten eveneens de onderste foutengrens (LEL — “lower error limit”) en de bovenste foutengrens (UEL — “upper error limit”).

 

21)

Wij hanteren het niveau van 2 % als materialiteitsdrempel bij onze beoordeling. Ook houden wij bij rekening met de aard, het bedrag en de context van de fouten.

 

22)

Wij baseren onze betrouwbaarheidsverklaring niet meer alleen op het door ons geschatte totale foutenpercentage. Sinds 2016 identificeren we terreinen van de EU-begroting met een laag risico, waar wij verwachten een immaterieel foutenpercentage in aanvaarde uitgaven aan te treffen, en terreinen met een hoog risico waar wij aannemen dat er een materieel foutenpercentage bestaat. Dit stelt ons in staat om zo efficiënt mogelijk vast te stellen of de materiële fouten van diepgaande invloed zijn.

Hoe wij systemen beoordelen en verslag doen van de resultaten

 
 

23)

De Commissie, andere EU-instellingen en -organen, autoriteiten van de lidstaten en begunstigde landen en regio’s stellen systemen in om de risico’s voor de begroting te beheren en om toe te zien op de regelmatigheid van de verrichtingen/deze te waarborgen. Het is nuttig deze systemen te onderzoeken om vast te stellen waar verbeteringen mogelijk zijn.

 

24)

Elke MFK-rubriek, waaronder ontvangsten, omvat vele afzonderlijke systemen. We selecteren elk jaar een steekproef van systemen en presenteren de resultaten samen met aanbevelingen voor verbeteringen.

Hoe wij tot onze oordelen in de betrouwbaarheidsverklaring komen

 
 

25)

We plannen onze werkzaamheden om voldoende relevante en betrouwbare controle-informatie te verkrijgen voor ons oordeel over de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de geconsolideerde rekeningen van de EU. Deze werkzaamheden worden beschreven in de hoofdstukken 4-10. Ons oordeel wordt uiteengezet in de betrouwbaarheidsverklaring. Onze werkzaamheden stellen ons in staat om tot een gefundeerd oordeel te komen inzake de vraag of de fouten in de populatie de materialiteitsdrempel al dan niet overschrijden.

 

26)

Wanneer we vaststellen dat het foutenpercentage van materieel belang is en de impact ervan op het controleoordeel vaststellen, moeten we bepalen of de fouten, of het ontbreken van controle-informatie, “van diepgaande invloed” zijn. Daarbij volgen we de richtsnoeren vervat in ISSAI 1705 (waarbij we, in overeenstemming met ons mandaat, deze richtsnoeren ook betrekken bij kwesties van wettigheid en regelmatigheid). Als de fouten van materieel belang en van diepgaande invloed zijn, geven we een afkeurend oordeel af.

 

27)

Een fout of de afwezigheid van controle-informatie wordt “van diepgaande invloed” geacht indien deze naar het oordeel van de controleur niet beperkt is tot specifieke elementen, rekeningen of posten van de financiële staten (d.w.z. deze komt overal in de rekeningen of getoetste verrichtingen voor), of, indien deze wel daartoe beperkt is, een substantieel deel van de financiële staten betreft of zou kunnen betreffen, of verband houdt met vermelde informatie die van fundamenteel belang is voor het begrip van gebruikers van de financiële staten.

 

28)

Onze beste schatting van het foutenpercentage voor het geheel van de uitgaven in 2018 is 2,6 %. We achtten deze fout niet van diepgaande invloed, aangezien deze beperkt is tot uitgaven waarvoor complexe regelgeving geldt (voornamelijk in het kader van vergoedingen). Het voor de verschillende MFK-rubrieken geconstateerde geschatte foutenpercentage loopt uiteen, zoals wordt beschreven in de hoofdstukken 5-7 en 10.

Vermoeden van fraude

 
 

29)

Als wij redenen hebben om te vermoeden dat er frauduleus is gehandeld, melden wij dit bij OLAF, het fraudebestrijdingsbureau van de EU. OLAF heeft de verantwoordelijkheid om op grond daarvan een onderzoek in te stellen. Wij melden meerdere gevallen per jaar bij OLAF.

DEEL 4 — Het verband tussen het controleoordeel betreffende de betrouwbaarheid van de rekeningen en dat betreffende de regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

30)

Wij hebben:

  • a) 
    een controleoordeel afgegeven betreffende de geconsolideerde rekeningen van de EU voor het afgesloten begrotingsjaar, en
  • b) 
    controleoordelen afgegeven betreffende de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven die ten grondslag liggen aan die rekeningen.
 

31)

Wij verrichten onze werkzaamheden en geven onze controleoordelen af overeenkomstig de internationale controlestandaarden en de regels inzake beroepsethiek van IFAC, en de internationale standaarden van hoge controle-instanties van INTOSAI.

 

32)

Deze standaarden bepalen dat ingeval controleurs controleoordelen afgeven betreffende de betrouwbaarheid van de rekeningen en betreffende de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij die rekeningen, een aangepast oordeel over de regelmatigheid van de verrichtingen op zichzelf niet leidt tot een aangepast oordeel over de betrouwbaarheid van de rekeningen.


  • (1) 
    https://www.eca.europa.eu/nl/Pages/AuditMethodology.aspx
  • (2) 
    Zie ISSAI 4000, paragraaf 40.
  • (3) 
    Zie achtergronddocument: The ECA’s modified approach to the Statement of Assurance audits in Cohesion, beschikbaar op onze website (https://www.eca.europa.eu/nl/Pages/DocItem.aspx?did=44524)
  • (4) 
    http://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/Guideline_procurement/Quantification_of_public_procurement_errors.pdf
 

HOOFDSTUK 2

Begrotings- en financieel beheer

INHOUD

 

Inleiding

2.1-2.3

Begrotingsbeheer in 2018

2.4-2.21

De vastleggingen en betalingen die in de begroting beschikbaar waren, werden bijna volledig benut

2.4-2.7

De uitvoering van het MFK werd beïnvloed door de vertragingen bij de uitvoering van de ESI-fondsen

2.8-2.21

Voornamelijk als gevolg van vertragingen vloeiden aanzienlijke bedragen aan niet-gebruikte jaarlijkse voorfinanciering in het kader van ESI-fondsen terug naar de EU-begroting

2.9-2.11

Geen behoefte aan een aanzienlijk bedrag van de overkoepelende marge voor betalingen

2.12-2.16

Niet-afgewikkelde vastleggingen blijven toenemen

2.17-2.18

Risico op onvoldoende betalingskredieten voor toekomstige begrotingen

2.19-2.21

Kwesties inzake financieel beheer met betrekking tot de begroting van 2018 en toekomstige begrotingen

2.22-2.41

Absorptie van de ESI-fondsen door de lidstaten blijft een uitdaging

2.22-2.24

De verhoging van garanties draagt bij tot de blootstelling van de EU-begroting aan risico’s

2.25-2.32

De Europese Investeringsbank — Een integrerend deel van de EU-architectuur, maar met verschillende verantwoordingsregelingen

2.33-2.41

Conclusies en aanbevelingen

2.42-2.48

Conclusies

2.42-2.47

Aanbevelingen

2.48

Bijlage 2.1 — EIB-mandaten van de EU — Hoofdcategorieën

Bijlage 2.2 — EU-financieringsinstrumenten beheerd door de EIB-groep

Inleiding

 
 

2.1.

In dit hoofdstuk wordt onze evaluatie gepresenteerd van kwesties op het gebied van het begrotings- en financieel beheer. Daarnaast worden er risico’s en uitdagingen vastgesteld waarmee de EU-begroting de komende jaren zal worden geconfronteerd, gebaseerd op onze werkzaamheden en opvattingen die in onze speciale verslagen, snelle evaluaties, briefingdocumenten en adviezen zijn uiteengezet.

 

2.2.

In mei 2018 heeft de Commissie haar voorstel voor het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 (1) ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (die samen de begrotingsautoriteit vormen). Er zijn onderhandelingen gaande om vóór eind 2019 een overeenkomst te bereiken. Wij hebben ons over dit onderwerp uitgesproken in een briefingdocument (2).

 

2.3.

De terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU is niet van invloed op de begrotingsboekhouding 2018. In delen van onze analyse maken wij prognoses met betrekking tot toekomstige EU-begrotingen. In dergelijke gevallen hebben wij aangenomen dat het ontwerpterugtrekkingsakkoord tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU (3) zal worden goedgekeurd en uitgevoerd.

Begrotingsbeheer in 2018

De vastleggingen en betalingen die in de begroting beschikbaar waren, werden bijna volledig benut

 
 

2.4.

De begrotingsautoriteit stelt ieder jaar een limiet aan nieuwe financiële verplichtingen van de EU (vastleggingskredieten) en betalingen die uit de EU-begroting kunnen worden gedaan (betalingskredieten).

 

2.5.

In 2018 werden de vastleggingskredieten bijna geheel benut. Van de 160,7 miljard EUR die in de EU-begroting 2018 beschikbaar was, werd 159,9 miljard EUR besteed (99,5 %) (zie kader 2.1 ).

 

2.6.

De EU gebruikte ook bijna alle beschikbare betalingskredieten die in de definitieve begroting waren opgenomen (4). Van de 144,8 miljard EUR die beschikbaar was, werd 142,7 miljard EUR besteed (98,6 %) (5) (zie kader 2.1 ). Dit volgde op twee jaren waarin de betalingen lager waren dan aanvankelijk begroot. Er was in 2018 een aanzienlijke stijging van het aantal betalingsaanvragen van lidstaten voor de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) (6). Deze fondsen zijn goed voor ongeveer 43 % van het MFK 2014-2020 (7).

 

2.7.

Het verschil tussen de oorspronkelijke en definitieve begroting was klein. In de zes gewijzigde begrotingen die in 2018 werden goedgekeurd, werd slechts 583 miljoen EUR aan vastleggingskredieten (8) toegevoegd en 87 miljoen EUR aan betalingskredieten.

Kader 2.1

De begrotingsuitvoering in 2018

 
 

NB:

Het MFK-maximum is het maximale jaarlijkse bedrag dat in het kader van de huidige MFK-verordening kan worden besteed. De vastleggingskredieten en het gebruik daarvan mogen het maximum echter overschrijden met de waarde van de speciale instrumenten (zie artikel 3, lid 2, van de MFK-verordening).

Bron:

Geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie — begrotingsjaar 2018, verslagen over de uitvoering van de begroting en toelichtingen daarbij — toelichtingen 4.1-4.3 en de technische aanpassing van 2018.

De uitvoering van het MFK werd beïnvloed door de vertragingen bij de uitvoering van de ESI-fondsen

 
 

2.8.

De ESI-fondsen waren om twee belangrijke redenen van invloed op de planning en uitvoering van het MFK. Ten eerste maken zij een aanzienlijk deel uit van het MFK. Ten tweede worden zij uitgevoerd via meerjarige vastleggingen en kunnen betalingsverzoeken worden gedaan in elk van de daaropvolgende jaren. De vertragingen in de uitvoering van de ESI-fondsen, die de Commissie eerder had opgemerkt en die wij hebben bevestigd (9), blijven hun stempel drukken op de laatste jaren van dit MFK. We merken op dat de uitvoeringspercentages voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) aanzienlijk hoger waren dan voor andere ESI-fondsen. Betalingsaanvragen voor een aanzienlijk bedrag zijn vertraagd en zullen in toekomstige jaren worden ingediend. Dit was van invloed op het gebruik van voorfinanciering en de ontwikkeling van niet-afgewikkelde vastleggingen en heeft gevolgen voor de behoefte aan betalingskredieten aan het begin van het volgende MFK, zoals hieronder beschreven.

Voornamelijk als gevolg van vertragingen vloeiden aanzienlijke bedragen aan niet-gebruikte jaarlijkse voorfinanciering in het kader van ESI-fondsen terug naar de EU-begroting

 
 

2.9.

Lidstaten ontvangen ieder jaar jaarlijkse voorfinanciering voor acties in het kader van de ESI-fondsen (met uitzondering van het Elfpo) uit de EU-begroting (10). Als een lidstaat aanvragen indient voor een bedrag dat lager is dan de ontvangen voorfinanciering, wordt de niet-gebruikte voorfinanciering het jaar daarop teruggestort naar de EU-begroting. Dit gebeurt als deel van de procedure voor het jaarlijkse onderzoek en de jaarlijkse aanvaarding van rekeningen voor de ESI-fondsen, die in het huidige MFK werd geïntroduceerd en voor het eerst werd toegepast in 2017.

 

2.10.

Deze niet-gebruikte voorfinancieringsbedragen worden opnieuw opgenomen in de begroting als bestemmingsontvangsten. Ze zijn alleen bestemd voor de desbetreffende begrotingsonderdelen van de ESI-fondsen. Zij worden omgezet in vastleggings- en betalingskredieten bovenop de kredieten in de jaarlijkse begroting. Vastleggingskredieten worden meteen gebruikt. Om te voorkomen dat zij worden geannuleerd, moeten betalingskredieten worden gebruikt voor betalingen aan de lidstaten in hetzelfde of het volgende jaar.

 

2.11.

De lidstaten ontvingen een jaarlijkse voorfinanciering van 6,8 miljard EUR in 2016 en 9,0 miljard EUR in 2017. Voornamelijk als gevolg van de vertragingen bij de uitvoering stortten lidstaten aanzienlijke bedragen van deze niet-gebruikte jaarlijkse voorfinanciering terug, respectievelijk 6,6 miljard EUR in 2017 en 8,1 miljard EUR in 2018. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke verhoging van de bestemmingsontvangsten in deze twee jaar. De betalingskredieten die door deze teruggestorte bedragen ontstonden, werden gebruikt om betalingen te doen met betrekking tot aanvragen van lidstaten bovenop de goedgekeurde begroting voor het desbetreffende jaar, ter hoogte van 5,4 miljard EUR in 2017 en 6,9 miljard EUR in 2018 (zie kader 2.2 hieronder). Als deze betalingskredieten niet voor hergebruik beschikbaar zouden zijn geweest, had dit in 2018 het gebruik van de overkoepelende marge voor betalingen (OMB) noodzakelijk kunnen maken.

Kader 2.2

Betalingen afkomstig uit bestemmingsontvangsten

 
 

Bron:

ERK, gebaseerd op de “Reports on the budgetary and financial management of the European Commission 2014-2018”.

Geen behoefte aan een aanzienlijk bedrag van de overkoepelende marge voor betalingen

 
 

2.12.

De overkoepelende marge voor betalingen (OMB) is een mechanisme dat in het huidige MFK werd geïntroduceerd om betalingskredieten flexibeler te maken. Het doel ervan is te voorkomen dat er niet genoeg betalingskredieten zijn, zoals in de laatste jaren van het voorgaande MFK het geval was (11). Dankzij het mechanisme kunnen elk jaar de niet-gebruikte kredieten, tot het MFK-maximum, worden overgedragen voor gebruik in toekomstige jaren.

 

2.13.

Het bedrag dat met behulp van de beschikbare OMB van voorgaande jaren is overgedragen naar 2018-2020 is 33,7 miljard EUR (2018: 5,3 miljard EUR, 2019: 12,9 miljard EUR, en 2020: 15,5 miljard EUR) (zie kader 2.3 ). In het MFK werd een maximum vastgesteld van 36,5 miljard EUR voor het gebruik van de OMB in 2018-2020 (2018: 8,0 miljard EUR, 2019: 12,9 miljard EUR, en 2020: 15,5 miljard EUR).

Kader 2.3

Beschikbare OMB en maxima

 
 

Opmerking:

De toewijzing van de OMB voor een bepaald jaar is gebaseerd op het door de Commissie verwachte betalingsbehoeftenprofiel.

Bron:

ERK, gebaseerd op de technische aanpassingen van het MFK, de verslagen over de begrotingsuitvoering en de toelichtingen bij de geconsolideerde rekeningen van de EU.

 

2.14.

In 2018 was er geen behoefte aan bijkomende betalingen, en de 5,3 miljard EUR aan beschikbare OMB van voorgaande jaren was niet nodig. Dit bedrag kon echter niet worden overgedragen naar volgende jaren omdat de maxima van de OMB van 2019 en 2020 waren bereikt. Om dezelfde reden kon een aanvullend bedrag van 11,2 miljard EUR aan betalingskredieten dat niet was gebruikt in 2018 (12) evenmin worden overgedragen naar 2019 of 2020.

 

2.15.

Volgens de oorspronkelijke begroting voor 2019 is ook de 12,9 miljard EUR van de OMB die voor dat jaar beschikbaar is, niet nodig om de betalingsbehoeften te dekken (13). Daarnaast zal volgens de ontwerpbegroting voor 2020 (14) het volledige bedrag van 15,5 miljard EUR aan beschikbare OMB wellicht niet nodig zijn in 2020. Een totaal van 33,7 miljard EUR aan beschikbare OMB zal daarom wellicht niet nodig zijn in 2018-2020.

 

2.16.

Tenzij de betalingsbehoeften in 2019-2020 stijgen, zal de 33,7 miljard EUR die in het kader van de OMB beschikbaar is, in 2020 onbenut blijven. Samen met de 11,2 miljard EUR aan onbenutte betalingskredieten uit 2018 die niet naar toekomstige jaren kon worden overgedragen (zie paragraaf 2.14), gaat het in totaal om 44,9 miljard EUR aan betalingskredieten die in 2020 wellicht ongebruikt blijft. De flexibiliteit die door de OMB wordt gegeven, houdt met het huidige MFK in 2020 op. Daarmee kan in het volgende MFK niet in flexibiliteitsbehoeften worden voorzien (zie de paragrafen 2.19-2.21).

Niet-afgewikkelde vastleggingen blijven toenemen

 
 

2.17.

Niet-afgewikkelde vastleggingen bleven groeien, en liepen aan het einde van 2018 op tot 281,2 miljard EUR (2017: 267,3 miljard EUR). Zij zijn gestegen met 36 % (73,7 miljard EUR) in de afgelopen zeven jaar sinds 2011, het overeenkomstige jaar van het vorige MFK (zie kader 2.4 ). Volgens de langetermijnraming van de Commissie (15) zullen niet-afgewikkelde vastleggingen stijgen tot 313,8 miljard EUR in 2023, wat dicht bij onze projecties ligt.

Kader 2.4

Niet-afgewikkelde vastleggingen, vastleggingen en betalingen, inclusief projecties tot 2023

 
 

Bron:

Voor 2007-2018: geconsolideerde jaarrekeningen van de EU. Voor projecties: ERK, gebaseerd op de begroting 2019 en COM(2018) 687 final — Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, “Langetermijnraming van toekomstige in- en uitstromen op de EU-begroting (2019-2023)”.

 

2.18.

We hebben niet-afgewikkelde vastleggingen uitgebreid geanalyseerd in onze snelle evaluatie “Niet-afgewikkelde vastleggingen in de EU-begroting nader bekeken” (16), die betrekking heeft op de periode tot eind 2017. We concludeerden dat drie hoofdredenen bijdroegen aan de stijging ervan: het jaarlijkse verschil tussen vastleggingen en betalingen, vertragingen bij de uitvoering van de ESI-fondsen, en de toenemende omvang van de EU-begroting.

Risico op onvoldoende betalingskredieten voor toekomstige begrotingen

 
 

2.19.

Er bestaat een risico dat er niet voldoende betalingskredieten beschikbaar zullen zijn om alle verschuldigde bedragen te dekken in de eerste jaren van het nieuwe MFK. De Commissie voorspelde in haar langetermijnraming (17) dat de betalingskredieten in 2019 en 2020 ruim onder de maxima zouden liggen (18). Dit wijst erop dat de betalingsbehoeften, waarbij het eerder de bedoeling was dat ze in 2019-2020 gedekt zouden worden, naar de eerste jaren van het nieuwe MFK zullen worden overgedragen.

 

2.20.

De waarde van aanvragen die in de periode 2021-2023 worden ingediend, zal grotendeels afhankelijk zijn van de uitvoering door de lidstaten van hun operationele programma’s van de ESI-fondsen. Volgens ons onderzoek zijn de betalingskredieten die aan het begin van het MFK 2021-2027 beschikbaar zijn misschien niet toereikend om alle betalingsbehoeften in de eerste jaren van de periode te dekken. Dit kan met name het geval zijn voor 2021, het eerste jaar van het nieuwe MFK.

 

2.21.

In de langetermijnraming van de Commissie bedragen de geraamde betalingskredieten voor 2021 in verband met verplichtingen van vóór 2021 in de rubrieken 1b en 2 (19), die voornamelijk betrekking hebben op de ESI-fondsen, 63,7 miljard EUR. In het kader van het MFK 2007-2013 werd ongeveer 40 % van de vastleggingen van het Cohesiefonds die eind 2013, het laatste jaar van dat MFK, nog niet waren afgewikkeld, in 2014, het eerste jaar van het huidige MFK, betaald. Aangenomen dat een vergelijkbaar percentage (40 %) van de vastleggingen van de ESI-fondsen van het huidige MFK die eind 2020 nog niet zijn afgewikkeld, in 2021 moet worden betaald, zijn de geraamde betalingskredieten van 63,7 miljard EUR misschien niet toereikend. De niet-afgewikkelde vastleggingen van de ESI-fondsen bedroegen eind 2018 200,9 miljard EUR en zullen eind 2020 zelfs nog hoger zijn; 40 % van de niet-afgewikkelde vastleggingen van de ESI-fondsen in 2018 is al 80 miljard EUR (aanzienlijk meer dan de geraamde betalingskredieten van 63,7 miljard EUR), dus 40 % van de niet-afgewikkelde vastleggingen van 2020 zal waarschijnlijk nog meer zijn. Het risico op onvoldoende betalingskredieten is nog groter gezien het feit dat de uitvoering van de ESI-fondsen zelfs nog meer vertraging heeft opgelopen dan in het voorgaande MFK en dat er meer aanvragen dan in 2014 kunnen worden ingediend.

Kwesties inzake financieel beheer met betrekking tot de begroting van 2018 en toekomstige begrotingen

Absorptie van de ESI-fondsen door de lidstaten blijft een uitdaging

 
 

2.22.

In 2018, het vijfde jaar van het huidige MFK, versnelde de absorptie van de ESI-fondsen. Aan het einde van het jaar was echter slechts gemiddeld 27,3 % van de totale toewijzingen voor het hele MFK aan de lidstaten uitgekeerd, ten opzichte van 33,4 % aan het einde van 2011, het overeenkomstige jaar van het vorige MFK. Gedurende 2018 werd 10,9 % van de totale toewijzingen uitgekeerd, vergelijkbaar met het aandeel van de toewijzingen van het voorgaande MFK dat in 2011 werd uitgekeerd (11,3 %). Omdat de uitvoering in de eerdere jaren van het huidige MFK trager dan verwacht verliep (20), was de cumulatieve uitvoeringsgraad aanzienlijk lager dan die van het vorige MFK. Naast het risico op onvoldoende betalingskredieten in het begin van het volgende MFK, zullen de MFK-perioden elkaar aanzienlijk overlappen, wat waarschijnlijk overbelasting zal opleveren voor de overheidsinstanties in de lidstaten en in de eerste jaren van het MFK 2021-2027 vertragingen zal veroorzaken die vergelijkbaar zijn met die in het huidige MFK.

 

2.23.

De grafiek in kader 2.5 toont welk deel van de totale toewijzing van de ESI-fondsen voor het huidige MFK eind 2018, en welk deel eind 2011, het overeenkomstige jaar van het vorige MFK, was uitbetaald. Hieruit blijkt dat de absorptie tijdens het huidige MFK alleen in Bulgarije, Luxemburg, Oostenrijk, Roemenië en Finland sneller verloopt dan tijdens het voorgaande MFK

Kader 2.5

Absorptiepercentages van de lidstaten met betrekking tot de ESI-fondsen eind 2018 en eind 2011

 
 

Bron:

ERK, gebaseerd op informatie van de Commissie.

 

2.24.

De lage absorptie van de ESI-fondsen heeft bijgedragen tot de stijging van de niet-afgewikkelde vastleggingen van de ESI-fondsen. Kader 2.6 hieronder toont de niet-afgewikkelde vastleggingen van elke lidstaat, zowel uitgedrukt als bedrag in euro als uitgedrukt als percentage van zijn overheidsuitgaven voor 2018.

Kader 2.6

Niet-afgewikkelde vastleggingen van ESI-fondsen per lidstaat

 
 

Bron:

ERK, gebaseerd op informatie van de Commissie. Gegevens van Eurostat over overheidsuitgaven voor 2018.

De verhoging van garanties draagt bij tot de blootstelling van de EU-begroting aan risico’s

 
 

2.25.

Zoals is weergegeven in kader 2.7 hieronder, zijn de garanties in de afgelopen jaren gegroeid, en is dit voornamelijk het gevolg aan de toevoeging van de garantie van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en de garantie van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO). Het doel van deze garanties was het aantrekken van externe middelen om de potentiële impact van de EU-begroting te vergroten. Andere garanties die door de EU-begroting worden gedekt, zijn de garanties in het kader van het mandaat voor externe leningen die aan de EIB zijn afgegeven (21) en EU-garanties die kredietneming en -verstrekking ondersteunen, die voornamelijk leningen aan de lidstaten betreffen (22) en al vele jaren op een vrij consistent niveau liggen. Deze groei heeft echter de EU-begroting blootgesteld aan potentiële risico’s, die voortdurend moeten worden gemonitord zodat zij niet buitensporig worden (23).

Kader 2.7

Maximaal mogelijke en werkelijke blootstelling van de EU-begroting aan garanties

 
 

Bron:

ERK, gebaseerd op de geconsolideerde rekeningen van de Europese Unie 2015-2018.

 

2.26.

De maxima tonen de maximaal mogelijke blootstelling van de EU-begroting. De verlenging van het EFSI (24) en de invoering van de EFDO-garantie vergrootten de maxima in 2018, die opliepen tot 125,5 miljard EUR aan het einde van 2018. De werkelijke blootstelling zal geleidelijk groter worden omdat uitbetalingen (25) worden gedaan. Eind 2018 bedroeg de werkelijke blootstelling in totaal 92,8 miljard EUR.

 

2.27.

Sommige van deze garanties worden door garantiefondsen gesteund, waardoor een liquiditeitsbuffer tegen potentiële verliezen wordt gevormd. De activa van de drie garantiefondsen bedroegen eind 2018 in totaal 8,3 miljard EUR (5,5 miljard EUR in het EFSI-garantiefonds, 2,5 miljard EUR in het Garantiefonds, en 0,3 miljard EUR in het EFDO-garantiefonds). Betalingen uit deze garantiefondsen worden verricht wanneer er beroep wordt gedaan op de garanties. Eind 2018 was er geen significant beroep op deze garanties gedaan.

 

2.28.

Toekomstige gebeurtenissen kunnen aanleiding geven tot een beroep op garanties waarbij onmiddellijke betaling vereist is. De Commissie baseert haar beoordeling van de risico’s van deze gebeurtenissen op historische gegevens, benchmarks, heersende omstandigheden en professionele deskundigheid. Een voorbeeld van een risicobeoordeling is opgenomen in de herbeoordeling van de Commissie van de EFSI-garantie in het kader van haar voorstel voor een verlenging van het EFSI (26). De Commissie stelt ook jaarlijks een verslag op van garanties die door de begroting worden gedekt, waarin dergelijke risico’s worden geanalyseerd (27).

 

2.29.

Er bestaan verschillende regelingen voor onmiddellijke steunverlening wanneer er een beroep wordt gedaan op garanties, zoals de garantiefondsen (28). Deze fondsen dekken verliezen in verband met de EU-garanties en zijn opgericht met middelen uit de EU-begroting binnen de grenzen van het MFK-maximum. Onder normale omstandigheden kunnen betalingsbehoeften worden gedekt door dergelijke garantiefondsen en door betalingskredieten tot het MFK-maximum. Bovendien bestaat er een maximum van de eigen middelen boven het MFK-maximum (zie kader 2.8 ) dat als veiligheidsbuffer dient voor buitengewone omstandigheden zoals een ernstige economische neergang. De som van alle eigen middelen die in een bepaald jaar van de lidstaten worden geïnd, mag niet groter zijn dan 1,20 % van de som van de bni’s van alle lidstaten. Het bedrag dat beschikbaar is tussen het MFK-maximum en het maximum van de eigen middelen om elk jaar de betalingskredieten te dekken, varieert en wordt jaarlijks in het kader van de technische aanpassing van het MFK herberekend, ongeacht de hoogte van de overige ontvangsten. Voor 2018 was dit 33,9 miljard EUR, 0,22 % van de som van de bni’s van alle lidstaten.

Kader 2.8

Het MFK-maximum en het maximum van de eigen middelen

 
 

(*)

Onverminderd mogelijke andere ontvangsten.

Bron:

ERK, op basis van de technische aanpassing van 2018.

 

2.30.

Door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU zal de som van de bni’s van alle lidstaten dalen en door de opname van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in de EU-begroting zullen de MFK-maxima worden verhoogd. Vanwege deze aanpassingen heeft de Commissie voor het volgende MFK voorgesteld het maximum van de eigen middelen te verhogen met 0,09 % (29) tot 1,29 % van de som van de bni’s van alle lidstaten om rekening te houden met deze veranderingen.

 

2.31.

Bovendien zal de Commissie voor het MFK 2021-2027 garantiefondsen samenvoegen in een gemeenschappelijk voorzieningsfonds op basis van een effectief voorzieningspercentage (30) om een beter beheer van de verstrekte garanties te bevorderen (31).

 

2.32.

In het nieuwe Financieel Reglement wordt het toenemende belang van garanties, financiële bijstand en financieringsinstrumenten erkend. Alle relevante bepalingen zijn erin samengevoegd in een nieuwe titel X (artikelen 208-220) om kwesties op dit gebied aan te pakken. In ons advies over het Financieel Reglement verwelkomden we de opname van titel X (32).

De Europese Investeringsbank — Een integrerend deel van de EU-architectuur, maar met verschillende verantwoordingsregelingen

 
 

2.33.

De doelstelling van de EIB-groep (33) is het verstrekken van leningen, garanties en andere soorten ondersteuning zonder winstoogmerk teneinde de belangen van de EU te dienen. Eind 2018 bedroeg het totaal aan uitstaande leningen die door de EIB-groep waren verstrekt 536 miljard EUR (2017: 548) (34).

 

2.34.

Een deel van de activiteiten van de EIB-groep valt onder een reeks mandaten van de EU (zie bijlage 2.1 ). In de afgelopen jaren heeft de EU in toenemende mate gebruikgemaakt van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties die aan de EIB-groep werden verstrekt, waarmee deze een deel van haar financieringsactiviteiten kon dekken. De meest opvallende toename was die via het EFSI, sinds 2015. Eind 2018 had de EIB in het kader van het EFSI ondersteunde financiële verrichtingen ondertekend ter waarde van in totaal 53,6 miljard EUR (2017: 36,7 miljard EUR). Wij publiceerden in 2019 een speciaal verslag over de werking van het EFSI, waarin werd aangegeven welke maatregelen wij noodzakelijk achten om het EFSI echt een succes te maken (35). Bovendien hebben wij eerder verslag uitgebracht over het beheer van andere EU-fondsen door de EIB-groep (36).

 

2.35.

Kader 2.9 toont de jaarlijkse vastleggingen en betalingen van de EU aan de EIB-groep vanaf 2007, met name voor vergoedingen voor adviesdiensten en het beheer van EU-fondsen, en overschrijvingen met betrekking tot financieringsinstrumenten. De bedragen omvatten uitgaven op alle delen van de begroting, met uitzondering van MFK-rubriek 5 Administratie. De meeste uitgaven komen van MFK-rubriek 1 Slimme en inclusieve groei en rubriek 4 Europa als wereldspeler. Gedurende de periode 2007-2018 werd een totaalbedrag van 14,7 miljard EUR van de EU-begroting vastgelegd voor de EIB-groep en werd een totaalbedrag van 12,3 miljard EUR betaald (37). Uit de grafiek komt een solide langetermijntrend naar voren voor betalingen aan de EIB-groep met variaties van jaar tot jaar (38).

Kader 2.9

Jaarlijkse vastleggingen voor en betalingen aan de EIB-groep

 
 

Bron:

ERK, op basis van gegevens van de Commissie.

 

2.36.

Kader 2.10 toont de vastleggingen en betalingen uit de EU-begroting sinds 2007 voor de jaarlijkse voorziening van het Garantiefonds en het EFSI-garantiefonds (39). De vastleggingen voor de voorziening van de twee garantiefondsen bedroegen 9,8 miljard EUR, en de betalingen in dezelfde periode, waarvan de meeste uit de periode 2015-2018 afkomstig zijn, bedroegen 7,1 miljard EUR.

Kader 2.10

Jaarlijkse vastleggingen en betalingen voor twee garantiefondsen

 
 

Bron:

ERK, op basis van gegevens van de Commissie.

 

2.37.

De twee grafieken illustreren het in de loop der tijd toenemende belang van de EIB-groep als partner bij de uitvoering van de EU-begroting. De meest significante stijging was afkomstig van de voorziening van het EFSI-garantiefonds.

 

2.38.

De verhoudingen tussen de EU-begroting en de EIB-groep zijn complex en significant, ook al maakt de EIB-groep geen deel uit van de begroting. De steun uit de EU-begroting wordt op veel verschillende manieren via diverse begrotingsonderdelen verleend, zoals rechtstreekse subsidies, EU-begrotingsgaranties die door garantiefondsen worden gedekt, en EU-financiering die aan de EIB-groep wordt toegewezen via autoriteiten van lidstaten in gedeeld en indirect beheer. De EIB-groep beheert ook een groot aantal financieringsinstrumenten voor de EU, waarmee verschillende EU-beleidsterreinen worden gesteund (zie bijlage 2.2 ). De EIB informeerde ons dat vanaf 2018 bijna 35 % van zijn jaarlijkse kredietverlening afkomstig is van verrichtingen onder mandaat, waarvan er veel de EU betreffen.

 

2.39.

De EIB gaf ons in een zeer laat stadium van de controle informatie over de financiële omvang van de EU-mandaten onder haar beheer die door de EU-begroting of de EOF’s worden gefinancierd, waardoor wij geen gedegen analyse konden uitvoeren en de verstrekte informatie niet konden controleren. In kader 2.11 brengen wij de belangrijkste onderdelen van de financiële relatie tussen enerzijds de EU-begroting en de EOF’s en anderzijds de EIB-groep in kaart. In de grafiek worden het beheer door en de middelenstroom tussen de lidstaten, de Commissie en de EIB-groep weergegeven.

Kader 2.11

Het beheer door en de middelenstroom tussen de lidstaten, de Commissie en de EIB-groep

 
 

Bron:

ERK.

 

2.40.

Op basis van een voorlopig en gedeeltelijk akkoord dat in april 2019 werd bereikt tussen het Europees Parlement en de Raad, zal de EIB-groep naar verwachting een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging van EU-beleid in het volgende MFK via het InvestEU-programma dat voortbouwt op de ervaring met het EFSI (zie kader 2.12 ).

Kader 2.12

InvestEU-programma

 

Het InvestEU-programma bestaat uit het InvestEU-fonds, de InvestEU-advieshub en het InvestEU-portaal. Het is bedoeld om het concurrentievermogen, de groei en de werkgelegenheid te ondersteunen door middel van investeringen en innovatie in de EU.

De Commissie baseerde haar voorstel voor het InvestEU-programma op het EFSI-begrotingsgarantiemodel. Het programma heeft tot doel om de aanzet te geven tot extra investeringen van 650 miljard EUR door te voorzien in een garantie uit de EU-begroting van 38 miljard EUR. Het verwachte voorzieningspercentage van de garantie is 40 %, wat inhoudt dat in het kader van het programma 15,2 miljard EUR uit de EU-begroting zal worden gereserveerd voor dekking van beroepen op de garantie.

De EIB-groep zal de voornaamste uitvoerende partner van de EU zijn.

 

Bron:

Voorstel van de Commissie COM(2018) 439.

 

2.41.

De EIB-groep is geen EU-instelling, maar is toch een integrerend deel van de EU-architectuur en werd krachtens de EU-Verdragen opgericht om bij te dragen tot de doelstellingen van de EU. Om rekening te houden met zijn bijzondere karakter heeft deze echter andere beheers- en governanceregelingen dan de rest van de EU-begroting. Verrichtingen van de EIB-groep die niet uit de EU-begroting worden gefinancierd, maar gericht zijn op dezelfde doelstellingen van de EU, vallen op dit moment niet onder ons controlemandaat. Dit betekent dat de ERK geen volledig beeld kan geven van alle verrichtingen van de EIB-groep. In ons briefingdocument over de toekomst van de EU-financiën (februari 2018) stelden we voor dat ons ook verzocht zou worden om de verrichtingen van de EIB die geen verband houden met de EU-begroting te controleren. Dit zou de EIB niet beletten om zijn huidige controleregelingen met particuliere accountantskantoren voor de betrouwbaarheid van de rekeningen te handhaven. Het Europees Parlement ondersteunde ons voorstel in zijn resolutie over het jaarverslag inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2017 (40).

Conclusies en aanbevelingen

Conclusies

 
 

2.42.

Gelet op onze opmerkingen vestigen wij hieronder de aandacht op de belangrijkste problemen die van invloed zijn op het begrotings- en financieel beheer van de EU in 2018, waarvan enkele een risico kunnen vormen voor toekomstige begrotingen, met name in de eerste jaren van het volgende MFK.

 

2.43.

De vastleggings- en betalingskredieten die in de definitieve begroting beschikbaar waren, werden bijna volledig benut (zie de paragrafen 2.4-2.7).

 

2.44.

De vertragingen bij de uitvoering van de ESI-fondsen waren op verschillende manieren van invloed op de uitvoering van het MFK en kunnen ook van invloed zijn op het toekomstige MFK:

  • — 
    Aanzienlijke bedragen aan jaarlijkse voorfinanciering werden in de EU-begroting teruggestort (zie de paragrafen 2.8-2.11).
  • — 
    Een aanzienlijk bedrag van de OMB was niet nodig, maar kan niet naar het nieuwe MFK worden overgedragen (zie de paragrafen 2.12-2.16).
  • — 
    Het hoge niveau van de niet-afgewikkelde vastleggingen wordt voornamelijk veroorzaakt door de langzame uitvoering van de ESI-fondsen, maar ook door het jaarlijkse verschil tussen vastleggingen en betalingen en de toenemende omvang van de EU-begroting. De niet-afgewikkelde vastleggingen bleven in 2018 toenemen (zie de paragrafen 2.17 en 2.18).
  • — 
    Tijdens de eerste jaren van het nieuwe MFK bestaat het risico dat de betalingskredieten ontoereikend zullen zijn (zie de paragrafen 2.19-2.21).
 

2.45.

De absorptie van ESI-fondsen door de lidstaten was in het algemeen lager dan in het overeenkomstige jaar van het vorige MFK (zie de paragrafen 2.22-2.24).

 

2.46.

Garanties die door de EU-begroting worden gedekt, zijn de afgelopen jaren toegenomen. Dit vergroot de risicoblootstelling van de EU-begroting. De door Commissie verwachte verliezen worden gedekt door garantiefondsen, die in het nieuwe MFK in een gemeenschappelijk voorzieningsfonds zullen worden samengevoegd (zie de paragrafen 2.25-2.32).

 

2.47.

De EIB-groep is een integrerend deel van de EU-architectuur. In de afgelopen jaren heeft de EU in toenemende mate gebruikgemaakt van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties die aan de EIB-groep werden verstrekt. Deze zal naar verwachting ook een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging van EU-beleid in het volgende MFK. De verhouding van de EIB-groep met de EU-begroting is complex en hij heeft andere verantwoordingsregelingen dan de EU-instellingen. Verrichtingen van de EIB-groep die niet uit de EU-begroting worden gefinancierd, maar gericht zijn op dezelfde doelstellingen van de EU, vallen op dit moment niet onder ons controlemandaat. Dit betekent dat de ERK geen volledig beeld kan geven van het verband tussen de verrichtingen van de EIB-groep en de EU-begroting. Daarom handhaven wij ons voorstel dat ons verzocht zou moeten worden om de verrichtingen van de EIB die geen verband houden met de EU-begroting te controleren (zie de paragrafen 2.33-2.41).

Aanbevelingen

 
 

2.48.

We bevelen aan dat de Commissie

Aanbeveling 2.1

maatregelen neemt om ongewenste druk te vermijden op het niveau van de betalingskredieten in de eerste jaren van het MFK 2021-2027. Zulke maatregelen zouden het volgende kunnen omvatten:

  • a) 
    het verbeteren van de nauwkeurigheid van de ramingen van de betalingsbehoeften;
  • b) 
    het uitnodigen van het Europees Parlement en de Raad om:
    • i) 
      te zorgen voor een passend evenwicht tussen de begrote vastleggings- en betalingskredieten voor het volgende MFK. Dit zou bereikt kunnen worden door het verhogen van de betalingskredieten, het wijzigen van de vrijmakingsregels en/of het verlagen van de vastleggingskredieten;
    • ii) 
      daarbij rekening te houden met de mogelijkheid van een hoog bedrag aan betalingsaanvragen in 2021 en 2022 en het feit dat ongebruikte betalingskredieten niet naar het volgende MFK kunnen worden overgedragen;
  • c) 
    het vergemakkelijken van de tijdige vaststelling van wettelijke kaders en het bevorderen van een vroege planning van programma’s door de lidstaten.

Tijdpad: vóór het begin van de periode na 2020.

Aanbeveling 2.2

zodra het gemeenschappelijk voorzieningsfonds is opgericht, zorgt voor doeltreffend beheer en actuele monitoring van de blootstelling van de EU-begroting aan de daaraan verbonden garanties. In dit verband moet de Commissie haar berekening van het effectieve voorzieningspercentage baseren op een voorzichtige methodologie die is gebaseerd op erkende goede praktijken.

Tijdpad: vóór het begin van de periode na 2020.

Aanbeveling 2.3

Presenteer jaarlijks aan de begrotingsautoriteit het totaalbedrag en de uitsplitsing van de middelen die van de EU-begroting zijn overgeboekt voor door de EIB-groep beheerde financieringsinstrumenten.

Dit zou de begrotingsautoriteit voorzien van relevante informatie ter ondersteuning van haar werkzaamheden in verband met de controle van de EIB-groep en zijn verrichtingen, terwijl het ook de transparantie van dergelijke verrichtingen vergroot.

Tijdpad: medio 2020.

 

  • (1) 
    Voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027, COM(2018) 322 final.
  • (2) 
    Briefingdocument: The Commission’s proposal for the 2021-2027 Multiannual Financial Framework, juli 2018.
  • (3) 
    Ontwerpakkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB C 66 I van 19.2.2019, blz. 1).
  • (4) 
    De definitieve begroting omvat de oorspronkelijke begroting en daaropvolgende gewijzigde begrotingen die door de begrotingsautoriteit zijn goedgekeurd.
  • (5) 
    De betalingen bedroegen in 2018 in totaal 156,7 miljard EUR, en bestonden uit betalingen van de definitieve begroting 2018 van 142,7 miljard EUR, overdrachten van 1,9 miljard EUR en bestemmingsontvangsten van 12,1 miljard EUR. Wij sluiten overdrachten en bestemmingsontvangsten uit, omdat deze geen deel uitmaken van de vastgestelde begroting en hiervoor andere regels gelden. Voor meer informatie, zie deel A4-A5 van het “Report on the budgetary and financial management of the European Commission — for the financial year 2018”.
  • (6) 
    De ESI-fondsen bestaan uit het Cohesiefonds van het voorgaande MFK, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV).
  • (7) 
    Op basis van door de Commissie verstrekte cijfers over de toewijzing aan de lidstaten van 464,9 miljard EUR in het kader van ESI-fondsenprogramma’s en 1 087,2 miljard EUR aan vastleggingskredieten uit het MFK 2014-2020, overeenkomstig de technische aanpassing in 2018 — COM(2017) 473.
  • (8) 
    Het hoogste bedrag werd toegevoegd bij gewijzigde begroting nr. 3, namelijk 500 miljoen EUR voor de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije, als deel van de tweede tranche van 3 miljard EUR voor de Faciliteit in de periode 2018-2019, zoals was overeengekomen in de verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016.
  • (9) 
    Zie de paragrafen 2.5-2.16 van ons Jaarverslag 2017 en de antwoorden daarop van de Commissie.
  • Voor het Elfpo werd de voorfinanciering alleen in de eerste drie jaar van de periode 2014-2020 betaald (overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013).
  • Zie de paragrafen 1.51-1.53 van ons Jaarverslag 2012.
  • Slechts een kleine OMB-marge van 219 miljoen EUR (183 miljoen EUR in prijzen van 2011) van de 11,4 miljard EUR die beschikbaar was aan ongebruikte betalingskredieten uit 2018 werd overgedragen naar 2020. Zie COM(2019) 310, blz. 7.
  • Het maximum voor betalingskredieten voor 2019 is 166,7 miljard EUR en omvat de OMB. Zelfs als de OMB van 12,9 miljard EUR wordt afgetrokken, is het maximum nog steeds hoger dan de 148,2 miljard EUR aan betalingskredieten in de goedgekeurde begroting 2019.
  • Zie de ontwerpbegroting voor 2020: COM(2019) 400.
  • COM(2018) 687 final — Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, “Langetermijnraming van toekomstige in- en uitstromen op de EU-begroting (2019-2023)”.
  • Uitgebracht in april 2019.
  • Zie voetnoot 15.
  • Dit werd bevestigd door de goedgekeurde begroting voor 2019, waarin betalingskredieten waren opgenomen van 148,2 miljard EUR — 18,5 miljard EUR minder dan het maximum van 166,7 miljard EUR.
  • Rubriek 1b Economische, sociale en territoriale cohesie: 48,5 miljard EUR en rubriek 2 — Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen: 15,2 miljard EUR.
  • Zie ons Jaarverslag 2017, de paragrafen 2.13-2.19.
  • Deze garanties worden gedekt door het Garantiefonds, waardoor een liquiditeitsbuffer tegen potentiële verliezen wordt gevormd. Dit fonds moet worden gehandhaafd op 9 % van de niet-afgewikkelde gegarandeerde leningen aan het einde van het jaar. Betalingen uit het garantiefonds worden verricht wanneer er beroep wordt gedaan op de garanties.
  • Zie de paragrafen 2.42-2.45 van ons Jaarverslag 2017 en de toelichtingen 4.1.1-4.1.3 bij de geconsolideerde financiële staten van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018.
  • Verscheidene verplichtingen komen ten laste van de EU-begroting: werkelijke verplichtingen in de balans, begrotingsverplichtingen zoals niet-afgewikkelde vastleggingen, en gerelateerde verplichtingen, die voornamelijk garanties betreffen.
  • Verordening (EU) 2017/2396 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1316/2013 en Verordening (EU) 2015/1017 wat betreft de verlenging van de looptijd van het Europees Fonds voor strategische investeringen en wat betreft de invoering van technische versterkingen voor dat fonds en de Europese investeringsadvieshub (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 34).
  • Uitbetalingen zijn de door garanties gedekte bedragen die aan eindbegunstigden zijn verstrekt.
  • SWD(2016) 297 final — Werkdocument van de diensten van de Commissie bij het voorstel van de Commissie COM(2016) 597 final met als titel “Evaluation”.
  • Het meest recente verslag is COM(2018) 609 final, “Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende door de algemene begroting gedekte garanties — Situatie op 31 december 2017”.
  • Zie toelichting 2.4.1 bij de geconsolideerde financiële staten van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018.
  • COM(2018) 325 — Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie.
  • Dit is het percentage dat wordt gebruikt om het te bedrag aan geldmiddelen en kasequivalenten te bepalen dat nodig is in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds om beroepen op de garantie te honoreren.
  • Artikel 213 van het Financieel Reglement (Verordening (EU, Euratom) 2018/1046).
  • Advies nr. 1/2017 over het voorstel tot herziening van het “Financieel Reglement”.
  • De EIB-groep bestaat uit de Europese Investeringsbank (EIB), het Europees Investeringsfonds (EIF) en het EU-microfinancieringsplatform.
  • Financieel verslag van de EIB-groep 2018, blz. 44.
  • Speciaal verslag nr. 03/2019 — “Europees Fonds voor strategische investeringen: er zijn maatregelen nodig om het EFSI echt een succes te maken”.
  • Zie bijvoorbeeld Speciaal verslag nr. 19/2016 “Uitvoering van de EU-begroting via financieringsinstrumenten — lessen die uit de programmeringsperiode 2007 2013 moeten worden getrokken”, Speciaal verslag nr. 01/2018 “Gezamenlijke ondersteuning van projecten in de Europese regio’s (Jaspers) — tijd voor een meer doelgerichte aanwending”.
  • Deze bedragen omvatten vastleggingen en betalingen uit de EU-begroting en het EOF.
  • De uitschieter in 2008 valt samen met het begin van het tiende EOF. Het hoge bedrag in 2008 is het gevolg van de wijze waarop vastleggingen in het kader van de EOF’s in de rekeningen worden opgenomen: alle vastleggingen voor de hele programmeringsperiode worden aan het begin van de zevenjarige periode gedaan. In de EU-begroting worden vastleggingen jaarlijks geboekt.
  • Het EFSI-garantiefonds wordt door de Commissie beheerd en het Garantiefonds door de EIB.
  • Zie paragraaf 72 van P8_TA-PROV (2019)0036 — Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het jaarverslag 2017 inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2017 (2018/2151(INI))

BIJLAGE 2.1

EIB-MANDATEN VAN DE EU — HOOFDCATEGORIEËN

De EIB informeerde ons dat zij de mandaten van de EU in zes hoofdcategorieën indeelt, gebaseerd op de onderliggende structuur, het ontwerp en de inzet van de middelen van partners.

 

Categorieën mandaten

Voorbeelden

Het mandaat voor risicodeling — de middelen van de partners worden ingezet om te zorgen voor eersteverliestranchebescherming voor de in aanmerking komende acties. Dit is gebaseerd op een mechanisme voor de deling van risico’s die zijn verbonden aan de onderliggende verrichtingen in de portefeuille (of subportefeuille) van leningen die zijn gebaseerd op vooraf vastgestelde risicodelingsvoorwaarden en in overeenstemming zijn met de gestelde hefboomdoelstellingen voor de bijdrage van beide.

Innovfin, EU-financiering voor innovatieve ondernemingen, is een programma in het kader van Horizon 2020, het Europese programma voor onderzoek en innovatie, en omvat financieringsinstrumenten die een breed scala aan leningen, garanties en financiering van het type eigen vermogen bestrijken.

EFSI, het Europees Fonds voor strategische investeringen, is een gezamenlijk initiatief van de EIB-groep en de Commissie om de huidige investeringskloof in de EU te helpen dichten.

De mandaten voor portefeuillegarantie — de partner biedt een garantie die een vooraf omschreven aandeel van de blootstelling van de EIB dekt, tot een maximum.

Het mandaat voor externe leningen (ELM) is het wettelijk kader waarmee aan de EIB een EU-garantie wordt verstrekt tegen verliezen op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de EU.

De mandaten voor directe investeringen van middelen van derden — de EIB investeert de middelen van de partners direct.

Cotonou-investeringsfaciliteit — de overeenkomst van Cotonou is een overeenkomst tussen de EU en de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan. Het beheer van de investeringsfaciliteit die in de overeenkomst van Cotonou is opgericht, is aan de EIB toevertrouwd.

De gemengde mandaten — de EIB verzoekt per geval om toegang tot externe subsidiëring. Mandaat gebaseerd op een combinatie van leningen en andere financieringsinstrumenten met verschillende financiële voorwaarden en kenmerken (zoals subsidies, leningen en garanties).

AIP, het Afrikaanse investeringsplatform, is een financieel mechanisme dat subsidies combineert met andere middelen zoals leningen van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering om extra financiering voor ontwikkeling aan te trekken en de impact van EU-steun te versterken.

NIP, het investeringsplatform voor het nabuurschap, is een mechanisme dat tot doel heeft extra middelen aan te trekken om kapitaalintensieve infrastructuurprojecten te financieren in EU-partnerlanden die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen.

De trustfondsen — de middelen van de donoren worden samengevoegd in een door de EIB beheerd trustfonds, en deze middelen zijn of uitsluitend beschikbaar voor gebruik door de EIB, of beschikbaar voor alle in aanmerking komende instellingen.

EPTATF, het Trustfonds voor technische bijstand aan het Oostelijk Partnerschap, is een multidonor- en multisectoraal trustfonds.

ERIF, het Economic Resilience Initiative Fund, heeft tot doel de capaciteit van de economieën in de landen van het zuidelijk nabuurschap en de westelijke Balkan te ondersteunen, naar aanleiding van een oproep van de Europese Raad.

De mandaten voor garantie-instrumenten — de EIB verbindt zich ertoe een betaling te verrichten wanneer de omstandigheden die in de garantie zijn gespecificeerd zich hebben voorgedaan.

PF4EE, het instrument voor particuliere financiering van energie-efficiëntie, is een gezamenlijke overeenkomst tussen de EIB en de Commissie, gefinancierd door het LIFE-programma, die bescherming tegen kredietrisico’s biedt aan financieel intermediairs die samen met de EIB energie-efficiënte projecten cofinancieren.

BIJLAGE 2.2

EU-FINANCIERINGSINSTRUMENTEN BEHEERD DOOR DE EIB-GROEP

 
 

Financieringsinstrumenten — situatie op 31 december 2018

Beheerd door

1

Garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren

EIF

2

Erasmus+-garantiefaciliteit voor studentenleningen

EIF

3

Garantiefaciliteit voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in het kader van het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP)

EIF

4

Meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap (MAP), eigenvermogensfaciliteit (ETFSU 2001)

EIF

5

Capaciteitsopbouw voor werkgelegenheid en sociale innovatie

EIF

6

Faciliteit voor snelgroeiende, innovatieve kmo’s in het kader van het CIP

EIF

7

Proefprojecten technologieoverdracht

EIF

8

Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie, garanties in het kader van de pijler microfinanciering en sociaal ondernemerschap, en het onderdeel voor capaciteitsopbouw

EIF

9

Europees Progress-microfinancieringsfonds

EIF

10

Europese Progress-microfinancieringsgarantiefaciliteit

EIF

11

Leninggarantiefaciliteit in het kader van het EU-programma voor het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme)

EIF

12

Eigenvermogensfaciliteit voor groei in het kader van Cosme

EIF

13

Garantiefaciliteit I in het kader van de faciliteit voor bedrijfsontwikkeling en innovatie voor de Westelijke Balkan (WB EDIF)

EIF

14

Garantiefaciliteit II in het kader van WB EDIF

EIF

15

Garantiefaciliteit II in het kader van WB EDIF — onderdeel Servië

EIF

16

Garantiefaciliteit II in het kader van WB EDIF — jeugdwerkgelegenheid

EIF

17

EU-kmo-initiatief

EIF

18

Horizon 2020 EIF — InnovFin eigenvermogensfaciliteit voor onderzoek en innovatie (O&I)

EIF

19

Financieringsfaciliteit met risicodeling in het kader van het zevende kaderprogramma

EIF/EIB

20

Horizon 2020 — EU-financiering voor innovatieve ondernemingen (InnovFin) — kmo-garantiefaciliteit

EIF/EIB

21

InnovFin — Horizon 2020-faciliteit voor O&I-leningen

EIB

22

Instrumenten voor particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4EE)

EIB

23

Risicodelings-schuldinstrument in het kader van de Financieringsfaciliteit voor Europese Verbindingen

EIB

24

Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF)

EIB

25

Investeringsplatform voor het nabuurschapsbeleid (NIP) — EU-faciliteit voor een diepe en brede vrijhandelszone

EIB

26

Risicokapitaalfaciliteit voor de landen van het zuidelijke nabuurschap (gefinancierd in het kader van het NIP)

EIB

27

EU-programma voor handel en concurrentievermogen in Marokko, Tunesië, Egypte en Jordanië (gefinancierd in het kader van het NIP)

EIB

28

Afrikaans investeringsplatform (AIP)

EIB

29

Investeringsfaciliteit voor Centraal-Azië (IFCA)

EIB

30

Aziatische investeringsfaciliteit (AIF)

EIB

31

Investeringsfaciliteit voor Latijns-Amerika (LAIF)

EIB

32

Caribische investeringsfaciliteit (CIF)

EIB

33

Investeringsfaciliteit voor de Stille Oceaan (IFP)

EIB


HOOFDSTUK 3

Resultaten behalen met de EU-begroting

INHOUD

 

Inleiding

3.1

Deel 1 — Wat kunnen we opmaken uit de prestatie-indicatoren van de EU-begroting?

3.2-3.35

Onderdeel A — De-indicatoren wijzen op grote verschillen in hetgeen is verwezenlijkt en matige algemene vooruitgang

3.7-3.20

Rubriek 1a: de indicatoren wijzen op goede vooruitgang bij Erasmus+ en het EFSI en matige vooruitgang bij Horizon 2020 en de Connecting Europe Facility

3.13

Rubriek 1b: de indicatoren laten voor Cohesie een relatief geringe vooruitgang zien ten gevolge van de late start

3.14

Rubriek 2: op basis van de indicatoren was het niet mogelijk de vooruitgang vast te stellen voor de meeste uitgaven op het gebied van “Natuurlijke hulpbronnen”

3.15

Rubriek 3: volgens de indicatoren voor “Veiligheid en burgerschap” vertonen twee programma's goede vooruitgang, één matige vooruitgang en loopt er één achter

3.16-3.17

Rubriek 4: uit de indicatoren blijkt een algemeen redelijke vooruitgang bij de programma's in het kader van “Europa als wereldspeler”

3.18-3.19

Speciale instrumenten: Onvoldoende informatie over de bereikte voortgang

3.20

Onderdeel B — De indicatoren gaven niet altijd een goed beeld van de werkelijke vooruitgang

3.21-3.35

Veel indicatoren waren niet goed gekozen

3.22-3.27

Voor veel indicatoren kon geen vooruitgang worden berekend

3.28-3.30

Bij sommige programma's was de kwaliteit van de beschikbare gegevens ontoereikend

3.31-3.33

Sommige programma's bevatten streefdoelen die niet voldoende ambitieus zijn

3.34-3.35

Deel 2 — Resultaten van de doelmatigheidscontroles van de Rekenkamer: belangrijkste conclusies en aanbevelingen

3.36-3.71

Inleiding

3.36

Rubriek 1a “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” en rubriek 1b “Economische, sociale en territoriale cohesie”

3.37-3.49

Rubriek 2 “Natuurlijke hulpbronnen”

3.50-3.52

Rubriek 3 “Veiligheid en burgerschap” en rubriek 4 “Europa als wereldspeler”

3.53-3.61

Rubriek 5 “Administratie”

3.62-3.64

Verslagen over de “functionerende eengemaakte markt en duurzame monetaire unie”

3.65-3.71

Deel 3 — Follow-up van aanbevelingen

3.72-3.78

We hebben de uitvoering van alle aanbevelingen van 2015 aan de Commissie geanalyseerd

3.73-3.74

Op welke wijze is de Commissie ingegaan op onze aanbevelingen?

3.75-3.78

Conclusies en aanbevelingen

3.79-3.85

Conclusies

3.79-3.83

Aanbevelingen

3.84-3.85

Bijlage 3.1 —

Lijst van programma's in onze steekproef

 

Bijlage 3.2 —

Aanbevelingen van 2018 aan de lidstaten

 

Bijlage 3.3 —

Gedetailleerde stand van zaken van de aanbevelingen van 2015, opgesplitst naar verslag

 

Bijlage 3.4 —

Verwezenlijkte verbeteringen en resterende tekortkomingen van gedeeltelijk uitgevoerde aanbevelingen, opgesplitst naar verslag

 

Bijlage 3.5 —

Follow-up van eerdere aanbevelingen voor kwesties in verband met het prestatiekader

 

Inleiding

 
 

3.1.

Elk jaar analyseren we in dit hoofdstuk een aantal aspecten in verband met de prestaties: de resultaten die zijn behaald met de EU-begroting, die de Commissie in samenwerking met de lidstaten uitvoert (1). Dit jaar hebben we bijzondere aandacht geschonken aan:

  • 1) 
    wat we kunnen opmaken uit de prestatie-indicatoren voor de EU-begroting;
  • 2) 
    de belangrijkste resultaten van onze speciale verslagen over prestaties uit 2018;
  • 3) 
    de uitvoering van onze aanbevelingen in onze speciale verslagen die werden gepubliceerd in 2015.

Deel 1 — Wat kunnen we opmaken uit de prestatie-indicatoren van de EU-begroting?

 
 

3.2.

De afgelopen twee jaar hebben we de aanpak door de Commissie van verslaglegging over prestaties naast goede praktijken gelegd. We hebben ook bekeken of de Commissie de prestatiegegevens op passende wijze bij haar besluitvorming had gebruikt. Dit jaar hebben we door de Commissie bekendgemaakte prestatiegegevens geanalyseerd. We hebben in het bijzonder de prestatie-indicatoren geanalyseerd:

  • i) 
    in de programmaverklaringen bij de ontwerpbegroting voor 2019 (2);
  • ii) 
    in het prestatieoverzicht van de programma’s in het kader van de EU-begroting voor de periode 2014-2020, dat voor het eerst in mei 2018 is gepubliceerd (3).
 

3.3.

In het prestatieoverzicht worden aan elk programma twee bladzijden gewijd. Een halve bladzijde daarvan bevat een samenvatting van de algemene en specifieke doelstellingen en de geboekte vooruitgang voor een aantal indicatoren. Waarom juist die indicatoren zijn gekozen, wordt echter niet goed uitgelegd. De publicatie van het prestatieoverzicht betekent een grote stap vooruit en toont aan dat de Commissie lezersvriendelijke verslagen wil opstellen. Volgens de Commissie is het prestatieoverzicht een uittreksel uit de programmaverklaringen bij de ontwerpbegroting voor 2019. Het is opgesteld om alle uitgavenprogramma’s van de EU (2014-2020) op een beknopte en uniforme manier te presenteren, uit te leggen wat elk programma inhoudt en hoe het aan de EU-burgers ten goede moet komen, informatie te bieden over de staat van uitvoering ervan, het prestatiekader voor elk programma voor te stellen en belangrijke resultaten die recentelijk met elk programma zijn behaald onder de aandacht te brengen.

 

3.4.

De programmaverklaringen vormen samen een 557 bladzijden tellend document dat niet erg lezersvriendelijk is. Dit document bevat geen overzicht van hoe goed de 60 programma’s in het MFK voor 2014-2020 presteren.

 

3.5.

Voor onze analyse hebben we 22 van de 60 uitgavenprogramma’s geselecteerd, namelijk de vier programma’s waarvoor de hoogste uitgaven zijn gepland in elk van de vijf rubrieken van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2014-2020, plus twee programma’s voor speciale instrumenten. De 22 geselecteerde programma’s vertegenwoordigen 97 % van de financiële programmering voor de periode van zeven jaar (zie bijlage 3.1 voor een lijst van de betrokken programma’s).

 

3.6.

In onderdeel A geven we een samenvatting op geaggregeerd niveau van de informatie die uit de prestatie-indicatoren van de EU-begroting blijkt. Bij de interpretatie van deze analyse moet rekening worden gehouden met de beperkingen van de informatie afkomstig van de prestatie-indicatoren van de EU-begroting, die we beschrijven in onderdeel B.

Onderdeel A — De-indicatoren wijzen op grote verschillen in hetgeen is verwezenlijkt en matige algemene vooruitgang

 
 

3.7.

Het is een hele uitdaging om hetgeen is verwezenlijkt in het kader van de prioriteiten, beleidsmaatregelen en programma’s van de EU te meten. Soms is het moeilijk een onderscheid te maken tussen het effect van de EU-begroting en dat van de nationale begrotingen of externe factoren. Doeltreffende prestatiemonitoring is echter van essentieel belang om inzicht te krijgen in de toestand, opkomende problemen vast te stellen en empirisch onderbouwde besluiten te kunnen nemen om behoorlijke prestaties te waarborgen.

 

3.8.

We hebben onze beoordeling hoofdzakelijk gericht op de kwantitatieve informatie die bleek uit de prestatie-indicatoren. Zoals wij opmerkten in het Jaarverslag 2016 (4) verstrekt de Commissie geen informatie over de betrouwbaarheid van de onderliggende gegevens in de programmaverklaringen.

 

3.9.

Voor elk gecontroleerd programma verstrekken we twee sets prestatiegegevens:

  • — 
    de vooruitgang die is geboekt ten opzichte van de uitgangswaarde (5) in de richting van het streefdoel op basis van de gegevens in de programmaverklaringen. Dit is een veelgebruikte methode die gemakkelijk te berekenen is (6). De Commissie heeft naar deze methode verwezen in haar richtsnoeren voor betere regelgeving, waarin wordt gesteld dat het verwachte belang van impact moet worden beoordeeld uit een oogpunt van veranderingen ten opzichte van de uitgangswaarde (7);
  • — 
    berekende vooruitgang vanaf nul in de richting van het streefdoel, zoals opgenomen in het prestatieoverzicht van de Commissie (8). Die cijfers verschillen van die van het eerste streepje hierboven omdat zij zijn gebaseerd op een door de Commissie gemaakte selectie van indicatoren en voor de berekening ervan het laatste werkelijke resultaat doorgaans werd gedeeld door de streefwaarde zonder rekening te houden met de uitgangswaarde. Zij bevatten ook percentageprognoses voor vooruitgang richting het streefdoel die veel hoger zijn voor twee programma’s: het Cohesiefonds (CF) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO). Dat verklaart het merendeel van de verschillen tussen onze berekeningen op basis van de programmaverklaringen en die op basis van het prestatieoverzicht in het algemeen.

In kader 3.1 worden de verschillen tussen de twee berekeningsmethoden duidelijk.

 

Kader 3.1

Verschillende manieren om vooruitgang te berekenen

 
   

Uitgangswaarde

Werkelijk resultaat

Streefdoel

Vooruitgang

Vooruitgang %

 
 

Vooruitgang berekend van de uitgangswaarde in de richting van het streefdoel

40

70

100

30

30/(100-40)=50 %

 
 

Vooruitgang berekend van nul in de richting van het streefdoel

40

70

100

70

70/100=70 %

 

Bron:

ERK.

 

3.10.

De vooruitgang ten opzichte van de uitgangspercentages zijn de gemiddelden van alle indicatoren van een programma waarvoor de nodige gegevens beschikbaar waren in de programmaverklaringen. Volgens ons bieden dergelijke gemiddelden nuttige indicatoren voor de programmaprestaties indien alle programma-indicatoren van de vereiste kwaliteit zijn. Bij het prestatieoverzicht van de Commissie hebben we de gemiddelde vooruitgang berekend voor de geselecteerde indicatoren. We hebben ook gewogen gemiddelden voor elke MFK-rubriek berekend op basis van de financiële programmering voor 2014-2020 voor beide soorten vooruitgangsindicatoren. We wijzen erop dat die informatie beperkingen kan vertonen en dat het voor een volledig beeld van de prestaties beter is ze aan te vullen met kwalitatieve informatie.

 

3.11.

De beschikbaarheid van de prestatiegegevens was verschillend afhankelijk van de beheerswijze van het programma. Bij programma’s onder direct beheer van de Commissie waren de meest recente gegevens doorgaans van eind 2017. Bij programma’s onder gedeeld beheer waren de meest recente, door de lidstaten verstrekte gegevens doorgaans van eind 2016. De gegevens bij programma’s onder indirect beheer dateerden hoofdzakelijk uit 2017 of 2016, maar in sommige gevallen uit 2015 of nog eerder. Algemeen genomen, dateerden de meest recente beschikbare gegevens voor onze steekproef in 42 % van de gevallen uit 2016 en in 48 % van de gevallen uit 2017.

 

3.12.

De verwachte vooruitgang van de prestatie-indicatoren tussen 2014 en 2020 verloopt in de meeste gevallen weliswaar niet lineair, maar zou in 2016 43 % en in 2017 57 % hebben bedragen als dit wel het geval was geweest (9). Globaal genomen wijzen de door de Commissie ter beschikking gestelde gegevens op grote verschillen in hetgeen is verwezenlijkt in het kader van de programma’s, met over het geheel genomen een matige vooruitgang (zie kader 3.2 ).

Kader 3.2

Totale steekproef van 22 programma’s — Vooruitgang volgens de prestatie-indicatoren van de EU-begroting

 
 

MFK-rubriek

Aantal indicatoren

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel, berekend met verschillende methodologieën (zie paragraaf 3.9)

 
 

Totaal

Meetbare vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde

op basis van de programmaverklaringen

op basis van het prestatieoverzicht

 
 

1A — Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid

147

57

46 %

71 %

 
 

1B — Economische, sociale en territoriale cohesie

87

60

31 %

40 %

 
 

2 — Natuurlijke hulpbronnen

105

54

31 %

51 %

 
 

3 — Veiligheid en burgerschap

74

48

49 %

64 %

 
 

4 — Europa als wereldspeler

65

49

49 %

68 %

 
 

Speciale instrumenten

2

1

100 %

100 %

 
 

Totaal

480

269

     

NB:

Door een gebrek aan gegevens is er bij de berekeningen van de gewogen gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel geen rekening gehouden met het ELGF en het SFEU (noch bij de berekening op basis van de programmaverklaringen, noch bij die op basis van het prestatieoverzicht).

Bron:

ERK.

Rubriek 1a: de indicatoren wijzen op goede vooruitgang bij Erasmus+ en het EFSI en matige vooruitgang bij Horizon 2020 en de Connecting Europe Facility

 
 

3.13.

We hebben de indicatoren van 4 van de 23 programma’s van MFK-rubriek 1A “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” geanalyseerd (zie ook hoofdstuk 5):

  • — 
    De bij het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon 2020) gemeten vooruitgang was matig met 40 % (zie kader 3.3 ). Het prestatieoverzicht van de Commissie gaf een positiever beeld van de geboekte vooruitgang. Op basis van de zeven indicatoren die door de Commissie in haar prestatieoverzicht waren opgenomen, berekenden we een gemiddelde vooruitgang in richting van het streefdoel met 73 %.
  • — 
    Het was niet mogelijk om de vooruitgang van de Connecting Europe Facility (CEF) te meten voor 31 van de 44 indicatoren wegens ontbrekende gegevens. De overige indicatoren vertoonden een matige vooruitgang van 37 %. De cijfers uit het prestatieoverzicht vertegenwoordigen alleen het totaalbedrag van de subsidieovereenkomsten, m.a.w. de absorptie van de begroting in plaats van prestaties.
  • — 
    Volgens het prestatieoverzicht van de Commissie bedroeg de vooruitgang in het EU-programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport (Erasmus+) 100 %. Bij deze meting werden de werkelijke resultaten echter vergeleken met de mijlpaal van 2017 en niet met het streefdoel voor 2020. De vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde van 69 % is gebaseerd op de 26 indicatoren waarvoor deze kon worden berekend.
  • — 
    Het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) heeft als streefdoel om uiterlijk in 2020 500 miljard EUR aan investeringen te mobiliseren. Het werkelijke bedrag voor 2017 was 256,3 miljard EUR. In het prestatieoverzicht werden de resultaten vergeleken met het streefdoel voor midden 2018 van 315 miljard EUR, dat oorspronkelijk was vastgesteld voor de eerste drie jaar van het bestaan van het fonds. Op basis van de zes in het prestatieoverzicht geselecteerde indicatoren waren de tussentijdse streefdoelen voor 2017 volledig bereikt (10).

Kader 3.3

MFK-rubriek 1a — Vooruitgang volgens de prestatie-indicatoren van de EU-begroting

 
 

Programma

Aantal indicatoren

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel, berekend met verschillende methodologieën (zie paragraaf 3.9)

 
 

Totaal

Meetbare vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde

op basis van de programmaverklaringen

op basis van het prestatieoverzicht

 
 

Horizon 2020

52

13

40 %

73 %

 
 

CEF

44

13

37 %

23 %

 
 

Erasmus+

38

26

69 %

100 %

 
 

EFSI

13

5

82 %

100 %

 
 

Totaal

147

57

     
 

Gewogen gemiddelde

   

46 %

71 %

 

Bron:

ERK.

Rubriek 1b: de indicatoren laten voor Cohesie een relatief geringe vooruitgang zien ten gevolge van de late start

 
 

3.14.

Terwijl de vooruitgang ten opzichte van het uitgangspercentage (31 %) vrij gering was, vertoonde het op basis van het prestatieoverzicht van de Commissie door ons berekende cijfer (40 %) matige vooruitgang voor MFK-rubriek 1B “Economische, sociale en territoriale cohesie” wanneer rekening werd gehouden met prognoses in plaats van werkelijke gegevens. Deze resultaten zijn hoofdzakelijk te wijten aan de laattijdige vaststelling van wetgeving en de daaropvolgende vertraging in de uitvoering van de cohesieprogramma’s, met name het CF, het EFRO en het Europees Sociaal Fonds (ESF). Deze rubriek omvat vier programma’s (zie ook hoofdstuk 6), die allemaal deel uitmaakten van onze steekproef:

  • — 
    De indicatoren voor het CF en het EFRO lieten weinig vooruitgang zien, mede doordat alleen de resultaten van volledig uitgevoerde concrete acties (11) waren meegedeeld. Zelfs met inbegrip van prognoses, waarvan de bron niet wordt toegelicht, vertoonde het op basis van het prestatieoverzicht van de Commissie door ons berekende cijfer slechts een matige vooruitgang van 35 % voor het CF en van 34 % voor het EFRO (zie kader 3.4 ).
  • — 
    Voor het ESF kon de vooruitgang ten opzichte van het uitgangspercentage van 75 % alleen worden berekend op basis van 3 van de 13 indicatoren. Het door ons op basis van het prestatieoverzicht van de Commissie berekende cijfer (12) was lager, namelijk 55 %.
  • — 
    Bij het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen wees onze berekening op een matige vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde van 39 % voor de enige specifieke doelstellingsindicator die het “aantal mensen dat steun ontvangt uit het fonds” meet. Ons totale voortgangspercentage van 50 % was hoger omdat de enige algemene doelstellingsindicator betreffende het “aantal mensen dat risico loopt op armoede en sociale uitsluiting” een vooruitgang met 61 % liet zien.

Kader 3.4

MFK-rubriek 1b — Vooruitgang volgens de prestatie-indicatoren van de EU-begroting

 
 

Programma

Aantal indicatoren

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel, berekend met verschillende methodologieën (zie paragraaf 3.9)

 
 

Totaal

Meetbare vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde

op basis van de programmaverklaringen

op basis van het prestatieoverzicht

 
 

EFRO

50

42

13 %

34 %

 
 

ESF

13

3

75 %

55 %

 
 

CF

22

13

26 %

35 %

 
 

Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

2

2

50 %

100 %

 
 

Totaal

87

60

     
 

Gewogen gemiddelde

   

31 %

40 %

 

Bron:

ERK.

Rubriek 2: op basis van de indicatoren was het niet mogelijk de vooruitgang vast te stellen voor de meeste uitgaven op het gebied van “Natuurlijke hulpbronnen”

 
 

3.15.

De gewogen gemiddelde vooruitgang voor rubriek 2 “Natuurlijke hulpbronnen”, gebaseerd op onze steekproef, bedroeg 31 % (zie kader 3.5 ) — de geringste vooruitgang van alle MFK-rubrieken, samen met MFK-rubriek 1b. De EU voert haar beleid onder MFK-rubriek 2 uit door middel van vijf programma’s (zie ook hoofdstuk 7). Onze steekproef bestreek de vier grootste hiervan:

  • — 
    Bij het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) konden wij, hoofdzakelijk door een gebrek aan kwantitatieve streefdoelen, slechts voor een van de 27 indicatoren uit de programmaverklaring de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde berekenen. De enige indicator in kwestie — “Percentage van uitgaven (ELGF + Elfpo) met statistieken of 100 %-controles” — volstaat niet om een representatief beeld te bieden van hetgeen met het programma is verwezenlijkt. Het ELGF is goed voor vier vijfde van de uitgaven van rubriek 2.
  • — 
    Bij het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) bedroeg de vooruitgang 28 %, gebaseerd op 24 indicatoren. In de meeste gevallen had dit cijfer louter betrekking op hetgeen in het eerste jaar van uitvoering is verwezenlijkt. De meest recente gegevens dateerden van 2016 en de overgrote meerderheid van de programma’s voor plattelandsontwikkeling waarmee de lidstaten en regio’s het Elfpo uitvoeren, was in 2015 van start gegaan. De vooruitgang was beter bij de tien indicatoren die de Commissie voor haar prestatieoverzicht had geselecteerd.
  • — 
    Bij het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) en het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) konden we de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde voor meer dan de helft van de indicatoren berekenen. Bij het EFMZV was het resultaat 58 % (gebaseerd op 8 van de 15 indicatoren) en bij het LIFE-programma 77 % (gebaseerd op 21 van de 33 indicatoren).

Kader 3.5

MFK-rubriek 2 — Vooruitgang volgens de prestatie-indicatoren van de EU-begroting

 
 

Programma

Aantal indicatoren

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel, berekend met verschillende methodologieën (zie paragraaf 3.9)

 
 

Totaal

Meetbare vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde

op basis van de programmaverklaringen

op basis van het prestatieoverzicht

 
 

ELGF

27

1

N.v.t.

N.v.t.

 
 

Elfpo

30

24

28 %

51 %

 
 

EFMZV

15

8

58 %

33 %

 
 

LIFE

33

21

77 %

89 %

 
 

Totaal

105

54

     
 

Gewogen gemiddelde zonder het ELGF

   

31 %

51 %

 

NB:

Door een gebrek aan gegevens is er bij de berekeningen van de gewogen gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel geen rekening gehouden met het ELGF (noch bij de berekening op basis van de programmaverklaringen, noch bij die op basis van het prestatieoverzicht).

Bron:

ERK.

Rubriek 3: volgens de indicatoren voor “Veiligheid en burgerschap” vertonen twee programma’s goede vooruitgang, één matige vooruitgang en loopt er één achter

 
 

3.16.

We hebben vier van de elf programma’s in MFK-rubriek 3 “Veiligheid en burgerschap” (zie ook hoofdstuk 8) uitgekozen: het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid, het programma Levensmiddelen en diervoeders, en het programma Creatief Europa. De gewogen gemiddelde vooruitgang voor al die programma’s samen ten opzichte van de uitgangswaarde was globaal genomen redelijk met 49 % (zie kader 3.6 ).

 

3.17.

Uit de gemiddelde vooruitgang, wanneer deze kon worden berekend op basis van gegevens uit 2017, kon worden opgemaakt dat zowel het Fonds voor asiel, migratie en integratie (53 %) als het Fonds voor interne veiligheid (56 %) op koers lagen. Het programma Creatief Europa vertoonde een matige vooruitgang van 41 %, terwijl het programma voor levensmiddelen en diervoeders achter leek te lopen met een vooruitgang van 20 %.

Kader 3.6

MFK-rubriek 3 — Vooruitgang volgens de prestatie-indicatoren van de EU-begroting

 
 

Programma

Aantal indicatoren

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel, berekend met verschillende methodologieën (zie paragraaf 3.9)

 
 

Totaal

Meetbare vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde

op basis van de programmaverklaringen

op basis van het prestatieoverzicht

 
 

Fonds voor asiel, migratie en integratie

23

20

53 %

60 %

 
 

Fonds voor interne veiligheid

20

19

56 %

55 %

 
 

Levensmiddelen en diervoeders

7

2

20 %

81 %

 
 

Programma Creatief Europa

24

7

41 %

84 %

 
 

Totaal

74

48

     
 

Gewogen gemiddelde

   

49 %

64 %

 

Bron:

ERK.

Rubriek 4: uit de indicatoren blijkt een algemeen redelijke vooruitgang bij de programma’s in het kader van “Europa als wereldspeler”

 
 

3.18.

We hebben 4 van de 15 programma’s in MFK-rubriek 4 “Europa als wereldspeler” geanalyseerd: het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Europees nabuurschapsinstrument (ENI), het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en humanitaire hulp (zie ook hoofdstuk 9). De gewogen gemiddelde vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde was globaal genomen redelijk met 49 % (voor de 49 — van in totaal 65 — indicatoren waarvoor deze kon worden berekend — zie kader 3.7 ).

 

3.19.

Voor alle programma’s, met uitzondering van het DCI, was de in het prestatieoverzicht van de Commissie gerapporteerde vooruitgang beduidend groter. Dit is toe te schrijven aan de keuze van de indicatoren. Bij het DCI berekende de Commissie de vooruitgang in de richting van het streefdoel bij wijze van uitzondering ten opzichte van de uitgangswaarde, zonder in het prestatieoverzicht uit te leggen waarom die methode was gebruikt.

Kader 3.7

MFK-rubriek 4 — Vooruitgang volgens de prestatie-indicatoren van de EU-begroting

 
 

Programma

Aantal indicatoren

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel, berekend met verschillende methodologieën (zie paragraaf 3.9)

 
 

Totaal

Meetbare vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde

op basis van de programmaverklaringen

op basis van het prestatieoverzicht

 
 

DCI

11

11

50 %

31 %

 
 

ENI

24

18

46 %

79 %

 
 

IPA II

19

11

41 %

94 %

 
 

Humanitaire hulp

11

9

67 %

93 %

 
 

Totaal

65

49

     
 

Gewogen gemiddelde

   

49 %

68 %

 

Bron:

ERK.

Speciale instrumenten: Onvoldoende informatie over de bereikte voortgang

 
 

3.20.

In de programmaverklaringen staat dat de streefdoelen bij twee speciale instrumenten van het MFK voor 2014-2020 zijn bereikt, maar dit wordt niet gestaafd met bewijsmateriaal:

  • — 
    Bij het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) was de Commissie van oordeel dat het streefdoel voor 2017 was bereikt, omdat de combinatie van maatregelen iedereen bestreek die door een crisissituatie was getroffen. De informatie over de werkelijke resultaten in de programmaverklaringen van mei 2018 had echter slechts betrekking op vier van de tien in 2017 ontvangen steunaanvragen.
  • — 
    Dankzij het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) zou 57 % van de ontslagen werknemers opnieuw aan de slag zijn, wat hoger is dan het streefdoel van 50 %. In de wetgeving (13) was echter een andere doelstelling opgenomen, namelijk dat “begunstigden […] zo spoedig mogelijk […] duurzaam werk vinden”.

Kader 3.8

Speciale instrumenten — Vooruitgang volgens de prestatie-indicatoren van de EU-begroting

 
 

Programma

Aantal indicatoren

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel, berekend met verschillende methodologieën (zie paragraaf 3.9)

 
 

Totaal

Meetbare vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde

op basis van de programmaverklaringen

op basis van het prestatieoverzicht

 
 

SFEU

1

0

N.v.t.

N.v.t.

 
 

EFG

1

1

100 %

100 %

 
 

Totaal

2

1

     
 

Gewogen gemiddelde zonder het SFEU

   

100 %

100 %

 

NB:

Door een gebrek aan gegevens is er bij de berekeningen van de gewogen gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel geen rekening gehouden met het SFEU (noch bij de berekening op basis van de programmaverklaringen, noch bij die op basis van het prestatieoverzicht).

Bron:

ERK.

Onderdeel B — De indicatoren gaven niet altijd een goed beeld van de werkelijke vooruitgang

 
 

3.21.

In dit onderdeel gaan we in op tekortkomingen die we hebben vastgesteld in de door de Commissie verstrekte prestatiegegevens. In de rechtshandelingen die ten grondslag liggen aan de programma’s voor het MFK voor 2014-2020, is vastgesteld over welke prestatie-indicatoren de Commissie verslag moet uitbrengen.

Veel indicatoren waren niet goed gekozen

De indicatoren waren grotendeels gericht op input en output in plaats van op resultaat en impact

 
 

3.22.

Prestatiemonitoring vereist dat de input, output, resultaten en impact van programma’s worden gemonitord (zie tabel 3.1 ). Input- en outputindicatoren zijn belangrijk voor het dagelijks beheer van openbare uitgavenprogramma’s. Resultaat- en impactindicatoren zijn nuttiger om vooruitgang in de richting van de programmadoelstellingen te beoordelen en zijn bijgevolg relevanter voor prestatieverslagen op hoog niveau, zoals de programmaverklaringen.

Tabel 3.1

Input, output, resultaat en impact

 
   

Definitie van indicator

Goede voorbeelden van indicatoren uit de programmaverklaringen

 
 

Input

Financiële, personele en materiële middelen die worden ingezet voor de uitvoering van het programma

  • — 
    Totale investeringen in energiebesparing en -efficiëntie (Elfpo)
  • — 
    % van de totale rechtstreekse betalingen die ontkoppeld zijn (ELGF)
  • — 
    Omvang van de investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang (CEF)
 
 

Output (14)

Hetgeen de maatregel specifiek moet opleveren

  • — 
    Aantal maatregelen ter ondersteuning van de uitvoering van het zevende milieuactieprogramma (LIFE)
  • — 
    Totale lengte van nieuwe of verbeterde tram- en metrolijnen (EFRO)
  • — 
    Aantal aan het programma deelnemende scholieren, studenten en stagiairs, uitgesplitst naar land, sector, actie en geslacht (Erasmus+)
 
 

Resultaat

De onmiddellijke effecten van de maatregel in het bijzonder met betrekking tot de rechtstreekse adressaten

  • — 
    Aantal gecreëerde banen door middel van ondersteunde Leader-projecten (Elfpo)
  • — 
    Daling van het jaarlijks primair energieverbruik van openbare gebouwen (EFRO)
  • — 
    Octrooiaanvragen en octrooiverleningen voor toekomstige en opkomende technologieën (Horizon 2020)
 
 

Impact

De beoogde uitkomst van de maatregel wat betreft de impact ervan op de bredere economie/maatschappij en niet alleen op degenen die rechtstreeks door de maatregel worden geraakt

  • — 
    Aandeel van de EU-uitvoer van landbouwproducten op de wereldmarkt (ELGF)
  • — 
    Waarde van de aquacultuurproductie in de EU (EFMZV)
  • — 
    Aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindenergieverbruik (CF)
 

Bron:

ERK.

 

3.23.

Uit onze analyse blijkt dat meer dan 60 % van de indicatoren in de programmaverklaringen input- of outputindicatoren waren (15) (zie kader 3.9 ). Deze oververtegenwoordiging van input- en outputindicatoren beperkt de bruikbaarheid van de informatie over de geboekte vooruitgang met betrekking tot het bereiken van de doelstellingen (16).

Kader 3.9

Groot aandeel input- en outputindicatoren

 
 

Bron:

ERK.

Bij sommige prestatie-indicatoren is er geen duidelijk verband met EU-uitgaven

 
 

3.24.

Een van de belangrijkste functies van programmaverklaringen is “voor elk van de uitgavenprogramma’s informatie verstrekken over de vooruitgang op het gebied van programmaprestaties en de bijdrage ervan aan de belangrijkste beleidslijnen en doelstellingen van de EU” (17). Dit doel wordt het best bereikt met resultaat- en impactindicatoren die nauw samenhangen met de programmadoelstellingen en door het desbetreffende EU-programma op een betekenisvolle manier kunnen worden beïnvloed (18).

 

3.25.

We troffen gevallen aan waarin de gebruikte indicatoren nauwelijks relevant waren voor de effecten van de EU-uitgaven (zie tabel 3.2 ). In sommige gevallen werd er zelfs in de programmaverklaringen op gewezen dat de programma’s geen invloed hadden op de indicatoren (19).

Tabel 3.2

Voorbeelden van indicatoren zonder duidelijk verband met EU-uitgaven en -doelstellingen

 
 

Programma

Opgegeven doelstelling

Indicator

Analyse

 
 

Humanitaire hulp

Ad-hocbijstand, noodhulp en bescherming bieden aan mensen in derde landen die het slachtoffer zijn van door de natuur of door de mens veroorzaakte rampen, om tegemoet te komen aan de humanitaire behoeften die erdoor zijn ontstaan.

Aantal sterfgevallen door natuurrampen

De indicator wordt slechts heel indirect beïnvloed door de uitvoering van het programma

 
 

ELGF

De Commissie een redelijke mate van zekerheid bieden dat de lidstaten beheer- en controlesystemen hebben opgezet om de financiële belangen van de EU te beschermen.

Percentage uitgaven (ELGF+Elfpo) met statistieken of 100 %controles

De doelstelling en de indicator hebben niet rechtstreeks betrekking op de resultaten van het programma

 

Bron:

ERK.

Geen indicator voor bepaalde aspecten van sommige programmadoelstellingen

 
 

3.26.

De programmaverklaringen vertonen een hiërarchische structuur waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen hoger geplaatste “algemene doelstellingen” en lager geplaatste “specifieke doelstellingen” (20). Elke doelstelling (ongeacht of ze algemeen of specifiek is) heeft minstens één en doorgaans meer dan één indicator. De verbanden tussen de algemene en specifieke doelstellingen zijn meestal duidelijk, maar worden in de programmaverklaringen niet uitdrukkelijk aangegeven. Sommige specifieke doelstellingen kunnen aan meer dan één algemene doelstelling worden gekoppeld en omgekeerd.

 

3.27.

Uit onze analyse van de 22 voor beoordeling uitgekozen programmaverklaringen is gebleken dat bepaalde aspecten van de doelstellingen niet door een indicator werden gedekt. Enkele voorbeelden:

  • — 
    CF: specifieke doelstelling 4 (“Bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren”) had zes indicatoren, maar geen enkele daarvan had betrekking op de “opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren”;
  • — 
    DCI: specifieke doelstelling 1 (“Armoedebestrijding en bevordering van duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling”) had vijf indicatoren, maar geen enkele daarvan had betrekking op “duurzame […] ecologische ontwikkeling”;
  • — 
    EFRO: specifieke doelstelling 9 (“Bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie”) had vier indicatoren, maar geen enkele daarvan had betrekking op de bestrijding van armoede of discriminatie.

Voor veel indicatoren kon geen vooruitgang worden berekend

 
 

3.28.

In onderdeel A hebben we onze voortgangspercentages voor de verschillende MFK-rubrieken gepresenteerd. Zoals blijkt uit kader 3.10 hieronder, was het bij nagenoeg de helft van de indicatoren in onze steekproef (44 %) echter onmogelijk om dit percentage te berekenen, hoofdzakelijk omdat:

  • — 
    een specifiek, gekwantificeerd streefdoel ontbrak (bijv. streefdoel gedefinieerd als “verhogen”, “behouden” enz.), en/of
  • — 
    de uitgangswaarde niet was vermeld;
  • — 
    er geen gegevens over de geboekte vooruitgang beschikbaar waren;
  • — 
    de uitgangswaarde, de gegevens over de geboekte vooruitgang en het streefdoel niet in dezelfde vorm waren uitgedrukt.

Kader 3.10

De vooruitgang in de richting van het streefdoel kan bij nagenoeg de helft van de indicatoren niet worden berekend

 
 

Bron:

ERK.

 

3.29.

Het ELGF en Horizon 2020 zijn twee voorbeelden van programma’s waarvoor het bij veel indicatoren (respectievelijk 26 van de 27 indicatoren en 39 van de 52 indicatoren) niet mogelijk was het voortgangspercentage te berekenen. Bij het SFEU was er slechts één indicator (21) waarvoor de hoeveelheid gegevens zo groot was dat een berekening van de vooruitgang niet mogelijk was.

 

3.30.

Jaarlijkse mijlpalen ontbraken vaak. Wanneer er mijlpalen beschikbaar waren, maakte de Commissie een voorbehoud bij het gebruik ervan (22), terwijl wij ze belangrijk vinden voor de prestatiemonitoring.

Bij sommige programma’s was de kwaliteit van de beschikbare gegevens ontoereikend

Bij sommige programma’s waren voor veel indicatoren geen gegevens beschikbaar van na 2015 of waren totaal geen gegevens over de geboekte vooruitgang beschikbaar

 
 

3.31.

We hebben gemerkt dat bij sommige programma’s (zie kader 3.11 ) voor meer dan 25 % van de indicatoren geen gegevens van na 2015 beschikbaar waren of dat er totaal geen gegevens over de geboekte vooruitgang beschikbaar waren. We hebben ook gemerkt dat in het prestatiekader bepaalde indicatoren waren opgenomen hoewel bekend was dat de beschikbaarheid van gegevens een probleem vormde (23).

 

3.32.

In zijn aanbeveling over de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 heeft de Raad gewezen op de “noodzaak om bijgewerkte informatie over prestaties op te nemen in de verslaglegging over prestaties betreffende de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de verwezenlijking van de streefdoelen” (24). Ook het Europees Parlement heeft in zijn kwijting voor 2017 de Commissie opgeroepen om “bijgewerkte informatie over prestaties op te nemen in de verslaglegging over prestaties, onder meer in het AMPR, betreffende de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de verwezenlijking van de streefdoelen […]” (25).

Kader 3.11

Geen recente of helemaal geen gegevens voor veel indicatoren

 
 

Bron:

ERK.

Andere problemen met de gegevenskwaliteit

 
 

3.33.

De analyse van de geboekte vooruitgang wordt ook bemoeilijkt door andere problemen met de gegevenskwaliteit, zoals:

  • — 
    grote wijzigingen van de reikwijdte van een indicator, waardoor tegenstrijdigheden ontstaan tussen de uitgangswaarde, de gegevens over de geboekte vooruitgang en het streefdoel, bijvoorbeeld Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), specifieke doelstelling 2, indicator 2 betreffende het “aantal projecten dat door het DCI wordt gefinancierd ter bevordering van de democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten in de door het DCI begunstigde landen”. De codes van het gemeenschappelijk Relex-informatiesysteem (CRIS) die werden gebruikt om gegevens voor deze indicator te verzamelen, werden vanaf 2016 aanzienlijk uitgebreid “om een bredere waaier van onder de indicator vallende sectoren te omvatten”;
  • — 
    verschillende formats voor uitgangswaarden, mijlpalen en gegevens over geboekte vooruitgang, waardoor het onmogelijk is de geboekte vooruitgang te beoordelen, bijvoorbeeld Horizon 2020, specifieke doelstellingen 8-12, indicator 2. De resultaten (aantal octrooiaanvragen) voor deze indicatoren hebben een ander format dan de uitgangswaarde en het streefdoel (het aantal octrooiaanvragen voor 10 miljoen EUR aan financiering);
  • — 
    verouderde uitgangswaarden voor indicatoren, met een onrealistische resultaten bij de “vooruitgang in de richting van het streefdoel” en de “afstand tot het streefdoel” tot gevolg, bijvoorbeeld EFRO, algemene doelstelling 1, indicator 3 betreffende “broeikasgasemissies” (ook gebruikt voor algemene doelstelling 1, indicator 1, van het Cohesiefonds). De uitgangswaarde voor een geplande broeikasgasemissiereductie van 20 % uiterlijk in 2020 is het jaar 1990, maar volgens de programmaverklaringen had er al een reductie van 19,8 % plaatsgevonden voor de start van de programma’s in 2014.

Sommige programma’s bevatten streefdoelen die niet voldoende ambitieus zijn

 
 

3.34.

Een aantal programma’s (17 van de 22 onderzochte programma’s) bevat streefdoelen die volgens ons niet ambitieus zijn. Hoe ambitieus een streefdoel is, kan een kwestie van professionele oordeelsvorming zijn. We hebben de volgende categorieën geïdentificeerd die volgens ons onmiskenbaar ambitieloos zijn:

  • 1) 
    streefdoelen die volledig zijn verwezenlijkt in de eerste jaren van de zevenjarige uitvoeringsperiode van het programma: bijv. het EFMZV, indicator betreffende de “winstgevendheid van de EU-visserijvloot per vlootsegment”, waarbij het streefdoel om een gemiddelde nettowinstmarge van 10-12 % voor de EU-visserijvloot te realiseren, al in 2015 was bereikt;
  • 2) 
    bijzonder lage streefdoelen: bijvoorbeeld het streefdoel bij de indicator van het Cohesiefonds betreffende de “totale lengte van nieuwe spoorlijnen” van 64 km (TEN-T) voor de volledige duur van het programma, m.a.w. ongeveer 9 km per jaar in de hele EU (26);
  • 3) 
    streefdoelen die gelijkwaardig zijn aan de uitgangswaarde of deze sterk benaderen: zo was bij specifieke doelstelling 5 “Industrieel leiderschap” van Horizon 2020 het streefdoel bij de indicator betreffende “octrooiaanvragen en toegekende octrooien in de diverse ontsluitende en industriële technologieën” zelfs lager dan de uitgangswaarde (27).
 

3.35.

Kader 3.12 bevat de programma’s waarbij het aandeel van dergelijke indicatoren met ambitieloze streefdoelen minstens 15 % bedroeg.

Kader 3.12

Veel ambitieloze streefdoelen bij sommige programma’s

 
 

Bron:

ERK.

Deel 2 — Resultaten van de doelmatigheidscontroles van de Rekenkamer: belangrijkste conclusies en aanbevelingen

Inleiding

 
 

3.36.

Elk jaar publiceren we speciale verslagen waarin we onderzoeken in hoeverre de beginselen van goed financieel beheer zijn toegepast bij de uitvoering van de EU-begroting. In 2018 publiceerden we 35 speciale verslagen (28) (29). Deze hadden betrekking op alle MFK-rubrieken (30) en bevatten 380 aanbevelingen over een breed scala aan onderwerpen (zie kader 3.13 ). Uit de gepubliceerde antwoorden op onze verslagen blijkt dat de gecontroleerden 78 % van onze aanbevelingen volledig hebben aanvaard, terwijl dat percentage in 2017 68 % bedroeg (zie kader 3.14 ). De aanbevelingen aan de lidstaten in onze speciale verslagen van 2018 worden in bijlage 3.2 . samengevat.

Kader 3.13

De aanbevelingen bestrijken een brede waaier aan onderwerpen

 
 

Bron:

ERK.

Kader 3.14

Onze gecontroleerden aanvaardden de overgrote meerderheid van onze aanbevelingen

 
 

Bron:

ERK.

Rubriek 1a “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” en rubriek 1b “Economische, sociale en territoriale cohesie”

 
 

3.37.

In 2018 hebben we twaalf speciale verslagen over deze MFK-rubrieken gepubliceerd (31). We willen de aandacht vestigen op enkele belangrijke conclusies en aanbevelingen van zes van deze verslagen.

  • a) 
    Speciaal verslag nr. 08/2018 — EU-steun voor productieve investeringen in ondernemingen — meer aandacht voor duurzaamheid nodig
 
 

3.38.

We stelden vast dat de gecontroleerde projecten over het algemeen de geplande output hadden opgeleverd, en dat de output in de meeste gevallen nog steeds bestond en werd gebruikt. Maar bij een vijfde ervan hielden de bereikte resultaten geen stand. Onze conclusie was dat dit hoofdzakelijk te wijten was aan het feit dat de Commissie en de nationale/regionale autoriteiten in het beheer op zowel programma- als projectniveau te weinig nadruk hadden gelegd op de duurzaamheid van de resultaten.

 

3.39.

We hebben aanbevolen dat:

  • — 
    de Commissie in het bijzonder aandacht besteedt aan de wijze waarop de lidstaten de duurzaamheid van projectresultaten tijdens het goedkeuringsproces voor operationele programma’s benaderen, en
  • — 
    de lidstaten de selectieprocedures en -criteria verbeteren.
  • b) 
    Speciaal verslag nr. 09/2018 — Publiek-private partnerschappen (PPP’s) in de EU
 
 

3.40.

We stelden vast dat, hoewel PPP’s het potentieel hebben om te zorgen voor een snellere uitvoering van beleid en goede onderhoudsniveaus te waarborgen tijdens de gehele looptijd ervan, de gecontroleerde, door de EU ondersteunde PPP’s niet altijd doeltreffend werden beheerd en geen passende prijs-kwaliteitsverhouding boden. De potentiële voordelen van de gecontroleerde PPP’s werden vaak niet gerealiseerd, aangezien — net zoals bij op traditionele wijze aanbestede projecten — sprake was van vertragingen, kostenstijgingen en onderbenutting van projectresultaten. Daarnaast was er een gebrek aan passende analyses van het potentieel van PPP’s om te zorgen voor een betere prijs-kwaliteitsverhouding, evenals een gebrek aan adequate strategieën inzake het gebruik van PPP’s en aan institutionele en wettelijke kaders.

 

3.41.

We hebben aanbevolen dat de Commissie en de lidstaten geen intensiever en breder gebruik van PPP’s bevorderen voordat de vastgestelde problemen zijn aangepakt.

  • c) 
    Speciaal verslag nr. 12/2018 — Breedband in de EU-lidstaten
 
 

3.42.

We stelden vast dat, hoewel de breedbanddekking over het algemeen in de EU was verbeterd, niet alle vastgestelde streefdoelen voor 2020 zouden worden bereikt. Alle lidstaten hadden wel breedbandstrategieën opgesteld, maar de doelstellingen van de strategieën die we hebben onderzocht, sloten niet altijd aan op de Europa 2020-doelstellingen. Bovendien hadden niet alle bezochte lidstaten voor een passend wet- en regelgevingskader inzake concurrentie tussen aanbieders gezorgd. Ten slotte werden de financieringsbehoeften voor breedbandinfrastructuur in plattelands- en voorstedelijke gebieden niet altijd naar behoren aangepakt.

 

3.43.

We hebben aanbevolen dat:

  • — 
    de lidstaten nieuwe plannen ontwikkelen voor de periode na 2020;
  • — 
    de Commissie de toepassing verduidelijkt van de richtsnoeren inzake staatssteun en de inspanningen van de lidstaten ter bevordering van de concurrentie met betrekking tot breedband ondersteunt, en
  • — 
    de Europese Investeringsbank zijn steun richt op projecten met een kleine en middelgrote omvang in gebieden waar het meest behoefte bestaat aan overheidssteun.
  • d) 
    Speciaal verslag nr. 17/2018 — Absorptie
 
 

3.44.

We stelden vast dat zowel voor de programmeringsperiode 2007-2013 als voor de programmeringsperiode 2014-2020 de laattijdige vaststelling van het wettelijk kader heeft geleid tot de laattijdige vaststelling van de operationele programma’s. Dit had een domino-effect op de start van de besteding van de toegewezen middelen. Hoewel sommige maatregelen van de Commissie de absorptie tijdens de periode 2007-2013 duidelijk verbeterden, werd weinig aandacht besteed aan de resultaten.

 

3.45.

We hebben aanbevolen dat de Commissie:

  • — 
    een tijdschema voorstelt aan de wetgevende autoriteiten om te waarborgen dat aan het begin van de programmeringsperiode kan worden gestart met de uitvoering, en
  • — 
    ervoor zorgt dat de nadruk wordt gelegd op het behalen van resultaten.
  • e) 
    Speciaal verslag nr. 30/2018 — Passagiersrechten
 
 

3.46.

We stelden vast dat in de verordeningen de belangrijkste vormen van openbaar vervoer aan bod komen, wat het EU-kader voor passagiersrechten uniek in de wereld maakt. Veel passagiers zijn echter onvoldoende op de hoogte van hun rechten en krijgen vaak niet waar ze recht op hebben vanwege problemen met de handhaving ervan. Bovendien zijn de basisrechten weliswaar bedoeld om alle passagiers die gebruikmaken van alle vier de vormen van openbaar vervoer te beschermen, maar hangt de mate van bescherming af van de gebruikte vervoerswijze.

 

3.47.

We hebben aanbevolen dat de Commissie:

  • — 
    de samenhang, inzichtelijkheid en doeltreffendheid van het EU-kader voor passagiersrechten verbetert;
  • — 
    actie onderneemt om de lancering van bewustmakingscampagnes door de nationale handhavingsautoriteiten te bevorderen en te coördineren;
  • — 
    in haar voorstellen tot wijziging van de huidige verordeningen inspeelt op de noodzaak om de nationale handhavingsautoriteiten meer instrumenten te bieden om de passagiersrechten te handhaven.
  • f) 
    Speciaal verslag nr. 28/2018 — Horizon 2020
 
 

3.48.

Onze globale conclusie in dit speciaal verslag was dat het merendeel van de door de Commissie getroffen vereenvoudigingsmaatregelen heeft bijgedragen tot de vermindering van de administratieve lasten voor begunstigden in het kader van Horizon 2020, maar dat niet alle maatregelen het gewenste resultaat hebben opgeleverd, zodat er nog steeds ruimte is voor verbetering. De begunstigden hebben behoefte aan meer gebruiksvriendelijke richtsnoeren en instrumenten en de Commissie moet uitgebreider testen of nieuwe financieringsregelingen geschikt en bruikbaar zijn. Stabiliteit van de regels is eveneens van belang; begunstigden zijn in staat zich aan te passen aan complexiteit, maar frequente wijzigingen van de richtsnoeren kunnen leiden tot verwarring en onzekerheid.

 

3.49.

We bevelen aan dat de Commissie:

  • — 
    beter communiceert met aanvragers en begunstigden;
  • — 
    forfaitaire bedragen intensiever test;
  • — 
    een ruimer gebruik van evaluaties van voorstellen in twee stappen verkent;
  • — 
    beloningsvoorwaarden voor deskundige beoordelaars opnieuw onderzoekt;
  • — 
    zorgt voor bredere erkenning van het excellentiekeurmerk;
  • — 
    zorgt voor stabiliteit van de regels en richtsnoeren voor deelnemers;
  • — 
    de kwaliteit van uitbestede audits verbetert;
  • — 
    de instrumenten en richtsnoeren voor kmo’s verder vereenvoudigt.

Rubriek 2 “Natuurlijke hulpbronnen”

 
 

3.50.

Wij hebben acht speciale verslagen gepubliceerd over duurzame groei en natuurlijke hulpbronnen, en over milieu- en klimaatactie. We hebben ook een briefingdocument gepubliceerd over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), gevolgd door Advies nr. 7/2018 over voorstellen voor verordeningen betreffende het GLB voor de periode na 2020.

 

3.51.

In onze speciale verslagen over de verschillende aspecten van het landbouwbeleid hebben we als volgt aanbevelingen geformuleerd om de prestaties van GLB-instrumenten, -financiering en -regelingen te verbeteren:

  • — 
    In Speciaal verslag nr. 05/2018 hebben we erop gewezen dat er synergieën mogelijk waren tussen het beleid inzake hernieuwbare energie en de fondsen ter bevordering van duurzame plattelandsontwikkeling, maar dat deze grotendeels nog niet waren gerealiseerd. Onze aanbevelingen hadden betrekking op de duurzaamheid van het toekomstige beleid voor hernieuwbare energie.
  • — 
    In Speciaal verslag nr. 10/2018 concludeerden we dat de basisbetalingsregeling voor landbouwers weliswaar operationeel op de rails stond, maar dat de impact ervan op vereenvoudiging, doelgerichtheid en de convergentie van steunniveaus beperkt was. We hebben aanbevolen om de voorgestelde inkomenssteunmaatregelen voor landbouwers te koppelen aan passende operationele doelstellingen en uitgangswaarden waarmee de prestaties kunnen worden vergeleken.
  • — 
    In Speciaal verslag nr. 11/2018 werden de nieuwe opties voor de financiering van projecten voor plattelandsontwikkeling onderzocht. Hoewel ze eenvoudiger zijn, zijn ze niet resultaatgericht. Wij hebben aanbevolen dat de Commissie overweegt over te gaan van vergoedingen van kosten naar op resultaten gebaseerde vergoedingen.
 

3.52.

De andere speciale verslagen, die betrekking hadden op beleidsterreinen zoals energie, klimaat, milieu, luchtkwaliteit en dierenwelzijn, bevatten ook aanbevelingen om de prestaties van de EU-begroting te verbeteren door middel van betere synergieën tussen sectoren en een grotere verantwoordingsplicht. Enkele voorbeelden:

  • — 
    het integreren van het luchtkwaliteitsbeleid in ander EU-beleid (Speciaal verslag nr. 23/2018);
  • — 
    het versterken van de verbanden tussen het cross-compliancesysteem en dierenwelzijn (Speciaal verslag nr. 31/2018);
  • — 
    het verbeteren van de samenhang tussen de kaders voor landbouw, klimaat, milieu en onderzoek om de bodem beter te beschermen (Speciaal verslag nr. 33/2018);
  • — 
    het verbeteren van cruciale elementen op het gebied van beheer en verantwoording in het EU-programma voor het op commerciële schaal demonstreren van technologieën voor het milieuveilig afvangen en opslaan van kooldioxide en innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie (Speciaal verslag nr. 24/2018);
  • — 
    het verbeteren van de projectselectie op basis van objectieve en relevante criteria bij projecten ter voorkoming van overstromingen (Speciaal verslag nr. 25/2018) en projecten voor koolstofafvang of innovatieve hernieuwbare energiebronnen (Speciaal verslag nr. 24/2018).

Rubriek 3 “Veiligheid en burgerschap” en rubriek 4 “Europa als wereldspeler”

 
 

3.53.

We hebben acht speciale verslagen gepubliceerd die betrekking hebben op deze MFK-rubrieken. We willen de aandacht vestigen op enkele belangrijke conclusies en aanbevelingen van vier van deze verslagen.

  • a) 
    Speciaal verslag nr. 07/2018 — Turkije
 
 

3.54.

We stelden vast dat de steun over het algemeen goed is opgezet en dat de projecten output hadden opgeleverd. Hoofdzakelijk door een gebrek aan politieke wil en het feit dat de Commissie slechts weinig gebruik had gemaakt van de conditionaliteit, werd met de EU-steun echter onvoldoende ingespeeld op enkele fundamentele behoeften van het land om de rechtsstatelijkheid en het bestuur te verbeteren. Bovendien liep de duurzaamheid van de resultaten vaak gevaar. We waren daarom van oordeel dat de financiering slechts in beperkte mate doeltreffend was.

 

3.55.

We hebben de Commissie, en voor zover van toepassing de Europese Dienst voor extern optreden, aanbevolen om:

  • — 
    de IPA-middelen doelgerichter aan te wenden op gebieden waarop hervormingen al lang hadden moeten plaatsvinden;
  • — 
    de beoordelingen van de sectorale aanpak te verbeteren;
  • — 
    het gebruik van conditionaliteit te verbeteren;
  • — 
    de monitoring van de projectprestaties te verbeteren;
  • — 
    de achterstand te beperken door selectief gebruik te maken van indirect beheer.
  • b) 
    Speciaal verslag nr. 20/2018 — De Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur (APSA)
 
 

3.56.

We stelden vast dat de steun van de EU, die werd gefinancierd in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds, weinig effect had gesorteerd en dat het accent ervan moest worden verlegd. Hoewel er een breed strategisch kader werd opgezet, was de EU-steun aan de APSA lange tijd gericht op het bijdragen aan de operationele basiskosten ervan. Door de matige financiële betrokkenheid van de Afrikaanse Unie is de APSA al jarenlang sterk afhankelijk van donorsteun. Ondanks de financiële steun van de EU aan de componenten van de APSA, blijft de capaciteit aanzienlijk variëren en er blijven diverse uitdagingen bestaan.

 

3.57.

We deden de Commissie, en voor zover van toepassing de Europese Dienst voor extern optreden, de aanbevelingen om:

  • — 
    de betrokkenheid van de Afrikaanse Unie bij de APSA te bevorderen zodat zij financieel onafhankelijk kan worden, en het accent van de EU-steun te verleggen van de dekking van operationele kosten naar de uitvoering van maatregelen voor capaciteitsopbouw;
  • — 
    steunmaatregelen consequent resultaatgericht te maken, vertragingen bij aanbestedingen en financiering met terugwerkende kracht te verminderen, het toezicht te verbeteren en op coherente wijze gebruik te maken van financieringsinstrumenten.
  • c) 
    Speciaal verslag nr. 27/2018 — De Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije
 
 

3.58.

We stelden vast dat de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije in moeilijke omstandigheden vlot 3 miljard EUR had gemobiliseerd om snel te reageren op de vluchtelingencrisis. Toch werd de doelstelling om deze respons doeltreffend te coördineren niet volledig verwezenlijkt. De gecontroleerde projecten boden nuttige steun voor vluchtelingen; de output van de meeste projecten is gerealiseerd, maar de helft ervan heeft nog niet tot de verwachte uitkomsten geleid. Verder stelden we vast dat er ruimte is om de doelmatigheid te verbeteren van projecten voor bijstand in contanten. Daarom concludeerden we dat de faciliteit doeltreffender had kunnen zijn en meer waar voor haar geld had kunnen bieden.

 

3.59.

We hebben aanbevolen dat de Commissie:

  • — 
    beter voorziet in de behoeften van vluchtelingen aan gemeentelijke infrastructuur en sociaal-economische steun;
  • — 
    de stroomlijning en complementariteit van de bijstand verbetert door de taken duidelijk onder de verschillende financieringsbronnen te verdelen;
  • — 
    een strategie uitvoert voor de overgang van humanitaire naar ontwikkelingshulp;
  • — 
    de doelmatigheid van projecten voor bijstand in contanten verbetert;
  • — 
    met de Turkse autoriteiten samenwerkt om de operationele omgeving voor internationale ngo’s te verbeteren;
  • — 
    de monitoring van en verslaglegging over de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije uitbreidt.
  • d) 
    Speciaal verslag nr. 32/2018 — EU-trustfonds (EUTF) voor Afrika
 
 

3.60.

We stelden vast dat het EUTF een flexibel instrument is. Gezien de ongekende uitdagingen waarvoor het stond, had de opzet ervan echter gerichter moeten zijn. In vergelijking met traditionele instrumenten werden bij het EUTF voor Afrika projecten weliswaar sneller opgestart, maar ook die projecten hadden te kampen met vergelijkbare uitdagingen die de uitvoering ervan vertraagden. Hoewel de gecontroleerde projecten zich in een beginstadium van uitvoering bevonden, hadden zij de eerste output al opgeleverd.

 

3.61.

We hebben aanbevolen dat de Commissie:

  • — 
    de kwaliteit van de doelstellingen van het EUTF voor Afrika verbetert;
  • — 
    de selectieprocedures voor projecten herziet;
  • — 
    maatregelen neemt om de uitvoering te versnellen;
  • — 
    de monitoring van het EUTF voor Afrika verbetert.

Rubriek 5 “Administratie”

 
 

3.62.

In 2018 hebben wij op dit gebied drie speciale verslagen gepubliceerd. We willen de aandacht vestigen op enkele belangrijke conclusies en aanbevelingen van een van deze verslagen.

  • a) 
    Speciaal verslag nr. 34/2018 — Kantoorruimte van de EU-instellingen
 
 

3.63.

We stelden vast dat de instellingen hun uitgaven voor kantoorruimte doelmatig beheerden, maar dat hun gebouwenstrategieën niet altijd formeel gedocumenteerd waren. De EU-instellingen werkten samen en hanteerden vergelijkbare besluitvormingsbeginselen. De verslaglegging aan de begrotingsautoriteiten liet echter geen vergelijking en geen analyse van de doelmatigheid toe. De financieringsmechanismen van de geanalyseerde grote bouwprojecten waren vaak complex en dit had gevolgen voor de transparantie. De meeste van deze projecten hadden vertraging opgelopen, die in sommige gevallen leidde tot extra kosten.

 

3.64.

We hebben aanbevolen dat de instellingen:

  • — 
    hun gebouwenstrategieën actualiseren en formeel documenteren en de planningsdocumenten regelmatig bijwerken;
  • — 
    de budgettaire transparantie van het gebruik van financieringsmechanismen voor bouwprojecten versterken;
  • — 
    passende beheersprocedures opzetten voor grote bouw- en renovatieprojecten, en
  • — 
    de samenhang van de gegevens en de monitoring van hun gebouwenportefeuilles verbeteren.

Verslagen over de “functionerende eengemaakte markt en duurzame monetaire unie”

 
 

3.65.

Ten slotte publiceerden we vier speciale verslagen op het gebied van een functionerende eengemaakte markt en een duurzame monetaire unie. We willen de aandacht vestigen op enkele belangrijke conclusies en aanbevelingen in drie van deze verslagen.

  • a) 
    Speciaal verslag nr. 02/2018 — De doelmatigheid van de crisisbeheersing voor banken door de ECB
 
 

3.66.

Bij deze controle onderzochten we de doelmatigheid van de crisisbeheersing bij de ECB, een van haar specifieke toezichthoudende taken. De ECB had een kader voor crisisbeheersing vastgesteld. Er was echter sprake van enkele tekortkomingen in de opzet en van tekenen van ondoelmatige uitvoering die moesten worden aangepakt. Er zijn procedures voor het beoordelen van herstelplannen van banken, en de beoordelaars hebben toegang tot nuttige instrumenten en richtsnoeren. De resultaten van de herstelplanbeoordelingen werden echter niet stelselmatig gebruikt voor crisisidentificatie en -respons. De ECB beschikte niet over een systeem van bankspecifieke triggers die elke waarschijnlijke verslechtering van de financiële toestand van een bank kunnen signaleren. Daarnaast waren de systemen en richtsnoeren voor vroegtijdige-interventiebeoordelingen onvoldoende ontwikkeld, moest de rapportage over de kwaliteit van activa van zwakke banken worden verbeterd en de capaciteit daarvoor ter plaatse worden versterkt.

 

3.67.

We hebben aanbevolen dat de ECB:

  • — 
    haar richtsnoeren betreffende vroegtijdige-interventiebeoordelingen verder uitwerkt, met inbegrip van snelle crisisrespons;
  • — 
    een duidelijke reeks indicatoren voor crisisidentificatie en -respons definieert;
  • — 
    de monitoring en het gebruik van herstelplaninformatie verbetert.
  • b) 
    Speciaal verslag nr. 03/2018 — Procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO)
 
 

3.68.

We onderzochten de toepassing door de Europese Commissie van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO), die is gericht op het vaststellen, voorkomen en aanpakken van macro-economische onevenwichtigheden die de economische stabiliteit ongunstig kunnen beïnvloeden. We constateerden dat de Commissie de PMO, hoewel deze over het algemeen goed was ontworpen, niet zodanig uitvoerde dat de doeltreffende preventie en correctie van onevenwichtigheden werd gegarandeerd. Meer algemeen vertoonden de landspecifieke aanbevelingen (LSA’s) van de Commissie meerdere tekortkomingen, vertoonde de indeling van de lidstaten met onevenwichtigheden een gebrek aan transparantie, was de diepgaande analyse van de Commissie weliswaar van goed niveau maar was ze minder zichtbaar geworden, en was het publiek te weinig bekend met de procedure en de gevolgen ervan. Bovendien werd in de procedure de vroegtijdige onderkenning van onevenwichtigheden onvoldoende vergemakkelijkt, omdat daarin indicatoren werden gebruikt die waren gebaseerd op verouderde gegevens en voortschrijdende gemiddelden, waardoor er geen rekening werd gehouden met recente gebeurtenissen.

 

3.69.

We hebben aanbevolen dat de Commissie bepaalde aspecten van haar beheer van de PMO aanzienlijk verbetert en meer gewicht geeft aan de procedure.

  • c) 
    Speciaal verslag nr. 18/2018 — Is de belangrijkste doelstelling van het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact (SGP) behaald?
 
 

3.70.

We stelden vast dat bij meerdere lidstaten met hoge schulden het SGP er niet voor had gezorgd dat zij binnen een redelijke termijn voldoende vooruitgang hadden geboekt in de richting van de middellangetermijndoelstellingen. De Europese Commissie had bij het bepalen van de uitvoeringsregels en het nemen van individuele besluiten in ruime mate gebruikgemaakt van haar beoordelingsbevoegdheden om de aanpassingsvereisten te verlagen.

 

3.71.

We hebben aanbevolen dat de Commissie:

  • — 
    de vereiste aanpassingspercentages in de “matrix van vereisten” wijzigt om de aanpassingsvereisten voor lidstaten met een schuldquote boven de 60 % te verhogen en de cumulatieve effecten aanpakt van toegestane afwijkingen wanneer zij meerdere clausules toestaat;
  • — 
    de huidige toepassing van flexibiliteitsclausules hervormt en daarbij de flexibiliteit beperkt tot de werkelijke begrotingskosten van hervormingen, en ervoor zorgt dat het gebruik van de investeringsclausule in haar huidige vorm wordt gestaakt en hervormd om ervoor zorgen dat alle bijkomende uitgaven als gevolg van de afwijking van het oorspronkelijke traject in de richting van de MTD (d.w.z. in de jaren na toekenning van de marge op grond van de clausule) verband houden met investeringen en leiden tot een toename van de overheidsuitgaven in verhouding tot het bbp;
  • — 
    de samenhang tussen vereisten in het kader van het correctieve en het preventieve deel waarborgt;
  • — 
    duidelijkere vereisten opneemt in de landspecifieke aanbevelingen en de vereisten duidelijker uiteenzet, alsook de risico’s wanneer deze niet tijdig worden nageleefd.

Deel 3 — Follow-up van aanbevelingen

 
 

3.72.

Elk jaar beoordelen we in hoeverre de gecontroleerden actie hebben ondernomen naar aanleiding van onze aanbevelingen. Deze follow-up van onze aanbevelingen is een belangrijke stap in de controlecyclus. Ze geeft ons feedback over de impact van onze werkzaamheden en zet de gecontroleerden ertoe aan onze aanbevelingen uit te voeren.

We hebben de uitvoering van alle aanbevelingen van 2015 aan de Commissie geanalyseerd

 
 

3.73.

In voorgaande jaren hadden we slechts een selectie van de aanbevelingen van drie jaar eerder geanalyseerd. Dit jaar hebben we alle 185 aanbevelingen aan de Commissie in de 25 in 2015 vastgestelde speciale verslagen geanalyseerd. De uitvoering van één aanbeveling werd niet geanalyseerd omdat deze niet meer relevant was. Er is evenmin follow-up verricht met betrekking tot de 48 aanbevelingen aan de lidstaten.

 

3.74.

Voor onze follow-up hebben we controles van stukken verricht en gesprekken gevoerd met personeelsleden van de Commissie. Om een eerlijke en evenwichtige evaluatie te garanderen, hebben wij onze bevindingen daarna aan de Commissie toegezonden en hebben wij bij onze definitieve analyse rekening gehouden met haar antwoorden.

Op welke wijze is de Commissie ingegaan op onze aanbevelingen?

 
 

3.75.

Van de 184 aanbevelingen waaraan follow-up is gegeven, heeft de Commissie er 114 (62 %) volledig uitgevoerd. Zij had 26 (14 %) van de resterende aanbevelingen in de meeste opzichten uitgevoerd, 33 (18 %) in enkele opzichten en de overige 11 (6 %) helemaal niet (zie kader 3.15 ). In bijlage 3.3 wordt een gedetailleerde stand van uitvoering van de aanbevelingen gegeven.

Kader 3.15

Uitvoering van onze aanbevelingen van doelmatigheidscontroles uit 2015

 
 

Bron:

ERK.

 

3.76.

Op sommige gebieden heeft de Commissie onze aanbevelingen bijzonder goed opgevolgd. Bij drie speciale verslagen, betreffende hernieuwbare energie in Oost-Afrika (SV nr. 15/2015), financiële bijstand aan landen die in moeilijkheden verkeren (SV nr. 18/2015), en technische bijstand aan Griekenland (SV nr. 19/2015), zijn alle aanbevelingen volledig uitgevoerd.

 

3.77.

15 aanbevelingen zijn door de Commissie niet aanvaard en 17 zijn gedeeltelijk aanvaard. 10 van de 17 gedeeltelijk aanvaarde aanbevelingen zijn uiteindelijk echter volledig uitgevoerd, terwijl twee van de verworpen aanbevelingen volledig zijn opgevolgd en twee andere in enkele opzichten zijn uitgevoerd.

 

3.78.

Al met al stelden we vast dat onze doelmatigheidscontroles tot verschillende belangrijke verbeteringen hadden geleid, hoewel sommige vastgestelde tekortkomingen bleven bestaan. Bijlage 3.4 bevat een beschrijving van de resterende tekortkomingen bij de gedeeltelijk uitgevoerde aanbevelingen.

Conclusies en aanbevelingen

Conclusies

  • 1) 
    De indicatoren wijzen op grote verschillen in hetgeen is verwezenlijkt en matige algemene vooruitgang (paragrafen 3.7-3.20)
 
 

3.79.

Over het geheel genomen wijzen de gegevens in de programmaverklaringen op matige vooruitgang in de richting van de prestatiedoelstellingen. De vooruitgang werd in sterke mate belemmerd door de laattijdige en trage start van zowel de cohesieprogramma’s als de programma’s voor plattelandsontwikkeling.

  • 2) 
    De indicatoren gaven niet altijd een goed beeld van de werkelijke vooruitgang (paragrafen 3.21-3.35)
 
 

3.80.

Zowel de berekening van de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde als de door de Commissie in het prestatieoverzicht gemelde vooruitgang moeten om verschillende redenen met de nodige omzichtigheid worden behandeld:

  • a) 
    Veel indicatoren waren niet goed gekozen (paragrafen 3.22-3.27)
    • — 
      De indicatoren waren gericht op input en output in plaats van op resultaat en impact.
    • — 
      Sommige indicatoren maten niet hetgeen er met de EU-begroting was verwezenlijkt.
    • — 
      Er waren geen indicatoren voor bepaalde aspecten van sommige programmadoelstellingen.
  • b) 
    Bij veel indicatoren kon geen vooruitgang worden berekend (paragrafen 3.28-3.30)
    • — 
      Bij nagenoeg de helft van alle indicatoren was het niet mogelijk de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde te berekenen. Hoewel diverse factoren hierin een rol spelen, is dit hoofdzakelijk te wijten aan het ontbreken van cijfers voor de uitgangswaarden, streefdoelen en/of geboekte vooruitgang.
  • c) 
    Bij sommige programma’s was de kwaliteit van de beschikbare gegevens ontoereikend (paragrafen 3.31-3.33)
    • — 
      Bij sommige programma’s waren voor veel indicatoren geen gegevens beschikbaar van na 2015 of waren totaal geen gegevens over de geboekte vooruitgang beschikbaar.
    • — 
      De analyse van de geboekte vooruitgang werd ook bemoeilijkt door andere problemen met de gegevenskwaliteit.
  • d) 
    Sommige programma’s bevatten streefdoelen die niet voldoende ambitieus zijn (paragrafen 3.34 en 3.35)
    • — 
      Veel programma’s hadden streefdoelen die volgens ons ambitieloos zijn. In zeven programma’s was dat het geval bij minstens 15 % van alle streefdoelen.
 

3.81.

Kader 3.16 geeft een overzicht van onze conclusies inzake de mate waarin de onder a) tot en met d) hierboven genoemde tekortkomingen met name gevolgen hadden voor de programma’s:

  • a) 
    programma’s waarbij het aandeel input- en outputindicatoren meer dan 66 % bedroeg;
  • b) 
    programma’s waarbij de vooruitgang bij meer dan 33 % van de indicatoren niet kon worden gemeten;
  • c) 
    programma’s waarbij bij minstens 25 % van de indicatoren geen gegevens beschikbaar waren van na 2015 of totaal geen gegevens over de geboekte vooruitgang beschikbaar waren;
  • d) 
    programma’s waarbij de streefdoelen bij minstens 15 % van de indicatoren ambitieloos waren.

Hieruit blijkt dat er geen enkel programma in onze steekproef is waarop die tekortkomingen geen invloed hadden.

 

Kader 3.16

Samenvatting van de conclusies

 
 

Beoordeelde programma's en % van de financiële programmering voor 2014-2020 in de steekproef in elk vak

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel: berekening van de ERK (vanaf de uitgangswaarde)

 
 

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel van hoogstens 20 %

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel tussen 20 % en 50 %

Gemiddelde vooruitgang in de richting van het streefdoel van minstens 50 %

 
 

Prestatiekader met geen enkel van de vier vastgestelde tekortkomingen

       
 

Prestatiekader met een van de vier vastgestelde tekortkomingen

EFRO, Levensmiddelen & diervoeders

Elfpo, ENI, IPA II

Erasmus+, Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen, Fonds voor asiel, migratie en integratie, Fonds voor interne veiligheid, DCI, Humanitaire hulp, Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering

 
 

21 % van de financiële programmering in de steekproef

13 % van de financiële programmering in de steekproef

6 % van de financiële programmering in de steekproef

 
 

Prestatiekader met minstens twee van de vier vastgestelde tekortkomingen

 

Horizon 2020, CEF, CF, Programma Creatief Europa

EFSI, ESF, EFMZV, LIFE

 
 

17 % van de financiële programmering in de steekproef

11 % van de financiëleprogrammering in de steekproef

 

NB

De vooruitgang in de richting van het streefdoel kon niet worden berekend voor het ELGF en het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (32 % van de financiële programmering in de steekproef).

Bron:

ERK.

 

3.82.

In de paragrafen 3.36-3.71 presenteren we de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit een selectie van de speciale verslagen die we in 2018 publiceerden.

 

3.83.

De follow-up van eerdere aanbevelingen die we dit jaar hebben verricht (zie paragrafen 3.72-3.78) bevestigde dat, net als in eerdere jaren, 76 % van de door ons beoordeelde aanbevelingen volledig of in de meeste opzichten was uitgevoerd. In 18 % van de gevallen waren de aanbevelingen slechts in enkele opzichten uitgevoerd, terwijl belangrijke tekortkomingen bleven bestaan. Slechts 6 % van de aanbevelingen was niet uitgevoerd.

Aanbevelingen

 
 

3.84.

Bijlage 3.5 bevat de bevindingen naar aanleiding van onze follow-upevaluatie van de drie aanbevelingen die we in hoofdstuk 3 van ons Jaarverslag 2015 hebben gedaan. Alle drie waren ze in enkele opzichten uitgevoerd.

 

3.85.

Op basis van onze conclusies voor 2018 doen we de volgende aanbevelingen:

Aanbeveling 3.1 — De Commissie moet bevorderen dat in de programmaverklaringen indicatoren worden opgenomen die:

  • a) 
    door middel van een beter evenwicht tussen input, output, resultaten en impact relevantere informatie verstrekken over hetgeen er met EU-uitgavenprogramma’s is bereikt;
  • b) 
    duidelijk verband houden met de uit EU-uitgavenprogramma’s gefinancierde maatregelen;
  • c) 
    weergeven hetgeen er met de EU-uitgavenprogramma's is bereikt in plaats van de prestaties van de Commissie en andere uitvoeringsorganen, en
  • d) 
    betrekking hebben op de programmadoelstellingen.

Datum van tenuitvoerlegging: publicatie in 2022 van de programmaverklaringen voor de begroting 2023

Aanbeveling 3.2 — Om de vooruitgang vanaf de uitgangswaarde in de richting van het streefdoel te kunnen berekenen, moet de Commissie voor alle programma’s prestatiekaders voorstellen waarbij de prestatie-indicatoren onderstaande kenmerken vertonen. Indien de Commissie van mening is dat dit voor een specifieke indicator niet zinvol is, moet zij haar keuze in de programmaverklaringen toelichten.

  • a) 
    kwantitatieve uitgangswaarden, met vermelding van het jaartal van de uitgangswaarde;
  • b) 
    kwantitatieve mijlpalen;
  • c) 
    kwantitatieve streefdoelen, met vermelding van het jaartal voor het streefdoel;
  • d) 
    gegevens van het vereiste kwaliteitsniveau zodat de vooruitgang vanaf de uitgangswaarde in de richting van het streefdoel gemakkelijk kan worden berekend.

Datum van tenuitvoerlegging: publicatie in 2022 van de programmaverklaringen voor de begroting 2023

Aanbeveling 3.3 — De Commissie moet proberen tijdig prestatiegegevens te ontvangen voor alle prestatie-indicatoren, bijvoorbeeld door nieuwe rapportage-instrumenten in te voeren op onlineplatforms.

Datum voor de uitvoering: start van het project in 2021

Aanbeveling 3.4 — De Commissie moet de voorgestelde streefdoelen documenteren zodat de begrotingsautoriteit kan beoordelen hoe ambitieus ze zijn. Dit betekent dat voor alle indicatoren in de uitgavenprogramma’s streefdoelen moeten worden voorgesteld.

Datum van tenuitvoerlegging: publicatie in 2022 van de programmaverklaringen voor de begroting 2023

Aanbeveling 3.5 — De Commissie moet het prestatieoverzicht van de programma’s verder verbeteren, met name door:

  • a) 
    een en dezelfde methode te gebruiken om de geboekte vooruitgang vanaf de uitgangswaarde in de richting van het streefdoel te berekenen. Indien de Commissie van mening is dat dit voor een specifieke indicator niet haalbaar is, moet zij haar aanpak in de programmaverklaring toelichten;
  • b) 
    uit te leggen op basis waarvan de prestatie-indicatoren voor elk programma zijn gekozen.

Datum voor de uitvoering: publicatie van het prestatieoverzicht van de programma’s in 2021

 

  • (1) 
    Artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de EU.
  • (2) 
    Zie “Draft General Budget of the European Union for the financial year 2019 — Working document — Part I — programme statements of operational expenditure” — COM(2018) 600 — mei 2018.
  • (3) 
    Zie “EU Budget 2014-2020 Programmes’ Performance Overview — Extract from programme statements of operational expenditure Draft Budget 2019” — COM(2018)600 — mei 2018.
  • (4) 
    Opmerking: In aanbeveling 5 van hoofdstuk 3 van het Jaarverslag 2016 (paragraaf 3.77) hebben wij de Commissie verzocht “in de belangrijkste verslagen over de prestaties aan [te geven] of naar haar weten de kwaliteit van de verstrekte prestatiegegevens toereikend is”.
  • (5) 
    De uitgangswaarden hingen af van de beschikbaarheid van informatie, maar waren in beginsel de gegevens die op 1 januari 2014 over het desbetreffende aspect van het programma beschikbaar waren.
  • (6) 
    Zie bijvoorbeeld “Measuring distance to the Sustainable Development Goal (SDG) targets — An assessment of where OECD countries stand” — juni 2017 — OESO— blz. 15 — tabel 3. “Pros and cons of different normalisation procedures”.
  • (7) 
    Zie “Commission Staff Working Document — Better Regulation Guidelines” — SWD(2017) 350 Final — 7.7.2017 — blz. 26.
  • (8) 
    Zoals uiteengezet in het prestatieoverzicht bij “Methodological note”, blz. 2.
  • (9) 
    Respectievelijk na drie en vier van de zeven jaar.
  • Opmerking: voor de berekening van de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde zijn we ervan uitgegaan dat de uitgangswaarde voor de indicatoren gelijk was aan nul, hoewel die informatie niet in de programmaverklaringen was opgenomen.
  • Er wordt aan een wijziging van de desbetreffende wetgeving gewerkt zodat ook over gedeeltelijk uitgevoerde concrete acties verslag kan worden uitgebracht.
  • Op basis van vijf indicatoren.
  • Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855).
  • Zie voor de definities van “output”, “resultaat” en “impact” artikel 2 van het Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Unie (juli 2018), en blz. 49 van de richtsnoeren voor betere regelgeving (SWD(2017) 350 final).
  • In sommige gevallen verschilde onze rangschikking van indicatoren van de rangschikking die de Commissie heeft gebruikt of die in de desbetreffende EU-wetgeving is vastgesteld.
  • Dit wordt beaamd in de “OECD Best Practices for Performance Budgeting” gepubliceerd door het OESO-directoraat Public Governance, comité Public Governance (GOV/PGC/SBO(2018)7, 23 november 2018). Onder beste praktijk 3 staat onder andere dat de overheid een mix van prestatiemetingen gebruikt waarbij zij een evenwicht probeert te bereiken tussen de noodzaak om beleidsresultaten op langere termijn te meten, en de noodzaak om vooruitgang op kortere termijn te monitoren.
  • COM(2018) 600 — mei 2018: Ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar2019; werkdocument deel 1, programmaverklaringen over de operationele uitgaven, blz. 5.
  • Indien van toepassing, ook door middel van bijbehorend begrotingsneutraal beleid (bijvoorbeeld middels EU-wetgeving).
  • Zo staat in de voetnoot bij twee algemene doelstellingsindicatoren uit het programma voor humanitaire hulp (aantal sterfgevallen door natuurrampen zoals opgenomen in de EM-DAT-databank en aantal landen met een zeer hoog risico op rampen in de INFORM-index) dat er rekening mee gehouden moet worden dat de jaarlijkse resultaten en evolutie van deze indicator in heel grote mate afhangen van externe factoren waarop de Commissie helemaal geen invloed heeft, en dat de specifieke bijdrage van humanitaire hulp aan de evolutie van deze indicator moeilijk te beoordelen is.
  • Alle programma’s hadden specifieke doelstellingen. Sommige programma’s hadden echter geen algemene doelstellingen.
  • Het aantal mensen dat hulp heeft gekregen om een crisissituatie te boven te komen wanneer die van invloed was op hun leefomstandigheden.
  • Bij de prestatietabellen in bijlage 11 bij het JAV van DG REGIO wordt er bijvoorbeeld op gewezen dat er wat betreft de cijfers betreffende mijlpalen in die tabellen rekening mee moet worden gehouden dat zij louter indicatieve ramingen zijn die niet mogen worden gebruikt om ondermaatse prestaties vast te stellen.
  • Bijvoorbeeld bij het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), specifieke doelstelling 1, indicator 2 betreffende het aandeel van de leerlingen dat in de eerste klas start en het laatste jaar van het lager onderwijs bereikt, opgesplitst naar geslacht, wordt in de voetnoot vermeld dat er echter moet worden opgemerkt dat deze indicator nog niet beschikbaar is, omdat de methodologie nog niet bepaald is en er geen gegevens zijn, en dat het nog 3 tot 5 jaar zal duren voordat deze indicator kan worden gebruikt volgens de Unesco, die een voortrekkersrol vervult met betrekking tot de SDG-indicatoren inzake onderwijs.
  • “Aanbeveling van de Raad betreffende de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017”, hoofdstuk 3, paragraaf 3.
  • “Kwijting 2017: algemene begroting van de Europese Unie — Commissie en uitvoerende agentschappen” P8_TA(2019)0242 paragraaf 236.
  • Terwijl het hele netwerk in de EU meer dan 138 000 km spoorlijnen telt.
  • De uitgangswaarde en het streefdoel bedroegen respectievelijk 3,2 en 3,0 octrooiaanvragen per 10 miljoen EUR aan financiering.
  • https://www.eca.europa.eu
  • In 2018 hebben wij ook negen producten op basis van evaluaties gepubliceerd: twee overzichten, zes briefingdocumenten en één snelle evaluatie.
  • 1a (“Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid”), 1b (“Economische, sociale en territoriale cohesie”), 2 (“Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen”), 3 (“Veiligheid en burgerschap”), 4 (“Europa als wereldspeler”), 5 (“Administratie”).
  • NB: de speciale verslagen over milieu- en klimaatactie van de EU zijn opgenomen in rubriek 2 hieronder.

BIJLAGE 3.1

LIJST VAN PROGRAMMA’S IN ONZE STEEKPROEF

 

MFK-rubriek

Acroniem

Programmanaam

1a

CEF

Connecting Europe Facility

1a

EFSI

Europees Fonds voor strategische investeringen

1a

Erasmus+

Programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport

1a

Horizon 2020

Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

1b

CF

Cohesiefonds

1b

EFRO

Europees Fonds voor regionale ontwikkeling

1b

ESF

Europees Sociaal Fonds

1b

Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

2

Elfpo

Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

2

ELGF

Europees Landbouwgarantiefonds

2

EFMZV

Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

2

LIFE

Programma voor het milieu en klimaatactie

3

Fonds voor asiel, migratie en integratie

3

Programma Creatief Europa

3

Levensmiddelen en diervoeders

3

Fonds voor interne veiligheid

4

DCI

Instrument voor ontwikkelingssamenwerking

4

ENI

Europees nabuurschapsinstrument

4

IPA II

Instrument voor pretoetredingssteun

4

Humanitaire hulp

Speciale instrumenten

EFG

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering

Speciale instrumenten

SFEU

Solidariteitsfonds van de Europese Unie

Bron:

ERK.

BIJLAGE 3.2

AANBEVELINGEN VAN 2018 AAN DE LIDSTATEN

 

SV-nummer

Titel van het SV

Nummer en gebied/samenvatting van de aanbeveling aan de lidstaten

5/2018

Hernieuwbare energie voor duurzame plattelandsontwikkeling: aanzienlijke synergieën mogelijk, waarvan de meeste echter niet zijn gerealiseerd

  • 1. 
    “Rural proofing” (plattelandstoets) voor toekomstig beleid inzake hernieuwbare energie (bij het ontwerpen van toekomstige beleid inzake hernieuwbare energie rekening houden met de omstandigheden en behoeften van de plattelandsbevolking en -economie)
  • 5. 
    Betere projectselectie waarbij rekening wordt gehouden met de toegevoegde waarde voor plattelandsgebieden en de levensvatbaarheid van een project

Opmerking: aanbeveling 1 was gericht tot de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, en aanbeveling 5 tot de Commissie met de lidstaten.

6/2018

Vrij verkeer van werknemers — de fundamentele vrijheid is gewaarborgd, maar de mobiliteit van werknemers zou gebaat zijn bij een doelgerichter inzet van EU-middelen

  • 1. 
    • a) 
      Meet in hoeverre EU-burgers bekend zijn met de bestaande instrumenten voor het verstrekken van informatie over het vrije verkeer van werknemers en het melden van discriminatie
  • 3. 
    Verbeter de verzameling en het gebruik van gegevens over patronen en stromen in de arbeidsmobiliteit en over onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt
  • 5. 
    Verbeter de monitoring van de doeltreffendheid van de Eures-as van het EaSI, in het bijzonder met betrekking tot de geslaagde arbeidsbemiddelingspogingen

Opmerking: aanbevelingen 1, onder a), 3 en 5 onder b), zijn zowel tot de Commissie als de lidstaten gericht

  • 6. 
    Pak de beperkingen van het Eures-portaal voor arbeidsmobiliteit aan

8/2018

EU-steun voor productieve investeringen in ondernemingen — meer aandacht voor duurzaamheid nodig

  • 1. 
    • a) 
      De duurzaamheid van de resultaten bevorderen
  • 2. 
    Tijdens de selectieprocedures rekening houden met duurzaamheid
  • 3. 
    Duurzaamheid benadrukken bij monitoring en verslaglegging
  • 4. 
    Rekening houden met duurzaamheid tijdens de evaluaties

Opmerking: aanbeveling 4 is zowel tot de Commissie als de lidstaten gericht

  • 5. 
    • b) 
      Duidelijk omschreven corrigerende maatregelen op consistente wijze toepassen

9/2018

Publiek-private partnerschappen in de EU: algemeen voorkomende tekortkomingen en beperkte voordelen

  • 1. 
    Bevorder geen intensiever en breder gebruik van PPP’s voordat de vastgestelde problemen zijn aangepakt en de volgende aanbevelingen op succesvolle wijze zijn uitgevoerd

Opmerking: aanbeveling 1 is zowel tot de Commissie als de lidstaten gericht

  • 2. 
    Beperk de financiële gevolgen van vertragingen en nieuwe onderhandelingen voor de kosten van PPP’s die worden gedragen door de publieke partner
  • 3. 
    • a) 
      Baseer de keuze voor de PPP-optie op deugdelijke vergelijkende analyses ten aanzien van de beste aanbestedingsoptie
  • 4. 
    • a) 
      Bepaal duidelijke beleidslijnen en strategieën voor PPP
  • 5. 
    • b) 
      Verbeter het EU-kader voor een betere doeltreffendheid van PPP-projecten

12/2018

Breedband in de EU-lidstaten: hoewel er vooruitgang is geboekt, zullen niet alle Europa 2020-streefdoelen worden gehaald

  • 2. 
    Strategische planning (de lidstaten moeten herziene plannen ontwikkelen om te laten zien hoe zij de streefdoelen op hoog niveau voor breedband na 2020 willen bereiken)
  • 4. 
    Regelgevingskader (de lidstaten moeten het mandaat van hun nationale regelgevende instanties opnieuw bekijken in het licht van het herziene EU-wetgevingskader voor telecommunicatie)

21/2018

Selectie en monitoring van EFRO- en ESF-projecten zijn in de periode 2014-2020 nog steeds hoofdzakelijk outputgericht

  • 1. 
    Resultaatgerichte selectie (de lidstaten voorzien in selectiecriteria die van begunstigden vereisen dat zij ten minste één echte resultaatindicator vaststellen, en nemen een beoordeling van deze verwachte resultaten en indicatoren op in het beoordelingsverslag voor de aanvragen …)
  • 2. 
    • a) 
      Resultaatgerichte monitoring (de lidstaten moeten gekwantificeerde resultaatindicatoren in de subsidieovereenkomst opnemen die bijdragen tot de op OP-niveau vastgestelde resultaatindicatoren)

33/2018

Bestrijding van woestijnvorming in de EU: een groeiende bedreiging waartegen meer moet worden ondernomen

  • 1. 
    Aanbeveling gericht tot “de Commissie, in samenwerking met de lidstaten”; Inzicht in bodemdegradatie en woestijnvorming in de EU

Bron:

ERK.

BIJLAGE 3.3

GEDETAILLEERDE STAND VAN ZAKEN VAN DE AANBEVELINGEN VAN 2015, OPGESPLITST NAAR VERSLAG

 

SV

Titel verslag

Nr.

Paragraaf in SV

Volledig uitgevoerd

In de meeste opzichten uitgevoerd

In enkele opzichten uitgevoerd

Niet uitgevoerd

Kon niet worden nagegaan

Niet langer relevant

SV nr. 1/2015

Binnenvaart in Europa: het vervoersaandeel en de bevaarbaarheid zijn sinds 2001 niet aanzienlijk verbeterd

1

Par. 52 Aanbev. 1, onder a)

       

x

 

2

Par. 52 Aanbev. 1, onder b)

   

x

     

3

Par. 54 Aanbev. 2, onder a)

   

x

     

4

Par. 54 Aanbev. 2, onder b)

   

x

     

5

Par. 54 Aanbev. 2, onder c)

       

x

 

SV nr. 2/2015

EU-financiering van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties in het Donaubekken: verdere inspanningen zijn nodig om de lidstaten te helpen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het EU-afvalwaterbeleid

1

Par. 108 Aanbev. 1, onder a)

     

x

   

2

Par. 108 Aanbev. 1, onder b)

x

         

3

Par. 108 Aanbev. 1, onder c)

x

         

4

Par. 108 Aanbev. 1, onder d)

x

         

5

Par. 108 Aanbev. 1, onder e)

x

         

6

Par. 110 Aanbev. 2, onder a)

   

x

     

7

Par. 110 Aanbev. 2, onder b)

x

         

8

Par. 115 Aanbev. 3, onder a)

     

x

   

9

Par. 115 Aanbev. 3, onder b)

     

x

   

10

Par. 115 Aanbev. 3, onder c)

 

x

       

11

Par. 115 Aanbev. 3, onder d)

   

x

     

12

Par. 115 Aanbev. 3, onder e)

x

         

13

Par. 117 Aanbev. 4, onder a)

     

x

   

14

Par. 117 Aanbev. 4, onder b)

 

x

       

15

Par. 119 Aanbev. 5, onder a)

x

         

16

Par. 119 Aanbev. 5, onder b)

     

x

   

SV nr. 3/2015

De EU-jongerengarantie: eerste stappen genomen, maar uitvoeringsrisico's in het verschiet

1

Par. 89 Aanbev. 1

       

x

 

2

Par. 90 Aanbev. 2

x

         

3

Par. 91 Aanbev. 3

x

         

SV nr. 4/2015

Technische bijstand: welke bijdrage heeftdeze geleverd tot landbouw en plattelandsontwikkeling?

1

Par. 90 Aanbev. 1

 

x

       

2

Par. 90 Aanbev. 2

     

x

   

3

Par. 90 Aanbev. 3

x

         

4

Par. 93 Aanbev. 4

   

x

     

SV nr. 5/2015

Zijn financiële instrumenten een succesvol en veelbelovend instrument op het gebied van plattelandsontwikkeling?

1

Par. 98 Aanbev. 1

x

         

2

Par. 99 Aanbev. 2

x

         

3

Par. 100 Aanbev. 3

 

x

       

4

Par. 101 Aanbev. 4

x

         

5

Par. 102 Aanbev. 5

       

x

 

6

Par. 103 Aanbev. 6

         

x

SV nr. 06/2015

De integriteit en de uitvoering van de EU-ETS

1

Par. 91 Aanbev. 1, onder a)

   

x

     

2

Par. 91 Aanbev. 1, onder b)

x

         

3

Par. 91 Aanbev. 1, onder c)

x

         

4

Par. 92 Aanbev. 2

   

x

     

5

Par. 93 Aanbev. 3, onder a)

   

x

     

6

Par. 93 Aanbev. 3, onder b)

 

x

       

7

Par. 93 Aanbev. 3, onder c)

x

         

8

Par. 93 Aanbev. 3, onder d)

       

x

 

9

Par. 93 Aanbev. 3, onder e)

       

x

 

10

Par. 94 Aanbev. 4, onder a)

x

         

11

Par. 94 Aanbev. 4, onder b)

x

         

12

Par. 94 Aanbev. 4, onder c)

       

x

 

13

Par. 94 Aanbev. 4, onder d)

       

x

 

14

Par. 94 Aanbev. 4, onder e)

       

x

 

15

Par; 94 Aanbev. 4, onder f)

       

x

 

16

Par. 96 Aanbev. 5, onder a)

x

         

17

Par. 96 Aanbev. 5, onder b)

x

         
   

18

Par. 96 Aanbev. 5, onder c)

       

x

 

19

Par. 97 Aanbev. 6, onder a)

x

         

20

Par. 97 Aanbev. 6, onder b)

       

x

 

21

Par. 97 Aanbev. 6, onder c)

       

x

 

SV nr. 7/2015

De politiemissie van de EU in Afghanistan: gemengde resultaten (EDEO)

1

Par. 81 Aanbev. 1

x

         

2

Par. 85 Aanbev. 2, onder a)

   

x

     

3

Par. 85 Aanbev. 2, onder b)

x

         

4

Par. 85 Aanbev. 2, onder c)

x

         

5

Par. 86 Aanbev. 3, onder a)

x

         

6

Par. 86 Aanbev. 3, onder b)

   

x

     

7

Par. 86 Aanbev. 3, onder c)

x

         

8

Par. 86 Aanbev. 3, onder d)

   

x

     

9

Par. 86 Aanbev. 3, onder e)

   

x

     

10

Par. 86 Aanbev. 3, onder f)

   

x

     

11

Par. 87 Aanbev. 4

       

x

 

12

Par. 88 Aanbev. 5, onder a)

   

x

     

13

Par. 88 Aanbev. 5, onder b)

 

x

       

SV nr. 08/2015

Voorziet de financiële steun van de EU behoorlijk in de behoeften van micro-ondernemers?

1

Par. 68 Aanbev. 1

 

x

       

2

Par. 68 Aanbev. 2

x

         

3

Par. 69 Aanbev. 3

 

x

       

4

Par. 72 Aanbev. 4

     

x

   

SV nr. 9/2015

EU-steun voor de strijd tegen foltering en voor de afschaffing van de doodstraf

1

Par. 54 Aanbev. 1

x

         

2

Par. 55 Aanbev. 2

x

         

3

Par. 55 Aanbev. 3

x

         

4

Par. 55 Aanbev. 4

     

x

   

5

Par. 56 Aanbev. 5

x

         

6

Par. 56 Aanbev. 6

     

x

   

SV nr. 10/2015

Er moet meer worden gedaan om de problemen met openbare aanbesteding bij EU-cohesie-uitgaven aan te pakken

1

Par. 99 Aanbev. 1, onder a)

 

x

       

2

Par. 99 Aanbev. 1, onder b)

       

x

 

3

Par. 100 Aanbev. 2

     

x

   

4

Par. 101 Aanbev. 3

x

         

5

Par. 104 Aanbev. 4

x

         

6

Par. 102 Aanbev. 5

 

x

       

7

Par. 105 Aanbev. 6, onder a)

   

x

     

8

Par. 105 Aanbev. 6, onder b)

       

x

 

SV nr. 11/2015

Worden de partnerschapsovereenkomsten inzake visserij goed beheerd door de Commissie?

1

Par. 90 Aanbev. 1, onder a)

x

         

2

Par. 90 Aanbev. 1, onder b)

   

x

     

3

Par. 90 Aanbev. 1, onder c)

x

         

4

Par. 90 Aanbev. 1, onder d)

x

         

5

Par. 90 Aanbev. 1, onder e)

x

         

6

Par. 93 Aanbev. 2, onder a)

   

x

     

7

Par. 93 Aanbev. 2, onder b)

x

         

8

Par. 93 Aanbev. 2, onder c)

x

         

9

Par. 95 Aanbev. 3, onder a)

x

         

10

Par. 95 Aanbev. 3, onder b)

x

         

11

Par. 95 Aanbev. 3, onder c)

x

         

SV nr. 12/2015

De prioriteit van de EU om een op kennis gebaseerde plattelandseconomie te bevorderen wordt nadelig beïnvloed door slecht beheer van de maatregelen voor kennisoverdracht en adviesverlening

1

Par. 94 Aanbev. 1, onder a)

       

x

 

2

Par. 94 Aanbev. 1, onder b)

 

x

       

3

Par. 94 Aanbev. 1, onder c)

       

x

 

4

Par. 94 Aanbev. 1, onder d)

 

x

       

5

Par. 96 Aanbev. 2, onder a)

       

x

 

6

Par. 96 Aanbev. 2, onder b)

 

x

       

7

Par. 98 Aanbev. 3, onder a)

 

x

       

8

Par. 98 Aanbev. 3, onder b)

 

x

       
   

9

Par. 100 Aanbev. 4, onder a)

       

x

 

10

Par. 100 Aanbev. 4, onder b)

   

x

     

11

Par. 102 Aanbev. 5

 

x

       

SV nr. 13/2015

De EU-steun voor houtproducerende landen in het kader van het FLEGT-actieplan

1

Par. 58 Aanbev. 1

 

x

       

2

Par. 58 Aanbev. 2

x

         

3

Par. 58 Aanbev. 3

x

         

4

Par. 58 Aanbev. 4

x

         

5

Par. 59 Aanbev. 5

 

x

       

6

Par. 59 Aanbev. 6

x

         

SV nr. 14/2015

Biedt de ACS-Investeringsfaciliteit toegevoegde waarde? (EIB)

1

Par. 40 Aanbev. 1

x

         

2

Par. 41 Aanbev. 2

x

         

SV nr. 15/2015

De steun uit de ACS-EU-Energiefaciliteit voor hernieuwbare energie in Oost-Afrika

1

Par. 42 Aanbev. 1, onder i)

x

         

2

Par. 42 Aanbev. 1, onder ii)

x

         

3

Par. 43 Aanbev. 2, onder i)

x

         

4

Par. 43 Aanbev. 2, onder ii)

x

         

5

Par. 43 Aanbev. 2, onder iii)

x

         

6

Par. 43 Aanbev. 2, onder iv)

x

         

7

Par. 43 Aanbev. 2, onder v)

x

         

8

Par. 44 Aanbev. 3, onder i)

x

         

9

Par. 44 Aanbev. 3, onder ii)

x

         

SV nr. 16/2015

Verbetering van de energievoorzieningszekerheid door ontwikkeling van de interne energiemarkt: meer inspanningen nodig

1

Par. 115 Aanbev. 1

x

         

2

Par. 116 Aanbev. 2, onder a)

       

x

 

3

Par. 116 Aanbev. 2, onder b)

x

         

4

Par. 117 Aanbev. 3

 

x

       

5

Par. 118 Aanbev. 4

x

         

6

Par. 121 Aanbev. 5, onder a)

x

         

7

Par. 121 Aanbev. 5, onder b)

x

         
   

8

Par. 122 Aanbev. 6, onder a)

x

         

9

Par. 122 Aanbev. 6, onder b)

x

         

10

Par. 122 Aanbev. 6, onder c)

x

         

11

Par. 123 Aanbev. 7, onder a)

x

         

12

Par. 123 Aanbev. 7, onder b)

   

x

     

13

Par. 123 Aanbev. 7, onder c)

 

x

       

14

Par. 125 Aanbev. 8

 

x

       

15

Par. 126 Aanbev. 9

   

x

     

SV nr. 17/2015

Steun van de Commissie voor jongerenactieteams: heroriëntatie van ESF-middelen verwezenlijkt, maar onvoldoende aandacht voor resultaten

1

Par. 81 Aanbev. 1

       

x

 

2

Par. 84 Aanbev. 2, onder a)

 

x

       

3

Par. 84 Aanbev. 2, onder b)

   

x

     

4

Par. 84 Aanbev. 2, onder c)

   

x

     

5

Par. 84 Aanbev. 2, onder d)

x

         

6

Par. 86 Aanbev. 3

 

x

       

SV nr. 18/2015

Financiële bijstand aan landen die in moeilijkheden verkeren

1

Par. 182 Aanbev. 1

x

         

2

Par. 183 Aanbev. 2

x

         

3

Par. 184 Aanbev. 3

x

         

4

Par. 189 Aanbev. 4

x

         

5

Par. 190 Aanbev. 5

x

         

6

Par. 191 Aanbev. 6

x

         

7

Par. 192 Aanbev. 7

x

         

8

Par. 194 Aanbev. 8

x

         

9

Par. 204 Aanbev. 9

x

         

SV nr. 19/2015

Meer aandacht voor resultaten nodig om de verlening van technische bijstand aan Griekenland te verbeteren

1

Par. 75 Aanbev. 1

x

         

2

Par. 76 Aanbev. 2

x

         

3

Par. 76 Aanbev. 3

x

         

4

Par. 76 Aanbev. 4

x

         

5

Par. 76 Aanbev. 5

x

         

6

Par. 78 Aanbev. 6

x

         

7

Par. 78 Aanbev. 7

x

         

SV nr. 20/2015

De kosteneffectiviteit van EU-steun inzake plattelandsontwikkeling voor niet-productieve investeringen in de landbouw

1

Par. 74 Aanbev. 1, onder a)

   

x

     

2

Par. 74 Aanbev. 1, onder b)

       

x

 

3

Par. 75 Aanbev. 2, onder a)

       

x

 

4

Par. 75 Aanbev. 2, onder b)

x

         

5

Par. 77 Aanbev. 3, onder a)

   

x

     

6

Par. 77 Aanbev. 3, onder b)

       

x

 

7

Par. 80 Aanbev. 4, onder a)

       

x

 

8

Par. 80 Aanbev. 4, onder b)

x

         

9

Par. 80 Aanbev. 4, onder c)

       

x

 

10

Par. 80 Aanbev. 4, onder d)

x

         

11

Par. 80 Aanbev. 4, onder e)

x

         

12

Par. 81 Aanbev. 5, onder a)

       

x

 

13

Par. 81 Aanbev. 5, onder b)

x

         

SV nr. 21/2015

Onderzoek van de risico's van een resultaatgerichte aanpak van EU-ontwikkelings- en samenwerkingsactiviteiten

1

Par. 83 Aanbev. 1

 

x

       

2

Par. 83 Aanbev. 2

 

x

       

3

Par. 83 Aanbev. 3

x

         

4

Par. 83 Aanbev. 4

x

         

5

Par. 83 Aanbev. 5

x

         

SV nr. 22/2015

Het EU-toezicht op ratingbureaus — een solide opzet, maar nog niet volledig doeltreffend (ESMA)

1

Par. 110 Aanbev. 1

x

         

2

Par. 110 Aanbev. 2

x

         

3

Par. 110 Aanbev. 3

x

         

4

Par. 110 Aanbev. 4

x

         

5

Par. 110 Aanbev. 5

x

         

6

Par. 110 Aanbev. 6

   

x

     

7

Par. 110 Aanbev. 7

   

x

     

8

Par. 110 Aanbev. 8

x

         

SV nr. 23/2015

Waterkwaliteit in het Donaubekken: vooruitgang in de uitvoering van de kaderrichtlijn water, maar nog wel een lange weg te gaan

1

Par. 172 Aanbev. 1, onder a)

x

         

2

Par. 172 Aanbev. 1, onder b)

x

         

3

Par. 172 Aanbev. 1, onder c)

x

         

4

Par. 172 Aanbev. 1, onder d)

       

x

 

5

Par. 172 Aanbev. 1, onder e)

       

x

 

6

Par. 172 Aanbev. 1, onder f)

       

x

 

7

Par. 182 Aanbev. 2, onder a)

x

         

8

Par. 182 Aanbev. 2, onder b)

       

x

 

9

Par. 182 Aanbev. 2, onder c)

       

x

 

10

Par. 182 Aanbev. 2, onder d)

       

x

 

11

Par. 191 Aanbev. 3, onder a)

x

         

12

Par. 191 Aanbev. 3, onder b)

   

x

     

13

Par. 191 Aanbev. 3, onder c)

x

         

14

Par. 191 Aanbev. 3, onder d)

   

x

     

15

Par. 191 Aanbev. 3, onder e)

   

x

     

16

Par. 191 Aanbev. 3, onder f)

       

x

 

17

Par. 191 Aanbev. 3, onder g)

       

x

 

SV nr. 24/2015

De aanpak van intracommunautaire btw-fraude: er zijn meer maatregelen nodig

1

Par. 113 Aanbev. 1

x

         

2

Par. 114 Aanbev. 2

       

x

 

3

Par. 114 Aanbev. 3

x

         

4

Par. 115 Aanbev. 4, onder a)

x

         

5

Par. 115 Aanbev. 4, onder b)

x

         

6

Par. 115 Aanbev. 4, onder c)

x

         

7

Par. 115 Aanbev. 4, onder d)

x

         

8

Par. 115 Aanbev. 4, onder e)

x

         

9

Par. 116 Aanbev. 5

       

x

 

10

Par. 116 Aanbev. 6

     

x

   

11

Par. 117 Aanbev. 7

     

x

   

12

Par. 118 Aanbev. 8

x

         

13

Par. 118 Aanbev. 9

       

x

 

14

Par. 118 Aanbev. 10

       

x

 

15

Par. 119 Aanbev. 11

       

x

 

16

Par. 120 Aanbev. 12

x

         

17

Par. 121 Aanbev. 13

x

         

18

Par. 122 Aanbev. 14

       

x

 

SV nr. 25/2015

EU-steun voor plattelandsinfrastructuur: potentieel om aanzienlijk grotere kosteneffectiviteit te bereiken

1

Par. 101 Aanbev. 1, onder a)

       

x

 

2

Par. 101 Aanbev. 1, onder b)

   

x

     

3

Par. 101 Aanbev. 1, onder c)

       

x

 

4

Par. 101 Aanbev. 1, onder d)

   

x

     

5

Par. 106 Aanbev. 2, onder a)

       

x

 

6

Par. 106 Aanbev. 2, onder b)

 

x

       

7

Par. 106 Aanbev. 2, onder c)

       

x

 
   

8

Par. 106 Aanbev. 2, onder d)

       

x

 

9

Par. 109 Aanbev. 3, onder a)

   

x

     

10

Par. 109 Aanbev. 3, onder b)

       

x

 

BIJLAGE 3.4

VERWEZENLIJKTE VERBETERINGEN EN RESTERENDE TEKORTKOMINGEN VAN GEDEELTELIJK UITGEVOERDE AANBEVELINGEN, OPGESPLITST NAAR VERSLAG

 

SV

Titel verslag

Nr.

Paragraaf in SV

Definitieve beoordeling ERK

Verbeteringen

Tekortkomingen

SV nr. 1/2015

Binnenvaart in Europa: het vervoersaandeel en de bevaarbaarheid zijn sinds 2001 niet aanzienlijk verbeterd

2

Par. 52 Aanbev. 1, onder b)

In enkele opzichten uitgevoerd

In de gunningscriteria voor de CEF-oproepen, ook deze die voorrang geven aan binnenvaart, wordt verwezen naar de relevantie, maturiteit, impact en kwaliteit van de voorgestelde acties.

Met betrekking tot de ESI-fondsen is er geen sprake van verbeteringen. De Commissie kan de lidstaten niet dwingen projecten te selecteren die relevanter of reeds verder gevorderd zijn. De Commissie richt haar financiering niet op projecten waarbij reeds vergevorderde plannen bestaan voor het wegwerken van knelpunten.

3

Par. 54 Aanbev. 2, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie verricht momenteel studies naar het potentieel van vervoer over het water. De jaarlijkse werkplannen van de kernnetwerkcoördinatoren bevatten informatie over de mogelijke voordelen van vervoer over de binnenwateren.

Er is geen bewijs dat de lidstaten doeltreffende inspanningen leveren om de coördinatie te verbeteren.

4

Par. 54 Aanbev. 2, onder b)

In enkele opzichten uitgevoerd

De jaarlijkse werkplannen van de kernnetwerkcoördinatoren worden samen met de lidstaten afgerond. In die plannen wordt rekening gehouden met de meest recente informatie die de lidstaten en de belanghebbenden hebben verstrekt, en met de resultaten van de meest recente oproepen tot het indienen van voorstellen.

Er is geen bewijs dat de Commissie en de lidstaten afspraken hebben gemaakt over specifieke en haalbare doelstellingen en gedetailleerde mijlpalen voor het wegwerken van knelpunten in de corridors, dat de coördinatie tussen de verschillende lidstaten doeltreffend verloopt en dat de aangenomen jaarlijkse werkplannen van de kernnetwerkcoördinatoren afdwingbaar zijn.

SV nr. 2/2015

EU-financiering van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties in het Donaubekken: verdere inspanningen zijn nodig om de lidstaten te helpen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het EU-afvalwaterbeleid

6

Par. 110 Aanbev. 2, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

Voor agglomeraties met meer dan 2 000 i.e. wordt in de nieuwe rapportagemodellen overeenkomstig artikel 17 van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater informatie verstrekt over geplande investeringen om aan de regelgeving te voldoen.

Voor agglomeraties met minder dan 2 000 i.e. is die informatie niet verzameld.

10

Par. 115 Aanbev. 3, onder c)

In de meeste opzichten uitgevoerd

Er is een specifieke studie uitgevoerd. De daaruit voortvloeiende aanbevelingen worden momenteel bekeken in het kader van de evaluatie van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater.

DG ENV heeft nog geen uitspraak gedaan over onze aanbeveling om het meten van overstortingen verplicht te maken.

11

Par. 115 Aanbev. 3, onder d)

In enkele opzichten uitgevoerd

De kwaliteit van de kosten-batenanalyses is verbeterd waardoor het in sommige gevallen mogelijk is geweest iets te doen aan de te grote afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Het risico op te grote afvalwaterzuiveringsinstallaties blijft bestaan.

14

Par. 117 Aanbev. 4, onder b)

In de meeste opzichten uitgevoerd

In maart 2016 heeft de Commissie het voorstel voor een verordening inzake bemestingsproducten aangenomen.

De herziene verordening inzake bemestingsproducten is nog niet vastgesteld. De opname van zuiveringsslib in de lijst van bemestingsproducten hangt af van de resultaten van een lopende technische studie.

SV nr. 4/2015

Technische bijstand: welke bijdrage heeft deze geleverd tot landbouw en plattelandsontwikkeling?

1

Par. 90 Aanbev. 1

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft de aanbeveling formeel uitgevoerd. Om de reikwijdte en de toepassing van de technische bijstand te verduidelijken, heeft de Commissie richtsnoeren voor de lidstaten gepubliceerd. Met het oog op de monitoring van de uitvoering door de lidstaten is de Commissie (zoals we hadden aanbevolen) in de rapportagetabel onderscheid gaan maken tussen administratieve en andere kosten om het gebruik door de lidstaten van de technische bijstand (met uitzondering van NPN's) te monitoren.

Opstelling van richtsnoeren voor de lidstaten over de reikwijdte en de subsidiabele kosten van de technische bijstand. De Commissie heeft in de monitoringtabel van de technische bijstand het aanbevolen onderscheid ingevoerd tussen administratieve en andere kosten.

De meerwaarde van de maatregelen die naar aanleiding van de aanbeveling zijn genomen, is twijfelachtig.

Hoewel de Commissie aanbeveling 1 (verduidelijken en monitoren) heeft uitgevoerd, heeft zij hiermee niets veranderd aan onze onderliggende bevinding in het verslag dat een groot deel van de uitgaven van de lidstaten voor technische bijstand “in feite gelijk staat aan begrotingssteun”. Het gebruik van technische bijstand voor algemene administratieve kosten is volgens de EU-verordeningen niet verboden en wordt dus door de Commissie toegestaan. In het kader van de monitoring kunnen een correcte beoordeling van deze kosten en een vergelijking tussen de lidstaten nuttig zijn om vast te stellen welke beste/slechtste praktijken in de richtsnoeren en aanbevelingen aan de lidstaten moeten worden opgenomen.

4

Par. 93 Aanbev. 4

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft aan alle lidstaten aanbevolen een passend prestatiekader met SMART-doelstellingen op te zetten om de bijdrage van de technische bijstand aan het beleid, te beoordelen.

Volgens de controle-informatie die voor de controleurs beschikbaar was, heeft de Commissie onvoldoende gedaan om op Commissieniveau een prestatiekader op te zetten. De Commissie heeft de lidstaten, door middel van de aanbeveling in haar brieven met opmerkingen voor de goedkeuring van het programma voor plattelandsontwikkeling voor 2014-2020, aangespoord om passende indicatoren voor technische bijstand vast te stellen, maar heeft hen daartoe niet verplicht. We konden van de Commissie geen informatie krijgen over de staat van uitvoering van het prestatiekader op het niveau van de lidstaten. Er was slechts een heel klein deel van de vereiste monitoringgegevens beschikbaar en de beschikbare gegevens zijn niet gebruikt in de praktijk. De indicatoren voor NPN en voor de andere kosten (waaronder technische bijstand voor capaciteitsopbouw) zijn niet evenwichtig, gezien de relatieve omvang van de uitgaven voor deze posten.

SV nr. 5/2015

Zijn financiële instrumenten een succesvol en veelbelovend instrument op het gebied van plattelandsontwikkeling?

3

Par. 100 Aanbev. 3

In de meeste opzichten uitgevoerd

Betere afstemming van de hefboomwerking op specifieke doelgroepen bij plattelandsontwikkeling en een standaardhefboomwerking van vijf in de nieuwe AGRI-garantiefaciliteit van het EIF (elke euro die wordt geïnvesteerd door het EU-fonds, levert een totale investering van 5 EUR op). Grotere renouvelleringseffecten gekoppeld aan een strenger beheer van de fondsen en minder overkapitalisatie.

De Commissie heeft geen precieze streefdoelen voor renouvelleringseffecten vastgesteld. De werkelijke impact van een strenger beheer van de fondsen op de renouvelleringseffecten blijft een vraagteken.

SV nr. 6/2015

De integriteit en de uitvoering van de EU-ETS

1

Par. 91 Aanbev. 1, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

Een taskforce grondstoffenderivaten met leden van de ESMA (Europese Autoriteit voor effecten en markten) en de Commissie, DG FISMA, is in mei 2019 verdere activiteiten aan het ontplooien. In het kader van de tussentijdse evaluatie van de MiFID-regelgeving begin 2020 zal de Commissie opnieuw beoordelen wat de potentiële risico’s zijn in verband met de vrijstellingen van MiFID II voor compliance traders en kleinere marktdeelnemers.

De resultaten van de risicobeoordeling en de potentiële corrigerende maatregelen zijn nog niet bekend.

4

Par. 92 Aanbev. 2

In enkele opzichten uitgevoerd

De studie die de basis zal vormen voor de beoordeling van de juridische status van de ETS, is afgerond en goedgekeurd in december 2018. Met behulp van deze studie kan de Commissie analyseren hoe zij moet reageren.

De Commissie heeft de juridische status van emissierechten en de voor- of nadelen daarvan nog steeds niet geanalyseerd. Bijgevolg weet de Commissie niet of actie moet worden ondernomen en zo ja, welke mogelijkheden er dan zijn.

5

Par. 93 Aanbev. 3, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

De MiFID II- en MAR-regelgeving zijn van toepassing, waardoor alle emissierechten financiële instrumenten worden. Hierdoor worden verslaglegging en gegevensverzameling verplicht, wat de controle van transacties van emissierechten gemakkelijker maakt. Het feit dat de meeste lidstaten de btw-verleggingsregeling toepassen, verlaagt het risico op btw-fraude.

We wachten nog op de analyse en reactie (corrigerende maatregelen) van de Commissie op het MiFID II-pakket dat van toepassing is geworden. Er is bovendien nog steeds onvoldoende grensoverschrijdende coördinatie.

6

Par. 93 Aanbev. 3, onder b)

In de meeste opzichten uitgevoerd

Verbeterd controlekader in MiFID II en voorstel voor een nieuwe registerverordening. De Commissie heeft gezorgd voor betere en systematische uitwisseling van informatie, richtsnoeren en coördinatie voor de lidstaten.

Het MiFID II-pakket is nu van toepassing en de resultaten ervan moeten worden beoordeeld. De Commissie heeft de nieuwe registerverordening vastgesteld en zal deze na een periode van onderzoek van de wetgeving tot 12 mei 2019 in het Publicatieblad van de EU publiceren. Deze wordt van toepassing vanaf 2021 en kan pas dan worden beoordeeld.

SV nr. 7/2015

De politiemissie van de EU in Afghanistan: gemengde resultaten (EDEO)

2

Par. 85 Aanbev. 2, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

Bewijs van opleidingsprogramma's voor internationale arbeidscontractanten en gedetacheerde personeelsleden voorafgaand aan hun inzet.

Geen bewijs van concrete cursussen. Geen landspecifieke elementen. Geen bewijs van aan de inzet voorafgaande opleidingen voor plaatselijke personeelsleden.

6

Par. 86 Aanbev. 3, onder b)

In enkele opzichten uitgevoerd

Dankzij specifieke opleiding is het missiepersoneel zich beter bewust van de plaatselijke cultuur.

Uit de beschikbare controle-informatie blijkt niet dat de aanbeveling voor plaatselijke opleiders en cursisten is uitgevoerd.

8

Par. 86 Aanbev. 3, onder d)

In enkele opzichten uitgevoerd

de gecontroleerde heeft beperkt bewijs geleverd van behoeftenanalyses op het gebied van mentoring.

Er zijn geen bewijzen gevonden van mentordossiers, -mijlpalen en -logboeken.

9

Par. 86 Aanbev. 3, onder e)

In enkele opzichten uitgevoerd

Vertrekkend personeel moet schriftelijke overdrachtinformatie opstellen, met specifieke richtsnoeren voor diverse doelgroepen en specifieke situaties.

In de ondersteunende documentatie zijn geen specifieke richtsnoeren voor mentors in verband met de overdrachten gevonden.

10

Par. 86 Aanbev. 3, onder f)

In enkele opzichten uitgevoerd

De EDEO heeft een betere aanpak ingevoerd om de verbanden tussen de uitvoeringsplannen van de missie (MIP's, mission implementation plans) en de operationele planning/monitoring te versterken.

De controleurs hebben geen specifieke instructies voor/bewijzen van synergieën met mentoringactiviteiten en een duidelijke koppeling van projectdoelstellingen met de MIP-mijlpalen gevonden.

12

Par. 88 Aanbev. 5, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

Zowel de Commissie als de EDEO hebben hun richtsnoeren in verband met de risico's verbonden aan de afsluiting van missies verbeterd. Bepaalde elementen van een gestandaardiseerde centrale ondersteuning door het hoofdkantoor worden voorbereid of zijn al gedeeltelijk operationeel, bijvoorbeeld het missieondersteuningsplatform.

Er is nog geen gemeenschappelijke en alomvattende EDEO-/Commissiestrategie uitgewerkt met betrekking tot de inkrimping en afsluiting van GVDB-missies. De tekortkoming dat de plannen voor de afsluiting van een missie slechts drie maanden voor het einde van de operationele fase van het mandaat moeten worden ingediend, is niet verholpen. In de beschikbare richtsnoeren wordt niet uitgebreid ingegaan op de verschillende risico's die aan het proces van inkrimping en afsluiting zijn verbonden.

13

Par. 88 Aanbev. 5, onder b)

In de meeste opzichten uitgevoerd

Betere ondersteuning door het hoofdkantoor: missieondersteuningsplatform, IT-systeem voor enterprise resource planning, gestandaardiseerde inventaris-/boekhoudsystemen, Warehouse II-project om betere mogelijkheden te bieden: allemaal leveren ze schaalvoordelen op enz.

De controleurs hebben geen specifieke instructies/controle-informatie gevonden over de vraag hoe de ophoping van activa en de bijbehorende blootstelling aan financiële risico's kunnen worden vermeden. Zij hebben evenmin voorbeelden gevonden van tijdige centrale instructies/controle-informatie van de EDEO en de Commissie aan de GVDB-missies om de ophoping van activa te voorkomen.

SV nr. 8/2015

Voorziet de financiële steun van de EU behoorlijk in de behoeften van micro-ondernemers?

1

Par. 68 Aanbev. 1

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft richtsnoeren uitgebracht over de ex-antebeoordeling van operationele programma's, de ex-antevoorwaarden en thematische doelstellingen. Zij heeft ook afzonderlijke gedetailleerde richtsnoeren verstrekt voor de ex-antebeoordelingen van financieringsinstrumenten.

Aangezien er geen specifieke indicator voor micro-ondernemers bestaat, is er voor de periode 2014-2020 nog steeds geen informatie beschikbaar over de omvang van de subsidieverlening aan micro-ondernemers.

3

Par. 69 Aanbev. 3

In de meeste opzichten uitgevoerd

De vereisten voor het opzetten van financieringsinstrumenten voor de periode 2014-2020 omvatten passende maatregelen om specifieke lacunes in de markt vast te stellen en passende instrumenten uit te werken.

Door als adviseur aan de toezichtcomités deel te nemen, kan de Commissie aanbevelingen doen over de selectiecriteria voor concrete acties en alle andere kwesties die relevant zijn voor de uitvoering van het programma.

In verband met subsidieregelingen moet de Commissie, om de aanbeveling doeltreffend uit te voeren, de subsidiabiliteitscriteria herzien die in de toezichtcomités zijn besproken, en echt gebruikmaken van de mogelijkheid om waar nodig aanbevelingen te doen.

SV nr. 10/2015

Er moet meer worden gedaan om de problemen met openbare aanbesteding bij EU-cohesie-uitgaven aan te pakken

1

Par. 99 Aanbev. 1, onder a)

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft de indeling in categorieën in het beheerssysteem voor onregelmatigheden (IMS) bijgewerkt zodat het nu 26 subcategorieën voor aanbestedingsfouten bevat. Daarnaast wordt nu de laatste hand gelegd aan de voorbereidingen voor de invoering van het analyse-instrument. Zodra de gewenste dashboards met succes zijn getest, zal het instrument aan alle gebruikers ter beschikking worden gesteld. De databank is al geanalyseerd en de resultaten van deze analyses zijn aan de nationale overheden toegezonden.

Momenteel bevat slechts ongeveer een vierde van de gevallen in het IMS gedetailleerde informatie over de subcategorie. Dat zal verbeteren naarmate nieuwe zaken worden geregistreerd en oude zaken worden afgesloten. De werkzaamheden voor het analyse-instrument en de interfaces tussen het IMS en de databanken van de lidstaten zijn al goed opgeschoten, maar moeten nog worden afgerond.

6

Par. 102 Aanbev. 5

In de meeste opzichten uitgevoerd

Bij sommige inbreukprocedures en onderbrekingen van betalingen zijn systematische aanbestedingsproblemen vastgesteld. De Commissie moet de betalingen blijven onderbreken en opschorten wanneer ernstige tekortkomingen bij de openbare aanbestedingen dit rechtvaardigen.

De controles van de wettigheid en regelmatigheid door de Commissie moeten leiden tot netto financiële correcties voor aanbestedingsfouten wanneer ernstige systematische tekortkomingen niet worden opgemerkt en gecorrigeerd door de lidstaten voordat zij de rekeningen overleggen. De Commissie is in 2018 begonnen met het uitvoeren van nalevingsgerichte controles.

7

Par. 105 Aanbev. 6, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

Betere uitvoering van de e-aanbestedingsfases in de lidstaten. Zij zijn goed op weg om de door de richtlijn opgelegde deadlines te halen.

Andere e-aanbestedingsfases moeten nog worden uitgevoerd zoals bepaald door de richtlijn (e-facturatie uiterlijk in april 2019).

De Commissie moet alle lidstaten ertoe aansporen actief mee te werken aan en gebruik te maken van de Arachne-databank.

SV nr. 11/2015

Worden de partnerschapsovereenkomsten inzake visserij goed beheerd door de Commissie?

2

Par. 90 Aanbev. 1, onder b)

In enkele opzichten uitgevoerd

De diensten van de Commissie bevorderen vergelijkbare technische bepalingen in FPA's op regionaal niveau.

Gezien het gebrek aan gedocumenteerde regionale strategieën moet de Commissie nog vooruitgang boeken in het vaststellen en documenteren van regionale strategieën.

6

Par. 93 Aanbev. 2, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

DG MARE heeft maatregelen genomen om de vergunningsprocedure te vereenvoudigen, onder andere door middel van rechtstreekse communicatie met het niet-EU-partnerland.

De huidige procedures om de vergunningsprocedure te monitoren vertonen echter nog steeds tekortkomingen. Er moet verder vooruitgang worden geboekt wat betreft de monitoring en follow-up van de vergunningsprocedure door de Commissie.

SV nr. 12/2015

De prioriteit van de EU om een op kennis gebaseerde plattelandseconomie te bevorderen wordt nadelig beïnvloed door slecht beheer van de maatregelen voor kennisoverdracht en adviesverlening

2

Par. 94 Aanbev. 1, onder b)

In de meeste opzichten uitgevoerd

De richtsnoeren voor maatregel 1 zijn bijgewerkt met een paragraaf over de analyse van de opleidingsbehoeften.

De wijze waarop terugkerende analyses van de opleidingsbehoeften moeten worden uitgevoerd, wordt in de richtsnoeren niet gedetailleerd genoeg uiteengezet.

4

Par. 94 Aanbev. 1, onder d)

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft de richtsnoeren voor maatregel 2 bijgewerkt met een specifieke paragraaf over de noodzaak voor de lidstaten om adviesdiensten op te zetten.

De Commissie controleert in de toezichtcomités en via de jaarlijkse evaluatievergaderingen niet of de lidstaten voldoen aan de verplichting om adviesdiensten op te zetten.

6

Par. 96 Aanbev. 2, onder b)

In de meeste opzichten uitgevoerd

De richtsnoeren voor maatregel 2 en openbare aanbestedingen zijn bijgewerkt met informatie over interne levering.

Het toezicht van de Commissie op de procedures van de lidstaten zoals vereist in onze aanbeveling, is ontoereikend.

   

7

Par. 98 Aanbev. 3, onder a)

In de meeste opzichten uitgevoerd

De aanbeveling aan de Commissie om strenger te controleren op de redelijkheid van kosten is uitgevoerd, en de aanbeveling dat de Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om voor de beheersautoriteiten doeltreffende controlesystemen te voorzien, met name wat betreft de risico's van fraude en de redelijkheid van projectkosten, is in de meeste opzichten uitgevoerd. De nieuwe checklists van DG AGRI om de naleving te testen, die sinds begin 2018 worden gebruikt, hebben gezorgd voor een strengere controle van de redelijkheid van kosten.

Bovendien heeft de Commissie voor de lidstaten het volgende document opgesteld: “Guidance Document on Control and Penalty rules in Rural Development”; bijlage 1 daarvan bevat de checklist zoals we hadden aanbevolen, voor de beoordeling van de opzet van controlesystemen in verband met de risico's die verbonden zijn aan de kosten van projecten voor plattelandsontwikkeling.

De Commissie heeft weinig bewijs geleverd van aanvullende opleidingen voor de beheersautoriteiten over de redelijkheid van kosten wanneer geen gebruik wordt gemaakt van SCO's. Hoewel ze enkele doelstellingen gemeen hebben, zijn controles van de redelijkheid van kosten en het gebruik van SCO's twee verschillende zaken. Vereenvoudigde kostenopties hebben slechts betrekking op een klein deel van de totale uitgaven voor plattelandsontwikkeling (zie Speciaal verslag nr. 11/2018) en dus blijft het noodzakelijk dat de beheersautoriteiten de redelijkheid van kosten beoordelen. (De Commissie heeft geen nieuwe voorbeelden van goede praktijken bij administratieve procedures ter beoordeling van de redelijkheid van kosten op het ENPO-platform geplaatst)

8

Par. 98 Aanbev. 3, onder b)

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft diverse maatregelen genomen, waaronder de invoering en goedkeuring van partnerschapsovereenkomsten, en hanteert een strengere aanpak om de complementariteit van de EU-middelen in de programmeringsperiode 2014-2020 te waarborgen dan in de vorige.

De gespreksonderwerpen van de interdepartementale groepen zijn algemeen van aard en bestrijken geen individuele programmamaatregelen. Bovendien zijn in ons verslag (Speciaal verslag nr. 16/2017) tekortkomingen vastgesteld die gevolgen hebben voor de partnerschapsovereenkomsten en de programma's voor plattelandsontwikkeling wat betreft sectoroverschrijdende complementariteit en synergieën.

10

Par. 100 Aanbev. 4, onder b)

In enkele opzichten uitgevoerd

De richtsnoeren voor maatregel 1 “Kennisoverdracht en voorlichtingsacties”zijn bijgewerkt met een paragraaf over de analyse van de opleidingsbehoeften.

De bijgewerkte richtsnoeren voor maatregel 1 vormen geen duidelijke leidraad voor de uitvoering van feedbackprocedures door de lidstaten. Hoewel het voorbeeld van standaardmethodologie uit ons verslag ook op evaluaties van opleidingsprogramma's van toepassing is, wordt dit in de richtsnoeren niet vermeld waardoor men kan veronderstellen dat de methodologie alleen voor behoeftenanalyses bestemd is.

   

11

Par. 102 Aanbev. 5

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie is gestart met conformiteitscontroles op het gebied van kennis en innovatie.

Meerdere geplande controles zijn in de praktijk niet uitgevoerd; een mogelijke reden hiervoor is de lage score in de risicoanalyse.

Onze controleurs erkennen dat DG AGRI is begonnen met het uitvoeren van conformiteitscontroles op het gebied van kennisoverdracht en innovatie na de publicatie van ons Speciaal verslag over dat onderwerp. Volgens het meerjarig werkprogramma van DG AGRI voor 2016-2018 (blz. 49) is het gebrek aan controles vóór SV nr. 12/2015 echter te wijten aan de lage uitgaven tijdens de programmeringsperiode 2007-2013.

We hebben geen enkele garantie dat het risicoprofiel van de maatregelen voor kennisoverdracht en advies in die mate is verhoogd als de Commissie in haar antwoord beweert.

SV nr. 13/2015

De EU-steun voor houtproducerende landen in het kader van het FLEGT-actieplan

1

Par. 58 Aanbev. 1

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft een algemeen FLEGT-werkplan (Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw) voor 2018-2022 opgesteld, inclusief activiteiten met deadlines (streefjaren), verantwoordelijke (Europese Commissie en/of de lidstaten) en verwachte resultaten.

De Europese Commissie heeft een overeenkomst gesloten met een externe organisatie (CIFOR). Hierdoor moet het mogelijk zijn een alomvattend actieplan en een monitoring- en evaluatiesysteem met indicatoren, streefdoelen en uitgangswaarden op te stellen.

De Commissie is een databank van FLEGT-verwezenlijkingen aan het opbouwen, om de vorderingen bij te houden van de landen die een vrijwillige partnerschapsovereenkomst zijn aangegaan.

Het werkplan heeft betrekking op de periode 2018-2022 in plaats van 2016-2020. Die verschuiving heeft een impact op de monitoring van en de verslaglegging over het FLEGT-programma (zie aanbeveling 5).

Het ontwerpwerkplan is nog niet formeel bindend voor de Commissie omdat de nodige goedkeuringen ontbreken.

Er is evenmin voorzien in een specifieke begroting voor de uitvoering ervan, wat prestatiemonitoring en verantwoording lastiger maakt.

5

Par. 59 Aanbev. 5

In de meeste opzichten uitgevoerd

Het werkplan, dat als basis zal dienen voor de vereiste verslaglegging, is opgesteld. In 2016 is een evaluatie van FLEGT verricht, een goed alternatief voor een louter voortgangsverslag.

De Commissie is voornemens het volgende voortgangsverslag in 2019 op te stellen. Dit moet betrekking hebben op de activiteiten van het werkplan, dat de belangrijkste verslagleggingselementen bevat waarom we in onze aanbeveling vragen.

Tot op heden ontbreken alle nodige goedkeuringen voor het werkplan. De deadline voor het voortgangsverslag van 2018 is niet gehaald.

SV nr. 16/2015

Verbetering van de energievoorzieningszekerheid door ontwikkeling van de interne energiemarkt: meer inspanningen nodig

4

Par. 117 Aanbev. 3

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft vooruitgang geboekt in de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het rechtskader.

Het is nog niet volledig ten uitvoer gelegd. De ondoelmatige marktwerking moet nog worden verholpen.

12

Par. 123 Aanbev. 7, onder b)

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie gebruikt instrumenten om de energiemarkten te modelleren en de methoden voor kosten-batenanalyses verbeteren voortdurend.

De Commissie heeft de aanbeveling gedeeltelijk aanvaard en uitgevoerd. Het intern creëren van analytische en modelleringscapaciteit zou aanzienlijke gevolgen voor de middelen van de Commissie dan wel ACER kunnen hebben.

13

Par. 123 Aanbev. 7, onder c)

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie werkt samen met ENTSB-E’s en ENTSB-G’s opdat de behoeftenanalyse als input kan dienen voor infrastructuurplanning in verband met de interne energiemarkt in de EU.

Het nieuwe model dat door de ENTSB's moet worden ingediend, moet nog worden goedgekeurd.

14

Par. 125 Aanbev. 8

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft haar planningsprocedures, en meer in het bijzonder de prioritering en financiering van projecten van gemeenschappelijk belang, verfijnd.

Het nieuwe model dat door de ENTSB's moet worden ingediend, moet nog worden goedgekeurd.

15

Par. 126 Aanbev. 9

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft het onderliggende idee van de aanbeveling overgenomen.

De Commissie heeft geen wetgevingsvoorstellen opgesteld.

SV nr. 17/2015

Steun van de Commissie voor jongerenactieteams: heroriëntatie van ESF-middelen verwezenlijkt, maar onvoldoende aandacht voor resultaten

2

Par. 84 Aanbev. 2, onder a)

In de meeste opzichten uitgevoerd

De vereiste om het beoogde effect uiteen te zetten in termen van verwachte doeltreffendheid ten aanzien van de EU- en OP-doelstellingen is opgenomen in het rechtskader van de ESI-fondsen (zie artikel 30 van de GB-verordening).

Tekortkomingen bij de naleving van de vereiste om de verwachte impact van de veranderingen op de EU-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te onderbouwen.

3

Par. 84 Aanbev. 2, onder b)

In enkele opzichten uitgevoerd

De checklist documenteert de conclusies van de beoordeling van OP-wijzigingen (incl. de bijdrage van het OP aan de Europa 2020-strategie en de totstandbrenging van economische, sociale en territoriale cohesie, verwachte resultaten, indicatoren en prestatiekader).

De checklist documenteerde de analyse van de redelijkheid van de bijkomende resultaten niet.

4

Par. 84 Aanbev. 2, onder c)

In enkele opzichten uitgevoerd

Over de herprogrammering/herbestemming van middelen wordt gerapporteerd in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen (JUV's).

Over de bereikte en verwachte doeltreffendheid in verband met de OP-wijzigingen wordt ontoereikend gerapporteerd in de JUV's.

6

Par. 86 Aanbev. 3

In de meeste opzichten uitgevoerd

De checklists documenteren de consistentie- en aannemelijkheidscontroles die de Commissie uitvoert op de gegevens die in de JUV's worden gerapporteerd. Controles van de betrouwbaarheid van de prestatiegegevens staan gepland.

Geen bewijs van systematische betrouwbaarheidscontroles van de JUV-gegevens of van informatie die naar aanleiding van ad-hocverzoeken wordt ontvangen.

SV nr. 20/2015

De kosteneffectiviteit van EU-steun inzake plattelandsontwikkeling voor niet-productieve investeringen in de landbouw

1

Par. 74 Aanbev. 1, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft technische richtsnoeren over het jaarlijks uitvoeringsverslag opgesteld. Bovendien helpt de Commissie de lidstaten bij hun rapportage in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen via de vergaderingen van het toezichtcomité.

Aan de uitvoering van de aanbeveling dat de Commissie haar monitoring moet uitvoeren aan de hand van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de lidstaten wordt nog gewerkt. De uitvoering hiervan kan pas na de tussentijdse evaluatie van 2019 worden gecontroleerd.

5

Par. 77 Aanbev. 3, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft richtsnoeren opgesteld om de lidstaten ertoe aan te sporen bijkomende resultaatindicatoren vast te stellen.

Aangezien de richtsnoeren niet bindend noch verplichtend zijn voor de lidstaten, kan de Commissie geen “garanties bieden”over de mate waarin de lidstaten de richtsnoeren hebben gevolgd en bijkomende specifieke indicatoren hebben vastgesteld. In hoeverre de maatregelen van de Commissie hebben gezorgd voor de aanbevolen monitoring of beoordeling van de NPI-bijdrage tijdens de evaluaties voor de programmeringsperiode 2014-2020 kan slechts worden beoordeeld vanaf de verbeterde JUV-evaluaties van 2019.

SV nr. 21/2015

Onderzoek van de risico's van een resultaatgerichte aanpak van EU-ontwikkelings- en samenwerkingsactiviteiten

1

Par. 83 Aanbev. 1

In de meeste opzichten uitgevoerd

Er is in oktober 2018 een werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “A Revised EU International Cooperation and Development Results Framework in line with the Sustainable Development Goals of the 2030 Agenda for Sustainable Development and the New European Consensus on Development”— SWD(2018)444 — gepubliceerd, waarvan een bijlage specifiek is gewijd aan terminologie in verband met resultaten.

Een praktische gids voor het beheer van EU-interventies op het gebied van internationale samenwerking, met fiches die tot doel hebben sleutelbegrippen en terminologie in verband met resultaten te verduidelijken, was ten tijde van de follow-up nog niet beschikbaar. Bovendien bevatten de belangrijkste methodologische documenten nog steeds voorbeelden van inconsistent terminologiegebruik. Zo bevatte een diagram in de toolbox van de Commissie voor beoordelaars van EU-ontwikkelingsactiviteiten nog steeds definities die niet consistent waren met de terminologie die voor het resultatenkader is aangenomen. In sommige actiedocumenten ontbreken bovendien nog steeds streefdoelen en uitgangswaarden.

2

Par. 83 Aanbev. 2

In de meeste opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft diverse maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat er een duidelijke koppeling wordt gemaakt tussen acties en verwachte resultaten, met inbegrip van horizontale aspecten, met name instructies en een model voor het invullen van actiedocumenten en bepalingen in het handboek voor resultaatgeoriënteerd toezicht.

sommige richtsnoeren moeten nog worden aangevuld, met inbegrip van een praktische gids voor het beheer van EU-maatregelen op het gebied van internationale samenwerking.

SV nr. 22/2015

Het EU-toezicht op ratingbureaus — een solide opzet, maar nog niet volledig doeltreffend (ESMA)

6

Par. 110 Aanbev. 6

In enkele opzichten uitgevoerd

ESMA heeft haar Vragen & Antwoorden over de toepassing van de CRA-verordening bijgewerkt door een nieuw deel (Deel V) toe te voegen over de openbaarmaking en presentatie van ratings.

Afronding van de lopende raadpleging en publicatie van een eindverslag met het oog op de opstelling van richtsnoeren inzake openbaarmakingsvoorschriften voor ratings.

7

Par. 110 Aanbev. 7

In enkele opzichten uitgevoerd

Integratie van het Cerep-systeem in het Radar-rapportagesysteem. Tijdens die integratie heeft ESMA de gegevens op ratingniveau in beide systemen geëvalueerd en vastgestelde inconsistenties gecorrigeerd, waardoor de gegevenskwaliteit is verbeterd.

Ondanks de inspanningen van ESMA tot nu toe om de informatie-inhoud in het Cerep-systeem te verbeteren, is de volgende informatie nog steeds niet beschikbaar: gemiddelde wanbetalingsgraden, gemiddelde overgangsmatricen, downloads van meerdere zoekopdrachten, informatie over en uitleg bij correcties van vroegere fouten in gerapporteerde gegevens, informatie over wijzigingen van methodologieën.

SV nr. 23/2015

Waterkwaliteit in het Donaubekken: vooruitgang in de uitvoering van de kaderrichtlijn water, maar nog wel een lange weg te gaan

12

Par. 191 Aanbev. 3, onder b)

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie blijft de minimumvereisten beoordelen door het bestaan en de relevantie ervan te bekijken en beoordeelt het bestaan en de toereikendheid van de GLMC-normen.

De Commissie aanvaardde deze aanbeveling niet.

14

Par. 191 Aanbev. 3, onder d)

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft mogelijkheden voor stroomlijning vastgesteld.

De Commissie heeft al concrete stappen gezet om deze aanbeveling uit te voeren en moet daarmee doorgaan in het volgende verslagleggingsproces op grond van de nitraatrichtlijn (2020) en de kaderrichtlijn water (2022).

15

Par. 191 Aanbev. 3, onder e)

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie is aanbevelingen aan het opstellen die zij voornemens is aan meerdere lidstaten toe te zenden over de opname van milieukosten en kosten van hulpbronnen in de kostenterugwinning in het volgende uitvoeringsverslag.

In het kader van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie hebben de lidstaten onlangs afgesproken om een technisch verslag op te stellen tot vaststelling van de methoden die nu worden gebruikt voor de terugwinning van kosten van waterdiensten in overeenstemming met de vereisten van artikel 9 van de kaderrichtlijn water (o.a. op het gebied van diffuse verontreiniging). De gegevens- en informatiebehoeften op dit terrein moeten worden nagegaan. Er zal een ad-hoctaakgroep inzake economie worden opgericht om deze taak onder leiding van de strategische coördinatiegroep uit te voeren. Deze taak zal naar verwachting eind 2020 uitgevoerd zijn (zie het werkprogramma 2019-2021 in het kader van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie).

SV nr. 25/2015

EU-steun voor plattelandsinfrastructuur: potentieel om aanzienlijk grotere kosteneffectiviteit te bereiken

2

Par. 101 Aanbev. 1, onder b)

In enkele opzichten uitgevoerd

Zoals aanbevolen heeft de Commissie het gebruik van beste praktijken ter beperking van het risico op het buitenkanseffect bevorderd door ervoor te zorgen dat de programma's voor plattelandsontwikkeling doeltreffende regelingen inzake complementariteit bevatten. Voorafgaand aan de goedkeuring van de programma's voor plattelandsontwikkeling van de lidstaten heeft DG AGRI opmerkingen voor verbeteringen toegezonden aan de beheersautoriteiten met de vraag om er rekening mee te houden in latere versies.

De Commissie heeft geen specifieke richtsnoeren opgesteld over de wijze waarop het risico op het buitenkanseffect kan worden beperkt of waarop kan worden voorkomen dat andere middelen eenvoudigweg door POP-middelen worden vervangen. Er is geen bewijs geleverd dat het buitenkanseffect daadwerkelijk is beperkt bij de programma's voor 2017-2020. DG AGRI is voornemens om hiervan een eerste beoordeling te verrichten op basis van de tussentijdse evaluatie van 2019. De Commissie kan niet bewijzen dat het risico dat nationale middelen worden vervangen door Elfpo-middelen, is beperkt.

4

Par. 101 Aanbev. 1, onder d)

In enkele opzichten uitgevoerd

DG AGRI onderzoekt de regelingen ter waarborging van de complementariteit tussen de EU-fondsen beter dankzij de extra aandacht die hieraan wordt besteed, en de nieuwe partnerschapsovereenkomsten. DG AGRI denkt dat de eerste conclusies van de beoordeling van doeltreffendheid daarvan zullen kunnen worden getrokken vanaf de tussentijdse evaluatie van de programma's in 2019, zoals we hebben aanbevolen.

Het is nog niet bekend hoe doeltreffend de regelingen ter waarborging van de complementariteit tussen de verschillende EU-fondsen van de huidige programmeringsperiode zijn. De jaarlijkse uitvoeringsverslagen zullen pas later in 2019 beschikbaar komen. In ons Speciaal verslag nr. 16/2017 zijn tekortkomingen vastgesteld die gevolgen hebben voor de partnerschapsovereenkomsten en de programma's voor plattelandsontwikkeling wat betreft sectoroverschrijdende complementariteit en synergieën.

6

Par. 106 Aanbev. 2, onder b)

In de meeste opzichten uitgevoerd

De aanbeveling aan de Commissie om strenger te controleren op de redelijkheid van kosten is uitgevoerd, en de aanbeveling dat de Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om voor de beheersautoriteiten doeltreffende controlesystemen te voorzien, met name wat betreft de risico's van fraude en de redelijkheid van projectkosten, is in de meeste opzichten uitgevoerd. De nieuwe checklists van DG AGRI om de naleving te testen, die sinds begin 2018 worden gebruikt, hebben gezorgd voor een strengere controle van de redelijkheid van kosten. Bovendien heeft de Commissie voor de lidstaten het volgende document opgesteld: “Guidance Document on Control and Penalty rules in Rural Development”; bijlage 1 daarvan bevat de checklist zoals we hadden aanbevolen, voor de beoordeling van de opzet van controlesystemen in verband met de risico's verbonden aan de kostprijs van projecten voor plattelandsontwikkeling.

De Commissie heeft sinds onze follow-up van 2017 geen verder bewijs geleverd van aanvullende opleidingen voor de beheersautoriteiten over de redelijkheid van kosten. De Commissie heeft geen nieuwe voorbeelden van goede administratieve praktijken voor het beoordelen van de redelijkheid van kosten op het ENPO-platform geplaatst.

   

9

Par. 109 Aanbev. 3, onder a)

In enkele opzichten uitgevoerd

De Commissie heeft aan de beheersautoriteiten richtsnoeren gegeven over de evaluatie van de programma's voor plattelandsontwikkeling via de website van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling en zijn Evaluatiehelpdesk.

De gegevensverzameling die noodzakelijk is om de prestatie-indicatoren en programmaresultaten te kunnen beoordelen, is nog steeds ontoereikend. Volgens het antwoord van de Commissie op de follow-upcontrole is de Commissie voornemens in 2019 informatie te beoordelen aan de hand waarvan conclusies over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de bestede middelen kunnen worden getrokken tijdens de in het GMEK geplande evaluaties.

BIJLAGE 3.5

FOLLOW-UP VAN EERDERE AANBEVELINGEN VOOR KWESTIES IN VERBAND MET HET PRESTATIEKADER

 

Jaar

Aanbeveling van de ERK

Door de ERK verrichte analyse van de geboekte vooruitgang

Volledig uitgevoerd

In uitvoering

Niet uitgevoerd

Niet van toepassing

Ontoereikend bewijs

In de meeste opzichten

In enkele opzichten

2015

Aanbeveling 1: De Commissie moet de doelstellingen op hoog niveau uit de Horizon 2020-wetgeving vertalen in operationele doelstellingen op het niveau van het werkprogramma, zodat deze doeltreffend kunnen worden gebruikt om prestaties aan te sturen, door de beoordeling van de prestaties van werkprogramma’s en oproepen.

   

x

     

Aanbeveling 2: De Commissie moet verder verduidelijken wat de koppelingen zijn tussen de Europa 2020-strategie (2010-2020), het meerjarig financieel kader (2014-2020), de prioriteiten van de Commissie (2015-2019), bijvoorbeeld door middel van het proces van strategische planning en verslaglegging (2016-2020). Hierdoor zouden de monitoring- en verslagleggingsregelingen worden verbeterd en zou de Commissie in staat worden gesteld om doeltreffend te rapporteren over de door de EU-begroting geleverde bijdrage tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

   

x

     

Aanbeveling 3: De Commissie zou de termen input, output, resultaat en impact bij al haar activiteiten consequent en in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving moeten gebruiken.

   

x

     

Bron:

ERK.


HOOFDSTUK 4

Ontvangsten

INHOUD

 

Inleiding

4.1-4.4

Korte beschrijving van de ontvangsten

4.2-4.3

Reikwijdte en aanpak van de controle

4.4

Regelmatigheid van de verrichtingen

4.5

Onderzoek van elementen van internebeheersingssystemen en jaarlijkse activiteitenverslagen

4.6-4.22

Tekortkomingen in het beheer van de TEM door de lidstaten

4.7-4.10

Tekortkomingen in de verificaties door de Commissie van de TEM-overzichten van de lidstaten

4.11-4.13

Het aantal punten van voorbehoud inzake bni en btw blijft over het geheel genomen ongewijzigd, terwijl het aantal openstaande punten inzake TEM is toegenomen

4.14-4.15

We constateerden vertragingen bij de follow-up en afsluiting van openstaande punten inzake TEM door de Commissie

4.16

De Commissie verwacht haar meerjarige verificatiecyclus met betrekking tot het bni in 2019 af te sluiten maar zal de impact van de globalisering op nationale rekeningen tot 2024 blijven beoordelen

4.17-4.20

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

4.21-4.22

Conclusies en aanbevelingen

4.23-4.25

Conclusie

4.23

Aanbevelingen

4.24-4.25

Bijlage 4.1 —

Resultaten van de toetsing van verrichtingen voor ontvangsten

 

Bijlage 4.2 —

Aantal hangende punten van voorbehoud inzake bni en btw, en aantal openstaande punten inzake TEM per lidstaat op 31.12.2018

 

Bijlage 4.3 —

Follow-up van eerdere aanbevelingen voor ontvangsten

 

Inleiding

 
 

4.1.

Dit hoofdstuk betreft onze bevindingen voor ontvangsten, die de eigen middelen en andere ontvangsten omvatten. In kader 4.1 zijn de ontvangsten in 2018 uitgesplitst.

Kader 4.1

Ontvangsten — Uitsplitsing 2018

 

Totale ontvangsten in 2018 (1) 159,3 miljard EUR

  • (1) 
    Dit bedrag betreft de feitelijke begrotingsontvangsten van de EU. Het bedrag van 163,1 miljard EUR in de staat van de financiële resultaten is op transactiebasis berekend.

Bron:

Geconsolideerde rekeningen 2018 van de Europese Unie.

Korte beschrijving van de ontvangsten

 
 

4.2.

De meeste ontvangsten (90 %) zijn afkomstig uit de drie categorieën eigen middelen:

  • a) 
    De eigen middelen bni (bruto nationaal inkomen ) zijn goed voor 66 % van de ontvangsten van de EU en worden gebruikt om de EU-begroting in evenwicht te brengen nadat de ontvangsten uit alle overige bronnen zijn berekend. Elke lidstaat draagt evenredig bij op basis van zijn bni (1).
  • b) 
    De traditionele eigen middelen (TEM) zijn goed voor 13 % van de ontvangsten van de EU. Het betreft hoofdzakelijk douanerechten die worden geheven op import. Deze worden geïnd door de lidstaten. 80 % van het totaalbedrag wordt gestort in de EU-begroting en de resterende 20 % wordt door de lidstaten ingehouden ter dekking van inningskosten.
  • c) 
    De eigen middelen btw (belasting over de toegevoegde waarde ) zijn goed voor 11 % van de ontvangsten van de EU. Bijdragen in het kader van deze eigen middelen worden berekend door de toepassing van een uniform percentage (2) op geharmoniseerde btw-grondslagen van de lidstaten.
 

4.3.

De ontvangsten omvatten ook bedragen die uit andere bronnen zijn ontvangen. De belangrijkste van deze bronnen betreffen bijdragen en terugbetalingen op grond van EU-overeenkomsten en -programma’s (3) (8 % van de ontvangsten van de EU).

Reikwijdte en aanpak van de controle

 
 

4.4.

We hebben zekerheid verkregen voor ons controleoordeel over de ontvangsten door geselecteerde essentiële systemen te beoordelen en dit aan te vullen met een toetsing van verrichtingen, waarbij we de in bijlage 1.1 uiteengezette controleaanpak en -methoden hebben toegepast. We onderzochten het volgende voor de ontvangsten in 2018:

  • a) 
    een steekproef van 55 invorderingsopdrachten van de Commissie (4) die zo is opgezet dat deze representatief is voor alle ontvangstenbronnen;
  • b) 
    de systemen van de Commissie voor:
    • i) 
      het waarborgen dat de bni- en btw-gegevens van de lidstaten adequaat zijn als grondslag voor het berekenen van eigenmiddelenbijdragen, en voor het berekenen en innen van deze bijdragen (5);
    • ii) 
      het beheren van de TEM, het verifiëren van de betrouwbaarheid van de rapportage door de lidstaten en het waarborgen dat de lidstaten doeltreffende systemen hebben voor het innen, rapporteren en ter beschikking stellen van de juiste bedragen aan TEM;
    • iii) 
      het beheren van boeten en sancties;
    • iv) 
      het berekenen van de bedragen die het resultaat zijn van de toepassing van correctiemechanismen;
  • c) 
    de systemen voor de TEM-boekhouding (6) in drie geselecteerde lidstaten (Italië, Frankrijk en Spanje) (7);
  • d) 
    de betrouwbaarheid van de informatie over de regelmatigheid in de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG Begroting en Eurostat.

Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

4.5.

Dit deel bevat onze opmerkingen over de regelmatigheid van de verrichtingen. We hebben onze conclusie over de regelmatigheid van de onderliggende ontvangstenverrichtingen bij de EU-rekeningen gebaseerd op onze beoordeling van de systemen van de Commissie voor het berekenen en innen van ontvangsten (8) en ons onderzoek van een steekproef van 55 invorderingsopdrachten; geen daarvan vertoonde kwantificeerbare fouten. Bijlage 4.1 biedt een overzicht van de resultaten van de toetsing van verrichtingen.

Onderzoek van elementen van internebeheersingssystemen en jaarlijkse activiteitenverslagen

 
 

4.6.

Zoals toegelicht in paragraaf 4.4, selecteerden en onderzochten we een aantal systemen. De hiernavolgende opmerkingen doen niets af aan ons algehele oordeel over de regelmatigheid van de EU-ontvangsten (zie hoofdstuk 1). Zij vestigen echter wel de aandacht op tekortkomingen die significant zijn voor afzonderlijke categorieën eigen middelen of op gebieden waarop de berekening en inning van ontvangsten verbeterd kan worden.

Tekortkomingen in het beheer van de TEM door de lidstaten

 
 

4.7.

Elke lidstaat stuurt de Commissie een maandelijks overzicht van de door hem geïnde douanerechten toe (de A-boekhouding) en een kwartaaloverzicht van de vastgestelde rechten die nog niet zijn geïnd (de B-boekhouding). De betrouwbaarheid van deze overzichten is van essentieel belang voor de berekening van de TEM.

 

4.8.

We analyseerden de wijze waarop de A- en de B-boekhouding worden opgesteld in Italië, Frankrijk en Spanje, alsmede de procedures voor het innen van de TEM-bedragen die verschuldigd zijn aan de EU-begroting.

 

4.9.

We stelden geen significante problemen vast bij de opstelling van de maandelijkse overzichten van douanerechten die worden geheven in Italië of Frankrijk. In Spanje troffen we echter tekortkomingen aan in de controlesystemen voor het samenstellen van deze overzichten (zie kader 4.2 ).

Kader 4.2

Tekortkomingen in TEM-controlesystemen in Spanje

 

We constateerden dat er onvoldoende toezicht werd gehouden op wijzigingen die werden aangebracht in het TEM-boekhoudsysteem van Spanje. Het overzicht van de A-boekhouding voor mei 2018 van het land bevatte een boeking waarmee de aan de EU-begroting beschikbaar gestelde bedragen met een half miljoen euro werd verlaagd. De nationale autoriteiten van Spanje verklaarden dat een rekenplichtige deze post handmatig had geboekt om een automatische boeking van het boekhoudsysteem in 2008 te compenseren. Er was echter geen bewijs dat zijn leidinggevenden deze boeking hadden goedgekeurd.

Na de zaak te hebben onderzocht, concludeerden de Spaanse autoriteiten dat de verlaging in mei 2018 niet had mogen worden ingevoerd en corrigeerden ze deze fout. Hieruit blijken tekortkomingen in de controlesystemen, waarmee had moeten worden voorkomen dat deze boeking überhaupt werd gedaan.

 

4.10.

In de drie lidstaten die wij bezochten, stelden wij gebreken vast in het beheer van de vastgestelde, maar nog niet geïnde rechten. Deze betroffen met name vertragingen bij dwanginvordering van douaneschulden en laattijdige boeking of afschrijving van schulden in het boekhoudsysteem (9). Wij troffen in voorgaande jaren soortgelijke gebreken aan in andere lidstaten (10). De Commissie blijft bij haar inspecties ook gebreken in verband met de B-boekhouding ontdekken en rapporteren. We hebben eerder aanbevelingen gedaan (11) met betrekking tot de B-boekhouding, maar deze zijn nog niet volledig uitgevoerd.

Tekortkomingen in de verificaties door de Commissie van de TEM-overzichten van de lidstaten

 
 

4.11.

We onderzochten de systemen van de Commissie voor het verifiëren van de betrouwbaarheid van de rapportage door de lidstaten en het waarborgen dat de lidstaten doeltreffende systemen hebben voor het innen, rapporteren en ter beschikking stellen van het juiste bedrag aan TEM. Wij richtten ons op de jaarlijkse inspecties van de Commissie in de lidstaten en de consistentiecontroles met betrekking tot de overzichten van de A- en de B-boekhouding.

 

4.12.

We stelden vast dat het inspectieprogramma 2018 van de Commissie niet voldoende was onderbouwd door een gestructureerde en gedocumenteerde risicobeoordeling, dat de lidstaten hierin niet waren gerangschikt naar risiconiveau en dat de impact en de waarschijnlijkheid van risico’s niet werden weergegeven. Daarom konden we niet bevestigen dat de inspecties de terreinen met de grootste risico’s naar behoren afdekten.

 

4.13.

Daarnaast merkten we op dat de Commissie na ontvangst van de maandelijkse of driemaandelijkse TEM-overzichten geen systematische analyse van ongebruikelijke wijzigingen in de overzichten verrichtte en ook geen relevante informatie verzamelde over de redenen voor deze wijzigingen.

Het aantal punten van voorbehoud inzake bni en btw blijft over het geheel genomen ongewijzigd, terwijl het aantal openstaande punten inzake TEM is toegenomen

 
 

4.14.

Wanneer de Commissie gevallen van potentiële niet-inachtneming van de eigenmiddelenverordeningen (12) ontdekt in de door de lidstaten verstrekte gegevens, laat zij de gegevens open voor mogelijke aanpassingen totdat zij overtuigd is dat deze gegevens conform de verordeningen zijn. Als deze gevallen bni of btw betreffen, heet de procedure “een voorbehoud maken”; in het geval van TEM heet de procedure “een openstaand punt aanmaken”. De Commissie bepaalt de impact van de punten van voorbehoud en openstaande punten op de EU-begroting nadat zij de nodige informatie heeft verkregen van de lidstaten.

 

4.15.

Kader 4.2 bevat een overzicht van de hangende punten van voorbehoud en openstaande punten die voortvloeien uit de verificaties en inspecties door de Commissie. In totaal bleef het aantal punten van voorbehoud inzake bni (13) en btw vergelijkbaar met vorig jaar, terwijl het aantal openstaande punten in verband met de TEM steeg met 14 %.

We constateerden vertragingen bij de follow-up en afsluiting van openstaande punten inzake TEM door de Commissie

 
 

4.16.

Uit ons onderzoek van geselecteerde openstaande punten inzake TEM met financiële impact bleek enige vertraging bij de follow-up en afsluiting van deze punten door de Commissie. Daarnaast merkten we op dat 27 % van de openstaande punten al meer dan vijf jaar openstond.

De Commissie verwacht haar meerjarige verificatiecyclus met betrekking tot het bni in 2019 af te sluiten maar zal de impact van de globalisering op nationale rekeningen tot 2024 blijven beoordelen

 
 

4.17.

De Commissie bleef haar meerjarige bni-verificaties in de lidstaten uitvoeren en zij verwacht deze eind 2019 te hebben afgerond. Bij deze verificaties wordt onderzocht of de procedures die de lidstaten volgen voor het opstellen van hun nationale rekeningen, in overeenstemming zijn met ESR 2010 (14), en of de bni-gegevens vergelijkbaar, betrouwbaar en volledig zijn (15).

 

4.18.

In 2018 maakte de Commissie een algemeen voorbehoud met betrekking tot de schatting van het bni van Frankrijk. Zij deed dit — bij wijze van uitzondering — omdat Frankrijk ontoereikende informatie had verstrekt over de opstelling van zijn bni (zie  kader 4.3 ). Het gebrek aan toereikende informatie van Frankrijk belemmert de tijdige afronding van de verificatiecyclus van de Commissie en verhoogt het risico dat de bijdragen van het land in een later stadium moeten worden gecorrigeerd. Het kan ook invloed hebben op de berekening van de bijdragen van de andere lidstaten.

Kader 4.3

De Commissie trad snel op om de financiële belangen van de EU te beschermen door een algemeen voorbehoud te maken met betrekking tot de bni-gegevens van Frankrijk

 

De Commissie gaat de vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid na van de gegevens die de lidstaten gebruiken om hun bni te bepalen met het oog op de berekening van de bijdragen van de eigen middelen. Dit omvat de verificatie van de bni-overzichten van de lidstaten. Deze overzichten bevatten een beschrijving van de gegevensbronnen en van de methoden die worden gehanteerd voor het schatten van het bni.

De kwaliteit van het oorspronkelijke bni-overzicht van Frankrijk was ontoereikend uit het oogpunt van vorm, inhoud en gedetailleerdheid. Daarom kon de Commissie haar verificatie niet uitvoeren volgens het tijdschema dat zij met de lidstaten had afgesproken. De Commissie gebruikte de Franse bni-gegevens om de bijdrage van het land te berekenen, maar maakte toch een algemeen voorbehoud bij deze gegevens vanwege haar twijfels over de kwaliteit ervan. De Commissie maakt in uitzonderlijke gevallen gebruik van deze categorie van punten van voorbehoud wanneer zij van mening is dat er een significant risico bestaat dat de financiële belangen van de EU niet beschermd worden.

 

4.19.

In ons Jaarverslag 2016 rapporteerden wij dat het nodig is dat de Commissie extra werk verzet om de potentiële gevolgen van de globalisering voor bni-gegevens na te gaan (16). In 2018 bleef zij samen met de lidstaten werken aan de ontwikkeling van een methodologie om de gevolgen van de globalisering voor de compilatie van bni-gegevens te beoordelen, met name met betrekking tot de hervestiging van grote multinationals.

 

4.20.

De Commissie en de lidstaten kwamen overeen dat de noodzakelijke verbeteringen uiterlijk eind 2024 moesten zijn doorgevoerd. Dit impliceert dat de Commissie aan het einde van de verificatiecyclus punten van voorbehoud met betrekking tot globalisering zal moeten maken om te zorgen dat de bni-gegevens van de lidstaten eventueel nog aangepast kunnen worden wat betreft hun schattingen van multinationale activiteiten.

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

 
 

4.21.

De informatie in de jaarlijkse activiteitenverslagen 2018 die werden gepubliceerd door DG Begroting en Eurostat, bevestigt onze opmerkingen en conclusies. Voor het derde jaar op rij maakte DG Begroting een voorbehoud inzake de waarde van de door het VK geïnde TEM omdat het land had nagelaten om douanerechten die waren ontweken als gevolg van ondergewaardeerde importen van textiel en schoeisel uit China ter beschikking van de EU-begroting te stellen. We merken op dat de reikwijdte van het voorbehoud dit jaar zo is uitgebreid dat mogelijke TEM-verliezen van andere lidstaten als gevolg van bovengenoemde onderwaardering, die nog niet geraamd zijn, er ook onder vallen.

 

4.22.

In ons Jaarverslag 2017 (17) maakten we melding van de inbreukprocedure (18) die tegen het Verenigd Koninkrijk was ingeleid omdat het geen adequate maatregelen had genomen om het risico op douanefraude door onderwaardering te beperken. In 2018 stuurde de Commissie het Verenigd Koninkrijk een met redenen omkleed advies en berekende zij dat de totale verliezen (hoofdsom en rente) voor de EU-begroting 2,8 miljard EUR bedroegen (19). In maart 2019 legde de Commissie de zaak voor aan het Hof van Justitie.

Conclusies en aanbevelingen

Conclusie

 
 

4.23.

Over het geheel genomen wijst de controle-informatie erop dat de ontvangsten geen materieel foutenpercentage vertoonden. De door ons onderzochte ontvangstengerelateerde systemen waren over het geheel genomen doeltreffend. De belangrijkste interne TEM-controles die we bij de Commissie en in bepaalde lidstaten hebben beoordeeld, waren gedeeltelijk doeltreffend (zie de paragrafen 4.7-4.13).

Aanbevelingen

 
 

4.24.

Bijlage 4.3 bevat de bevindingen van onze follow-upevaluatie van de vijf aanbevelingen die wij in ons Jaarverslag 2015 hebben gedaan. De Commissie had één aanbeveling in enkele opzichten en drie in de meeste opzichten uitgevoerd en één aanbeveling was volledig uitgevoerd.

 

4.25.

Op basis van deze beoordeling en onze bevindingen en conclusies voor 2018 doen wij de volgende aanbevelingen aan de Commissie.

Aanbeveling 4.1

Gebruik een meer gestructureerde en beter gedocumenteerde risicobeoordeling bij de TEM-inspectieplanning, inclusief een analyse van het risiconiveau voor elke lidstaat en van de risico’s die verband houden met het opstellen van de A- en de B-boekhouding (zie paragraaf 4.12).

Tijdpad: eind 2020.

Aanbeveling 4.2

Verruim de reikwijdte van de maandelijkse en driemaandelijkse controles van de TEM-overzichten van de A- en de B-boekhouding door een diepgaandere analyse van de ongebruikelijke wijzigingen te verrichten om te waarborgen dat er snel wordt gereageerd op mogelijke anomalieën (zie de paragrafen 4.9 en 4.13).

Tijdpad: eind 2020.

 

  • (1) 
    De aanvankelijke bijdrage wordt berekend op basis van geraamde bni-gegevens. De verschillen tussen het geraamde en het uiteindelijke bni worden in navolgende jaren bijgewerkt en beïnvloeden niet het totale geïnde bedrag, maar wel de verdeling van eigen middelen over de lidstaten.
  • (2) 
    Voor Duitsland, Nederland en Zweden geldt een verlaagd btw-afroepingspercentage van 0,15 %; voor de andere lidstaten is dit 0,3 %.
  • (3) 
    Deze bestaan voornamelijk uit ontvangsten met betrekking tot het ELGF en het Elfpo (met name de goedkeuring van de rekeningen en onregelmatigheden), de deelname van niet-EU-landen aan onderzoeksprogramma’s en andere bijdragen en terugbetalingen aan EU-programma’s en -activiteiten.
  • (4) 
    Een invorderingsopdracht is een document waarin de Commissie bedragen boekt die aan haar moeten worden voldaan.
  • (5) 
    Wij zijn uitgegaan van de overeengekomen bni-gegevens en de door de lidstaten opgestelde geharmoniseerde btw-grondslag. Wij hebben de statistieken en gegevens die door de Commissie en lidstaten werden verstrekt, niet rechtstreeks getoetst.
  • (6) 
    Voor onze controle werd gebruikgemaakt van gegevens van de TEM-boekhoudsystemen van de bezochte lidstaten. Niet-aangegeven importen of importen die aan douanetoezicht waren ontsnapt, konden niet door ons worden gecontroleerd.
  • (7) 
    Deze drie lidstaten werden geselecteerd op basis van de omvang van hun TEM-bijdrage en onze risicobeoordeling.
  • (8) 
    Zie paragraaf 12 van bijlage 1.1 .
  • (9) 
    We stelden geen materiële impact vast op de van de lidstaten te innen bedragen die in de geconsolideerde jaarrekening van de EU zijn vermeld.
  • Zie paragraaf 4.15 van ons Jaarverslag 2017, paragraaf 4.15 van ons Jaarverslag 2016, paragraaf 4.18 van ons Jaarverslag 2015, paragraaf 4.22 van ons Jaarverslag 2014, paragraaf 2.16 van ons Jaarverslag 2013 en de paragrafen 2.32 en 2.33 van ons Jaarverslag 2012.
  • Zie bijlage 4.3 , de aanbevelingen 2 en 3.
  • Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39) en Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad van 26 mei 2014 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen in de Europese Unie (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 29).
  • Er zijn twee hoofdcategorieën van punten van voorbehoud inzake bni: specifiek en algemeen. Specifieke punten van voorbehoud zijn onderverdeeld in verrichtingsspecifieke, horizontale of processpecifieke punten van voorbehoud. Deze paragraaf heeft betrekking op verrichtingsspecifieke punten van voorbehoud. Eind 2018 stonden er geen horizontale punten van voorbehoud open. Er gelden processpecifieke punten van voorbehoud voor alle lidstaten om te waarborgen dat zij gedurende de verificatiecyclus de resultaten van het werk van de Commissie in aanmerking nemen bij het berekenen van hun eigen middelen bni vanaf 2010. Zie voor algemene punten van voorbehoud paragraaf 4.18.
  • ESR 2010 (Europees systeem van nationale en regionale rekeningen) is het internationaal compatibele EU-kader voor financiële verslaglegging. Het wordt gebruikt om een systematische en gedetailleerde beschrijving van een economie te geven. Zie Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).
  • Zie artikel 5 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad van 15 juli 2003 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen (“bni-verordening”) (PB L 181 van 19.7.2003, blz. 1). Deze werd vervangen door Verordening (EU) 2019/516 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen en tot intrekking van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (“bni-verordening”) (PB L 91 van 29.3.2019, blz. 19) (zie met name artikel 5, lid 2).
  • Zie de paragrafen 4.10-4.13 en 4.23 van ons Jaarverslag 2016.
  • Zie paragraaf 4.17 van ons Jaarverslag 2017.
  • Dit is de voornaamste handhavingsmaatregel die de Commissie kan nemen wanneer lidstaten het EU-recht niet toepassen.
  • De vorderingen op het VK bedragen in totaal 3,5 miljard EUR, met inbegrip van deze inbreukprocedure. Dit is opgenomen in de geconsolideerde rekeningen 2018 van de EU als deel van het van de lidstaten te innen bedrag.

BIJLAGE 4.1

RESULTATEN VAN DE TOETSING VAN VERRICHTINGEN VOOR ONTVANGSTEN

 
 

2018

2017

OMVANG EN STRUCTUUR VAN DE STEEKPROEF

Totaal verrichtingen:

55

55

GESCHATTE IMPACT VAN KWANTIFICEERBARE FOUTEN

Geschat foutenpercentage

Bevat geen materiële fouten

Bevat geen materiële fouten

BIJLAGE 4.2

AANTAL HANGENDE PUNTEN VAN VOORBEHOUD INZAKE BNI EN BTW, EN AANTAL OPENSTAANDE PUNTEN INZAKE TEM PER LIDSTAAT OP 31.12.2018

 
 

“Openstaande punten” inzake TEM

Punten van voorbehoud inzake btw

Punten van voorbehoud inzake bni

TOTAAL 31.12.2018

402

96

9

TOTAAL 31.12.2017

354

92

7

Bron: Europese Rekenkamer (1).

 

  • (1) 
    De aantallen voor punten van voorbehoud inzake bni betreffen uitsluitend de verrichtingsspecifieke punten van voorbehoud (en de samenstelling van specifieke onderdelen van de nationale rekeningen van een bepaalde lidstaat). Ook zijn er voor alle lidstaten uitstaande bni-processpecifieke punten van voorbehoud, die betrekking hebben op de samenstelling van gegevens vanaf 2010 (behalve voor Kroatië, waar zij de periode vanaf 2013 bestrijken), en één algemeen voorbehoud voor Frankrijk (zie paragraaf 4.18).

BIJLAGE 4.3

FOLLOW-UP VAN EERDERE AANBEVELINGEN VOOR ONTVANGSTEN

 

Jaar

Aanbeveling van de Rekenkamer

Door de ERK verrichte analyse van de geboekte vooruitgang

Volledig uitgevoerd

In uitvoering

Niet uitgevoerd

Niet van toepassing

Ontoereikend bewijs

In de meeste opzichten

In enkele opzichten

2015

De Commissie moet:

aanbeveling 1: de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat economische actoren in alle lidstaten gelijk worden behandeld wat betreft de verjaringstermijn voor de mededeling van een schuld na een controle na douaneafhandeling;

 

X

       

aanbeveling 2: richtsnoeren verstrekken aan de lidstaten om hun beheer van de in de B-boekhouding opgenomen posten te verbeteren;

 

X

       

aanbeveling 3: ervoor zorgen dat de lidstaten de geïnde bedragen van de B-boekhouding juist opgeven en ter beschikking stellen;

 

X

       

aanbeveling 4: voor zover mogelijk de invordering van douaneschulden door de lidstaten vergemakkelijken wanneer de debiteuren niet in een EU-lidstaat zijn gevestigd;

   

X

     

aanbeveling 5: de controles van de berekeningen van de EER-/EVA-bijdragen en de correctiemechanismen verbeteren.

X

         

Opmerkingen over onze analyse van de geboekte vooruitgang:

Aanbeveling 1: De Commissie heeft een voorstel voor een richtlijn betreffende het rechtskader van de Unie inzake douaneovertredingen en douanesancties gedaan (dat nog niet is goedgekeurd door de Raad) en overwoog om een onderzoek te verrichten in alle lidstaten om waar nodig een juridisch onderzoek te starten.

Aanbeveling 2: De Commissie heeft meerdere voorlichtingsactiviteiten ondernomen en twee richtsnoerdocumenten uitgebracht die bijdragen tot de verbetering van het beheer van de B-boekhouding door de lidstaten. Naar onze mening zou de Commissie echter meer praktische richtsnoeren kunnen verstrekken over het invullen van de verschillende kolommen van de overzichten van de A- en de B-boekhouding (overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2018/194 van de Commissie van 8 februari 2018) (zie paragraaf 4.10).

Aanbeveling 3: De inconsistenties tussen de overzichten van de A- en de B-boekhouding van sommige lidstaten zijn weggewerkt. Bij één lidstaat blijft dit probleem bestaan, maar in mindere mate dan in voorgaande jaren. De Commissie geeft aan dat zij hieraan follow-up zal blijven geven totdat het probleem is opgelost (zie paragraaf 4.10).

Aanbeveling 4: Met de inwerkingtreding van het douanewetboek van de Unie in 2016 zijn er mogelijkheden bijgekomen om de verzameling van relevante gegevens te waarborgen. Met deze verbeteringen is het probleem echter niet volledig opgelost. De Commissie beoordeelt momenteel in hoeverre de problemen die wij hebben geconstateerd met betrekking tot de invordering van douaneschulden, doeltreffend kunnen worden aangepakt met de bepalingen van het douanewetboek van de Unie. Deze werkzaamheden lopen nog.

Aanbeveling 5: De Commissie verbeterde en versterkte de procedures en checklists voor de berekeningen van de bijdragen van de Europese Economische Ruimte (EER)/Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) en die in het kader van de correctiemechanismen.

 

HOOFDSTUK 5

Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid

INHOUD

 

Inleiding

5.1-5.8

Korte beschrijving van “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid”

5.2-5.6

Reikwijdte en aanpak van de controle

5.7-5.8

Deel 1: Regelmatigheid van de verrichtingen

5.9-5.36

Een aanzienlijk aantal van de vastgestelde kwantificeerbare fouten betrof niet-subsidiabele personeelskosten

5.16-5.17

Regelmatig voorkomende fouten bij andere directe kosten

5.18

Particuliere entiteiten, met name kmo's en nieuwkomers, maken vaker fouten

5.19

De meeste niet-kwantificeerbare fouten betroffen tijdregistratie en vertragingen in de verdeling van middelen

5.20-5.21

Horizon 2020: kosten van grote onderzoeksinfrastructuur — Moeizame verificatieprocedures vooraf met weinig impact op het voorkomen van fouten

5.22

Erasmus+: verschillen tussen de nationale en EU-regels

5.23

Erasmus+: er zijn meer verbeteringen nodig voor subsidiebeheer binnen het EACEA

5.24-5.26

De jaarlijkse activiteitenverslagen geven een getrouwe beoordeling van het financieel beheer

5.27-5.30

Beoordeling van de door de gecontroleerde verschafte informatie over de regelmatigheid

5.31-5.36

Conclusies en aanbevelingen

5.37-5.40

Conclusie

5.37-5.38

Aanbevelingen

5.39-5.40

Deel 2: Prestatieaspecten van onderzoek en innovatie

5.41-5.43

Met de meeste projecten werden de verwachte outputs en resultaten bereikt

5.43

Bijlage 5.1 —

Resultaten van de toetsing van verrichtingen voor “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid”

 

Bijlage 5.2 —

Follow-up van eerdere aanbevelingen voor “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid”

 

Inleiding

 
 

5.1.

Dit hoofdstuk bevat onze bevindingen voor MFK-subrubriek 1a “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid”. kader 5.1 geeft een overzicht van de kernactiviteiten en de uitgaven in deze subrubriek voor 2018.

Kader 5.1

MFK-subrubriek „Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” — Uitsplitsing 2018

 
  • (1) 
    Overeenkomstig de geharmoniseerde definitie van onderliggende verrichtingen (zie voor nadere gegevens bijlage 1.1 , paragraaf 13).

Bron:

Geconsolideerde rekeningen 2018 van de Europese Unie.

Korte beschrijving van “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid”

 
 

5.2.

De programma’s die worden gefinancierd door uitgaven die zijn toegewezen aan deze begrotingssubrubriek staan centraal in het Europese project en hebben als doel een inclusieve samenleving en groei te stimuleren en werkgelegenheid in de EU te creëren.

 

5.3.

Dit beleidsterrein omvat uitgaven voor onderzoek en innovatie, onderwijs en opleiding, trans-Europese netwerken op het gebied van energie, vervoer en telecommunicatie, ruimtevaartprogramma’s en de ontwikkeling van ondernemingen. De belangrijkste programma’s die in het kader van deze subrubriek worden gefinancierd, zijn het zevende kaderprogramma (KP7) (1) en Horizon 2020 (2) (H2020) op het gebied van onderzoek en innovatie en Erasmus+ op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport.

 

5.4.

Het omvat ook grote infrastructuurprojecten, zoals de ruimtevaartprogramma’s Galileo (het wereldwijde satellietnavigatiesysteem van de EU) en Egnos (European geostationary navigation overlay service — het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie); de EU-bijdrage aan de internationale thermonucleaire experimentele reactor en de Connecting Europe Facility (CEF).

 

5.5.

De meeste uitgaven voor deze programma’s worden rechtstreeks beheerd door de Commissie en verricht in de vorm van subsidies aan particuliere of publieke begunstigden die deelnemen aan projecten. De Commissie verstrekt voorschotten aan begunstigden na de ondertekening van een subsidieovereenkomst of financieringsbesluit en vergoedt de door de EU gefinancierde kosten die de begunstigden declareren, waarop de Commissie eventuele betaalde voorschotten in mindering brengt. In het geval van Erasmus+ beheren nationale agentschappen voornamelijk de uitgaven namens de Commissie (ongeveer 80 % van de subsidies) en beheert het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) de overige 20 %.

 

5.6.

Het voornaamste risico voor de regelmatigheid van de verrichtingen is dat de begunstigden niet-subsidiabele kosten declareren die niet worden ontdekt of gecorrigeerd vóór de terugbetaling. Dit risico is vooral hoog voor programma’s met ingewikkelde regels voor de vergoeding van subsidiabele uitgaven, zoals de onderzoeksprogramma’s. Deze regels kunnen verkeerd worden uitgelegd door begunstigden, met name door degenen die minder vertrouwd zijn met de regels, zoals kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), begunstigden die voor het eerst deelnemen of deelnemers uit derde landen.

Reikwijdte en aanpak van de controle

 
 

5.7.

In overeenstemming met bijlage 1.1 hebben we een steekproef van 130 verrichtingen onderzocht, waarbij we de in bijlage 1.1 uiteengezette controleaanpak en -methoden hebben toegepast om een specifieke beoordeling te verstrekken. De steekproef was zodanig opgezet dat deze representatief is voor alle soorten uitgaven binnen deze MFK-subrubriek (3). De steekproef bestond uit 81 verrichtingen op het gebied van onderzoek en innovatie (22 in het kader van KP7 en 59 in het kader van H2020) en 49 verrichtingen in het kader van andere programma’s en activiteiten, met name Erasmus+, de CEF en de ruimtevaartprogramma’s. De gecontroleerde begunstigden waren gevestigd in 19 lidstaten en 4 derde landen. Wij hadden tot doel, bij te dragen tot de algemene betrouwbaarheidsverklaring, zoals beschreven in bijlage 1.1 .

 

5.8.

We onderzochten ook het volgende voor “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” in 2018:

  • — 
    de betrouwbaarheid van de informatie over de regelmatigheid in de jaarlijkse activiteitenverslagen van het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie (DG RTD), het EACEA en het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (Easme), de consistentie van de methodologie voor de raming van risicobedragen, toekomstige correcties en terugvorderingen, en de opname daarvan in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag (AMPR) van de Commissie;
  • — 
    de betrouwbaarheid van de werkzaamheden van de Commissie voor controles achteraf inzake de regelmatigheid van de verrichtingen in het kader van H2020. We verrichtten deze werkzaamheden met het oog op onze strategie die erop gericht is in de toekomst een op een attestopdracht gebaseerde aanpak te hanteren;
  • — 
    voor deel 2 van dit hoofdstuk, de verslaglegging van de Commissie over de prestaties van onderzoeks- en innovatieprojecten.

Deel 1: Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

5.9.

Bijlage 5.1 biedt een overzicht van de resultaten van de toetsing van verrichtingen. Van de 130 onderzochte verrichtingen vertoonden er 54 (41,5 %) fouten. Op basis van de 31 door ons gekwantificeerde fouten schatten wij het foutenpercentage voor het gehele terrein van MFK 1a, met inbegrip van uitgaven met een laag risico, op 2,0 % (4). Dit cijfer is lager dan de afgelopen twee jaar, toen het geschatte foutenpercentage iets meer dan 4 % bedroeg.

 

5.10.

Er moet rekening worden gehouden met de enorme verscheidenheid van de programma’s en de soorten uitgaven die in onze controlepopulatie voor deze subrubriek zijn opgenomen en met de uiteenlopende risiconiveaus, en bijgevolg de foutenpercentages, die hieruit voortvloeien (zie kader 5.2 ).

Kader 5.2

Uitsplitsing van de controlepopulatie voor MFK 1a van 2018

 
 

Bron:

Europese Rekenkamer.

 

5.11.

In kader 5.3 wordt het door ons geschatte foutenpercentage voor 2018 uitgesplitst, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen onderzoek en andere verrichtingen.

Kader 5.3

Uitsplitsing van het geschatte foutenpercentage per soort verrichting en eigenschappen van de fout

 
 

Bron:

Europese Rekenkamer.

 

5.12.

Zoals in voorgaande jaren blijven onderzoeksuitgaven een gebied met een hoger risico en de belangrijkste bron van fouten. Wij stelden kwantificeerbare fouten vast met betrekking tot niet-subsidiabele kosten in 27 van de 81 in de steekproef opgenomen verrichtingen op het gebied van onderzoek en innovatie (8 in het kader van KP7 en 19 in het kader van H2020); deze waren goed voor 94 % van het door ons geschatte foutenpercentage voor deze subrubriek in 2018.

 

5.13.

Dit is het eerste jaar waarin H2020 een groot deel uitmaakte van de onderzoeksprojecten in onze steekproef (meer dan 70 %). Het risico op fouten is gedaald door de met dit programma ingevoerde vereenvoudigingsmaatregelen, met name de vaststelling van een forfaitair bedrag voor indirecte kosten en de mogelijkheid voor begunstigden om vaste jaarlijkse productieve uren toe te passen bij de berekening van het uurtarief. Dit kan hebben bijgedragen tot de daling van het totale foutenpercentage voor deze subrubriek. Ondanks de verbeteringen van het programmaontwerp en de controlestrategie van de Commissie, blijkt echter uit onze resultaten dat de onderzoeksuitgaven alleen nog steeds fouten van materieel belang vertonen. De Commissie schat dat het foutenpercentage van H2020 boven de materialiteitsdrempel van 2 % blijft (zie paragraaf 5.28).

 

5.14.

Bij andere programma’s en activiteiten ontdekten we kwantificeerbare fouten bij 4 van de 49 verrichtingen uit de steekproef. De fouten betroffen projecten in het kader van Erasmus+ en CEF-programma’s en omvatten:

  • a) 
    begunstigden die kosten declareren voor niet-subsidiabele activiteiten of de onjuiste berekening van de mobiliteit van studenten of reiskosten (Erasmus+), of
  • b) 
    de onjuiste berekening van personeelskosten of, in één geval, niet-subsidiabele btw die werd gedeclareerd in de kostenstaat (CEF).
 

5.15.

De Commissie heeft corrigerende maatregelen getroffen die rechtstreekse gevolgen hadden voor vier door ons gecontroleerde verrichtingen. Deze maatregelen hadden weinig impact op onze berekeningen, omdat het door ons geschatte foutenpercentage voor dit hoofdstuk daardoor met slechts 0,1 procentpunt daalde. In acht gevallen van kwantificeerbare fouten van de begunstigden bevatte de vergoedingsaanvraag voldoende informatie op basis waarvan de Commissie, de nationale autoriteiten of een onafhankelijke controleur de fouten hadden kunnen voorkomen of opsporen en corrigeren voordat de uitgaven werden geaccepteerd. Enkele voorbeelden waren de toepassing van een onjuiste methodologie voor de berekening van personeelskosten en de opname van andere niet-subsidiabele kosten in de kostendeclaratie. Indien de Commissie alle beschikbare informatie naar behoren had gebruikt, zou het geschatte foutenpercentage voor dit hoofdstuk 0,3 procentpunt lager zijn geweest.

Een aanzienlijk aantal van de vastgestelde kwantificeerbare fouten betrof niet-subsidiabele personeelskosten

 
 

5.16.

Doordat het financieringsmodel gebaseerd is op de vergoeding van subsidiabele kosten, zijn de regels voor het declareren van personeelskosten ingewikkeld en blijft de berekening van deze kosten een grote bron van fouten in de kostendeclaraties. Hoewel Horizon 2020 over het algemeen eenvoudigere financieringsregels heeft dan KP7, is de methodologie voor het berekenen van personeelskosten in bepaalde opzichten complexer geworden, waardoor het risico op fouten is toegenomen. We maakten deze opmerkingen ook in ons Speciaal verslag nr. 28/2018 (5), waarin we wezen op de moeilijkheden voor begunstigden die sommige veranderingen hadden veroorzaakt.

 

5.17.

Eén met H2020 ingevoerd element dat vaak tot fouten leidt, is de regel dat het jaarlijkse uurtarief van het recentste afgesloten begrotingsjaar moet worden gebruikt voor het declareren van kosten met betrekking tot het daaropvolgende (niet-afgesloten) jaar waarin verslag wordt uitgebracht. Deze regel is moeilijk toe te passen en geeft niet altijd de daadwerkelijke kosten van de begunstigden weer, want hierin wordt geen rekening gehouden met loonsverhogingen van jaar tot jaar.

Regelmatig voorkomende fouten bij andere directe kosten

 
 

5.18.

Het aandeel andere directe kosten in het geschatte foutenpercentage is hoger dan vorig jaar. Sommige fouten hielden verband met uitrustingskosten die ten onrechte volledig in rekening worden gebracht bij EU-projecten. De kosten van grote infrastructuur die sommige begunstigden hebben gedeclareerd, hebben ook bijgedragen tot het geschatte foutenpercentage (meer informatie in paragraaf 5.22). Andere oorzaken van fouten waren niet-subsidiabele btw en de terugbetaling van reiskosten die geen verband hielden met het gecontroleerde EU-project.

Particuliere entiteiten, met name kmo’s en nieuwkomers, maken vaker fouten

 
 

5.19.

Een van de strategieën ter bevordering van Europees onderzoek is het verhogen van de deelname van de particuliere sector, met name startende bedrijven en kmo’s. Met meer dan 50 % van de vastgestelde kwantificeerbare fouten (17 van de 31) was er financiering voor particuliere begunstigden gemoeid, hoewel deze verrichtingen slechts goed waren voor 39 (30 %) van de 130 verrichtingen uit de steekproef. Nieuwkomers en kmo’s vertegenwoordigden ongeveer 10 % van de totale steekproef, maar hun aandeel kwantificeerbare fouten bedroeg 30 %. Een bijzonder vaak voorkomende bron van fouten tijdens onze controles is de onjuiste declaratie van loonkosten door kmo’s. Uit deze resultaten blijkt dat kmo’s en nieuwkomers vaker fouten maken dan andere begunstigden. Ook de controles van de Commissie bevestigden dit patroon. Een voorbeeld is te vinden in kader 5.4 .

Kader 5.4

Meerdere fouten in één declaratie van een kmo

 

Een kmo in de zorgsector van het Verenigd Koninkrijk declareerde 1,1 miljoen EUR aan personeels-, onderaannemings- en andere kosten tijdens de verslagperiode van haar eerste EU-project. Negen van de tien gecontroleerde uitgavenposten bevatten materiële fouten, die tussen de 10 en 36 % vertegenwoordigden van de waarde van de afzonderlijke, getoetste uitgavenposten. De begunstigde hanteerde met name geen methode om personeelskosten te berekenen overeenkomstig de H2020-regels.

De meeste niet-kwantificeerbare fouten betroffen tijdregistratie en vertragingen in de verdeling van middelen

 
 

5.20.

In de 130 verrichtingen uit de steekproef troffen we ook 38 niet-kwantificeerbare fouten aan in verband met gevallen van niet-naleving van financieringsregels (6). Deze gevallen kwamen vaker voor in onderzoeks- en innovatieprojecten en hielden voornamelijk verband met tekortkomingen in de tijdregistratiesystemen van begunstigden, die vaak niet voldoen aan de basisvereisten en dus onvoldoende zekerheid verschaffen over de betrouwbaarheid van de uren die zijn besteed aan gefinancierde projecten.

 

5.21.

Ook troffen we vertragingen aan in de verdeling van EU-middelen door de projectcoördinator onder de andere projectdeelnemers. Hoewel sommige van deze vertragingen begrijpelijk waren, kunnen ze aanzienlijke financiële gevolgen hebben voor projectdeelnemers, vooral voor kmo’s.

Horizon 2020: kosten van grote onderzoeksinfrastructuur — Moeizame verificatieprocedures vooraf met weinig impact op het voorkomen van fouten

 
 

5.22.

In het kader van H2020 kunnen begunstigden geactiveerde en exploitatiekosten voor grote onderzoeksinfrastructuur (LRI — large research infrastructure) declareren indien zij voldoen aan bepaalde voorwaarden en een positieve beoordeling vooraf van hun kostenberekeningsmethode hebben gekregen van de Commissie. De verificatie vooraf vergt veel tijd en andere middelen, kan tot twee jaar duren en omvat een groot aantal bezoeken door de Commissie aan de gebouwen van de begunstigde. Dit was het geval bij een van de door ons gecontroleerde begunstigden die LRI-kosten had gedeclareerd. Ondanks de uitvoerige verificatie vooraf, stelden we bovendien vast dat er nog steeds fouten optraden bij de toepassing van de methode. In twee van de drie gevallen van LRI-kostendeclaraties troffen we aanzienlijk te hoge declaraties van deze kosten aan die 75 000 EUR (12 % van de LRI-kosten) en 130 000 EUR (30 % van de LRI-kosten) bedroegen vanwege de onjuiste toepassing van de methode.

Erasmus+: verschillen tussen de nationale en EU-regels

 
 

5.23.

Tijdens onze controles merkten we op dat begunstigden van EU-financiering verplicht waren nationale regels te volgen die niet geheel strookten met EU-beginselen (zie kader 5.5 ).

Kader 5.5

Voorbeelden van nationale regels die niet geheel stroken met EU-regels

 

Voorbeeld 1

In het kader van de beroepsonderwijs- en -opleidingsregeling van Erasmus+ hebben personeelsleden die studenten begeleiden op een uitwisseling recht op een dagvergoeding tussen de 90 en 144 EUR voor een verblijf tot 14 dagen en 70 % van dit bedrag bij een langer verblijf. In het kader van vereenvoudigde kostenopties betaalt de EU de vergoeding aan de organisatie die het personeelslid dat de studenten begeleidt, in dienst heeft. In Slovenië is in de nationale regels echter een bedrag van 44 EUR per dag vastgesteld voor de dagvergoedingen (enkel voor maaltijden) die wij controleerden. Dit is aanzienlijk minder, zelfs met inbegrip van de betaalde bedragen voor accommodatie, dan de rechten die aan de begunstigde organisatie worden uitbetaald uit de begroting van Erasmus+.

Voorbeeld 2

In Slowakije controleerden we een Erasmus+-project dat werd uitgevoerd in een school waarvan de begroting gekoppeld is aan een hoger regionaal orgaan. We constateerden dat wanneer de school de Erasmus+-financiering van het nationale agentschap ontvangt, ze verplicht is de middelen over te schrijven naar het hogere regionaal orgaan om te voldoen aan de nationale financiële regels van openbare instanties. Enkele dagen later krijgt ze de middelen terug wanneer ze aan de school zijn toegewezen voor het Erasmus+-project. Deze financiële overdrachten tussen de school en het regionaal orgaan zijn onnodig voor de projectuitvoering en kunnen financiële en uitvoeringsrisico’s inhouden.

Erasmus+: er zijn meer verbeteringen nodig voor subsidiebeheer binnen het EACEA

 
 

5.24.

In 2017 bracht de dienst Interne Audit van de Europese Commissie (DIA) verslag uit over subsidiebeheer in fase 1 met betrekking tot Erasmus+ en Creatief Europa (van de oproep tot de ondertekening van contracten). In 2018 startte hij een follow-up en concludeerde hij dat zijn controleaanbevelingen adequaat en doeltreffend zijn uitgevoerd.

 

5.25.

In 2018 controleerde de DIA vervolgens het subsidiebeheer in fase 2 (van projectmonitoring tot betaling). Dit leidde tot vier opmerkingen en aanbevelingen: één “kritieke” (functioneren van de internebeheersingssystemen), twee “zeer belangrijke” en één “belangrijke”. Op basis van een beperkte follow-upcontrole is de DIA van oordeel dat de onderliggende risico’s deels zijn beperkt nadat het EACEA onmiddellijke maatregelen heeft getroffen. Bijgevolg heeft de DIA de aanbeveling verlaagd van “kritiek” naar “zeer belangrijk”. Alle aanbevelingen blijven openstaan, hoewel ze nog worden uitgevoerd en er geen enkele al had moeten zijn uitgevoerd.

 

5.26.

Zoals vermeld in het jaarlijks activiteitenverslag (JAV) 2018 van het EACEA en bevestigd in ons onderzoek, erkent het Agentschap dat er belangrijke verbeteringen nodig zijn met betrekking tot het functioneren van zijn internebeheersingssysteem, wat voor het tweede jaar op rij aanleiding geeft tot een voorbehoud inzake het internebeheersingssysteem.

De jaarlijkse activiteitenverslagen geven een getrouwe beoordeling van het financieel beheer

 
 

5.27.

In de jaarlijkse activiteitenverslagen die we hebben bestudeerd (7), werd een getrouwe beoordeling gegeven van het financieel beheer door de DG’s en agentschappen wat betreft de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. De verstrekte informatie heeft over het algemeen onze bevindingen en conclusies bevestigd.

 

5.28.

Evenals in voorgaande jaren bevatten de verslagen van alle DG’s die onderzoeks- en innovatie-uitgaven uitvoeren, een voorbehoud met betrekking tot de betalingen ter vergoeding van de kostendeclaraties in het kader van KP7, omdat het restfoutenpercentage meer dan 2 % bedraagt (8). In het geval van Horizon 2020 heeft de Commissie op basis van haar eigen controles een verwacht representatief foutenpercentage van 3,32 % en een restfoutenpercentage van 2,22 % gemeld.

 

5.29.

De Commissie heeft een procedure vastgesteld om ervoor te zorgen dat systematische fouten van begunstigden die in een controle worden ontdekt, worden gecorrigeerd in lopende projecten. Wat betreft het KP7-programma, werd de procedure toegepast bij 3 932 gevallen van 6 821 projecten van DG RTD met mogelijke systematische fouten. Bijgevolg bedroeg de uitvoeringsgraad voor het corrigeren van systematische fouten slechts 57,6 % eind 2018. Dit is lager dan de verwachte uitvoeringsgraad in dit stadium en verhoogt het risico op niet-inning.

 

5.30.

We merken ook op dat eind 2018 DG RTD 26 aanbevelingen van de DIA had openstaan, waarvan er negen al hadden moeten zijn uitgevoerd. Geen enkele aanbeveling die al had moeten zijn uitgevoerd, was ingedeeld als “zeer belangrijk”. Eén “zeer belangrijke” openstaande aanbeveling die de DIA recentelijk heeft gedaan, heeft betrekking op de monitoring van de naleving door de begunstigden van de contractuele verplichtingen en verslagleggingsvereisten inzake de verspreiding en benutting van projectresultaten. Behoorlijke verspreiding en benutting dragen bij tot de algehele doeltreffendheid van onderzoeks- en innovatiefinanciering. We constateerden dat er in de projectbeoordelingsverslagen vrij regelmatig werd gewezen op problemen in verband met de naleving van deze vereisten. Dit bevestigt dat er op dit gebied meer inspanningen moeten worden geleverd (zie paragraaf 5.43).

Beoordeling van de door de gecontroleerde verschafte informatie over de regelmatigheid

 
 

5.31.

Als onderdeel van onze strategie voor 2018-2020 streven wij ernaar beter gebruik te maken van de door de Commissie verstrekte informatie over de regelmatigheid. De Commissie baseert de berekening van het risicobedrag bij betaling op de resultaten van haar controlewerkzaamheden achteraf. Wat H2020 betreft, selecteerden we een steekproef van twintig voor 1 mei 2018 afgesloten controledossiers uit de eerste gemeenschappelijke representatieve steekproef van de Commissie. Wij hadden tot doel zowel controles die zijn uitgevoerd door de Commissie als door gecontracteerde externe controleurs op te nemen en vast te stellen of we konden vertrouwen op de resultaten. We selecteerden 5 willekeurige controles die zijn uitgevoerd door de gemeenschappelijke auditdienst (GAD) (9) en 15 controles waarvoor externe controleurs zijn gecontracteerd: 5 voor elk van de 3 particuliere accountantskantoren die controles verrichten in opdracht van de Commissie. We hebben de resultaten van deze werkzaamheden niet opgenomen in onze toetsing van verrichtingen voor uitgaven over 2018.

 

5.32.

In de eerste fase van onze beoordeling onderzochten we de controledossiers (werkdocumenten en ondersteunende documentatie) bij de GAD en bij de particuliere accountantskantoren. Op basis van dit onderzoek stelden we elf controles vast waarvoor we bijkomende controleprocedures moesten uitvoeren, voornamelijk omdat we aanvullende ondersteunende documentatie moesten verkrijgen en/of vanwege discrepanties in de werkdocumenten, waardoor wij de controleconclusies niet konden bevestigen. We voerden deze bijkomende controleprocedures uit door middel van controles van stukken (in drie gevallen vroegen we aanvullende documenten van de begunstigden) of een controlebezoek aan de begunstigde (acht gevallen).

 

5.33.

Deze bijkomende controleprocedures brachten tekortkomingen aan het licht in de documentatie, de consistentie van de steekproef, de verslaglegging en de kwaliteit van de controleprocedures in sommige onderzochte dossiers. Zo troffen we niet-subsidiabele bedragen aan die de controleurs niet hadden ontdekt omdat ze onvoldoende hadden getoetst tijdens hun controle en fouten in de berekening van de gedeclareerde personeelskosten. Alhoewel de financiële impact niet van materieel belang was in sommige gevallen, konden we in tien (10) van de twintig controledossiers uit de steekproef niet vertrouwen op de controleconclusies. Daarom kunnen we momenteel de resultaten van de controlewerkzaamheden van de Commissie niet gebruiken.

 

5.34.

Hiernaast stelden we een probleem vast in verband met de methode voor het berekenen van het foutenpercentage voor H2020. Het doel van de controles achteraf is een maximale dekking van de aanvaarde kosten, maar ze hebben zelden betrekking op alle kosten. Het foutenpercentage wordt berekend als een aandeel van alle aanvaarde kosten in plaats van het daadwerkelijk gecontroleerde bedrag. Dit betekent dat de noemer in de foutenberekening hoger is, waardoor het foutenpercentage te laag is. Indien de fouten die werden aangetroffen, systematisch zijn, wordt de fout geëxtrapoleerd en dit compenseert deels het bovengenoemde te lage percentage. Aangezien niet-systematische fouten niet worden geëxtrapoleerd, blijft het totale foutenpercentage echter te laag. Het kan niet worden gekwantificeerd in hoeverre het foutenpercentage te laag is opgegeven. Het is dus onmogelijk te bepalen of deze te lage opgave een significante impact heeft.

 

5.35.

Als gevolg hiervan zullen we in 2019 nog een cyclus van evaluaties uitvoeren van recentere controles die zijn afgesloten sinds onze oorspronkelijke selectie zodat we een grotere populatie van controle-informatie kunnen verkrijgen waarop we onze beoordeling kunnen baseren. Hierdoor zullen we ook rekening kunnen houden met daaropvolgende verbeteringen in vergelijking met de in 2018 onderzochte controles, die zijn verricht aan het begin van het H2020-programma.

 

5.36.

We evalueerden ook de informatie in het AMPR van de Commissie van 2018 in verband met het geschatte risico bij betaling voor de beleidsterreinen die onder MFK-subrubriek 1a vallen. De Commissie berekent niet één enkel percentage voor de hele subrubriek, maar twee afzonderlijke percentages — een voor onderzoek, industrie, ruimtevaart, energie en vervoer (1,9 %) en een ander voor ander intern beleid (0,7 %). Op basis van de cijfers van de Commissie berekenden we dat het percentage voor MFK 1a als geheel 1,6 % zou zijn. Dit percentage valt binnen de marge van onze eigen schatting van het foutenpercentage. Naar onze mening is het echter te laag vanwege het methodologische probleem dat in paragraaf 5.34 hierboven werd beschreven.

Conclusies en aanbevelingen

Conclusie

 
 

5.37.

Over het geheel genomen wijst de controle-informatie die wij hebben verkregen en gepresenteerd in dit hoofdstuk erop dat de uitgaven voor “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” gelijk waren aan de materialiteitsdrempel. Voor deze MFK-subrubriek wees onze toetsing van verrichtingen uit dat het totale geschatte foutenpercentage 2,0 % bedroeg (zie bijlage 5.1 ). Uit onze resultaten blijkt echter dat onderzoeksuitgaven een gebied met een hoger risico en de belangrijkste bron van fouten blijven.

 

5.38.

Het in het AMPR uiteengezette risicobedrag bij betaling valt binnen de marge van onze schatting van het foutenpercentage (zie paragraaf 5.36).

Aanbevelingen

 
 

5.39.

Bijlage 5.2 bevat de bevindingen naar aanleiding van onze follow-upevaluatie van de vier aanbevelingen die wij in ons Jaarverslag 2015 hebben gedaan en de vier die we in ons Jaarverslag 2017 hebben gedaan met eind 2018 als de termijn voor uitvoering. De Commissie heeft vier aanbevelingen volledig en vier andere in de meeste opzichten uitgevoerd.

 

5.40.

Op basis van deze beoordeling en onze bevindingen en conclusies voor 2018 doen wij de volgende aanbevelingen aan de Commissie:

Aanbeveling 5.1

Verricht gerichtere controles van kostendeclaraties van kmo’s en nieuwkomers en verbeter de voorlichtingscampagne over financieringsregels, die moet zijn gericht op deze belangrijke begunstigden.

Streefdatum voor de uitvoering: 2020.

Aanbeveling 5.2

Wat betreft het volgende kaderprogramma voor onderzoek, vereenvoudig de regels voor de berekening van personeelskosten nog meer, beoordeel de toegevoegde waarde van het mechanisme voor kosten van grote onderzoeksinfrastructuur en onderzoek hoe de methode ervan kan worden verbeterd.

Streefdatum voor de uitvoering: eind 2020.

Aanbeveling 5.3

Wat betreft H2020, geef gevolg aan de opmerkingen die we maakten in het kader van onze evaluatie van de controles achteraf met betrekking tot de documentatie, de consistentie van de steekproef, de verslaglegging en de kwaliteit van de controleprocedures.

Streefdatum voor de uitvoering: medio 2020.

Aanbeveling 5.4

Geef onmiddellijk gevolg aan de bevindingen van de dienst Interne Audit van de Commissie met betrekking tot:

  • — 
    de internebeheersingssystemen van het EACEA inzake het subsidiebeheerproces voor Erasmus+;
  • — 
    de monitoring van de naleving van de contractuele verplichtingen en verslagleggingsvereisten inzake de verspreiding en benutting bij onderzoeks- en innovatieprojecten.

Streefdatum voor de uitvoering: medio 2020.

Deel 2: Prestatieaspecten van onderzoek en innovatie

 
 

5.41.

Wij beoordeelden de verslaglegging van de Commissie over de doelmatigheid van vijftig van de in de steekproef opgenomen onderzoeks- en innovatieprojecten (11). 21 van deze projecten waren al afgerond. Wij hebben de kwaliteit van het verrichte onderzoek of de impact van de projecten wat betreft de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling om onderzoek en innovatie te verbeteren, niet rechtstreeks beoordeeld.

 

5.42.

Voor elk project hebben we het beoordelingsverslag geëvalueerd dat door de projectfunctionaris van de Commissie wordt ingevuld in het kader van de controles die vóór de vergoeding van de gedeclareerde kosten worden uitgevoerd. We namen nota van de conclusie van de projectfunctionaris over de vraag of:

  • — 
    de gemelde vooruitgang met betrekking tot outputs en resultaten in overeenstemming was met de in de subsidieovereenkomst vastgelegde doelstellingen;
  • — 
    de kosten die aan het project werden toegerekend, redelijk waren in het licht van de gemelde vooruitgang;
  • — 
    de outputs en resultaten van het project waren verspreid in overeenstemming met de vereisten van de subsidieovereenkomst.

Met de meeste projecten werden de verwachte outputs en resultaten bereikt

 
 

5.43.

Volgens de verslagen van de Commissie hadden de meeste projecten hun verwachte output en resultaten bereikt. Uit de verslagen van de Commissie bleek echter ook dat verschillende projecten te lijden hadden onder kwesties die afbreuk deden aan hun prestaties:

  • — 
    in tien gevallen was de gemelde vooruitgang slechts gedeeltelijk in overeenstemming met de doelstellingen die met de Commissie waren overeengekomen en in twee gevallen was deze niet in overeenstemming met deze doelstellingen;
  • — 
    in drie gevallen was de Commissie van oordeel dat de gemelde kosten niet redelijk waren gezien de gerealiseerde vooruitgang;
  • — 
    in tien gevallen waren de outputs en resultaten van de projecten slechts gedeeltelijk verspreid. In twee gevallen hadden er helemaal geen verspreidingsactiviteiten plaatsgevonden.

  • (1) 
    Het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (2007-2013).
  • (2) 
    Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2014-2020 (Horizon 2020).
  • (3) 
    Deze steekproef was verdeeld in twee belangrijke strata op basis van onze beoordeling van het risico voor de regelmatigheid. Het eerste stratum omvatte risicovolle gebieden (met name KP7 en H2020) met een verhoogde controledekking en andere risicovolle gebieden (zoals de CEF). Het tweede stratum had betrekking op uitgaven met een laag risico, zoals administratieve uitgaven en de ruimtevaartprogramma’s.
  • (4) 
    Onze berekening van het foutenpercentage is gebaseerd op een representatieve steekproef. Het genoemde cijfer is de beste schatting. Wij hebben 95 % zekerheid dat het geschatte foutenpercentage in de populatie tussen 0,7 % en 3,2 % ligt (de onderste, respectievelijk de bovenste foutengrens).
  • (5) 
    Speciaal verslag nr. 28/2018 “Het merendeel van de in het kader van Horizon 2020 ingevoerde vereenvoudigingsmaatregelen heeft het gemakkelijker gemaakt voor begunstigden, maar er is nog steeds ruimte voor verbetering”.
  • (6) 
    15 verrichtingen bevatten zowel kwantificeerbare als niet-kwantificeerbare fouten.
  • (7) 
    Directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie (DG RTD), het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) en het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (Easme).
  • (8) 
    De Commissie meldt een meerjarig representatief foutenpercentage in het kader van KP7-uitgaven van 5,26 %. Ze meldt enkel restfoutenpercentages van elk betrokken DG, die variëren, maar altijd meer dan 2 % zijn.
  • (9) 
    De gemeenschappelijke auditdienst (GAD) voor uitgaven in het kader van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon 2020) bij de Europese Commissie die wordt verzorgd door DG RTD.
  • Bij twee van deze gevallen, die projecten in het kader van fase I van het kmo-instrument betroffen, vertrouwt de GAD enkel op controleprocedures vooraf die andere diensten van de Commissie hebben verricht.
  • We hebben de prestaties beoordeeld van samenwerkingsprojecten waarbij meerdere deelnemers waren betrokken en verrichtingen zoals de mobiliteitsbetalingen aan afzonderlijke onderzoekers uitgesloten.

BIJLAGE 5.1

RESULTATEN VAN DE TOETSING VAN VERRICHTINGEN VOOR “CONCURRENTIEVERMOGEN VOOR GROEI EN WERKGELEGENHEID”

 
 

2018

2017

OMVANG EN STRUCTUUR VAN DE STEEKPROEF

Totaal verrichtingen:

130

130

GESCHATTE IMPACT VAN KWANTIFICEERBARE FOUTEN

   

Geschat foutenpercentage

2,0  %

4,2  %

 

Bovenste foutengrens (UEL)

3,2  %

 
 

Onderste foutengrens (LEL)

0,7  %

 

BIJLAGE 5.2

FOLLOW-UP VAN EERDERE AANBEVELINGEN VOOR “CONCURRENTIEVERMOGEN VOOR GROEI EN WERKGELEGENHEID”

 

Jaar

Aanbeveling van de Rekenkamer

Door de ERK verrichte analyse van de geboekte vooruitgang

Volledig uitgevoerd

In uitvoering

Niet uitgevoerd

Niet van toepassing

Ontoereikend bewijs

In de meeste opzichten

In enkele opzichten

2015

Aanbeveling 1:

De Commissie, de nationale instanties en de onafhankelijke controleurs moeten alle beschikbare en relevante informatie benutten om fouten te voorkomen of ze te ontdekken en corrigeren vóór de terugbetaling.

 

X

       

Aanbeveling 2:

De Commissie moet aan de begunstigden richtsnoeren verstrekken over de specifieke verschillen tussen Horizon 2020 en KP7 en soortgelijke programma’s.

X

         

Aanbeveling 3:

De Commissie moet gemeenschappelijke richtsnoeren verstrekken aan de organen die de uitgaven voor onderzoek en innovatie uitvoeren, ter waarborging van een consistente behandeling van de begunstigden bij de toepassing van controleaanbevelingen met betrekking tot de terugvordering van niet-subsidiabele kosten.

X

         

Aanbeveling 4:

De Commissie moet nauwlettend toezien op de uitvoering van de geëxtrapoleerde correcties op basis van haar controles achteraf van vergoede kosten uit hoofde van KP7.

 

X

       

2017

Eind 2018 moet de Commissie:

Aanbeveling 1:

wat Horizon 2020 betreft, de regels inzake personeelskosten verder verduidelijken, de methode voor personeelskosten herzien en de lijst van problemen in bepaalde landen vervolledigen;

 

X

       

Aanbeveling 2:

wat de CEF betreft, de mate van bekendheid met de subsidiabiliteitsregels bij de begunstigden verbeteren, met name door een duidelijk onderscheid te maken tussen een uitvoeringscontract en een onderaannemingscontract;

 

X

       

Aanbeveling 3:

de tekortkomingen snel aanpakken die de DIA heeft vastgesteld:

  • — 
    in het Erasmus+-subsidiebeheerproces van het EACEA;
  • — 
    in de monitoring van onderzoeks- en innovatieprojecten.

X

         

HOOFDSTUK 6

Economische, sociale en territoriale cohesie

INHOUD

 

Inleiding

6.1-6.12

Korte beschrijving van “Economische, sociale en territoriale cohesie”

6.2-6.6

Beleidsdoelstellingen en uitgaveninstrumenten

6.2

Uitvoering en controle- en zekerheidskader

6.3-6.6

Reikwijdte en aanpak van de controle

6.7-6.12

Deel 1 — Regelmatigheid van de verrichtingen

6.13-6.70

Resultaten van onze evaluatie van verrichtingen en herhaling van controles

6.14-6.40

Niet-subsidiabele uitgaven en projecten

6.19-6.24

Inbreuk op de internemarktregels

6.25-6.32

Niet-naleving van regels met betrekking tot het gebruik van financieringsinstrumenten

6.33-6.38

Ongerechtvaardigde inhouding van EU-middelen die bestemd waren voor begunstigden leidde tot te late betalingen

6.39-6.40

Onze beoordeling van het werk van auditautoriteiten

6.41-6.50

Het werk van de Commissie om zekerheid te verschaffen en haar verslaglegging over het restfoutenpercentage in haar jaarlijkse activiteitenverslagen

6.51-6.70

Zekerheid voor de programmeringsperiode 2014-2020

6.51-6.64

Afsluitingsregelingen

6.65-6.70

Conclusies en aanbevelingen

6.71-6.77

Conclusie

6.71-6.75

Aanbevelingen

6.76-6.77

Deel 2 — Beoordeling van projectprestaties

6.78-6.88

Bijlage 6.1 —

Resultaten van de toetsing van verrichtingen

 

Bijlage 6.2 —

Informatie over EU-maatregelen in de lidstaten

 

Bijlage 6.3 —

Follow-up van eerdere aanbevelingen

 

Inleiding

 
 

6.1.

In dit hoofdstuk worden onze bevindingen voor de MFK-subrubriek 1b “Economische, sociale en territoriale cohesie” gepresenteerd. De door ons gecontroleerde betalingen hebben betrekking op de afsluiting van de programmeringsperiode 2007-2013 en de uitvoering van de programmeringsperiode 2014-2020. Kader 6.1 geeft een overzicht van de kernactiviteiten en de uitgaven in deze subrubriek voor 2018. Zie paragraaf 6.7 voor nadere bijzonderheden over de controlepopulatie voor 2018.

Kader 6.1

MFK-subrubriek 1b “Economische, sociale en territoriale cohesie” — Uitsplitsing voor 2018

 
  • (1) 
    Het bedrag van 47,4 miljard EUR bestaat uit jaarlijkse voorschotten en tussentijdse betalingen voor de programmeringsperiode 2014-2020 die niet waren opgenomen in de onderliggende rekeningen bij de zekerheidspakketten die de Commissie in 2018 aanvaardde. Overeenkomstig de geharmoniseerde definitie van onderliggende verrichtingen (zie voor nadere gegevens bijlage 1.1 , paragraaf 13) worden deze betalingen als voorfinanciering beschouwd en maken zij daarom geen deel uit van onze controlepopulatie voor het Jaarverslag 2018.

Bron:

Geconsolideerde rekeningen 2018 van de EU.

Korte beschrijving van “Economische, sociale en territoriale cohesie”

Beleidsdoelstellingen en uitgaveninstrumenten

 
 

6.2.

De bestedingen in het kader van deze subrubriek zijn erop gericht om het verschil in ontwikkelingsniveau tussen de verschillende lidstaten en regio’s van de EU terug te dringen en het concurrentievermogen van alle regio’s te versterken (1). Deze doelstellingen worden nagestreefd met behulp van de volgende fondsen/instrumenten:

  • — 
    het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), dat is gericht op het ongedaan maken van de grootste regionale onevenwichtigheden door middel van financiële steun voor investeringen in infrastructuur en productieve investeringen ter bevordering van de werkgelegenheid, vooral ten behoeve van ondernemingen;
  • — 
    het Cohesiefonds (CF), dat ter bevordering van duurzame ontwikkeling projecten op het gebied van milieu en vervoer financiert in lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking dat lager is dan 90 % van het EU-gemiddelde;
  • — 
    het Europees Sociaal Fonds (ESF), dat gericht is op het bevorderen van een hoog niveau van werkgelegenheid en het scheppen van meer en betere banen, onder andere door middel van maatregelen in het kader van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (Youth Employment Initiative — YEI) voor regio’s met een hoge jeugdwerkloosheid;
  • — 
    andere kleinere regelingen, zoals het Europees nabuurschapsinstrument, het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), en een bijdrage aan de Connecting Europe Facility.

Uitvoering en controle- en zekerheidskader

 
 

6.3.

De lidstaten dienen over het algemeen aan het begin van elke programmeringsperiode meerjarige operationele programma’s (OP’s) in voor de hele duur van een MFK. Nadat de Commissie deze OP’s heeft goedgekeurd, wordt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van elk OP gedeeld door de Commissie (2) en de desbetreffende lidstaat. Begunstigden ontvangen vergoedingen via de autoriteiten in de lidstaten, waarbij de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten van concrete acties die in overeenstemming met de voorwaarden van het OP zijn goedgekeurd, uit de EU-begroting worden gecofinancierd.

 

6.4.

Het herziene controle- en zekerheidskader voor de programmeringsperiode 2014-2020 moet ervoor zorgen dat het restfoutenpercentage (3) voor deze vergoedingen aan OP’s onder de in de verordening bepaalde materialiteitsdrempel van 2 % blijft (4). De belangrijkste elementen van het herziene controle- en zekerheidskader zijn:

  • — 
    De werkzaamheden die auditautoriteiten verrichten ten aanzien van in de jaarrekening opgenomen uitgaven. Deze werkzaamheden monden uit in een jaarlijks controleverslag dat als onderdeel van de “zekerheidspakketten” (5) van de lidstaten wordt ingediend bij de Commissie. In dit verslag wordt het restfoutenpercentage voor het OP (of groep van OP’s) bekendgemaakt en is een controleoordeel opgenomen over de regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven en over de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen.
  • — 
    De jaarlijkse aanvaarding van de rekeningen. Met het oog hierop verricht de Commissie hoofdzakelijk administratieve controles van de volledigheid en juistheid van de rekeningen voordat zij deze aanvaardt en het bedrag van 10 % vrijgeeft dat eerder als garantie was ingehouden (6).
  • — 
    Vervolgens verricht de Commissie controles van stukken ten aanzien van ieder zekerheidspakket alsmede regelmatigheidscontroles in de lidstaten. De Commissie voert deze controles uit om zich een oordeel te kunnen vormen over de door de auditautoriteiten gerapporteerde restfoutenpercentages en deze te kunnen valideren. Zij publiceert deze in haar jaarlijkse activiteitenverslagen (JAV’s) voor het volgende jaar.
 

6.5.

Het proces dat vóór de afsluiting van OP’s van de programmeringsperiode 2007-2013 moet worden doorlopen, is vergelijkbaar met het proces dat in paragraaf 6.4 wordt beschreven en dat de beoordeling van de zekerheidspakketten in de programmeringsperiode 2014-2020 omvat.

 

6.6.

Wij hebben het controle- en zekerheidskader in detail in ons Jaarverslag 2017 beschreven (7). Zie ook figuur 6.1 hieronder.

Figuur 6.1

Controle- en zekerheidskader voor de programmeringsperiode 2014-2020

 
 

Bron:

ERK.

Reikwijdte en aanpak van de controle

 
 

6.7.

In 2018 aanvaardde de Commissie rekeningen met uitgaven voor 248 van de 419 goedgekeurde OP’s (ongeveer 11,9 miljard EUR). Deze rekeningen waren afkomstig uit 202 zekerheidspakketten die door alle 28 lidstaten waren ingediend voor de programmeringsperiode 2014-2020. Daarnaast sloot de Commissie 217 OP’s (ongeveer 11,7 miljard EUR) uit de programmeringsperiode 2007-2013 (gedeeltelijk) af (8). Onze controlepopulatie (ongeveer 23,6 miljard EUR) bestond uit de uitgaven die waren opgenomen in deze zekerheidspakketten voor het boekjaar 2016/2017 (periode 2014-2020) en de uitgaven die waren gecertificeerd door certificerende instanties en die ten grondslag lagen aan de eindcontroleverslagen van de auditautoriteiten voor 2007-2013.

 

6.8.

Wij hadden tot doel bij te dragen tot de algemene betrouwbaarheidsverklaring, zoals beschreven in bijlage 1.1 . Door rekening te houden met de kenmerken van het controle- en zekerheidskader voor dit uitgaventerrein wilden wij ook beoordelen in hoeverre op het werk van de auditautoriteiten en de Commissie kan worden vertrouwd. Wij deden dit om in de toekomst eventueel meer gebruik van hun werk te maken en om in dat verband na te gaan waar verdere verbeteringen nodig zijn.

 

6.9.

Voor deel 1 van dit hoofdstuk, dat gericht is op regelmatigheid, en waarbij we de in bijlage 1.1 uiteengezette controleaanpak en -methoden hebben toegepast, hebben wij het volgende onderzocht voor “Economische, sociale en territoriale cohesie” in 2018:

  • a) 
    een steekproef van 220 verrichtingen die statistisch representatief is voor alle soorten uitgaven binnen de MFK-subrubriek 1b die de auditautoriteiten al eerder hadden gecontroleerd;
  • b) 
    het door de auditautoriteiten verrichte werk om de informatie in de 24 zekerheids-/afsluitingspakketten te valideren, mede gebruikmakend van de steekproef van 220 verrichtingen;
  • c) 
    de controlewerkzaamheden van de Commissie, na de aanvaarding van de rekeningen, om aspecten met betrekking tot de regelmatigheid van de zekerheidspakketten 2014-2020 te controleren;
  • d) 
    de werkzaamheden van de Commissie bij de evaluatie en validatie van de in de zekerheids-/afsluitingspakketten voor 2018 gerapporteerde foutenpercentages. We hebben ook gekeken naar de relevantie en betrouwbaarheid van de informatie over de regelmatigheid in de JAV’s van DG REGIO en DG EMPL, en de opname daarvan in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag (AMPR) van de Commissie.
 

6.10.

De steekproef werd in twee fasen getrokken. Eerst selecteerden we 24 zekerheids-/afsluitingspakketten (15 uit de programmeringsperiode 2014-2020 en 9 uit de programmeringsperiode 2007-2013) die betrekking hadden op 53 van de 465 OP’s waarvoor de Commissie in 2018 een verrekening uit de EU-begroting had verricht. Binnen deze OP’s selecteerden we vervolgens verrichtingen die de auditautoriteiten al eerder hadden gecontroleerd. Bijlage 6.2 bevat een uitsplitsing van de gecontroleerde steekproef per lidstaat.

 

6.11.

Onze controlewerkzaamheden van dit jaar waren dezelfde als die welke we in detail beschreven hebben in ons Jaarverslag 2017 (9).

 

6.12.

Voor deel 2 van dit hoofdstuk beoordeelden we de systemen van de lidstaten voor het meten en rapporteren van de prestaties. We controleerden ook of het werk van de auditautoriteiten en de Commissie de toereikendheid en betrouwbaarheid van prestatiegegevens waarborgt. Wanneer wij de controles van fysiek voltooide concrete acties overdeden, beoordeelden we ook in hoeverre de autoriteiten rapporteerden dat zij de streefdoelen die voor output- en resultaatindicatoren waren gesteld, hadden behaald.

Deel 1 — Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

6.13.

Dit gedeelte van het hoofdstuk omvat drie subonderdelen. Het eerste daarvan heeft betrekking op onze toetsing van de steekproef van 220 verrichtingen die we dit jaar hebben genomen om inzicht te geven in de voornaamste bronnen van fouten en materiaal voor de algehele betrouwbaarheidsverklaring. In het tweede subonderdeel wordt onze beoordeling van het werk van de auditautoriteiten behandeld, en in het derde komen de werkzaamheden van de Commissie aan de orde. De resultaten van alle subonderdelen bieden ons een basis om conclusies te trekken over de regelmatigheidsinformatie die is vervat in de JAV’s van de twee verantwoordelijke DG’s en in het AMPR van de Commissie.

Resultaten van onze evaluatie van verrichtingen en herhaling van controles

 
 

6.14.

Bijlage 6.1 bevat een overzicht van de resultaten van onze toetsing van verrichtingen. In de 220 door ons onderzochte verrichtingen hebben we 36 fouten vastgesteld en gekwantificeerd die niet door de auditautoriteiten waren ontdekt. Rekening houdend met de zestig eerder door auditautoriteiten aangetroffen fouten en door programma-autoriteiten toegepaste correcties (ter waarde van in totaal 314 miljoen EUR voor beide programmeringsperioden tezamen) schatten we het foutenpercentage op 5,0 % (10). De hoeveelheid en de impact van de fouten die we hebben aangetroffen voor verrichtingen in de periode 2014-2020, waren groter dan die voor de verrichtingen die verband hielden met de afsluiting van de periode 2007-2013.

 

6.15.

Voor de 220 verrichtingen in onze steekproef hadden auditautoriteiten 60 kwantificeerbare fouten in de zekerheids-/afsluitingspakketten gemeld; deze betroffen met name niet-subsidiabele kosten (37) en openbare aanbestedingen (18) (11), gevolgd door het ontbreken van essentiële bewijsstukken (3).

 

6.16.

De lidstaten hebben financiële correcties toegepast, waarbij ze deze fouten waar nodig extrapoleerden, om de restfoutenpercentages te verlagen tot onder de materialiteitsdrempel van 2 %.

 

6.17.

Kader 6.2 bevat een uitsplitsing van de door ons aangetroffen fouten per categorie. Het bevat ook de uitsplitsing naar entiteit die alle vastgestelde fouten ontdekte, d.w.z. met inbegrip van de fouten die de auditautoriteiten rapporteerden voor de verrichtingen die we onderzochten. Niet-subsidiabele kosten droegen het meest bij tot het door ons geschatte foutenpercentage, gevolgd door niet-naleving van de staatssteun- en aanbestedingsregels. In de paragrafen 6.19-6.40 wordt meer informatie over deze fouten gegeven.

Kader 6.2

“Economische, sociale en territoriale cohesie” — Uitsplitsing van de fouten

 
 

Bron:

ERK.

 

6.18.

Het aantal ontdekte fouten en de impact ervan tonen aan dat er nog steeds sprake is van tekortkomingen met betrekking tot de regelmatigheid van de door de beheersautoriteiten gedeclareerde uitgaven. Deze bevinding bevestigt de resultaten van de nalevingsgerichte controles van de Commissie in 2018, waarbij er in 5 van de 26 gevallen aanzienlijke tekortkomingen werden geconstateerd met betrekking tot fundamentele eis 4 betreffende adequate beheersverificaties.

Niet-subsidiabele uitgaven en projecten

 
 

6.19.

Bij het declareren van uitgaven bij de Commissie certificeren de autoriteiten van de lidstaten dat deze werden gemaakt overeenkomstig een aantal specifieke bepalingen die zijn vastgelegd in EU- of nationale regels, en dat de steun werd toegekend aan begunstigden of concrete acties die voldeden aan de subsidiabiliteitsvereisten van het OP.

 

6.20.

Niet-subsidiabele uitgaven en projecten vormen de belangrijkste bron van fouten voor zowel het EFRO/CF als het ESF. In 7 % van de door ons onderzochte verrichtingen stelden wij vast dat de projecten niet voldeden aan de door de EU of de lidstaat vastgestelde subsidiabiliteitsregels. Deze fouten vertegenwoordigen 44 % van alle kwantificeerbare fouten, ofwel ongeveer 1,9 procentpunt van het geschatte foutenpercentage.

 

6.21.

De belangrijkste oorzaken van niet-subsidiabele uitgaven waren projectactiviteiten of -deelnemers die niet aan de subsidiabiliteitsregels voldeden. Dit was het geval bij de helft van de concrete acties waarbij wij niet-subsidiabele uitgaven aantroffen, en deze waren goed voor 21 % van het geschatte foutenpercentage.

 

6.22.

Volgens de EU-regels komen btw-uitgaven alleen in aanmerking voor cofinanciering indien deze volgens de nationale btw-wetgeving niet-terugvorderbaar zijn. Net zoals verleden jaar troffen we elf projecten in het kader van vier OP’s aan waarin overheidsorganen terugvorderbare btw hadden gedeclareerd als subsidiabele uitgaven. Zoals gemeld in ons vorige jaarverslag deden acht van deze fouten zich in Polen voor. In al deze gevallen hadden de auditautoriteiten de subsidiabiliteitsregels onjuist geïnterpreteerd en geen onregelmatigheid gerapporteerd. We hebben deze acht fouten niet gekwantificeerd omdat de Commissie financiële correcties heeft toegepast. In onze snelle evaluatie inzake btw (12) verstrekten wij meer informatie over dit onderwerp en legden wij uit dat de vergoeding van btw regelmatig een bron van fouten is omdat de regels vaak niet consequent worden toegepast.

Vereenvoudigingsmaatregelen kunnen onregelmatigheden voorkomen

 
 

6.23.

Vaak wordt de complexiteit voor begunstigden veroorzaakt doordat nationale subsidiabiliteitscriteria verder gaan dan wat is voorgeschreven door de EU-wetgeving (13). Drie door ons ontdekte fouten hadden kunnen worden vermeden als de autoriteiten van de lidstaten minder complexe nationale subsidiabiliteitsvoorwaarden hadden geformuleerd (zie het voorbeeld in kader 6.3 ).

Kader 6.3

Complexe nationale susidiabiliteitsvoorwaarden — Een voorbeeld

 

In de subsidiabiliteitsregels voor een Pools OP was de voorwaarde opgenomen dat geen EU-subsidie mag worden gebruikt als een andere entiteit dezelfde soort bedrijfsactiviteit op dezelfde locatie uitvoert. Dit vereiste, dat verder gaat dan wat in de EU-verordeningen is vastgesteld, werd in de subsidieovereenkomst herhaald.

Omdat één begunstigde, een jurist, zijn bedrijf op dezelfde locatie als een andere juridische onderneming opzette, kwam het project niet voor cofinanciering in aanmerking.

Ook in Duitsland troffen wij complexe nationale subsidiabiliteitsvoorwaarden aan.

 

6.24.

Eén vereenvoudigingsmaatregel daarentegen die de administratieve belasting voor begunstigden kan verminderen, is het gebruik van vereenvoudigde kostenopties (simplified cost options — SCO’s). Bij onze controles van verrichtingen waarbij SCO’s worden gebruikt, merkten wij dat deze minder foutgevoelig waren, maar we constateren dat er in gevallen waar dit passend zou kunnen zijn nog steeds in beperkte mate gebruik wordt gemaakt van SCO’s.

Inbreuk op de internemarktregels

 
 

6.25.

Dit jaar hebben wij 16 inbreuken op de internemarktregels vastgesteld, waarvan wij er 8 kwantificeerden. De belangrijkste inbreuken in 2018 hadden betrekking op overheidsopdrachten of staatssteun.

Ondanks veel correcties blijven overheidsopdrachten een belangrijke bron van fouten

 
 

6.26.

Aanbestedingsprocedures zijn een essentieel instrument om openbare middelen op zuinige en doeltreffende wijze te besteden en om de interne markt tot stand te brengen. Dit jaar onderzochten wij 129 procedures voor werken, leveringen en diensten. De overgrote meerderheid van deze procedures had betrekking op projecten die werden gecofinancierd via EFRO-/CF-OP’s, die vatbaarder zijn voor fouten.

 

6.27.

Gedurende hun werkzaamheden ontdekten de auditautoriteiten in de door ons onderzochte verrichtingen 18 gevallen van niet-naleving van aanbestedingsregels, zoals het ontbreken van een oproep tot het indienen van inschrijvingen, onjuiste toepassing van de selectiecriteria en tekortkomingen in het bestek. De autoriteiten legden stelselmatig forfaitaire correcties op variërend van 5 % tot 100 %, zoals bepaald in de richtsnoeren van de Commissie (14).

 

6.28.

Bij negen aanbestedingsprocedures constateerden we gevallen van niet-naleving van de EU- en/of nationale aanbestedingsregels die de auditautoriteiten niet hadden ontdekt (zie kader 6.4 ). De meeste door ons ontdekte fouten hadden betrekking op contracten waarvan de waarde boven de EU-drempels uitkwam (15). Twee betroffen ernstige inbreuken die de mededinging zonder rechtvaardiging beperkten, en wij hebben deze gevallen gerapporteerd als kwantificeerbare fouten. Ze vertegenwoordigden 6 % van alle door ons aangetroffen kwantificeerbare fouten, ofwel ongeveer 0,7 procentpunt van het geschatte foutenpercentage. Andere fouten betreffende aanbestedingen omvatten niet-naleving van de bekendmakings- en transparantievereisten.

Kader 6.4

Voorbeeld van een inbreuk op het gebied van openbare aanbesteding

 

Tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 gunde een begunstigde overheidsinstantie in Italië een contract met een looptijd van drie jaar aan een particuliere onderneming. De overeengekomen diensten omvatten de monitoring, het beheer, de verslaglegging en de uitvoering van correcties. In overeenstemming met de voorwaarden van de aankondiging van de opdracht verlengde de begunstigde vervolgens de contractperiode met drie jaar. Toen de tweede termijn afliep, benaderde de begunstigde de contractant voor aanvullende diensten en ondertekende deze een nieuw contract voor nog eens 15 maanden. De bijkomende diensten waren voorzienbaar, en konden door andere ondernemingen op de markt worden geleverd. Door het gunnen van de bijkomende diensten zonder een aanbestedingsprocedure kwamen de kosten niet in aanmerking voor EU-cofinanciering.

De auditautoriteit meende ten onrechte dat de aanpak van de begunstigde niet onregelmatig was.

Wij troffen een ander geval van onregelmatige aanbesteding aan in Hongarije.

Vier projecten waren niet-subsidiabel vanwege een inbreuk op de regels inzake staatssteun

 
 

6.29.

Staatssteun is, tenzij deze onder een “de minimis”-plafond blijft, in beginsel onverenigbaar met de interne markt omdat zij het handelsverkeer tussen de lidstaten zou kunnen verstoren. Er bestaan echter uitzonderingen op deze regel, met name als het project valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening (General Block Exemption Regulation — GBER) (16). Lidstaten moeten andere gevallen van staatssteun melden, zodat de Commissie kan beoordelen of deze verenigbaar zijn.

 

6.30.

Dit jaar hebben wij bij zeven EFRO-projecten in Spanje, Frankrijk en Portugal vastgesteld dat er inbreuk was gemaakt op de EU-regels voor staatssteun. We zijn van mening dat vijf van deze projecten, allemaal in Portugal, minder of geen overheidsfinanciering van de EU en/of de lidstaat hadden mogen verkrijgen. Deze fouten maken ongeveer 1,6 procentpunt van het geschatte foutenpercentage uit.

 

6.31.

Drie van deze vijf gekwantificeerde bevindingen op het gebied van staatssteun betreffen het gebrek aan een stimulerend effect en wijzen op een systematische tekortkoming. De EU-regels zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat staatssteun alleen mag worden verleend als hiermee activiteiten worden gesubsidieerd die anders niet zouden zijn uitgevoerd. Voor regelingen die onder de GBER vallen, wordt automatisch van dit “stimulerend effect” uitgegaan als de werkzaamheden na de datum van de financieringsaanvraag van start gaan (17).

 

6.32.

De Commissie had eerder vastgesteld dat verscheidene concrete acties deze fout vertoonden. De beheersautoriteit van het desbetreffende OP sloot concrete acties waarbij de Commissie dit soort fouten ontdekte uit van de rekeningen (18). Zowel de Commissie als de beheersautoriteiten wisten dat dit een systematisch probleem was. Hoewel de lidstaat zijn nationale regels heeft aangepast om te zorgen voor consistentie met de EU-regels en om verdere onregelmatigheden te voorkomen, heeft geen enkele partij toereikende corrigerende maatregelen getroffen om deze fouten in de rekeningen 2016/2017 weg te werken of de potentiële impact te compenseren door middel van een overeenkomstige financiële correctie. De Commissie aanvaardde de rekeningen na de wijzigingen van de regels.

Niet-naleving van regels met betrekking tot het gebruik van financieringsinstrumenten

Onregelmatige uitbetalingen in het kader van financieringsinstrumenten droegen minder bij aan het geschatte foutenpercentage dan in 2017

 
 

6.33.

Tot aan het einde van het boekjaar 2016/2017 was 2,9 miljard EUR aan voorschotten betaald aan financieringsinstrumenten, waarvan 2,3 miljard EUR tussen 1 juli 2016 en 30 juni 2017 werd gedeclareerd (17 % van het totale bedrag dat aan EU cofinanciering was betaald). Tijdens het boekjaar 2016/2017 werd 1,3 miljard EUR (43 %) aan eindontvangers uitbetaald.

 

6.34.

Onze controle had betrekking op stortingen in vijf financieringsinstrumenten (twee van de programmeringsperiode 2014-2020 en drie van 2007-2013). We onderzochten dertig garanties en honderd leningen voor deze vijf instrumenten op het niveau van de financieel intermediair. Dit jaar troffen wij 14 gevallen aan van niet-subsidiabele uitbetalingen aan eindontvangers met betrekking tot drie van de door ons onderzochte instrumenten. Deze betroffen niet-subsidiabele leningen of niet-subsidiabele eindontvangers en geannuleerde uitbetalingen die de lidstaten ten onrechte als betaald hadden geregistreerd. Omdat het aandeel van financieringsinstrumenten in de controlepopulatie in 2018 veel lager is dan in 2017, droegen deze fouten in mindere mate bij tot het geschatte foutenpercentage voor 2018 (19).

 

6.35.

Informatie over de prestaties van een financieringsinstrument en het feitelijk gebruik van middelen (d.w.z. subsidiabele uitgaven bij afsluiting) is gebaseerd op door de lidstaten gerapporteerde gegevens. Ondanks de aanzienlijke inspanningen van de Commissie in de afgelopen jaren om de kwaliteit van de gegevens te verbeteren, treffen we nog steeds onjuistheden aan in de uitvoeringsverslagen. In 2018 was dit het geval bij twee van de vijf door ons onderzochte financieringsinstrumenten (voor elke periode één). In één geval rapporteerde de fondsbeheerder twee geannuleerde leningen als uitbetalingen, wat tot niet-subsidiabele uitgaven leidde.

Tekortkomingen in controleregelingen voor door de EIB-groep beheerde financieringsinstrumenten zijn aangepakt maar nog niet geheel opgelost

 
 

6.36.

In 2017 wezen wij op de behoefte aan aanzienlijke verbeteringen in de controleregelingen voor financieringsinstrumenten die door de EIB-groep worden beheerd en benadrukten wij dat auditautoriteiten geen wettelijk recht hebben om verificaties ter plaatse te verrichten om zekerheid te verkrijgen over de regelmatigheid op het niveau van de financieel intermediair. De Commissie aanvaardde onze aanbeveling in dit opzicht en was van oordeel dat deze zou worden opgevolgd door middel van de inwerkingtreding van de Omnibusverordening.

 

6.37.

Gezien de ernst van de kwestie en de horizontale impact ervan op alle financieringsinstrumenten die door de EIB-groep worden beheerd, hebben wij follow-up gegeven aan onze aanbevelingen van vorig jaar.

 

6.38.

In de Omnibusverordening werd voor auditautoriteiten een nieuw vereiste (20) toegevoegd inzake het verrichten van systeemcontroles en controles van concrete acties met betrekking tot financieringsinstrumenten op het niveau van de financieel intermediairs, met inbegrip van door de EIB-groep beheerde financieringsinstrumenten. In de definitieve goedgekeurde tekst worden programma’s in het kader van het kmo-initiatief die vóór 2 augustus 2018 werden opgezet, uitgesloten. Omdat alle zes de tot dusver goedgekeurde, in het kader van het kmo-initiatief ingestelde, programma’s vóór deze datum werden opgezet, zijn er nog geen adequate controleregelingen voor elk daarvan ingesteld.

Ongerechtvaardigde inhouding van EU-middelen die bestemd waren voor begunstigden leidde tot te late betalingen

 
 

6.39.

Volgens de EU-regels moeten de autoriteiten van de lidstaten normaal gesproken uiterlijk negentig dagen nadat de begunstigde een betalingsverzoek heeft ingediend de volledige overheidsbijdrage (inclusief EU-steun) aan de begunstigden betalen, tenzij er sprake is van bepaalde voorwaarden voor het onderbreken van betalingen (21). In twee lidstaten hadden beheersautoriteiten deze regel niet in acht genomen bij 6 van de 220 door ons onderzochte verrichtingen.

 

6.40.

In vier gevallen in Duitsland ontving één enkele begunstigde het volledige bedrag pas nadat de rekeningen van 2016/2017 naar de Commissie waren gestuurd (acht maanden na het einde van het boekjaar). In twee gevallen stonden bedragen ten tijde van de controle zelfs nog uit. In Frankrijk en Duitsland is deze praktijk tot op zekere hoogte bedoeld om de gevolgen te compenseren van de inhouding van 10 % door de Commissie totdat de rekeningen zijn aanvaard, door onrechtmatig hetzelfde percentage van vergoedingen aan begunstigden in te houden.

Onze beoordeling van het werk van auditautoriteiten

 
 

6.41.

Het werk van de auditautoriteiten vormt een kritiek gedeelte van het zekerheids- en controlekader voor de cohesie-uitgaven. Onze doorlichting van hun werk maakt deel uit van een proces dat zou kunnen betekenen dat wij in de toekomst meer gebruik zullen maken van het zekerheidsmodel van de Commissie. Wij beoordeelden dit jaar het werk van 15 van de 126 auditautoriteiten.

 

6.42.

Bij alle zekerheids- en afsluitingspakketten die we onderzochten, hadden de auditautoriteiten een restfoutenpercentage gerapporteerd van minder dan 2 %. Fouten die niet door de auditautoriteiten werden ontdekt of gecorrigeerd, beïnvloeden deze percentages. Naar aanleiding van haar eigen werk rapporteerde de Commissie een restfoutenpercentage dat hoger was dan 2 % voor vier zekerheidspakketten in onze steekproef. De bijkomende fouten die we hebben vastgesteld in onze steekproef van verrichtingen die waren onderzocht door auditautoriteiten in 24 zekerheids-/afsluitingspakketten, verschaften ons voldoende bewijs om te kunnen concluderen dat het restpercentage voor nog 4 van de 15 zekerheidspakketten voor de periode 2014-2020 en 1 van de 9 afsluitingspakketten voor de periode 2007-2013 boven de 2 % lag.

 

6.43.

In 2018 rapporteerden de auditautoriteiten voor het eerst fouten met gebruikmaking van een gemeenschappelijke tussen de Commissie en de lidstaten overeengekomen typologie (22). Kader 6.5 toont de verhouding tussen de soorten fouten die het vaakst door auditautoriteiten worden gerapporteerd en de bijkomende fouten die het vaakst door de Commissie en door ons worden ontdekt. Het resultaat wijst uit dat de meest voorkomende soorten onregelmatigheden voor elk controleorgaan niet-subsidiabele uitgaven en aanbesteding betreffen. Het toont echter ook aan dat, ondanks de vele door de auditautoriteiten ontdekte onregelmatigheden, de door ons onderzochte projecten nog steeds fouten bevatten die in een vroeger stadium door geen van de interne controle-instanties werden opgespoord of gecorrigeerd (paragraaf 6.32 bevat een voorbeeld hiervan).

Kader 6.5

Soorten fouten die het vaakst door controleorganen worden ontdekt

 
 

Bron:

ERK.

Tekortkomingen in sommige steekproefnemingen door auditautoriteiten hadden een negatief effect op de representativiteit

 
 

6.44.

Ten gevolge van het grote aantal concrete acties dat door elk OP was gecofinancierd, moeten de auditautoriteiten steekproeven trekken om zich een oordeel te vormen over de subsidiabiliteit van de uitgaven. Om betrouwbare resultaten te produceren, moeten steekproeven representatief zijn voor de gecontroleerde populatie en, als algemene regel, zijn gebaseerd op een statistisch geldige methode (23). We hebben de steekproefmethode gecontroleerd voor de 24 zekerheids-/afsluitingspakketten die we hebben onderzocht.

 

6.45.

In 6 van de 24 pakketten (4 hiervan voor 2014-2020) stelden we gebreken vast zoals steekproeven van ontoereikende omvang, oververtegenwoordiging van bepaalde concrete acties en onjuist gebruik van steekproefparameters. Twee van deze tekortkomingen hadden tot op zekere hoogte een negatieve invloed op de representativiteit van de steekproeven en dus ook op de betrouwbaarheid van de gerapporteerde restfoutenpercentages. In kader 6.6 geven wij een voorbeeld.

Kader 6.6

Tekortkoming in de steekproefneming

 

DG EMPL stelde tekortkomingen vast in de steekproefmethode die voor een Duits OP werd gebruikt, en wees erop dat één maatregel sterk was oververtegenwoordigd in de steekproef gezien het gewicht ervan in de populatie als geheel. Wij zijn het hiermee eens en zijn van mening dat de representativiteit van de steekproef voor de gedeclareerde uitgaven negatief is beïnvloed door de gehanteerde aanpak.

Ondanks verbeteringen blijven er tekortkomingen bestaan in de wijze waarop auditautoriteiten hun werk documenteren

 
 

6.46.

Op grond van de internationale controlenormen moeten controleurs hun controles documenteren, met duidelijke verwijzingen naar alle documenten die het meest relevant zijn voor de gecontroleerde uitgaven. Op die manier kunnen ze verantwoording afleggen voor hun werk en kunnen ze interne en externe evaluatoren helpen bij het formuleren van conclusies over de toereikendheid van de controles. Onvoldoende of ongeschikte vragen of antwoorden in controlelijsten verhogen het risico dat niet-subsidiabele uitgaven niet worden ontdekt. Dit risico neemt verder toe indien de auditautoriteit beperkt toegang heeft tot de onderliggende documentatie, zoals we vaststelden in een geval waarin de ingewikkelde aanbestedingsregels van een internationale organisatie moesten worden toegepast.

 

6.47.

Voor 156 van de 220 verrichtingen in de steekproef (71 %) konden we conclusies trekken op basis van onze doorlichting van het werk van de auditautoriteiten. Bij 64 verrichtingen (29 %) stelden we tekortkomingen vast met betrekking tot de reikwijdte, kwaliteit en/of documentatie van dat werk, waardoor we de overeenkomstige controleprocedures moesten overdoen. De tekortkomingen betroffen 14 van de 24 door ons onderzochte zekerheids-/afsluitingspakketten. Voor 48 van deze verrichtingen (22 % van het totaal) hielden de tekortkomingen in dat we een bezoek moesten brengen aan de begunstigde. Bij 24 van de 64 verrichtingen (in 13 zekerheids-/afsluitingspakketten) waarvoor we een controle overdeden, hebben we kwantificeerbare fouten vastgesteld die niet eerder door de auditautoriteit waren ontdekt.

 

6.48.

Onze resultaten laten een verbetering zien ten opzichte van vorig jaar, toen we meer dan de helft van alle controleprocedures, waarvan een derde op de locatie van de begunstigde, moesten overdoen. Wij hebben ook goede praktijken aangetroffen wat betreft de documentatie door de auditautoriteiten van hun werk (zie kader 6.7 ).

Kader 6.7

Goede praktijken in het werk van een auditautoriteit

 

De controlelijsten van de Litouwse auditautoriteit voor de programmeringsperiode 2014-2020 lichten de reikwijdte van de controle uitgebreid toe. De controlelijsten moeten door de controleurs worden ingevuld om te beschrijven wat is gedaan en om meer informatie te geven over de gecontroleerde posten. Als gevolg daarvan konden wij, als extern beoordelaar, met de door ons beoordeelde controlelijsten onze eigen conclusies trekken die bijna geheel op deze documentatie waren gebaseerd.

De onjuiste behandeling van fouten door vier auditautoriteiten was van invloed op de foutenpercentages die zij meldden

 
 

6.49.

De juiste berekening en de betrouwbaarheid van restfoutenpercentages hangen onder meer af van de manier waarop ontdekte fouten vervolgens worden behandeld.

 

6.50.

Bij zeven verrichtingen stelden wij vast dat, hoewel de auditautoriteit een onregelmatigheid had ontdekt, zij deze informatie niet op de juiste wijze had gebruikt bij de berekening van het foutenpercentage (zie de categorie “andere” in kader 6.2 ). Voorbeelden hiervan, waaronder het onjuist berekenen van de fout, of zelfs het in het geheel niet rapporteren van de onregelmatigheid, leidden ertoe dat de auditautoriteit het foutenpercentage voor de desbetreffende verrichtingen onderschatte, wat ook bijdroeg tot het door ons geschatte foutenpercentage.

Het werk van de Commissie om zekerheid te verschaffen en haar verslaglegging over het restfoutenpercentage in haar jaarlijkse activiteitenverslagen

Zekerheid voor de programmeringsperiode 2014-2020

 
 

6.51.

De JAV’s zijn voor de Commissie het belangrijkste middel om te rapporteren of er redelijke zekerheid bestaat dat met de controleprocedures van de lidstaten de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven kan worden waarborgen.

De Commissie heeft inspanningen geleverd ter verbetering van haar regelingen inzake rapportage over regelmatigheid

 
 

6.52.

Vorig jaar wezen wij erop dat de verslagleggingsvereisten voor de JAV’s nog niet voldoende waren aangepast aan het controle- en zekerheidskader 2014-2020 (24). In haar JAV’s voor 2018 actualiseerde de Commissie haar essentiële prestatie-indicator (key performance indicator, KPI) inzake regelmatigheid en berekende een restfoutenpercentage voor het boekjaar 2016/2017. De KPI omvat uitgaven waarvoor de Commissie van de auditautoriteiten, en op basis van haar eigen werkzaamheden ten aanzien van de regelmatigheid, de noodzakelijke zekerheid zou kunnen verkrijgen. De KPI neutraliseert ook de impact van voorschotten die aan financieringsinstrumenten zijn betaald.

 

6.53.

De gerapporteerde KPI was voor beide DG’s lager dan 2 %. Omdat de controleresultaten voor verschillende OP’s nog werden besproken (zie paragraaf 6.64), rapporteerden beide DG’s ook restfoutenpercentages voor het ongunstigste scenario die boven de materialiteitsdrempel van 2 % lagen (25).

 

6.54.

De respectieve directeuren-generaal gaven een betrouwbaarheidsverklaring af voor de uitgaven die in 2018 waren gedaan. Hiervoor schatten de DG’s het risicobedrag met gebruikmaking van het bevestigde restfoutenpercentage voor het boekjaar 2016/2017 of, indien dit hoger was, het percentage dat door de auditautoriteiten voor het boekjaar 2017/2018 werd gerapporteerd. Waar geen zekerheidspakket voor het boekjaar 2016/2017 was ingediend, werd het restfoutenpercentage van 2 % of, indien dit hoger was, het gerapporteerde restfoutenpercentage voor 2017/2018 gebruikt.

 

6.55.

Zoals voorgeschreven in het Financieel Reglement omvatten de cijfers voor 2018 uitgaven die nog niet de volledige controlecyclus hebben doorlopen (26). Pas vanaf 2020 is dit niet langer het geval.

 

6.56.

De Commissie gebruikte de geschatte risicobedragen van de twee DG’s om informatie te verschaffen over “Economische, sociale en territoriale cohesie” in het AMPR 2018. Derhalve rapporteerde zij een totaal risicobedrag bij betaling van 1,7 %, dat was berekend over de relevante uitgaven van 2018 (zie ook de paragrafen 6.54 en 6.55) (27). Naar ons oordeel is dit een onderschatting van het onregelmatigheidspercentage.

 

6.57.

In kader 6.8 geven we een overzicht van de restpercentages voor het boekjaar 2016/2017 die, en het geschatte risico voor de relevante uitgaven van 2018 dat in de JAV’s 2018 zijn gerapporteerd voor de programmeringsperiode 2014-2020.

Kader 6.8

Overzicht van de informatie in de JAV’s over de programmeringsperiode 2014-2020

 
 

Bron:

ERK, gebaseerd op de JAV’s voor 2018 van DG REGIO en DG EMPL.

Nalevingsgerichte controles helpen de Commissie om de regelmatigheid van de uitgaven te beoordelen, maar het restfoutenpercentage dat als KPI wordt gerapporteerd, kan enkel als minimum worden beschouwd

 
 

6.58.

De Commissie voert nalevingsgerichte controles uit waarin zij de betrouwbaarheid van het werk van de auditautoriteiten onderzoekt en beoordeelt. De doelstelling is om redelijke zekerheid te verkrijgen dat geen ernstige tekortkomingen in beheers- en controlesystemen niet opgespoord of niet gemeld en daarom niet gecorrigeerd worden zodra de rekeningen bij de Commissie zijn ingediend.

 

6.59.

De Commissie selecteert OP’s voor haar nalevingsgerichte controles op basis van een jaarlijkse risicobeoordeling. Er wordt prioriteit gegeven aan programma’s met een hoge risicoscore, waarbij de kans op materiële fouten dus groot is.

 

6.60.

In 2018 verrichtte de Commissie voor de 202 zekerheidspakketten voor het boekjaar 2016/2017 26 nalevingsgerichte controles. Deze controles hadden betrekking op 193 concrete acties (waarbij er 4 bezoeken aan begunstigden werden afgelegd) en 25 zekerheidspakketten in 13 lidstaten. We evalueerden acht van de controles van de Commissie in acht lidstaten.

 

6.61.

In de ontwerpverslagen over 21 (81 %) van haar 26 nalevingsgerichte controles kwam de Commissie tot het oordeel dat het foutenpercentage dat in het jaarlijks controleverslag van de auditautoriteit werd vermeld, was onderschat. Veertien (54 %) van deze controles leidden tot een foutenpercentage dat hoger was dan 2 %.

 

6.62.

De op risico gebaseerde aanpak die de Commissie gebruikt om OP’s te selecteren, is niet zo opgezet dat die een totaal restpercentage oplevert dat als KPI wordt gerapporteerd. De Commissie kan de resultaten van haar nalevingsgerichte controles niet projecteren naar OP’s waarvoor zij slechts een controle van stukken heeft verricht. De OP’s die niet zijn geselecteerd voor een nalevingsgerichte controle houden een inherent risico op niet-ontdekte fouten in. Het totale restfoutenpercentage van de Commissie dat als KPI is weergegeven, moet daarom als minimumpercentage worden beschouwd.

 

6.63.

Wanneer de Commissie een OP voor een nalevingsgerichte controle selecteert, wordt in haar procedures bepaald dat controles van concrete acties kunnen worden geselecteerd voor herhaling van de controle waarbij willekeurige steekproefneming, een op risico gebaseerde aanpak of een combinatie van deze twee wordt gebruikt. De Commissie extrapoleert echter in geen geval haar controleresultaten. Het herberekende foutenpercentage voor het OP, dat bijdraagt tot de KPI, is dus ook slechts een minimum.

 

6.64.

In haar antwoord op ons Jaarverslag 2017 (28) gaf de Commissie aan dat ze haar werk inzake de regelmatigheid van de uitgaven binnen negen maanden wilde afronden. Van de acht nalevingsgerichte controles die wij onderzochten, was er in mei 2019 slechts één afgerond. De fouten die de Commissie vaststelde en de restfoutenpercentages die zij presenteerde, kunnen nog veranderen na een contradictoire procedure met de lidstaten met betrekking tot kwesties zoals de resultaten van aanvullende verificaties die de auditautoriteiten moesten uitvoeren. In de JAV’s 2018 verklaren de DG’s dat er in volgende jaren aanvullende werkzaamheden kunnen worden verricht om de betrouwbaarheid van de restfoutenpercentages te beoordelen. Dit betekent dat de conclusie van de Commissie voor het boekjaar 2016/2017 nog niet definitief is.

Afsluitingsregelingen

Periode 2007-2013

 
 

6.65.

Voor de programmeringsperiode 2007-2013 hadden de lidstaten tot 31 maart 2017 (29) de tijd om afsluitingspakketten bij de Commissie in te dienen. Tot eind 2018 had de Commissie voor 358 van de 440 OP’s nog te betalen EU-vastleggingen afgewikkeld.

 

6.66.

In 2018 sloot de Commissie alleen OP’s (gedeeltelijk) af waarvoor zij de zekerheid had dat het restfoutenpercentage onder de materialiteitsdrempel lag. In een van de negen afsluitingspakketten die wij onderzochten, ontdekten wij echter bijkomende fouten die het restfoutenpercentage voor de niet-betwiste uitgaven materieel beïnvloedden (het door ons herberekende percentage is hoger dan 2 %).

 

6.67.

In één Hongaars afsluitingspakket stelde de Commissie meerdere kwesties vast die niet konden worden opgelost. We stelden vast dat zij de impact van de mogelijke onregelmatigheden niet op consistente wijze behandelde. Het risico bestaat dat het definitieve saldo onregelmatige bedragen omvat.

Periode 2014-2020

 
 

6.68.

Met het controle- en zekerheidskader dat is opgezet voor de programmeringsperiode 2014-2020 wordt beoogd de afsluiting van OP’s te vereenvoudigen door een procedure voor het jaarlijkse onderzoek en de jaarlijkse aanvaarding van rekeningen in te voeren waarbij rekening wordt gehouden met regelmatigheidsaspecten. In de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen worden specifieke taken toegewezen aan elke programma-autoriteit in de lidstaten en aan de Commissie in het proces van de opstelling van de jaarrekeningen en de controle en validering van de financiële informatie die wordt verstrekt in de zekerheidspakketten, waaronder een beoordeling van de betrouwbaarheid van de restfoutenpercentages. Tegelijkertijd is de bewaartermijn voor documenten op grond van artikel 148 van de verordening voornamelijk voor kleine concrete acties korter dan tijdens de programmeringsperiode 2007-2013.

 

6.69.

De verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen schrijft voor dat elke lidstaat voor de afsluiting van de OP’s voor 2014-2020 een eindverslag moet indienen voor de uitvoering van elk OP, maar er is niet duidelijk genoeg gespecificeerd wat daarin moet staan en wanneer dit verslag moet worden ingediend. Daarnaast wordt in de meeste bepalingen die betrekking hebben op de afsluiting van de programma’s voor 2014-2020 de definitieve beoordeling van de subsidiabiliteit van kosten die voor bepaalde concrete acties zijn gedeclareerd, uitgesteld tot een later stadium, gewoonlijk de afsluiting. Dit is het geval voor investeringen in het kader van financieringsinstrumenten, de verrekening van staatssteunvoorschotten, de definitieve beoordeling van inkomstengenererende projecten, de behandeling van niet-functionerende projecten enz.

 

6.70.

Anders dan bij de beoordeling van de jaarrekeningen wordt in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen niet beschreven welke rol elke betrokkene bij dit proces heeft, noch welke werkzaamheden moeten worden verricht om de impact van mogelijke niet-subsidiabele kosten op de restpercentages voor de desbetreffende jaren opnieuw te beoordelen en, indien nodig, aan te passen. Deze aspecten moeten op tijd worden verduidelijkt, zodat de lidstaten weten wat de Commissie van hen verwacht in het kader van de afsluiting van de programma’s voor 2014-2020. Indien hierover enige onduidelijkheid bestaat, kan dat ook van invloed zijn op het vermogen van de lidstaten om de noodzakelijke controles te verrichten om te waarborgen dat het restfoutenpercentage voor de definitieve subsidiabele uitgaven bij de afsluiting van elk OP onder de 2 % ligt, aangezien de bewaartermijn voor de terbeschikkingstelling van documenten kan zijn verstreken als sommige taken helemaal worden uitgesteld tot het einde van het programma (eind 2025).

Conclusies en aanbevelingen

Conclusie

 
 

6.71.

Over het geheel genomen wijst de door ons verkregen controle-informatie die wij hebben gepresenteerd in dit hoofdstuk erop dat het geschatte foutenpercentage bij de uitgaven voor “Economische, sociale en territoriale cohesie” van materieel belang was (zie de paragrafen 6.14-6.40). Voor deze MFK-subrubriek wees onze toetsing van verrichtingen uit dat het totale geschatte foutenpercentage 5,0 % bedroeg (zie bijlage 6.1 ).

 

6.72.

De gebreken die wij aantroffen in het werk van diverse auditautoriteiten dat door onze steekproef werd bestreken (zie de paragrafen 6.41-6.50) beperkt momenteel het vertrouwen dat in dat werk kan worden gesteld.

 

6.73.

Hierdoor en vanwege de problemen die we hebben vastgesteld in het eigen werk van de Commissie (zie de paragrafen 6.51-6.70), zijn de in de JAV’s van de Commissie gepresenteerde restfoutenpercentages voor het boekjaar 2016/2017 (KPI) onderschat en kunnen wij er momenteel niet op vertrouwen. Als gevolg van de bijkomende fouten die we hebben vastgesteld, lag het herberekende percentage voor acht van de vijftien zekerheidspakketten voor de periode 2014-2020 en een van de negen afsluitingspakketten voor 2007-2013 boven de materialiteitsdrempel van 2 %.

 

6.74.

In het AMPR presenteert de Commissie een geschat risico bij betaling voor “Economische, sociale en territoriale cohesie”. Dit percentage heeft echter betrekking op uitgaven die nog niet de volledige controlecyclus hebben doorlopen (dat wil zeggen dat de Commissie nog geen zekerheid heeft gekregen van de auditautoriteiten en door middel van haar eigen controlewerkzaamheden) en die niet dezelfde zijn als de uitgaven die wij hebben gecontroleerd. Daarom kunnen we niet vertrouwen op dit percentage.

 

6.75.

Het nieuwe controle- en zekerheidskader werd ontworpen om te waarborgen dat de jaarlijkse restfoutenpercentages onder de 2 % blijven. Uit onze controle komt echter naar voren dat verdere verbeteringen noodzakelijk zijn, met name ten aanzien van de uitvoering van het kader door beheersautoriteiten, auditautoriteiten en de Commissie.

Aanbevelingen

 
 

6.76.

Bijlage 6.3 bevat de bevindingen naar aanleiding van onze follow-upevaluatie van de vijf aanbevelingen die wij in ons Jaarverslag 2015 hebben gedaan, en de vier aanbevelingen in ons Jaarverslag 2017 waarvoor een onmiddellijk optreden noodzakelijk was. De Commissie had twee aanbevelingen volledig uitgevoerd, vier in de meeste en één in sommige opzichten uitgevoerd, en aan twee was helemaal geen gevolg gegeven. Wij zijn van oordeel dat de aanbevelingen 1, 2, 4(ii) en 6 van vorig jaar, met betrekking tot kwesties die wij dit jaar opnieuw aantroffen, nog altijd geldig zijn.

 

6.77.

Op basis van deze beoordeling en onze bevindingen en conclusies voor 2018 doen wij de volgende aanbevelingen aan de Commissie:

Aanbeveling 6.1 — Controleregelingen voor in het kader van het kmo-initiatief ingestelde programma’s

Ervoor zorgen:

  • a) 
    dat regelmatige controles op het niveau van de financieel intermediairs worden uitgevoerd door de auditautoriteit of een door de EIB-groep geselecteerde controleur, gebaseerd op een representatieve steekproef van uitbetalingen aan eindontvangers;
  • b) 
    dat, indien dergelijke controles ontoereikend waren, passende controlemaatregelen worden ontwikkeld en uitgevoerd om de mogelijkheid van materiële onregelmatige uitgaven bij de afsluiting te voorkomen.

Streefdatum voor de uitvoering: direct

Aanbeveling 6.2 — Onregelmatige inhouding van betalingen

De nodige stappen zetten om te zorgen dat de controlelijsten die worden gebruikt door beheers- en auditautoriteiten, verificaties omvatten van de naleving van artikel 132 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, dat bepaalt dat begunstigden uiterlijk negentig dagen na de datum waarop de desbetreffende betalingsaanvraag is ingediend, het verschuldigde totale bedrag aan subsidiabele uitgaven dienen te ontvangen. Indien van toepassing, passende aanbevelingen doen aan programma-autoriteiten en hen aansporen om in de toekomst juiste praktijken toe te passen.

Streefdatum voor de uitvoering: direct

Aanbeveling 6.3 — Afsluitingsregelingen 2014-2020

Tekortkomingen aanpakken en ervoor zorgen dat programma’s niet kunnen worden afgesloten met onregelmatige uitgaven van materieel belang. De Commissie moet:

  • a) 
    de belangrijkste risico’s identificeren die van invloed kunnen zijn op de regelmatige afsluiting van programma’s;
  • b) 
    waar van toepassing, richtsnoeren ontwikkelen inzake de regelingen voor de afsluiting die adequate en tijdige corrigerende maatregelen omvatten.

Streefdatum voor uitvoering: a) mei 2020 en b) december 2022

Deel 2 — Beoordeling van projectprestaties

 
 

6.78.

Voor 208 verrichtingen die wij dit jaar onderzochten (exclusief financieringsinstrumenten en acties in het kader van het FEAD-OP) beoordeelden wij aspecten van het prestatiesysteem (met name of de OP’s waren voorzien van output- en resultaatindicatoren die relevant waren voor de doelstellingen ervan, en of de in de projectdocumenten gespecificeerde output- en resultaatindicatoren (30) overeenkwamen met de OP-doelstellingen voor elke prioritaire as). We gingen ook na of lidstaten een database hadden opgezet met informatie over prestaties op projectniveau en in hoeverre auditautoriteiten de betrouwbaarheid van die informatie controleerden.

 

6.79.

Wij hebben 26 controles van concrete acties, die ten tijde van onze controle fysiek waren voltooid, opnieuw verricht. We beoordeelden de prestaties van deze concrete acties, d.w.z. of de autoriteiten rapporteerden dat de streefdoelen voor elke indicator waren behaald en doelstellingen van deze acties waren bereikt.

Resultaatindicatoren zijn niet altijd een integrerend deel van het ontwerp van prestatiesystemen op projectniveau

 
 

6.80.

De EU-verordeningen die voor dit uitgaventerrein relevant zijn, vereisen dat begunstigden de outputs omschrijven en daarover rapporteren. De lidstaten hebben ook de mogelijkheid om resultaatindicatoren vast te stellen die de projectresultaten koppelen aan de overeenkomstige indicatoren voor de prioritaire as van het OP. Het vaststellen van resultaatindicatoren is, wanneer dat mogelijk en zinvol is, een goede praktijk omdat dit de autoriteiten in staat stelt de specifieke bijdrage van het project aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de overeenkomstige prioritaire as van het OP te meten.

 

6.81.

Onze bevindingen op dit gebied zijn vergelijkbaar met die van voorgaande jaren. Wij hebben een aantal tekortkomingen ontdekt in de wijze waarop de autoriteiten van de lidstaten hun prestatie-indicatoren hadden vastgesteld op OP- en projectniveau.

 

6.82.

In 110 gevallen hadden de autoriteiten geen resultaat- of geen outputindicatoren op projectniveau vastgesteld, en in drie gevallen hadden ze helemaal geen indicatoren of streefwaarden om de prestaties op projectniveau te meten. In deze omstandigheden kan niet worden bepaald of deze projecten een bijdrage hebben geleverd tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het programma. Van deze gevallen hebben er 41 betrekking op de periode 2007-2013. Onze bevindingen zijn samengevat in kader 6.9 .

Kader 6.9

Beoordeling van aspecten van prestatiesystemen

 
 

Bron:

ERK.

 

6.83.

Bij 5 van de 205 projecten waar de lidstaten een outputindicator, een resultaatindicator of beide hadden gedefinieerd, bestond er geen verband tussen deze indicatoren en de OP-doelstellingen.

Lidstaten hebben monitoringsystemen opgezet om informatie over prestaties te registreren

 
 

6.84.

In alle 14 lidstaten die we voor 2018 hebben onderzocht, waren er monitoringssystemen opgezet. Zij waren ook in alle lidstaten operationeel, behalve in Slovenië, waar het systeem pas in 2019 volledig operationeel werd.

 

6.85.

In de periode 2014-2020 moeten de auditautoriteiten de betrouwbaarheid van de prestatiegegevens onderzoeken. We hebben vastgesteld dat zij tijdens hun controles van concrete acties over het algemeen controles van de projectprestaties uitvoeren. In Polen en Portugal concludeerden wij echter dat de auditautoriteit haar verificaties tot outputdoelstellingen had beperkt.

 

6.86.

In 2018 voerde de Commissie controles uit om zekerheid te verkrijgen dat de lidstaten betrouwbare gegevens over indicatoren rapporteren. Zij concludeerde dat er, ondanks het bestaan van IT-systemen voor de monitoring van prestatiegegevens, nog steeds materiële tekortkomingen bestaan die de betrouwbaarheid van de gegevens in gevaar brengen.

De prestatiedoelstellingen van voltooide projecten waren niet altijd volledig behaald

 
 

6.87.

We stelden vast dat 17 van de 26 voltooide projecten waarvoor we onderzochten of de doelstellingen waren verwezenlijkt, zowel resultaat- als outputindicatoren hadden. Deze waren bij zes projecten (23 %) gerapporteerd als volledig bereikt en bij elf (42 %) als gedeeltelijk bereikt.

 

6.88.

We stelden vast dat bij vier (16 %) van de negen projecten waarvoor alleen een output-of een resultaatindicator was vastgesteld, deze als volledig bereikt was gerapporteerd. Bij de overige vijf projecten (19 %) konden we vanwege een gebrek aan relevante informatie de verwezenlijking van de prestatiedoelstellingen niet beoordelen.


  • (2) 
    DG Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling (DG REGIO) en DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie (DG EMPL).
  • (3) 
    In haar JAV’s gebruikt de Commissie de term “restrisicopercentage” in verband met de afsluiting van de programmeringsperiode 2007-2013 en de term “totaal restfoutenpercentage” met betrekking tot de programmeringsperiode 2014-2020. In dit hoofdstuk gebruiken we voor beide begrippen de term “restfoutenpercentage(s)”.
  • (4) 
    Artikel 28, lid 11, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie van 3 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen) (PB L 138 van 13.5.2014, blz. 5).
  • (5) 
    Zekerheidspakketten bestaan uit een beheersverklaring, een jaarlijkse samenvatting, de gecertificeerde jaarrekeningen, een jaarlijks controleverslag en een controleoordeel.
  • (6) 
    Artikel 130 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (Verordening (EU) nr. 1303/2013) beperkt de vergoeding van tussentijdse betalingen tot 90 %. De overige 10 % wordt vrijgegeven na de aanvaarding van de rekeningen.
  • (7) 
    Paragrafen 6.5-6.15.
  • (8) 
    Als kwesties met materiële impact open blijven staan, dan verrekent de Commissie alleen het niet-betwiste bedrag. Het saldo wordt verrekend en het OP afgesloten zodra alle openstaande kwesties zijn opgelost.
  • (9) 
    Paragrafen 6.21-6.23.
  • Onze berekening van het foutenpercentage is gebaseerd op een representatieve steekproef. Het genoemde cijfer is de beste schatting. Wij hebben 95 % zekerheid dat het geschatte foutenpercentage in de populatie tussen 2,5 % en 7,5 % ligt (de onderste, respectievelijk de bovenste foutengrens).
  • Eén verrichting kan meer dan één soort fout bevatten.
  • Snelle evaluatie Vergoeding van btw op cohesiegebied — een foutgevoelig en suboptimaal gebruik van EU-middelen, november 2018 (https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/RCR-VAT/RCR-VAT_NL.pdf).
  • De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020, mei 2018, paragraaf 23. (https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/BRP_Cohesion_simplification/Briefing_paper_Cohesion_simplification_NL.pdf).
  • Besluit C(2013) 9527 final van de Commissie van 19.12.2013 betreffende de vaststelling en goedkeuring van richtsnoeren voor de bepaling van door de Commissie te verrichten financiële correcties voor uitgaven die in gedeeld beheer door de Unie zijn gefinancierd, in geval van niet-naleving van de regels inzake overheidsopdrachten.
  • Zoals omschreven in artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
  • Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).
  • Artikel 6 van de GBER.
  • Overeenkomstig artikel 137, lid 2, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen.
  • Paragraaf 6.30 en kader 6.4 van ons Jaarverslag 2017.
  • Artikel 272, lid 14.
  • Artikel 132 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen.
  • Zie blz. 68 van het JAV 2018 van DG REGIO en blz. 56 van het JAV 2018 van DG EMPL.
  • Artikel 127 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen.
  • Paragrafen 6.55-6.57 en aanbeveling 4 van het Jaarverslag 2017.
  • Zie voetnoot 12 van het JAV van DG REGIO en voetnoot 38 van het JAV van DG EMPL.
  • Zie aanbeveling 4, onder i), van het Jaarverslag 2017.
  • Dit cijfer is berekend voor alle beheerswijzen en omvat uitgaven uit de programmeringsperioden 2007-2013 en 2014-2020.
  • Zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 6.67 van ons Jaarverslag 2017.
  • Met uitzondering van Kroatië.
  • Projectaanvragen, subsidieovereenkomsten, contracten en/of cofinancieringsbesluiten.

BIJLAGE 6.1

RESULTATEN VAN DE TOETSING VAN VERRICHTINGEN

 
 

2018

2017

OMVANG EN STRUCTUUR VAN DE STEEKPROEF

Totaalaantal verrichtingen

220

217

GESCHATTE IMPACT VAN KWANTIFICEERBARE FOUTEN

 

Geschat foutenpercentage

5,0 %

3,0 %

 

Bovenste foutengrens

 

7,5 %

 
 

Onderste foutengrens

 

2,5 %

 

BIJLAGE 6.2

INFORMATIE OVER EU-MAATREGELEN IN DE LIDSTATEN

Een uitsplitsing van onze steekproef, geselecteerd uit OP’s waarvoor de Commissie in 2018 een verrekening had verricht, en het aantal door ons geconstateerde kwantificeerbare fouten per lidstaat. (De getallen in de cirkels zijn de gedeclareerde uitgaven, in miljoen EUR)

 
 

Bronnen:

Kaartachtergrond ©OpenStreetMap-bijdragers aan wie een vergunning is verleend in het kader van de Creative Commons Attribution-ShareAlike 2.0 license (CC BY-SA).

BIJLAGE 6.3

FOLLOW-UP VAN EERDERE AANBEVELINGEN

E = DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie; R = DG Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling; X = Gemeenschappelijke beoordeling voor beide DG’s

 

Jaar

Aanbeveling van de ERK

Door de ERK verrichte analyse van de geboekte vooruitgang

Volledig uitgevoerd

In uitvoering

Niet uitgevoerd

Niet van toepassing in het huidige kader

Ontoereikend bewijs

In de meeste opzichten

In enkele opzichten

2015

Aanbeveling 1: de Commissie moet de opzet en het uitvoeringsmechanisme voor de ESI-fondsen grondig herzien bij het opstellen van haar wetgevingsvoorstel voor de volgende programmeringsperiode, waarbij zij ook rekening houdt met de suggesties van de groep op hoog niveau inzake vereenvoudiging;

(streefdatum voor de uitvoering: eindresultaten voordat de Commissie haar voorstel presenteert voor de periode na 2020)

 

X (1)

       

Aanbeveling 2: de Commissie moet gebruikmaken van de tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 opgedane ervaring en verslag uitbrengen over een gerichte analyse van de nationale subsidiabiliteitsregels voor de programmeringsperiode 2014-2020. Op basis van het bovengenoemde dient zij richtsnoeren te verstrekken aan de lidstaten over de wijze waarop de regels kunnen worden vereenvoudigd en onnodig complexe en/of belastende voorschriften die geen toegevoegde waarde bieden ten aanzien van de met het beleid beoogde resultaten (“overregulering”) kunnen worden vermeden, in het bijzonder wanneer die leiden tot aanzienlijke en/of steeds terugkerende fouten;

(streefdatum voor de uitvoering: eind 2018)

 

X (2)

       

Aanbeveling 3: de Commissie dient een wetgevingsvoorstel in te dienen bij de Raad en het Parlement om Verordening (EG) nr. 1083/2006 aan de hand van een wetshandeling van gelijke juridische waarde te wijzigen voor wat de verlenging van de subsidiabiliteitsperiode voor financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer betreft. De verordening moet worden gewijzigd om de lidstaten rechtszekerheid te bieden;

(streefdatum voor de uitvoering: direct)

     

X (3)

   

Aanbeveling 4: voor de programmeringsperiode 2014-2020 moet de Commissie het begrip “terugvorderbare btw” voor de lidstaten verduidelijken, met name met betrekking tot publieke begunstigden, om uiteenlopende interpretaties van de term “niet-terugvorderbare” btw en een suboptimaal gebruik van EU-middelen te voorkomen;

(streefdatum voor de uitvoering: medio 2017)

X

         

Aanbeveling 5: de Commissie moet ervoor zorgen dat alle uitgaven met betrekking tot de EFRO- en ESF-financieringsinstrumenten voor de programmeringsperiode 2007-2013 vroeg genoeg in de verklaringen van afsluiting worden opgenomen om de auditautoriteiten in staat te stellen hun controles uit te voeren. Bovendien moet de Commissie alle lidstaten die financieringsinstrumenten ten uitvoer hebben gelegd, aansporen om specifieke controles te verrichten inzake de uitvoering van deze instrumenten met het oog op de afsluiting;

(streefdatum voor de uitvoering: direct)

X

         

2017

Aanbeveling 1: de Commissie moet ervoor zorgen dat de controleregelingen voor door het EIF beheerde financieringsinstrumenten toereikend zijn op het niveau van de financieel intermediairs. Wanneer de EIB/het EIF gebruikmaakt van overeengekomen procedures met externe controleurs, zou de Commissie de minimumvoorwaarden van dergelijke contracten moeten vaststellen met het oog op de noodzaak om zekerheid te verschaffen, met name de verplichting om voldoende controlewerkzaamheden te verrichten op het niveau van de lidstaat;

(Datum van uitvoering: direct)

 

X (4)

       

Aanbeveling 2: de Commissie moet voorstellen doen voor wetgevingswijzigingen voor het financieel kader na 2020 die vergoeding van btw aan overheidsorganen uit EU-fondsen uitsluiten; (Datum van uitvoering: vóór de goedkeuring van het wetgevingskader van na 2020)

(Datum van uitvoering: vóór de goedkeuring van het wetgevingskader van na 2020)

     

X (5)

   

Aanbeveling 3: de Commissie moet de tekortkomingen verhelpen die wij hebben vastgesteld in de verificatie van het door de auditautoriteiten verrichte werk in het kader van de regelmatigheidscontroles van de Commissie;

(Datum van uitvoering: direct)

 

X (6)

       

Aanbeveling 6: de Commissie moet voldoende regelmatigheidscontroles uitvoeren om conclusies te kunnen trekken over de doeltreffendheid van het werk van de auditautoriteiten en om uiterlijk in de JAV’s die zij in het jaar volgend op het jaar van aanvaarding van de rekeningen publiceert, redelijke zekerheid over de regelmatigheid van uitgaven te kunnen verkrijgen.

(Datum van uitvoering: direct)

   

X (7)

     

  • (1) 
    Ondanks de vereenvoudigingsinspanningen van de Commissie omvat de ontwerpverordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de volgende programmeringsperiode elementen die een risico vormen voor de naleving van de regels en goed financieel beheer, waarop wij wijzen in ons Advies nr. 6/2018 over het voorstel van de Commissie van 29 mei 2018 voor een verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (COM(2018) 375 final) en in ons briefingdocument over het leveren van prestaties in het cohesiebeleid van juni 2019.
  • (2) 
    De Commissie heeft geen verslag uitgebracht over een gerichte analyse van de nationale subsidiabiliteitsregels. Zij biedt de lidstaten echter wel richtsnoeren en rapporteert over gevallen van overregulering die worden vastgesteld tijdens controles.
  • (3) 
    De Commissie aanvaardde deze aanbeveling niet.
  • (4) 
    Zie de paragrafen 6.36-6.38.
  • (5) 
    De Commissie deed een alternatief voorstel om btw in aanmerking te laten komen voor projecten met totale kosten lager dan 5 miljoen EUR. Om de in onze snelle evaluatie over btw uiteengezette redenen verhelpt dit het probleem niet.
  • (6) 
    Zie de paragrafen 6.58-6.64.
  • (7) 
    De Commissie slaagde er slechts in om een van de acht controles binnen negen maanden af te ronden. Zie paragraaf 6.64.
 

HOOFDSTUK 7

Natuurlijke hulpbronnen

INHOUD

 

Inleiding

7.1-7.7

Korte beschrijving van “Natuurlijke hulpbronnen”

7.3-7.5

Reikwijdte en aanpak van de controle

7.6-7.7

Deel 1: Regelmatigheid van de verrichtingen

7.8-7.36

De rechtstreekse betalingen als geheel vertoonden geen fouten van materieel belang

7.11-7.18

De meeste door ons getoetste rechtstreekse betalingen vertoonden geen fouten

7.13-7.15

Het geïntegreerd beheers- en controlesysteem beperkt het foutenpercentage bij rechtstreekse betalingen

7.16-7.18

Andere uitgaventerreinen: complexe subsidiabiliteitsvoorwaarden verhogen het risico op fouten

7.19-7.26

Plattelandsontwikkeling

7.20-7.24

Marktmaatregelen

7.25

Visserij, het milieu en klimaatactie

7.26

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

7.27-7.36

De verslaglegging door DG AGRI over de regelmatigheid van GLB-uitgaven

7.27-7.35

Jaarlijks activiteitenverslag van DG CLIMA

7.36

Conclusie en aanbevelingen

7.37-7.40

Conclusie

7.37-7.38

Aanbevelingen

7.39-7.40

Deel 2: Prestaties

7.41-7.64

Prestatiebeoordeling van plattelandsontwikkelingsmaatregelen

7.43-7.48

De meeste maatregelen hadden de verwachte output opgeleverd

7.45

De lidstaten controleerden de redelijkheid van de kosten, maar maakten weinig gebruik van vereenvoudigde kostenopties

7.46-7.48

Het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader van het GLB

7.49-7.64

Tekortkomingen in de resultaatindicatoren voor uitgaven voor plattelandsontwikkeling

7.52-7.60

Vergelijkbare tekortkomingen bij resultaatindicatoren met betrekking tot rechtstreekse betalingen

7.61-7.64

Conclusie en aanbevelingen

7.65-7.66

Conclusie

7.65-7.66

Aanbevelingen

 

Bijlage 7.1 —

Resultaten van de toetsing van verrichtingen voor “Natuurlijke hulpbronnen”

 

Bijlage 7.2 —

Informatie over EU-maatregelen in de lidstaten of regio’s

 

Bijlage 7.3 —

Follow-up van eerdere aanbevelingen

 

Inleiding

 
 

7.1.

Dit hoofdstuk bevat onze bevindingen voor de MFK-rubriek “Natuurlijke hulpbronnen”. Kader 7.1  geeft een overzicht van de kernactiviteiten en de uitgaven in deze rubriek voor 2018.

Kader 7.1

MFK-rubriek 2 Natuurlijke hulpbronnen — Uitsplitsing 2018

 

Uitsplitsing betalingen:

Betalingen en controlepopulatie:

  • (1) 
    Overeenkomstig de geharmoniseerde definitie van onderliggende verrichtingen (zie voor nadere gegevens bijlage 1.1 , paragraaf 13).

Bron:

Geconsolideerde rekeningen 2018 van de Europese Unie.

 

7.2.

In deel 1 van dit hoofdstuk worden onze bevindingen met betrekking tot de regelmatigheid uiteengezet. In deel 2 van het hoofdstuk, dat is gericht op prestaties, onderzoeken we i) de prestaties van een steekproef van plattelandsontwikkelingsmaatregelen, en ii) de manier waarop de Commissie en de lidstaten de doelmatigheid van uitgaven voor landbouw en plattelandsontwikkeling meten en hierover verslag uitbrengen door middel van het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader (1).

Korte beschrijving van “Natuurlijke hulpbronnen”

 
 

7.3.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is goed voor 98 % van de uitgaven voor “Natuurlijke hulpbronnen”. De drie algemene in EU-wetgeving vastgelegde doelstellingen voor het GLB zijn (2):

  • a) 
    rendabele voedselproductie, met de klemtoon op landbouwinkomen, productiviteit van de landbouw en prijsstabiliteit;
  • b) 
    duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie, met de klemtoon op uitstoot van broeikasgassen, biodiversiteit, bodem en water;
  • c) 
    evenwichtige territoriale ontwikkeling.
 

7.4.

De Commissie, in het bijzonder directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling (DG AGRI), deelt het beheer van het GLB met betaalorganen in de lidstaten. Sinds 2015 moeten onafhankelijke certificerende instanties in de lidstaten volgens de EU-wetgeving een jaarlijks oordeel geven over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven van de betaalorganen. GLB-uitgaven vallen uiteen in drie grote categorieën:

  • — 
    rechtstreekse betalingen aan landbouwers, die volledig worden gefinancierd uit de EU-begroting;
  • — 
    marktmaatregelen op landbouwgebied, die ook volledig worden gefinancierd uit de EU-begroting, met uitzondering van bepaalde maatregelen die worden gecofinancierd door de lidstaten, zoals verkoopbevorderende maatregelen en de schoolregelingen voor fruit, groente en melk;
  • — 
    de plattelandsontwikkelingsprogramma’s van de lidstaten, die worden gecofinancierd uit de EU-begroting.
 

7.5.

Deze MFK-rubriek heeft ook betrekking op de EU-uitgaven voor het gemeenschappelijk visserijbeleid en op een deel van de EU-uitgaven voor milieu en klimaatactie.

Reikwijdte en aanpak van de controle

 
 

7.6.

Voor deel 1 van dit hoofdstuk over de regelmatigheid van de verrichtingen hebben we in overeenstemming met paragraaf 11 van bijlage 1.1 een steekproef van 251 verrichtingen (3) onderzocht, waarbij we de in bijlage 1.1 uiteengezette controleaanpak en -methodenhebben toegepast. De steekproef was zodanig opgezet dat deze representatief is voor alle soorten uitgaven binnen deze MFK-rubriek. De steekproef omvatte verrichtingen uit 22 lidstaten (4). Wij hadden tot doel, bij te dragen tot de algemene betrouwbaarheidsverklaring, zoals beschreven in bijlage 1.1 . We onderzochten ook het volgende voor “Natuurlijke hulpbronnen” in 2018:

  • a) 
    de informatie over de regelmatigheid in de jaarlijkse activiteitenverslagen (JAV’s) van DG AGRI en directoraat-generaal Klimaat (DG CLIMA), de consistentie van de methodologie voor de raming van risicobedragen, en de opname daarvan in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag (AMPR) van de Commissie;
  • b) 
    geselecteerde systemen die betrekking hadden op belangrijke elementen van het internecontrolekader van de Commissie voor het GLB: de controlegegevens en -statistieken van de betaalorganen; de werkzaamheden van de certificerende instanties; de controles van DG AGRI van de werkzaamheden van de certificerende instanties; de controles van DG AGRI in de lidstaten en zijn berekeningen van de foutenpercentages die zijn gepubliceerd in zijn JAV.
 

7.7.

Voor deel 2 van dit hoofdstuk, dat gericht is op prestaties, hebben wij het volgende onderzocht:

  • a) 
    de uitvoering en kosten van de plattelandsontwikkelingsmaatregelen uit de steekproef;
  • b) 
    de prestatiemeting en -verslaglegging van de Commissie en de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader van het GLB.

Deel 1: Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

7.8.

Bijlage 7.1 biedt een overzicht van de resultaten van de toetsing van verrichtingen. Van de 251 onderzochte verrichtingen vertoonden er 193 (77 %) geen fouten. Op basis van de 46 door ons gekwantificeerde fouten (5) schatten wij het foutenpercentage voor “Natuurlijke hulpbronnen” op 2,4 % (6).

 

7.9.

Kader 7.2 bevat een uitsplitsing van het door ons geschatte foutenpercentage voor 2018. Fouten met betrekking tot niet-subsidiabele begunstigden, activiteiten of gedeclareerde kosten zijn goed voor meer dan een derde van het door ons geschatte foutenpercentage van 2,4 %.

Kader 7.2

De grootste foutencategorie betrof niet-subsidiabele begunstigden, activiteiten of gedeclareerde kosten

 
 

Bron:

ERK.

 

7.10.

De Commissie en de autoriteiten van de lidstaten hadden corrigerende maatregelen getroffen die rechtstreekse gevolgen hadden voor 53 van de verrichtingen uit onze steekproef. Deze maatregelen waren van belang voor onze berekeningen, omdat ons geschatte foutenpercentage voor dit hoofdstuk daardoor met 0,6 procentpunt daalde. In twaalf gevallen van gekwantificeerde fouten beschikten de nationale autoriteiten over voldoende informatie om deze te kunnen voorkomen, of te kunnen opsporen en corrigeren voordat de uitgaven bij de Commissie werden gedeclareerd. Indien de nationale autoriteiten alle beschikbare informatie op de juiste wijze hadden gebruikt, zou het geschatte foutenpercentage voor dit hoofdstuk 0,6 procentpunt lager zijn geweest.

De rechtstreekse betalingen als geheel vertoonden geen fouten van materieel belang

 
 

7.11.

Onze werkzaamheden bevestigen de conclusie dat de rechtstreekse betalingen als geheel geen fouten van materieel belang vertoonden. Deze maken 72 % uit van de uitgaven onder de MFK-rubriek Natuurlijke hulpbronnen.

 

7.12.

Vier belangrijke regelingen in het kader van het ELGF zijn goed voor 92 % van alle rechtstreekse betalingen:

  • a) 
    twee regelingen die voorzagen in ontkoppelde inkomenssteun (7) op basis van de door de landbouwer opgegeven oppervlakte landbouwgrond: de “basisbetalingsregeling” (16,3 miljard EUR in 2018) en de “regeling inzake een enkele areaalbetaling” (4,2 miljard EUR in 2018);
  • b) 
    een betaling ter ondersteuning van landbouwpraktijken die bevorderlijk zijn voor het klimaat en het milieu, gewoonlijk “vergroeningsbetaling” genoemd (11,7 miljard EUR in 2018);
  • c) 
    gekoppelde steun, gerelateerd aan specifieke soorten landbouwproducten (bijv. rund- en kalfsvlees, melk of eiwithoudende gewassen) (5,9 miljard EUR in 2018).

De meeste door ons getoetste rechtstreekse betalingen vertoonden geen fouten

 
 

7.13.

Wij hebben 95 rechtstreekse betalingen getoetst, waarbij alle belangrijke regelingen werden gedekt. We bezochten 50 landbouwbedrijven om te controleren of de begunstigden de regels hadden nageleefd, maar hebben de overige 45 niet bezocht, waarvan we voldoende bewijs van naleving van de regels hadden verkregen door middel van satellietbeelden, samen met orthofoto’s en door de betaalorganen verstrekte documentatie.

 

7.14.

We stelden vast dat 77 verrichtingen geen fouten vertoonden. Rechtstreekse betalingen aan landbouwers zijn op rechten gebaseerd: begunstigden ontvangen betalingen indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Bij dergelijke betalingen is het risico op fouten kleiner indien de daaraan verbonden voorwaarden niet te complex zijn (zie de paragrafen 1.16 en 1.18).

 

7.15.

We ontdekten in elf gevallen betalingen die iets te hoog waren (minder dan 5 %), voornamelijk omdat landbouwers in hun steunaanvragen een te hoog aantal subsidiabele hectaren of dieren hadden opgegeven, maar dit had geen invloed op onze positieve conclusie over rechtstreekse betalingen. Wij troffen fouten aan van meer dan 5 % van het onderzochte bedrag bij twee rechtstreekse betalingen, waaronder één geval waarin de fout meer dan 20 % bedroeg. Voor vijf betalingen ontdekten we problemen met betrekking tot niet-naleving zonder financiële impact.

Het geïntegreerd beheers- en controlesysteem beperkt het foutenpercentage bij rechtstreekse betalingen

 
 

7.16.

Het belangrijkste beheersinstrument voor rechtstreekse betalingen is het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) (8), waarvan het landbouwpercelenidentificatiesysteem (LPIS) deel uitmaakt. Het GBCS verbindt databanken van bedrijven, aanvragen en landbouwarealen die de betaalorganen gebruiken om administratieve kruiscontroles van alle steunaanvragen te verrichten. Het LPIS is een geografisch informatiesysteem met verzamelingen ruimtelijke gegevens uit verschillende bronnen die samen een register vormen van alle landbouwarealen in de lidstaten.

 

7.17.

Onze bevindingen bevestigen dat het LPIS een bijzonder significante bijdrage levert tot de voorkoming en vermindering van foutenpercentages (9). Zoals we eerder hebben opgemerkt, hebben de actieplannen van de lidstaten, onder het toezicht van de Commissie, de betrouwbaarheid verbeterd van de gegevens over de subsidiabiliteit van de in het LPIS opgenomen arealen (10).

 

7.18.

De invoering van de geospatiale steunaanvraag (11) in het GBCS, waardoor landbouwers betalingsaanvragen online kunnen indienen, en het feit dat betaalorganen nu voorafgaande kruiscontroles van de steunaanvragen van landbouwers verrichten, hebben ook bijgedragen tot de daling van het foutenpercentage bij rechtstreekse betalingen (12).

Andere uitgaventerreinen: complexe subsidiabiliteitsvoorwaarden verhogen het risico op fouten

 
 

7.19.

We toetsten 136 verrichtingen voor plattelandsontwikkeling, 14 marktmaatregelen en 6 verrichtingen die we trokken uit uitgaven op het gebied van visserij, milieu en klimaatactie. De meeste uitgaven op dit terrein betreffen uitgaven in het kader van vergoedingen en zijn onderworpen aan complexe subsidiabiliteitsvoorwaarden die het risico op fouten verhogen (zie de paragrafen 1.16, 1.19 en 1.20). Bijlage 7.2 biedt een uitsplitsing per lidstaat van de resultaten van de toetsing van verrichtingen.

Plattelandsontwikkeling

 
 

7.20.

De Commissie heeft 118 nationale en regionale plattelandsontwikkelingsprogramma’s goedgekeurd in de lidstaten voor 2014-2020 (13). Deze programma’s omvatten 20 maatregelen en 67 submaatregelen die kunnen worden ondergebracht in twee grote categorieën van uitgaven:

  • a) 
    steun aan investeringsprojecten ter ondersteuning van sociale en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden;
  • b) 
    betalingen op basis van landbouwarealen of aantallen dieren.
 

7.21.

Voor de maatregelen en submaatregelen gelden specifieke uitvoeringsregels en over het algemeen complexe subsidiabiliteitsvoorwaarden. Onze toetsing van verrichtingen had betrekking op 16 maatregelen in het kader van 30 programma’s in 18 lidstaten.

 

7.22.

Van de 136 verrichtingen voor plattelandsontwikkeling die we toetsten, vertoonden er 104 geen fouten en vertoonden er 20 fouten van minder dan 20 % van het onderzochte bedrag. In zes gevallen hebben we fouten vastgesteld met een impact van 20 % of meer. Voor zes betalingen ontdekten we problemen met betrekking tot niet-naleving zonder financiële impact.

 

7.23.

We onderzochten 66 betalingen aan investeringsprojecten, zoals de modernisering van landbouwbedrijven, projecten voor bedrijfsontwikkeling en steun voor basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden. We kwantificeerden elf fouten, waaronder drie gevallen waarin de begunstigden niet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden hadden voldaan (zie kader 7.3 ) en zeven projecten met niet-subsidiabele gedeclareerde kosten. Bij de resterende verrichting stelden we een fout vast als gevolg van niet-naleving van regels voor de toekenning van subsidies.

Kader 7.3

Sommige begunstigden voldeden niet aan de subsidiabiliteitsregels voor investeringen in landbouwbedrijven en projecten voor bedrijfsontwikkeling

In Polen diende een begunstigde, samen met familieleden, een gezamenlijke steunaanvraag in voor de bouw van een varkensstal met een capaciteit van tot wel zeshonderd zeugen. Elke medebegunstigde vroeg het maximale steunbedrag aan, dat ongeveer 215 000 EUR bedroeg. Aangezien de maatregel tot doel had de ontwikkeling van kleine en middelgrote landbouwbedrijven te ondersteunen, was in de subsidiabiliteitsvoorwaarden bepaald dat de bedrijven van de aanvragers geen economische omvang van meer dan 250 000 EUR en geen areaal van meer dan 300 hectaren mochten hebben. De begunstigden beweerden onafhankelijke bedrijven te exploiteren. We stelden vast dat zij aandelen bezaten in een familiebedrijf dat op dezelfde locatie operationeel was. Wanneer rekening wordt gehouden met het aandeel van de begunstigde in het familiebedrijf, overschreed zijn bedrijf de maximale economische omvang. Eerder hadden we grote subsidiabiliteitsfouten aangetroffen in meerdere lidstaten waarbij begunstigden betrokken waren die niet voldeden aan de voorwaarden voor steun aan kleine en middelgrote ondernemingen (14)

In Estland ontving een begunstigde een startpremie als jonge landbouwer die een landbouwbedrijf opzet. In de subsidiabiliteitsregels is bepaald dat alle leden van de raad van bestuur jonge landbouwers moeten zijn om te waarborgen dat jonge landbouwers het bedrijf in handen houden gedurende de periode waarin het bedrijf wordt opgezet. Na de uitkering van de eerste tranche van de steun, maar nog steeds binnen de opstartperiode, nam de raad van bestuur een tweede bestuurslid aan dat geen jonge landbouwer was. Vanaf dat moment was de begunstigde niet meer subsidiabel. De Estse autoriteiten keerden een tweede tranche uit zonder de inbreuk op de subsidiabiliteitsvoorwaarden op te merken.

In Italië troffen we nog een niet-subsidiabele begunstigde aan die een startpremie had ontvangen als jonge landbouwer. Deze fout was opgetreden om een soortgelijke reden als beschreven in het Estse geval hierboven. De Italiaanse autoriteiten hebben besloten de betaling terug te vorderen naar aanleiding van ons controlebezoek.

 

7.24.

We onderzochten zeventig verrichtingen op basis van de door landbouwers opgegeven arealen of aantallen dieren, zoals betalingen voor het nakomen van agromilieu- en klimaatverbintenissen, compensatiebetalingen aan landbouwers in gebieden met natuurlijke beperkingen of betalingen voor biologische landbouw. Hierbij troffen we 14 gevallen aan van te hoog opgegeven subsidiabele arealen of aantallen dieren, hoewel er bij 10 minder dan 5 % te veel was opgegeven. Ook troffen we één geval aan waarbij het betaalorgaan de steun onjuist had berekend.

Marktmaatregelen

 
 

7.25.

Marktmaatregelen op landbouwgebied vormen een aantal uiteenlopende regelingen waarop diverse subsidiabiliteitsvoorwaarden van toepassing zijn. Onder de 14 verrichtingen uit de steekproef troffen we 3 gevallen aan waarbij betaalorganen niet-subsidiabele kosten hadden terugbetaald en één geval van niet-naleving van aanbestedingsregels.

Visserij, het milieu en klimaatactie

 
 

7.26.

De selectiecriteria en subsidiabiliteitsvereisten voor projecten op de beleidsterreinen visserij, milieu en klimaatactie variëren ook. Onder de zes door ons onderzochte verrichtingen troffen we drie projecten aan die niet voldeden aan alle subsidiabiliteitsvoorwaarden en daardoor impact hadden op ons foutenpercentage.

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

De verslaglegging door DG AGRI over de regelmatigheid van GLB-uitgaven

 
 

7.27.

GLB-betalingen worden gecontroleerd door middel van het GBCS (zie de paragrafen 7.16-7.18 met betrekking tot rechtstreekse betalingen) en andere controlesystemen (zie kader 7.4 ). De directeurs van alle 76 betaalorganen doen DG AGRI een jaarlijkse beheersverklaring toekomen over de doeltreffendheid van hun controlesystemen, die vergezeld gaat van een verslag over de administratieve controles en controles ter plaatse van het betaalorgaan (“controlestatistieken”). Om extra zekerheid te bieden zijn de certificerende instanties sinds 2015 verplicht om voor elk betaalorgaan een jaarlijks oordeel te geven over de wettigheid en de regelmatigheid van de uitgaven waarvoor de lidstaten om vergoeding verzoeken (15).

Kader 7.4

Zekerheidsmodel voor het GLB 2014-2020

 
 

Bron:

ERK.

 

7.28.

DG AGRI gebruikt de nationale controlestatistieken die het van de betaalorganen ontvangt. Het brengt ook aanpassingen aan die zijn gebaseerd op de resultaten van de controles door de certificerende instanties en op zijn eigen controles en professionele oordeelsvorming, om uit te komen op de aangepaste foutenpercentages voor rechtstreekse betalingen, maatregelen voor plattelandsontwikkeling en marktmaatregelen. Vervolgens trekt het de geraamde (16) toekomstige financiële correcties en terugvorderingen af van dit cijfer om een definitief risicobedrag te berekenen (zie kader 7.5 ).

Kader 7.5

Informatie van DG AGRI over de regelmatigheid

 
 

Bron:

ERK.

 

7.29.

We onderzochten de verslagen van DG AGRI van zijn 18 evaluatiebezoeken aan certificerende instanties in 2018 en evalueerden voor 5 betaalorganen (17):

  • — 
    de controles door DG AGRI en door de certificerende instanties van de controlestatistieken;
  • — 
    de berekening door DG AGRI van het aangepaste foutenpercentage.
 

7.30.

Ook onderzochten we de algemene berekening door DG AGRI van het aangepaste foutenpercentage voor het GLB, de raming van toekomstige correcties en terugvorderingen en de berekening van het definitieve risicobedrag dat het DG in zijn JAV heeft gepresenteerd.

DG AGRI heeft zijn methodologie consistent toegepast

 
 

7.31.

DG AGRI heeft zijn methodologie consistent toegepast bij zijn evaluatie van de controlestatistieken van de betaalorganen, zijn bezoeken aan certificerende instanties en de presentatie van de informatie over de regelmatigheid in zijn JAV. De recente veranderingen van het controlehandboek van DG AGRI zijn in overeenstemming met onze aanbevelingen (18) en die van de dienst Interne Audit van de Commissie (19).

Tijdens zijn evaluatiebezoeken heeft DG AGRI tekortkomingen vastgesteld in de werkzaamheden van de certificerende instanties

 
 

7.32.

In 2018 heeft DG AGRI 18 evaluatiebezoeken gebracht aan 17 certificerende instanties en stelde het diverse problemen vast, waaronder de volgende:

  • — 
    de steekproefmethode van negen certificerende instanties was niet volledig in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie, en voor drie ervan stelde de Commissie vast dat hierdoor de representativiteit van de steekproeven van de certificerende instanties werd ondermijnd;
  • — 
    negen certificerende instanties, waaronder acht van het streepje hierboven, hadden de subsidiabiliteitsvoorwaarden of landbouwverbintenissen onvoldoende gecontroleerd.
 

7.33.

De afgelopen vier jaar (2015-2018) heeft DG AGRI evaluatiebezoeken afgelegd die geselecteerde categorieën uitgaven omvatten bij ongeveer 80 % van de certificerende instanties en concludeerde het dat het in ongeveer een vierde van de gevallen volledig op hun werkzaamheden kon vertrouwen. Ons overzicht van de resultaten van de 18 in 2018 uitgevoerde evaluatiebezoeken is opgenomen in kader 7.6 . Zoals we vorig jaar opmerkten, moeten de werkzaamheden van de certificerende instanties verder worden verbeterd indien de Commissie hun werkzaamheden wil gebruiken als haar primaire bron van zekerheid over de regelmatigheid van de GLB-uitgaven (20).

Kader 7.6

Overzicht van de resultaten van de door DG AGRI afgelegde evaluatiebezoeken die geselecteerde categorieën omvatten van de in 2018 door de certificerende instanties gecontroleerde uitgaven

 
 

Bron:

ERK, gebaseerd op evaluaties van DG AGRI.

Forfaitaire aanpassingen van de door de lidstaten gemelde foutenpercentages vormen een aanzienlijk deel van de gepubliceerde foutenpercentages van DG AGRI

 
 

7.34.

De lidstaten meldden een totaal foutenpercentage van circa 1 % (21) voor GLB-uitgaven als geheel op basis van de controlestatistieken van hun betaalorganen. Wij onderzochten de aanpassingen van de foutenpercentages van de lidstaten door DG AGRI (zie paragraaf 7.28). Evenals in voorgaande jaren baseerde DG AGRI de meeste van zijn aanpassingen op zijn eigen controles van de systemen en uitgaven van de betaalorganen. DG AGRI berekent de meerderheid van deze aanpassingen als forfaitaire bedragen, die het belang en de omvang van de tekortkomingen in de controlesystemen die het had vastgesteld, tot uitdrukking moesten brengen.

 

7.35.

DG AGRI schat in zijn JAV het risicobedrag bij betaling op ongeveer 2,1 % voor GLB-uitgaven als geheel en op ongeveer 1,8 % voor rechtstreekse betalingen. De Commissie presenteert deze resultaten ook in haar AMPR.

Jaarlijks activiteitenverslag van DG CLIMA

 
 

7.36.

We onderzochten het JAV van DG CLIMA. Het verslag was opgesteld overeenkomstig de interne instructies van de Commissie. Omdat we geen steekproef hebben genomen van verrichtingen op het gebied van klimaatactie in 2018, kunnen we geen controleresultaten vergelijken met de informatie over de regelmatigheid van de door DG CLIMA gemelde uitgaven.

Conclusie en aanbevelingen

Conclusie

 
 

7.37.

Over het geheel genomen wijst de door ons verkregen controle-informatie die wij hebben gepresenteerd in dit hoofdstuk erop dat het geschatte foutenpercentage bij de uitgaven voor “Natuurlijke hulpbronnen” van materieel belang was. Voor “Natuurlijke hulpbronnen” als geheel wees onze toetsing van verrichtingen uit dat het totale foutenpercentage 2,4 % bedroeg (zie bijlage 7.1 ). Uit onze resultaten blijkt echter dat de rechtstreekse ELGF-betalingen, die goed zijn voor 72 % van de uitgaven in het kader van deze MFK-rubriek, geen materieel foutenpercentage vertoonden.

 

7.38.

De schatting van de Commissie van de risicobedragen bij betaling voor GLB-uitgaven en rechtstreekse betalingen in haar AMPR (zie paragraaf 7.35) komt overeen met onze conclusie.

Aanbevelingen

 
 

7.39.

Bijlage 7.3 bevat de bevindingen naar aanleiding van onze follow-upevaluatie van de zes aanbevelingen die wij in ons Jaarverslag 2015 hebben gedaan. De Commissie heeft deze aanbevelingen volledig uitgevoerd.

 

7.40.

In ons Jaarverslag 2017 hebben we de Commissie aanbevelingen gedaan met een streefdatum voor de uitvoering van eind 2019. Deze hadden betrekking op maatregelen van de lidstaten om de oorzaken van de fouten en de kwaliteit van het werk van de certificerende instanties aan te pakken. Deze aanbevelingen zijn ook relevant voor de bevindingen en conclusies van dit jaar en wij zullen hier te zijner tijd follow-up aan geven.

Deel 2: Prestaties

 
 

7.41.

In 2018 publiceerden we acht speciale verslagen over uitgaven in verband met het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. In speciale verslagen over het GLB werden hernieuwbare energie in plattelandsgebieden, de basisbetalingsregeling, de mogelijkheden voor de financiering van projecten voor plattelandsontwikkeling en dierenwelzijn onderzocht. Ook publiceerden we verslagen over luchtverontreiniging, koolstofafvang en -opslag, de preventie van overstromingen, en woestijnvorming. Daarnaast publiceerden we een briefingdocument over de toekomst van het GLB en een advies over de wetgevingsvoorstellen voor het GLB na 2020 (zie de paragrafen 3.50-3.52).

 

7.42.

Tijdens onze toetsing van de regelmatigheid van de verrichtingen in 2018 onderzochten we:

  • a) 
    de uitvoering en kosten van de plattelandsontwikkelingsmaatregelen uit de steekproef, met bijzondere aandacht voor output;
  • b) 
    de prestatiemeting en -verslaglegging van de Commissie en de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader van het GLB, met bijzondere aandacht voor de resultaten van de maatregelen.

Prestatiebeoordeling van plattelandsontwikkelingsmaatregelen

 
 

7.43.

Wij evalueerden een steekproef van 113 plattelandsontwikkelingsmaatregelen (22) in 18 lidstaten in het kader van 13 maatregelen, waaronder:

  • — 
    compensatiebetalingen aan landbouwers die agromilieu- en klimaatverbintenissen aangaan of hun bedrijf uitoefenen in gebieden met natuurlijke beperkingen;
  • — 
    steun voor de modernisering van landbouwbedrijven, zoals de aanleg van gebouwen of de aankoop van nieuwe uitrusting;
  • — 
    de verstrekking van een startpremie aan jonge landbouwers;
  • — 
    steun voor basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden.
 

7.44.

Wij beoordeelden of:

  • — 
    de maatregelen de verwachte output hadden opgeleverd;
  • — 
    de lidstaten de redelijkheid van de gedeclareerde kosten in verband met investeringsprojecten hadden gecontroleerd;
  • — 
    er passend gebruik was gemaakt van vereenvoudigde kostenopties.

De meeste maatregelen hadden de verwachte output opgeleverd

 
 

7.45.

Ten tijde van onze controle waren 103 van de 113 door ons onderzochte maatregelen afgerond. In de tien gevallen waarin de maatregelen niet de geplande output hadden opgeleverd, waren de investeringen niet gedaan in overeenstemming met de toepasselijke regels en specificaties of hadden de begunstigden een te hoog subsidiabel landbouwareaal opgegeven.

De lidstaten controleerden de redelijkheid van de kosten, maar maakten weinig gebruik van vereenvoudigde kostenopties

 
 

7.46.

In 47 van de 49 projecten voor investeringen in landbouwbedrijven en voor bedrijfsontwikkeling die wij hebben onderzocht, hadden de lidstaten procedures ingesteld om te verifiëren of de gedeclareerde kosten redelijk waren, zoals een aanbestedingsprocedure, gebruikmaking van referentiekosten of vergelijking van offertes. In een van deze gevallen waren de vastgestelde procedures echter niet naar behoren gevolgd.

 

7.47.

Eerder hebben we erop gewezen dat bij sommige projecten de administratie dankzij vereenvoudigde kostenopties mogelijk kan worden vereenvoudigd en de kosten onder controle kunnen worden gehouden (23). Dit is met name het geval bij maatregelen die acties omvatten met soortgelijke activiteiten en uitgaven (24).

 

7.48.

Bij 3 van de 49 projecten gebruikten de lidstaten vereenvoudigde kostenopties, zoals forfaitaire bedragen of vaste percentages (zie het voorbeeld in kader 7.7 ). Bij nog eens 16 projecten hadden de nationale autoriteiten, ten minste voor bepaalde kosten, vereenvoudigde kostenopties kunnen gebruiken. In ons Speciaal verslag nr. 11/2018 hebben we de Commissie aanbevelingen gedaan die waren gericht op de bevordering van het passend gebruik van vereenvoudigde kostenopties.

Kader 7.7

Voorbeeld van het gebruik van vereenvoudigde kostenopties

 

In Finland werden de indirecte kosten van een lokaal ontwikkelingsproject door middel van vaste percentages gefinancierd uit de EU-begroting. De nationale autoriteiten stelden vooraf de categorieën indirecte kosten vast en berekenden de financiering als vast percentage van de bijbehorende rechtstreekse kosten van het project.

Het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader van het GLB

 
 

7.49.

Het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader (GMEK) van het GLB is een reeks regels, procedures en indicatoren met als doel een uitgebreide regelmatige beoordeling te bieden van de vooruitgang, doeltreffendheid en doelmatigheid van iedere maatregel aan de hand van de doelstellingen van het GLB (25). De indicatoren zijn opgezet om: a) het door middel van de GLB-maatregel geleverde product te beschrijven (outputindicatoren), b) de teweeggebrachte onmiddellijke veranderingen te meten (resultaatindicatoren), en c) de gevolgen op lange termijn van een maatregel aan te tonen met betrekking tot de bijdrage ervan tot de algemene doelstellingen van het GLB (impactindicatoren) (26). De Commissie en de lidstaten moeten volgens het GMEK evaluaties uitvoeren op basis van een meerjarig actieplan (27).

 

7.50.

Wij evalueerden de indicatoren met betrekking tot 113 betalingen voor plattelandsontwikkeling en 95 rechtstreekse betalingen, waarbij we rekening hebben gehouden met de definities in kader 7.8 . We hebben ons gericht op de resultaatindicatoren, die een rechtstreeks verband moeten houden met de maatregelen. Dit onderzoek vormde een aanvulling op onze werkzaamheden over het gebruik van prestatie-indicatoren op programmaniveau, waarover we verslag uitbrengen in hoofdstuk 3 .

Kader 7.8

Definities van input, output, resultaat en impact

 
 

Bron:

ERK.

 

7.51.

We hebben rekening gehouden met onze eerdere bevindingen over het GMEK (28). Eerder hadden we opgemerkt dat het monitoring- en evaluatiesysteem informatie moet verschaffen over de gebieden waarop uitgaven al dan niet doeltreffend en doelmatig zijn. In het bijzonder moeten de rechtstreekse en onmiddellijke effecten van maatregelen blijken uit de resultaatindicatoren, namelijk wat de uitgaven daadwerkelijk hebben bereikt (29).

Tekortkomingen in de resultaatindicatoren voor uitgaven voor plattelandsontwikkeling

 
 

7.52.

Eerder hebben we gemeld dat plattelandsontwikkelingsmaatregelen mogelijk niet de beoogde resultaten opleveren, ondanks het behalen van de overeengekomen materiële output (30). Dit jaar hebben we opnieuw meerdere tekortkomingen aangetroffen in het gebruik van resultaatindicatoren bij uitgaven voor plattelandsontwikkeling, hoewel we constateerden dat de meeste maatregelen de verwachte output hadden opgeleverd (zie paragraaf 7.45). De resultaten van onze evaluatie zijn samengevat in kader 7.9 en beschreven in de paragrafen hieronder.

Kader 7.9

Tekortkomingen in de meting van en verslaglegging over prestaties bij uitgaven voor plattelandsontwikkeling

 
 

Bron:

ERK.

GMEK-resultaatindicatoren bestrijken niet alle uitgaven voor plattelandsontwikkeling

 
 

7.53.

We stelden vast dat 35 van de 113 plattelandsontwikkelingsmaatregelen die we hebben onderzocht, geen relevante resultaatindicator bevatten waarmee de onmiddellijke en rechtstreekse effecten van de maatregelen konden worden gemeten (zie kader 7.10 ). Dit was het geval voor maatregel 13 (“betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen”) en voor vijf andere submaatregelen (31).

 

7.54.

We constateerden dat bij 15 van de 35 projecten zonder een GMEK-resultaatindicator de lidstaten de hiaat in de verslaglegging hebben gedicht door hun eigen nationale indicatoren vast te stellen (zie kader 7.10 ).

Kader 7.10

20 van de 113 projecten voor plattelandsontwikkeling (18 %) werden niet gemonitord voor resultaten

 
 

Bron:

ERK.

Beperkte informatie over de bijdrage van de uitgaven tot het aandachtsgebied

 
 

7.55.

Bij 5 van de 14 onderzochte aandachtsgebieden bestond er geen duidelijk verband tussen de doelstellingen ervan en de onderliggende resultaatindicatoren. Als gevolg hiervan is er beperkte informatie over de vraag of de ondersteunde maatregelen hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen.

 

7.56.

Zo was aandachtsgebied 2B opgezet om “de instap van goedgeschoolde landbouwers in de landbouwsector en de generatievernieuwing te faciliteren”. De meeste uitgaven in het kader van dit aandachtsgebied zijn betalingen van startpremies aan jonge landbouwers. De enige resultaatindicator is “het percentage landbouwbedrijven met ondersteund(e) bedrijfsontwikkelingsplan/investeringen voor jonge landbouwers”. Deze indicator biedt weinig informatie over de vaardigheden van landbouwers die de landbouwsector betreden en het daadwerkelijke percentage generatievernieuwing.

 

7.57.

We troffen drie gevallen aan waarbij de subsidiabiliteitscriteria voor de selectie van maatregelen geen verband hielden met de bijbehorende prestatie-indicatoren (zie de voorbeelden in kader 7.11 ). Deze maatregelen hebben dus niet bijgedragen tot de doelstellingen van het aandachtsgebied.

Kader 7.11

Projecten die geen verband houden met de doelstellingen van het aandachtsgebied

 

In Duitsland werd een project uitgevoerd voor het ophogen van een oever ter preventie van overstromingen om een middeleeuws stadsdistrict te beschermen en werd dit gemeld in het kader van aandachtsgebied 3B “het steunen van risicopreventie en -beheer op het niveau van het landbouwbedrijf”. De bijbehorende resultaatindicator was “het percentage landbouwbedrijven dat deelneemt aan regelingen inzake risicobeheer”.

De Zweedse autoriteiten meldden steun voor evenementen ter bevordering en marketing van landbouwactiviteiten als steun die bijdraagt tot aandachtsgebied 4B “het verbeteren van het waterbeheer”. De resultaatindicator voor dit aandachtsgebied was “het percentage landbouwgrond onder beheerscontracten ter verbetering van het waterbeheer”.

De meeste resultaatindicatoren hebben beperkingen en hiaten

 
 

7.58.

Er zijn weinig resultaatindicatoren waarmee de rechtstreekse effecten van steun worden gemeten. In feite werd met 17 van de 25 resultaatindicatoren voor plattelandsontwikkeling het niveau van de verleende steun gemeten en niet of de steun doeltreffend had bijgedragen tot het aandachtsgebied (32).

 

7.59.

Sommige resultaatindicatoren zijn onnauwkeurig. Een van de indicatoren die zijn opgezet om de effecten van maatregel 7 (“basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden”) te meten is “het percentage van de plattelandsbevolking dat profiteert van verbeterde diensten/infrastructuur”. “Bevolking” wordt gedefinieerd als de “omvang van de bevolking in het gebied (bijv. een gemeente, een groep gemeenten…) die profiteert van de dienst/infrastructuur”. In dergelijke gevallen kunnen de lidstaten de volledige bevolking van de gemeente waar een maatregel is uitgevoerd melden, ongeacht het werkelijke aantal gebruikers dat profiteert van de maatregel. We hadden dit probleem reeds vastgesteld met betrekking tot de voorgaande programmeringsperiode (2007-2013) (33).

 

7.60.

Bij zes van de resultaatindicatoren wordt gebruikgemaakt van steekproefenquêtes naar afgeronde acties met betrekking tot het aandachtsgebied. De methodologie voor de berekening ervan is gebaseerd op algemene richtsnoeren die de Commissie had uitgebracht toen de projectuitvoering reeds was gestart.

Vergelijkbare tekortkomingen bij resultaatindicatoren met betrekking tot rechtstreekse betalingen

 
 

7.61.

Ons onderzoek van de steekproef van rechtstreekse betalingen heeft de belangrijkste tekortkomingen in de prestatiemonitoring ervan bevestigd waarover wij verslag hebben uitgebracht in twee speciale verslagen, namelijk nr. 01/2016: “Is het systeem van de Commissie voor prestatiemeting met betrekking tot de inkomens van landbouwers goed opgezet en gebaseerd op degelijke gegevens?” en nr. 10/2017: “EU-steun voor jonge landbouwers moet doelgerichter worden toegewezen om doeltreffende generatievernieuwing te bevorderen”.

 

7.62.

Een van de doelstellingen van rechtstreekse betalingen aan jonge landbouwers is de “verbetering van het concurrentievermogen van de landbouw”. Er bestaat echter geen duidelijk verband tussen de inhoud van de betalingen en de onderliggende resultaatindicatoren, aangezien hiermee “de toegevoegde waarde voor primaire producenten in de voedingsketen”, “EU-landbouwhandel” en “EU-grondstofprijzen in vergelijking met wereldprijzen” worden gemeten (34).

 

7.63.

We hebben eerder verslag uitgebracht over de doelmatigheid van de vergroeningsbetalingen (35). Wij hadden vastgesteld dat de resultaatindicator van de Commissie waarmee het “aandeel van areaal waarop vergroeningspraktijken worden toegepast” werd gemeten weinig nut had voor de monitoring van de met vergroening behaalde resultaten.

 

7.64.

Naar aanleiding van droogten in 2017 en 2018 stonden sommige lidstaten toe dat landbouwers grond die was bestemd als “ecologisch aandachtsgebied” (36) (voornamelijk braakliggend land) gebruikten voor productie. De lidstaten brachten verslag uit over output en resultaten op basis van de aanvankelijk vastgestelde ecologische aandachtsgebieden van de landbouwers in plaats van het daadwerkelijke gebruik van de grond. Dit had een negatieve invloed op de betrouwbaarheid van de output- en resultaatindicatoren met betrekking tot vergroeningsbetalingen.

Conclusie en aanbevelingen

Conclusie

 
 

7.65.

De meeste afgeronde plattelandsontwikkelingsmaatregelen die wij hadden onderzocht, hadden de verwachte output opgeleverd. Hoewel de lidstaten doorgaans procedures volgden die gericht waren op het verifiëren of projectkosten redelijk waren, maakten ze weinig gebruik van vereenvoudigde kostenopties.

 

7.66.

Wij hebben meerdere tekortkomingen vastgesteld in de manier waarop de Commissie en de lidstaten de GMEK-resultaatindicatoren toepasten om de doelmatigheid van uitgaven voor landbouw en plattelandsontwikkeling van de huidige programmeringsperiode 2014-2020 te meten en hierover verslag uit te brengen. In het voorstel om voor de periode na 2020 een prestatiegericht uitvoeringssysteem voor het GLB in te voeren, stelde de Commissie gemeenschappelijke output-, resultaat- en impactindicatoren vast (37). In ons Advies nr. 7/2018 over het voorstel stelden wij vast dat, hoewel wij ingenomen zijn met de overstap naar een prestatiegericht model, deze indicatoren nog niet volledig waren uitgewerkt (38) en maakten wij specifieke opmerkingen bij de voorgestelde indicatoren (39).

Aanbevelingen

Aanbeveling 7.1 — Pak de tekortkomingen aan in de prestatiemeting en -verslaglegging in het kader van het GLB

Voor de periode na 2020 moet de Commissie rekening houden met de tekortkomingen die wij hebben vastgesteld in het huidige kader om ervoor te zorgen dat de resultaatindicatoren de effecten van maatregelen naar behoren meten en dat zij duidelijk verband houden met de bijbehorende interventies en beleidsdoelstellingen (zie de paragrafen 7.52-7.64).

Streefdatum voor uitvoering: 2020

 

  • (1) 
    Artikel 110, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).
  • (2) 
    Artikel 110, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.
  • (3) 
    De steekproef bestond uit 95 rechtstreekse betalingen, 14 marktmaatregelen, 136 betalingen in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma’s en 6 betalingen voor visserij, milieu en klimaatactie.
  • (4) 
    België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. De steekproef omvatte ook drie verrichtingen onder direct beheer.
  • (5) 
    We troffen ook twaalf gevallen aan van niet-naleving zonder financiële impact.
  • (6) 
    Onze berekening van het foutenpercentage is gebaseerd op een representatieve steekproef. Het genoemde cijfer is de beste schatting. Wij hebben 95 % zekerheid dat het geschatte foutenpercentage in de populatie tussen 1,2 % en 3,6 % ligt (de onderste, respectievelijk de bovenste foutengrens).
  • (7) 
    Ontkoppelde steunbetalingen worden verricht voor alle subsidiabele landbouwgrond, ongeacht of die wordt benut voor productie.
  • (8) 
    https://ec.europa.eu/agriculture/direct-support/iacs_en
  • (9) 
    Zie paragraaf 7.17 van ons Jaarverslag 2015, paragraaf 7.13 van ons Jaarverslag 2016 en paragraaf 7.16 van ons Jaarverslag 2017.
  • Zie paragraaf 7.17 van ons Jaarverslag 2015.
  • Zie de paragrafen 7.46-7.55 van ons Jaarverslag 2017.
  • Zie paragraaf 7.15 van ons Jaarverslag 2016 en paragraaf 7.16 van ons Jaarverslag 2017.
  • Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).
  • Zie paragraaf 7.26 van ons Jaarverslag 2016.
  • Zie ook ons Speciaal verslag nr. 07/2017: “De nieuwe rol van de certificerende instanties bij GLB-uitgaven: een goede stap naar een single audit-model maar nog aanzienlijke tekortkomingen op te lossen”.
  • DG AGRI hanteert een aangepast voortschrijdend gemiddelde van financiële correcties en terugvorderingen om zijn corrigerend vermogen te schatten.
  • Spanje (Andalusië en Aragon), Italië (AGREA), Polen en het Verenigd Koninkrijk (Schotland).
  • In paragraaf 7.67 (aanbeveling 5) van ons Jaarverslag 2015 hebben we de Commissie aanbevolen “het controlehandboek van DG AGRI bij te werken door daarin gedetailleerde controleprocedures en documentatievereisten op te nemen voor de verificatie van de door de lidstaten verstrekte gegevens, welke worden gebruikt voor de berekening van financiële correcties”.
  • Naar aanleiding van zijn controle in 2017 betreffende de controlestrategie van DG AGRI voor het GLB 2014-2020 heeft de dienst Interne Audit aanbevolen dat DG AGRI zijn procedure voor de berekening van financiële correcties versterkt en waar nodig het controlehandboek actualiseert.
  • Zie paragraaf 7.37 van ons Jaarverslag 2017.
  • Elk jaar moeten de lidstaten uiterlijk op 15 juli twee reeksen statistische gegevens indienen bij DG AGRI: controlegegevens (een uitgebreide databank die alle begunstigden bevat die aanvragen hebben ingediend, waarbij wordt aangegeven of er bij hen administratieve controles of controles ter plaatse zijn verricht, met vermelding van de resultaten van deze controles) en controlestatistieken (samengevatte resultaten van de controles in het kader van de belangrijkste begrotingsonderdelen).
  • Van de 136 verrichtingen voor plattelandsontwikkeling uit onze steekproef hebben we de 113 maatregelen bekeken die zijn goedgekeurd in het kader van de huidige programmeringsperiode (2014-2020).
  • Zie paragraaf 7.63 van ons Jaarverslag 2017.
  • Zie paragraaf 56 van Speciaal verslag nr. 11/2018: “Nieuwe opties voor de financiering van projecten voor plattelandsontwikkeling: eenvoudiger, maar niet resultaatgericht”.
  • https://ec.europa.eu/info/food-farming-fisheries/key-policies/common-agricultural-policy/cap-glance/cmef_en
  • Speciaal verslag nr. 01/2016: “Is het systeem van de Commissie voor prestatiemeting met betrekking tot de inkomens van landbouwers goed opgezet en gebaseerd op degelijke gegevens?”.
  • De lidstaten moesten de eerste evaluaties voor de periode 2014-2020 eind juni 2019 indienen.
  • Met name in ons Speciaal verslag nr. 12/2013: “Kunnen de Commissie en de lidstaten aantonen dat het aan plattelandsontwikkelingsbeleid toegewezen EU-budget goed besteed is?“; Speciaal verslag nr. 12/2015: “De prioriteit van de EU om een op kennis gebaseerde plattelandseconomie te bevorderen wordt nadelig beïnvloed door slecht beheer van de maatregelen voor kennisoverdracht en adviesverlening”; Speciaal verslag nr. 01/2016: “Is het systeem van de Commissie voor prestatiemeting met betrekking tot de inkomens van landbouwers goed opgezet en gebaseerd op degelijke gegevens?“; Speciaal verslag nr. 10/2017: “EU-steun voor jonge landbouwers moet doelgerichter worden toegewezen om doeltreffende generatievernieuwing te bevorderen”; Speciaal verslag nr. 16/2017: “Programmering van plattelandsontwikkeling: minder complexiteit nodig en meer aandacht voor resultaten”.
  • Speciaal verslag nr. 12/2013: “Kunnen de Commissie en de lidstaten aantonen dat het aan plattelandsontwikkelingsbeleid toegewezen EU-budget goed besteed is?”
  • Zie paragraaf 79 van Speciaal verslag nr. 25/2015: “EU-steun voor plattelandsinfrastructuur: potentieel om aanzienlijk grotere kosteneffectiviteit te bereiken”.
  • 1.2 (“demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties”), 4.2 (“investeringen in de verwerking/afzet en/of ontwikkeling van landbouwproducten”), 4.3 (“investeringen in infrastructuur in verband met de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de land- en bosbouw”), 8.3 (“de preventie van schade aan bossen door bosbranden en natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen”) en 19.4 (“steun voor lopende kosten en dynamisering”).
  • Het “percentage landbouwbedrijven met POP-steun voor investeringen in herstructurering of modernisering” is bijvoorbeeld het totale aantal landbouwbedrijven dat steun ontving voor investeringen in herstructurering en/of modernisering in het kader van maatregel 4, gedeeld door het totaalaantal landbouwbedrijven in het referentiejaar.
  • Zie paragraaf 81 van ons Speciaal verslag nr. 25/2015: “EU-steun voor plattelandsinfrastructuur: potentieel om aanzienlijk grotere kosteneffectiviteit te bereiken”.
  • Zie de paragrafen 71 en 90 van ons Speciaal verslag nr. 10/2017: “EU-steun voor jonge landbouwers moet doelgerichter worden toegewezen om doeltreffende generatievernieuwing te bevorderen”.
  • Zie de paragrafen 7.43-7.54 van ons Jaarverslag 2016 en de paragrafen 26-33 van ons Speciaal verslag nr. 21/2017: “Vergroening: een complexere inkomenssteunregeling, die vanuit milieuoogpunt nog niet doeltreffend is”.
  • Landbouwers met cultuurgrond van meer dan 15 hectaren moeten ervoor zorgen dat ten minste 5 % hiervan een ecologisch aandachtsgebied is dat bestemd is voor ecologisch gunstige elementen, zoals braakliggend land of hagen en bomen.
  • Zie bijlage I bij COM(2018) 392: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad.
  • Advies nr. 7/2018, paragraaf 70.
  • Advies nr. 7/2018, bijlage I.

BIJLAGE 7.1

RESULTATEN VAN DE TOETSING VAN VERRICHTINGEN VOOR “NATUURLIJKE HULPBRONNEN”

 
 

2018

2017

OMVANG EN STRUCTUUR VAN DE STEEKPROEF

Rechtstreekse betalingen

95

121

Marktmaatregelen, plattelandsontwikkeling, visserij, milieu en klimaatactie

156

109

Totaal aan verrichtingen voor “Natuurlijke hulpbronnen”

251

230

GESCHATTE IMPACT VAN KWANTIFICEERBARE FOUTEN

Geschat foutenpercentage: “Natuurlijke hulpbronnen”

2,4 %

2,4 %

 

Bovenste foutengrens (UEL)

3,6 %

 
 

Onderste foutengrens (LEL)

1,2 %

 

BIJLAGE 7.2

INFORMATIE OVER EU-MAATREGELEN IN DE LIDSTATEN OF REGIO’S

OVERZICHT VAN DE RESULTATEN VAN DE TOETSING VAN VERRICHTINGEN VOOR ELKE LIDSTAAT VOOR MARKTMAATREGELEN, PLATTELANDSONTWIKKELING, VISSERIJ, MILIEU EN KLIMAATACTIE (1)

Bron: ERK.

 

  • (1) 
    Met uitzondering van de drie onderzochte verrichtingen onder direct beheer.

BIJLAGE 7.3

FOLLOW-UP VAN EERDERE AANBEVELINGEN

 

Jaar

Aanbeveling van de Rekenkamer

Door de Rekenkamer verrichte analyse van de geboekte vooruitgang

Volledig uitgevoerd

In uitvoering

Niet uitgevoerd

Niet langer van toepassing

Ontoereikend bewijs

In de meeste opzichten

In enkele opzichten

2015

7.67. Naar aanleiding van deze beoordeling en de bevindingen en conclusies voor 2015 bevelen wij de Commissie aan om voor het ELGF:

           

Aanbeveling 1: haar inspanningen voort te zetten om follow-up te geven aan gevallen waarin de nationale wetgeving niet in overeenstemming is met de EU-wetgeving, met inbegrip van alle haar ter beschikking staande rechtsmiddelen, met name opschorting van betalingen;

X

         

Aanbeveling 2: de resultaten van de door de lidstaten verrichte LPIS-kwaliteitsbeoordelingen jaarlijks te monitoren, en te controleren of alle lidstaten met negatieve beoordelingen daadwerkelijk de nodige corrigerende maatregelen nemen;

X

         

voor plattelandsontwikkeling:

           

Aanbeveling 3: te zorgen dat alle actieplannen van de lidstaten voor de aanpak van fouten bij plattelandsontwikkeling doeltreffende maatregelen omvatten inzake overheidsopdrachten;

X

         

voor het ELGF en plattelandsontwikkeling:

           

Aanbeveling 4: te monitoren of de certificerende instanties hun werkzaamheden en methodologie verbeteren ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven, en dit actief te ondersteunen, zodat zij betrouwbare informatie aanleveren voor de raming door de Commissie van het aangepaste foutenpercentage;

X

         

Aanbeveling 5: het controlehandboek van DG AGRI bij te werken door daarin gedetailleerde controleprocedures en documentatievereisten op te nemen voor de verificatie van de door de lidstaten verstrekte gegevens die worden gebruikt voor de berekening van financiële correcties;

X

         

voor visserij:

           

Aanbeveling 5: te zorgen dat de conformiteitscontroles van DG MARE meer in overeenstemming zijn met de internationale controlestandaarden.

X

         

HOOFDSTUK 8

Veiligheid en burgerschap

INHOUD

 

Inleiding

8.1-8.5

Korte beschrijving van de MFK-rubriek

8.2-8.4

Reikwijdte en aanpak van de controle

8.5

Deel 1: Regelmatigheid van de verrichtingen

8.6-8.17

Onderzoek van de geselecteerde systemen

8.8-8.16

Gedeeld beheer AMIF en het ISF

8.8-8.10

Direct/indirect beheer AMIF en het ISF

8.11-8.13

Programma Levensmiddelen en diervoeders

8.14-8.16

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

8.17

Conclusies en aanbevelingen

8.18

Deel 2: Prestaties

8.19-8.20

Inleiding

 
 

8.1.

Dit hoofdstuk bevat onze bevindingen voor MFK-rubriek “Veiligheid en burgerschap”. Kader 8.1 geeft een overzicht van de kernactiviteiten en de uitgaven in deze rubriek voor 2018.

Kader 8.1

MFK-rubriek “Veiligheid en burgerschap” — Uitsplitsing 2018

 

Uitsplitsing betalingen:

Betalingen en controlepopulatie:

  • (1) 
    Gegevens omvatten uitgaven aan consumenten, justitie, rechten, gelijkheid en burgerschap.
  • (2) 
    Voorschotten en verrekeningen zijn in overeenstemming met de geharmoniseerde definitie van onderliggende verrichtingen (zie voor nadere gegevens bijlage 1.1 , paragraaf 13).

Bron:

Geconsolideerde rekeningen 2018 van de Europese Unie.

Korte beschrijving van de MFK-rubriek

 
 

8.2.

Onder deze rubriek vallen verschillende beleidsterreinen die als gemeenschappelijk doel hebben het concept EU-burgerschap te versterken door een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen tot stand te brengen.

 

8.3.

Zoals weergegeven in kader 8.1 , is migratie en veiligheid het belangrijkste uitgaventerrein. De meeste uitgaven zijn bijgevolg afkomstig van twee fondsen: het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) (1) en het Fonds voor interne veiligheid (ISF) (2). Het beheer van de meeste AMIF- en ISF-middelen wordt gedeeld tussen de lidstaten en DG Migratie en Binnenlandse Zaken (DG HOME) van de Commissie. De doelstelling van het AMIF is bij te dragen tot het doeltreffend beheer van migratiestromen en de totstandbrenging van een gemeenschappelijke benadering van asiel en immigratie door de EU. Het ISF is erop gericht in de EU een hoog veiligheidsniveau te bewerkstelligen. Het beschikt over twee instrumenten (3): ISF Grenzen en visa, en ISF Politie. Het eerste ondersteunt maatregelen voor een geharmoniseerd grensbeheer en de ontwikkeling van een gemeenschappelijk visumbeleid en het tweede is gericht op samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties en op de verbetering van de capaciteit om aan veiligheid gerelateerde risico's en crises te beheren.

 

8.4.

Een ander aanzienlijk deel van de begrotingsrubriek wordt gebruikt voor de financiering van 13 gedecentraliseerde agentschappen (4) die zich bezighouden met de uitvoering van de belangrijkste prioriteiten van de EU op het gebied van migratie en veiligheid, justitiële samenwerking en gezondheid. Daarna volgt het programma Levensmiddelen en diervoeders, dat de gezondheid van mensen, dieren en planten in alle schakels van de voedselketen wil waarborgen, en het programma Creatief Europa, het EU-kaderprogramma waarmee de culturele en de audiovisuele sector wordt ondersteund. Tot slot dekt de begroting een aantal programma’s die gericht zijn op de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstelling van het terrein veiligheid en burgerschap; dit zijn programma’s op het gebied van justitie, consumenten, en rechten, gelijkheid en burgerschap.

Reikwijdte en aanpak van de controle

 
 

8.5.

We onderzochten een steekproef van 18 verrichtingen, die zodanig was opgezet dat deze ons hielp ons een beeld te vormen van de uitgaven uit de begroting als geheel, maar niet representatief hoefde te zijn voor alle soorten uitgaven in het kader van deze MFK-rubriek (d.w.z. dat we het totale foutenpercentage dat op deze rubriek van invloed is niet geschat hebben), waarbij we de in bijlage 1.1 uiteengezette controleaanpak en -methoden hebben toegepast. Deze keuze werd ingegeven door het betrekkelijk lage niveau van betalingen voor dit beleidsterrein in 2018 (ongeveer 2 % van het EU-totaal). De steekproef bestond uit zeven verrichtingen onder gedeeld beheer met de lidstaten (5), zes onder direct beheer en twee onder indirect beheer van de Commissie, en drie waarbij voorschotten aan de agentschappen werden verrekend. We onderzochten ook het volgende voor “Veiligheid en burgerschap” in 2018:

  • a) 
    de voornaamste systemen die door DG HOME en de lidstaten worden gebruikt om zekerheid te verschaffen over de regelmatigheid van betalingen uit het AMIF en het ISF, en de systemen die door DG Gezondheid en Voedselveiligheid van de Commissie (DG SANTE) worden gebruikt om zekerheid te verschaffen over de regelmatigheid van betalingen in het kader van het programma Levensmiddelen en diervoeders;
  • b) 
    de betrouwbaarheid van de informatie over de regelmatigheid in de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG HOME en DG SANTE, de consistentie van de methodologie voor de raming van risicobedragen, toekomstige correcties en terugvorderingen;
  • c) 
    voor deel 2 van dit hoofdstuk richtten we ons op prestatie-indicatoren voor het AMIF en het ISF.

Deel 1: Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

8.6.

Drie (17 %) van de achttien door ons onderzochte verrichtingen bevatten fouten, waarvan één kwantificeerbaar was en boven de materialiteitsdrempel van 2 % lag. Dit was een verrichting onder gedeeld beheer in het kader van het AMIF in Spanje (fout van 9,4 %), zoals toegelicht in kader 8.2 . Omdat het niet de bedoeling was dat de steekproef representatief zou zijn voor de uitgaven binnen deze rubriek, hebben we het totale foutenpercentage niet berekend.

Kader 8.2

Bewijsstukken van vertolkingsdiensten waren niet altijd toereikend

 

In Spanje steunt het AMIF de nationale autoriteiten bij de verwerking van asielaanvragen door middel van cofinanciering van vertolkingsdiensten voor personen die om internationale bescherming verzoeken. Wij controleerden de stukken van een steekproef van tien tolksessies om vast te stellen of er aan de betalingsvoorwaarden was voldaan. We stelden vast dat bij één sessie de documentatie niet overeenstemde met de gedeclareerde uren, niet aangaf hoeveel mensen werden bijgestaan en niet naar behoren was ondertekend door een ambtenaar van de Spaanse asieldienst. De kosten van deze actie waren daarom te hoog opgegeven.

 

8.7.

Wij stelden bovendien vast dat selectie- en toekenningscriteria bij twee verrichtingen verkeerd waren toegepast, één met betrekking tot een subsidie en één met betrekking tot een contract voor de levering van diensten. Niet-naleving van regels voor selectie en openbare aanbestedingen kan mogelijk invloed hebben op de subsidiabiliteit van de gedeclareerde kosten en kan het goed financieel beheer van EU-uitgaven ondermijnen. Dit lichten wij in kader 8.3 toe.

Kader 8.3

Tekortkomingen bij de toepassing van aanbestedingsregels

 

Conform de EU-wetgeving moeten kosten die door begunstigden van EU-middelen zijn gemaakt, redelijk en gerechtvaardigd zijn en beantwoorden aan het beginsel van goed financieel beheer, met name wat zuinigheid en efficiëntie betreft.

Het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur van de EU kende in het kader van het cultuurprogramma een subsidie toe aan een museum in Nederland. In de algemene bepalingen van de subsidieovereenkomst wordt bepaald dat bij de aanbesteding van goederen of diensten de begunstigde de opdracht moet gunnen aan de goedkoopste of economisch voordeligste inschrijving.

We controleerden een aanbestedingsprocedure die door de begunstigde was uitgeschreven voor de redactie en uitgave van drie boeken. Wij stelden vast dat de uitnodiging tot inschrijving geen duidelijke selectie- en gunningscriteria bevatte en dat er niet in werd vermeld of het gunningsbesluit zou zijn gebaseerd op de laagste prijs of de economisch voordeligste inschrijving. Bovendien paste de begunstigde tijdens de evaluatie van de offertes, zonder raadpleging van de inschrijver, de prijs van een van de inschrijvingen aan en paste gunningscriteria toe die niet in de uitnodiging tot inschrijving stonden vermeld.

De begunstigde kon daardoor niet garanderen dat de uitgaven die uit dit contract voortvloeiden redelijk en gerechtvaardigd waren en voldeden aan het beginsel van goed financieel beheer.

Het agentschap zou soortgelijke situaties in de toekomst kunnen voorkomen door zijn richtsnoeren voor de begunstigden aan te scherpen en de administratieve controles van hun aanbestedingsprocedures te versterken.

Onderzoek van de geselecteerde systemen

Gedeeld beheer AMIF en het ISF

 
 

8.8.

Vier jaar na het begin van de zevenjarige programmeringsperiode hebben de lidstaten het uitvoeringspercentage van hun nationale programma’s aanzienlijk verhoogd. De waarde van ongebruikte bedragen blijft echter stijgen, waardoor de druk op nationale autoriteiten kan toenemen naarmate het einde van programma's nadert. Kader 8.4 geeft de jaarlijkse betalingen weer die lidstaten sinds het begin van de programmeringsperiode in hun rekeningen hebben vermeld en bij de Commissie hebben ingediend ter goedkeuring en vervolgens terugbetaling.

Kader 8.4

Het tempo van betalingen voor nationale programma’s in het kader van het AMIF en het ISF nam toe, maar de beschikbare begroting blijft ook stijgen

 
 

(*)

AMIF-/ISF-uitgaven die op lidstaatniveau zijn gedaan, worden in het daaropvolgende jaar gedeclareerd bij en goedgekeurd door de Commissie. De begrotingsuitvoering van de Commissie voor 2018 omvat daardoor uitgaven van de lidstaten uit 2017.

Bron:

ERK.

 

8.9.

Wij controleerden de beheers- en controlesystemen van zeven autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de nationale programma's in het kader van het AMIF en het ISF in de lidstaten (6). Ons doel was te bevestigen dat de controles van de autoriteiten adequaat waren met betrekking tot a) de selectie en toekenning van subsidies, b) de verificatie en validering van uitgaven, c) het controlespoor, en d) de opstelling van jaarrekeningen (7). Alle autoriteiten hadden gedetailleerde procedures ontwikkeld die over het algemeen toereikend waren om te voldoen aan de vereisten van de AMIF- en ISF-verordeningen. Daarnaast selecteerden we 70 dossiers (10 van elke bezochte nationale autoriteit) en onderzochten we of deze procedures naar behoren waren uitgevoerd.

 

8.10.

Uit onze controle bleken de volgende gebreken:

Kader 8.5

Systeemgebreken met betrekking tot het AMIF en het ISF

 
 

Lidstaten

 
 

Gebrek

Potentiële impact

 
 
  • a) 
    Selectie en toekenning van subsidies:

    In Zweden maakte de verantwoordelijke autoriteit bij de evaluatie van voorstellen voor AMIF-acties geen ranglijst voor projecten en stelde zij geen drempel vast waaronder projecten afgewezen zouden worden.

Projecten die minder doeltreffend zijn dan beoogd

 
 
  • b) 
    Verificatie en validering van uitgaven:

    De Roemeense autoriteit die verantwoordelijk is voor het nationale programma in het kader van het ISF, controleerde bij haar bezoeken ter plaatse aan begunstigden de realiteit van de uitgaven niet stelselmatig.

    In Zweden waren de controles op dubbele financiering niet volledig.

    In Spanje en Zweden waren de controles van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het nationale programma in het kader van het AMIF niet voldoende om ervoor te zorgen dat begunstigden de nationale en/of EU-aanbestedingsregels naleefden.

Niet-subsidiabele uitgaven en onregelmatigheden bij de aanbesteding worden niet opgespoord

 
 
  • c) 
    Controlespoor:

    De Duitse autoriteit die verantwoordelijk is voor de nationale programma’s in het kader van het AMIF had het werk van het evaluatiecomité dat belast was met het toekennen van subsidies aan projectaanvragers onvoldoende gedocumenteerd.

Transparantie van het toekenningsproces

 
 
  • d) 
    Opstelling van de jaarrekeningen van het AMIF/ISF:

    De Belgische autoriteit die verantwoordelijk is voor het nationale programma in het kader van het AMIF had geen passende IT-voorzieningen getroffen voor de opslag van de financiële gegevens die werden gebruikt om de jaarrekeningen op te stellen.

    In Spanje waren de procedures voor de opstelling van de jaarrekeningen van het AMIF niet altijd toereikend om te voorkomen dat de vermelde bedragen het maximale EU-cofinancieringspercentage overschreden.

Betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens

 

Direct/indirect beheer AMIF en het ISF

 
 

8.11.

We evalueerden de interne procedures van DG HOME voor de evaluatie van subsidieaanvragen in het kader van het AMIF en het ISF (inclusief aanvragen voor noodhulp) en de administratieve controles ervan voor het valideren van de betalingsverzoeken van begunstigden. Wij constateerden dat zijn beheer van oproepen tot het indienen van voorstellen en subsidieaanvragen doeltreffend was: aanvragers ontvangen passende instructies en zijn volledig op de hoogte van gunningsbesluiten, en voordat een subsidieovereenkomst wordt ondertekend, wordt in de regel rekening gehouden met de aanbevelingen van de evaluatiecomités.

 

8.12.

Wat betreft de verificatie en goedkeuring van betalingsaanvragen constateerden wij dat DG HOME een alomvattende, op risico gebaseerde controlestrategie heeft met standaardcontroles vooraf, grondige controles op stukken en controles achteraf.

 

8.13.

Onze controle bracht echter ook enkele gebreken aan het licht, zoals weergegeven in onderstaande tabel.

Kader 8.6

Systeemgebreken met betrekking tot het AMIF en het ISF

 
 

Commissie

 
 

Gebrek

Potentiële impact

 
 
  • a) 
    Vertragingen bij de vaststelling van de jaarlijkse werkprogramma's, de evaluatie van subsidieaanvragen en de ondertekening van subsidieovereenkomsten.

Laattijdige uitvoering van gefinancierde projecten, die daardoor mogelijk minder doeltreffend zijn dan beoogd

 
 
  • b) 
    Bepaalde subsidies voor noodhulp zijn toegekend zonder dat alle informatie is verkregen die vereist is voor een uitputtende evaluatie van de noodzaak en redelijkheid van acties of kosten.

Projecten die minder doeltreffend zijn dan beoogd

 
 
  • c) 
    De evaluatie van bepaalde voorstellen was niet altijd volledig in overeenstemming met de interne richtsnoeren van de Commissie.

Projecten die minder doeltreffend zijn dan beoogd

 
 
  • d) 
    Bij het uitvoeren van voorafgaande administratieve controles van betalingsaanvragen onderzocht de Commissie de bewijsstukken van aanbestedingen waarom zij de begunstigden had gevraagd niet naar behoren.

Niet-subsidiabele uitgaven en onregelmatigheden bij de aanbesteding worden niet opgespoord

 

Programma Levensmiddelen en diervoeders

 
 

8.14.

We evalueerden de interne procedures van DG SANTE voor de evaluatie en goedkeuring van nationale programma's en noodmaatregelen in het kader van de verordening Levensmiddelen en diervoeders (8) en de administratieve controles voordat wordt overgegaan tot het aanvaarden en valideren van de betalingsverzoeken van de lidstaten. Wij constateerden dat de controles van het DG in dit opzicht adequaat zijn.

 

8.15.

Uit onze controlewerkzaamheden bleek dat de uitvoering van de subsidies gedurende het jaar wordt gemonitord en dat de Commissie tussentijdse en eindverslagen en betalingsaanvragen aanvaardt binnen de voorgeschreven termijnen en zoals haar eigen interne procedures voorschrijven. Voor de validering van betalingsaanvragen heeft DG SANTE een alomvattend op risicogebaseerd controlekader ontwikkeld met standaardcontroles vooraf, grondige controle op stukken, verificaties ter plaatse vooraf en controles achteraf.

 

8.16.

Onze werkzaamheden brachten echter de volgende gebreken aan het licht:

Kader 8.7

Systeemgebreken bij de controles van Levensmiddelen en diervoeders

 
 

Commissie

 
 

Gebrek

Potentiële impact

 
 
  • a) 
    De Commissie heeft de eenheidskosten en maxima die zij hanteert voor het goedkeuren van begrotingen voor nationale programma’s niet geëvalueerd. Volgens het desbetreffende besluit van de Commissie had zij dit in 2016 moeten doen. De in 2017 en 2018 toegekende subsidies waren daardoor op oude gegevens gebaseerd.

Goedgekeurde begrotingen stemmen niet overeen met de werkelijke kosten

 
 
  • b) 
    Bij het uitvoeren van grondige voorafgaande administratieve controles van betalingsaanvragen onderzocht de Commissie de bewijsstukken van aanbestedingen waarom zij de begunstigden had gevraagd niet naar behoren.

Niet-subsidiabele uitgaven en onregelmatigheden bij de aanbesteding worden niet opgespoord

 

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

 
 

8.17.

We evalueerden de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG HOME en DG SANTE, maar troffen geen informatie aan die onze bevindingen zou kunnen tegenspreken. Onze beperkte steekproef voor 2019 (slechts 18 verrichtingen) volstaat echter niet om onze controleresultaten te kunnen vergelijken met de informatie die door de twee DG's werd gerapporteerd inzake de regelmatigheid van uitgaven.

Conclusies en aanbevelingen

 
 

8.18.

Door de reikwijdte van de controle voor deze MFK-rubriek (zie paragraaf 8.5) is het niet mogelijk een gekwantificeerde conclusie over het foutenpercentage te trekken. Onze werkzaamheden brachten echter één belangrijke kwestie aan het licht waar ruimte voor verbetering is:

Aanbeveling 8.1 — Controles van aanbestedingen

Op basis van onze bevindingen voor 2018 bevelen wij aan dat de Commissie ervoor zorgt dat zij, bij het uitvoeren van administratieve controles van betalingsaanvragen, systematisch gebruikmaakt van alle documentatie waarom zij begunstigden van subsidies heeft gevraagd, om de wettigheid en regelmatigheid van de aanbestedingsprocedures die deze begunstigden hebben georganiseerd naar behoren te onderzoeken.

De Commissie moet de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de nationale programma's van het AMIF en het ISF opdragen om, bij de uitvoering van administratieve controles van betalingsaanvragen, adequate controles uit te voeren van de wettigheid en regelmatigheid van de aanbestedingsprocedures die door de begunstigden van de fondsen zijn georganiseerd.

Tijdpad: gedurende 2020.

Deel 2: Prestaties

 
 

8.19.

Dit jaar hebben wij, naast onze controle van de regelmatigheid, ook prestatieaspecten beoordeeld bij drie van de zeven AMIF-/ISF-verrichtingen onder gedeeld beheer in onze steekproef. We selecteerden drie projecten die afgerond of bijna afgerond waren, en voerden onze controles ter plaatse in de lidstaten uit.

 

8.20.

De AMIF- en ISF-verordeningen voorzien in gemeenschappelijke outputindicatoren voor nationale programma's die vaak algemeen zijn en, indien noodzakelijk, verder op projectniveau gespecificeerd moeten worden.

  • — 
    Wij constateerden bij één AMIF-project (vertolkingsdiensten voor personen die om de vluchtelingenstatus verzoeken) dat dit niet was gebeurd. De autoriteiten verzamelden alleen informatie over het aantal keren dat gebruik was gemaakt van een tolk, en hadden geen gegevens over de meest gebruikte of benodigde talen of de beschikbaarheid van vertolking per locatie en taal.
  • — 
    In één ISF-Grenzenproject had de verantwoordelijke autoriteit, zelfs al was dit niet relevant, de gemeenschappelijke outputindicatoren niet door projectspecifieke vervangen. Het doel van het project was ervoor te zorgen dat de communicatieapparatuur die de grenspolitie gebruikt dag en nacht operationeel is. De begunstigde had geen regelingen getroffen om aan te geven hoe lang het systeem buiten dienst was of om te meten of en hoe de niet-operationele tijd veranderde na de invoering van de uit het ISF gefinancierde actie.

In beide gevallen was het moeilijk om de impact van de projecten nauwkeurig te meten.


  • (1) 
    De rechtshandeling waarbij het AMIF werd ingesteld, is te vinden op de EUR-Lex-website.
  • (2) 
    De twee fondsen kwamen in plaats van het Solid-programma, dat tijdens de voorgaande programmeringsperiode liep.
  • (3) 
    De rechtshandelingen waarbij deze instrumenten werden ingesteld, zijn te vinden op de EUR-Lex-website: ISF Grenzen en visa, ISF Politie.
  • (4) 
    Gezondheid: ECDC, EFSA, EMA, ECHA-biociden. Binnenlandse zaken: Frontex, EASO, Europol, Cepol, eu-LISA, EWDD. Justitie: Eurojust, FRA, EIGE. Specifieke jaarverslagen met ons oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de werkzaamheden van elk van deze agentschappen zijn te vinden op de website van de ERK.
  • (5) 
    In België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Litouwen, Roemenië en Zweden.
  • (6) 
    België, Duitsland, Spanje, Griekenland en Zweden voor het AMIF, Litouwen en Roemenië voor het ISF.
  • (7) 
    Essentiële controlevereisten voor de verantwoordelijke autoriteiten in de lidstaten — zie Uitvoeringsverordening (EU) 2017/646 van de Commissie.
  • (8) 
    Verordening (EU) nr. 652/2014 is te vinden op de EUR-Lex-website.
 

HOOFDSTUK 9

Europa als wereldspeler

INHOUD

 

Inleiding

9.1-9.7

Korte beschrijving van “Europa als wereldspeler”

9.3-9.5

Reikwijdte en aanpak van de controle

9.6-9.7

Deel 1 — Regelmatigheid van de verrichtingen

9.8-9.21

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

9.14-9.21

Studie van het restfoutenpercentage 2018 van DG NEAR

9.14-9.17

Jaarlijks activiteitenverslag van DG ECHO

9.18-9.20

Jaarlijks activiteitenverslag en RFP-studie van DG DEVCO

9.21

Conclusies en aanbevelingen

9.22-9.24

Aanbevelingen

9.23-9.24

Deel 2 — Prestaties

9.25-9.27

Bijlage 9.1 —

Operationele uitgaven per delegatie in 2018

 

Bijlage 9.2 —

Follow-up van eerdere aanbevelingen voor “Europa als wereldspeler”

 

Inleiding

 
 

9.1.

Dit hoofdstuk bevat onze bevindingen voor de MFK-rubriek Europa als wereldspeler. Kader 9.1 geeft een overzicht van de kernactiviteiten en de uitgaven in deze rubriek voor 2018.

Kader 9.1

MFK-rubriek Europa als wereldspeler — Uitsplitsing 2018

 
  • (1) 
    Overeenkomstig de geharmoniseerde definitie van onderliggende verrichtingen (zie voor nadere gegevens bijlage 1.1 , paragraaf 13).

Bron:

Geconsolideerde rekeningen 2018 van de Europese Unie.

 

9.2.

In deel 1 van dit hoofdstuk worden onze bevindingen met betrekking tot de regelmatigheid uiteengezet en in deel 2 ligt de nadruk op de prestaties.

Korte beschrijving van “Europa als wereldspeler”

 
 

9.3.

“Europa als wereldspeler” omvat uitgaven voor al het externe optreden (buitenlands beleid) dat wordt gefinancierd uit de algemene EU-begroting. In het kader van dit beleid:

  • — 
    worden EU-waarden, zoals democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden buiten de grenzen uitgedragen;
  • — 
    worden grote mondiale uitdagen, zoals klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit, aangepakt;
  • — 
    wordt de impact van de ontwikkelingssamenwerking van de EU versterkt, met als doel armoede uit te bannen en welvaart te bevorderen;
  • — 
    worden stabiliteit en veiligheid in kandidaat-lidstaten- en nabuurschapslanden bevorderd;
  • — 
    wordt Europese solidariteit na natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen bevorderd;
  • — 
    worden de preventie van crises en de oplossing van conflicten verbeterd, de vrede bewaard, de internationale veiligheid versterkt en internationale samenwerking bevorderd;
  • — 
    worden de belangen van de EU en de wederzijdse belangen in het buitenland gestimuleerd door het ondersteunen van de externe dimensie van het EU-beleid.
 

9.4.

De belangrijkste directoraten-generaal die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van de begroting voor extern optreden zijn directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DG DEVCO), directoraat-generaal Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen (DG NEAR), directoraat-generaal Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (DG ECHO) en de dienst Instrumenten buitenlands beleid (FPI).

 

9.5.

In 2018 bedroegen de betalingen voor “Europa als wereldspeler” 9,5 miljard EUR (1) en werden deze in meer dan 150 landen verricht via verschillende instrumenten (zie kader 9.1 ) en steunverleningsmethoden (2) (zie bijlage 9.1 ).

Reikwijdte en aanpak van de controle

 
 

9.6.

We onderzochten een steekproef van 58 verrichtingen, plus 6 verrichtingen die uit de studies van het restfoutenpercentage (RFP-studies (3)) waren overgenomen en aangepast (4), waarbij we de in bijlage 1.1 uiteengezette controleaanpak en -methoden hebben toegepast. De steekproef van verrichtingen was zodanig opgezet dat deze ons hielp ons een beeld te vormen van de uitgaven voor 2018 uit de begroting als geheel, in plaats van representatief te zijn voor de uitgaven in deze MFK-rubriek. Het aantal gecontroleerde verrichtingen was ontoereikend om het foutenpercentage te schatten (5). Wij hebben voor deze MFK-rubriek dan ook geen foutenpercentage berekend.

 

9.7.

We onderzochten ook het volgende voor “Europa als wereldspeler” in 2018:

  • a) 
    de betrouwbaarheid van de informatie over de regelmatigheid in de jaarlijkse activiteitenverslagen (JAV’s) van DG ECHO en DG DEVCO (6), de consistentie van de methodologie voor de raming van risicobedragen, toekomstige correcties en terugvorderingen;
  • b) 
    voor deel 2 van dit hoofdstuk: vijftien projecten in vier EU-delegaties (7) vanuit prestatieoogpunt. DG NEAR had twaalf van deze projecten uitgevoerd en DG DEVCO de andere drie.

Deel 1 — Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

9.8.

Van de 58 gecontroleerde verrichtingen vertoonden er 11 (19 %) fouten. Wij stelden vijf kwantificeerbare fouten vast die een financiële impact hadden op de bedragen die ten laste kwamen van de EU-begroting. We troffen ook zes gevallen aan van niet-naleving van wettelijke en financiële bepalingen, met name van aanbestedingsregels. Bij het onderzoek van de regelmatigheid van verrichtingen troffen we voorbeelden aan van doeltreffende externe controles, waarvan we in kader 9.2 een voorbeeld geven. We presenteren ook een bevinding over niet-subsidiabele uitgaven (zie kader 9.3 ) en over niet-naleving van gunningsprocedures (zie kader 9.4 ).

Kader 9.2

Het belang van doeltreffende controles door de Commissie

 

DG NEAR

We controleerden uitgaven die door een niet-gouvernementele organisatie (ngo) waren gedeclareerd in het kader van een met de Commissie gesloten en door een EU-delegatie beheerde subsidieovereenkomst. De ngo was gecontracteerd om een reeks wetswijzigingen voor te stellen voor het optimaliseren van overheidsinkomsten uit koolwaterstofproductie. De EU-subsidie bedroeg 200 000 EUR.

Bij de financiële controle die in opdracht van de Commissie door een externe controleur aan het einde van het project werd verricht, werden niet-subsidiabele uitgaven ter hoogte van 9 650 EUR ontdekt die waren ontstaan door de toepassing van een onjuiste wisselkoers. De Commissie gaf een invorderingsopdracht af om deze fout te corrigeren.

Kader 9.3

Niet-subsidiabele uitgaven opgenomen in de kostendeclaratie

 

DG DEVCO

We controleerden de uitgaven die door een internationale organisatie waren gedeclareerd in het kader van een met de Commissie gesloten delegatieovereenkomst. De titel van de actie was Global Alliance on Health and Pollution, en deze had tot doel blootstelling aan giftige stoffen in lage- en middeninkomenslanden te beperken.

De totale geschatte begroting van de actie bedroeg meer dan 6 miljoen EUR, en de maximale EU-bijdrage was vastgesteld op 5 miljoen EUR.

Uit de bewijsstukken blijkt dat 31 vliegtickets ter waarde van 13 300 EUR voor een personeelsretraite in Jamaica aan het project waren toegerekend. Dit was geen gepland onderdeel van het project. Deze kosten zijn niet-subsidiabel omdat ze niet in overeenstemming zijn met de subsidiabiliteitsregels.

Kader 9.4

Niet-naleving van gunningsprocedures

 

DG NEAR

Het Financieel Reglement van de EU bepaalt dat subsidies aan het transparantiebeginsel en het beginsel van gelijke behandeling onderworpen moeten zijn.

Wij onderzochten het proces door middel waarvan de Commissie een oproep deed tot het indienen van blijken van belangstelling voor de reparatie van bruggen over de rivieren Seversky Donets en Borovaya in Oekraïne. De begroting voor het project bedroeg 2 miljoen EUR.

Onze werkzaamheden brachten aan het licht dat de Commissie de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling had gepubliceerd zonder duidelijke gunningscriteria, wat resulteerde in een onvolledig evaluatieschema.

Tot slot nam het evaluatiecomité de procedures voor de kennisgeving aan afgewezen aanvragers niet in acht en liet het na de scores, de reden voor de afwijzing en de rechtsmiddelen voor het aanvechten van de gunning mee te delen.

In dit geval paste de Commissie de beginselen van transparantie en gelijke behandeling niet toe.

 

9.9.

Als EU-middelen worden uitgegeven door middel van begrotingssteun en ingezet via een multidonorproject dat aan de “hypothetische aanpak” is onderworpen (zie paragraaf 9.12), is het foutenpercentage in de onderliggende verrichtingen laag. In 2018 onderzochten wij 13 multidonorverrichtingen waarbij de “hypothetische aanpak” werd toegepast en twee verrichtingen voor begrotingssteun, en ontdekten een fout in een van de eerstgenoemde soort verrichtingen.

 

9.10.

Begrotingssteun vormt een financiële bijdrage aan ofwel de algemene begroting van een staat, ofwel diens begroting voor specifiek beleid of een specifiek doel. In 2018 bedroegen de betalingen voor begrotingssteun uit de algemene begroting 885 miljoen EUR. Wij hebben onderzocht of de Commissie had voldaan aan de voorwaarden die van toepassing zijn op begrotingssteunbetalingen aan partnerlanden, en of zij had geverifieerd of er was voldaan aan de algemene subsidiabiliteitsvoorwaarden (zoals een bevredigende verbetering op het gebied van het beheer van overheidsfinanciën) voordat de steun werd uitbetaald.

 

9.11.

De wettelijke bepalingen bieden echter veel ruimte voor interpretatie, zodat de Commissie over een grote mate van flexibiliteit beschikt bij het bepalen of een begunstigd land aan de algemene voorwaarden heeft voldaan (8).

 

9.12.

Bij de “hypothetische aanpak” gaat de Commissie er, wanneer bijdragen van de Commissie aan multidonorprojecten worden samengevoegd met die van andere donoren en niet zijn geoormerkt voor specifiek aanwijsbare uitgavenposten, vanuit dat de EU-subsidiabiliteitsregels zijn nageleefd, mits het totale samengevoegde bedrag voldoende subsidiabele uitgaven bevat om de bijdrage van de EU te dekken. We hebben bij onze gegevensgerichte toetsing rekening gehouden met deze aanpak.

In 2018 bedroegen de betalingen aan internationale organisaties uit de algemene begroting 2,6 miljard EUR. Wij kunnen niet aangeven op welk deel van dit bedrag de “hypothetische aanpak” van toepassing was, omdat de Commissie dit niet afzonderlijk monitort.

 

9.13.

Bij drie verrichtingen die werden uitgevoerd door internationale organisaties (Kinderfonds van de Verenigde Naties (Unicef) en het Wereldvoedselprogramma (WFP)) werden we geconfronteerd met een gebrek aan medewerking bij het tijdig overleggen van essentiële bewijsstukken. Dit had ernstige gevolgen voor onze controleplanning in 2018. Op grond van het Verdrag betreffende de werking van de EU (9) moeten alle bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor de vervulling van haar taak worden toegezonden aan de ERK. In ons Advies nr. 10/2018 (10) bevelen we aan dat de Commissie een versterking overweegt van de verplichting voor internationale organisaties om de ERK de nodige documenten over te leggen zodat wij onze controles kunnen voltooien.

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

Studie van het restfoutenpercentage 2018 van DG NEAR

 
 

9.14.

In 2018 liet DG NEAR zijn vierde studie van het restfoutenpercentage (RFP) door een externe contractant verrichten. Het doel van de studie was om een schatting te maken van het aantal fouten op het bevoegdheidsterrein van DG NEAR dat niet was opgespoord of wel was ontdekt, maar niet gecorrigeerd, door zijn internecontrolesysteem. De studie is een belangrijk element waarop directeur-generaal de betrouwbaarheidsverklaring baseert.

 

9.15.

In de studie werd een representatieve steekproef onderzocht van verrichtingen die werden uitgevoerd in het kader van tussen september 2017 en augustus 2018 afgesloten contracten (zie kader 9.5 ); DG NEAR heeft de methodologie sinds de ontwikkeling ervan in 2012 meermaals aangepast.

Kader 9.5

 
 

Bron:

Europese Rekenkamer.

 

9.16.

DG NEAR presenteerde de resultaten van de RFP-studie 2018 in zijn JAV. Het algemene RFP voor het DG lag naar schatting op 0,72 %, dat wil zeggen onder de door de Commissie vastgestelde materialiteitsdrempel van 2 %.

 

9.17.

In onze beoordeling van de RFP-studie merkten wij op dat, zoals aangegeven in ons jaarverslag 2016, er ruimte is voor verbetering van de beoordelingsmarge die de controleurs hebben voor schattingen van fouten in afzonderlijke verrichtingen. Bovendien zagen wij tweemaal zoveel verrichtingen waarvoor geen gegevensgerichte toetsing was verricht omdat volledig werd vertrouwd op eerdere controlewerkzaamheden (11). Het doel van de RFP-studie is het meten van fouten die zijn ontsnapt aan alle controles ter voorkoming, opsporing en correctie. Omdat er voor 23,6 % (12) van de verrichtingen uit de steekproef volledig op de resultaten van voorgaande controles werd vertrouwd, meet het RFP deze fouten niet. Indien te zeer wordt vertrouwd op door anderen uitgevoerde controlewerkzaamheden, zou dit ertoe kunnen leiden dat de belangrijkste doelstelling van de RFP-studie niet wordt behaald omdat dit invloed heeft op het restfoutenpercentage.

Jaarlijks activiteitenverslag van DG ECHO

 
 

9.18.

Voor het begrotingsjaar 2018 controleerden we het jaarlijks activiteitenverslag 2018 van DG ECHO.

 

9.19.

DG ECHO schatte het totale risicobedrag op het moment van betaling voor in 2018 aanvaarde uitgaven (1,8 miljard EUR) op 12,5 miljoen EUR (0,69 % van de aanvaarde uitgaven in 2018). Het schatte dat 7,2 miljoen EUR (57,8 %) van dit totale risicobedrag door zijn controles in daaropvolgende jaren zou worden gecorrigeerd. Dit was aanleiding voor de directeur-generaal om te verklaren dat de financiële blootstelling van het DG onder de materialiteitsdrempel van 2 % lag. Gezien het feit dat we geen representatieve steekproef hebben om een foutenpercentage te schatten voor de MFK-rubriek Europa als wereldspeler, kunnen we niet aangeven of deze verklaring in strijd is met de resultaten van onze controlewerkzaamheden. Bovendien heeft slechts een klein deel van onze controles (17 %) betrekking op verrichtingen die onder de verantwoordelijkheid van DG ECHO vallen.

 

9.20.

Wat betreft het corrigerend vermogen van DG ECHO ontdekten we dat, ondanks de inspanningen van DG ECHO om terugvorderingen van voorfinanciering, geannuleerde invorderingsopdrachten en ontvangen rente buiten de berekening te houden, de betrouwbaarheid van het cijfer voor 2018 wordt ondermijnd door niet-opgespoorde fouten die leidden tot overschatting van het corrigerend vermogen van het DG. Hoewel het moeilijk is om de omvang van deze tekortkoming te kwantificeren, heeft deze geen gevolgen voor de garantie van de directeur-generaal.

Jaarlijks activiteitenverslag en RFP-studie van DG DEVCO

 
 

9.21.

De werkzaamheden inzake het jaarlijks activiteitenverslag 2018 en de RFP-studie van DG DEVCO worden in detail uiteengezet in ons Jaarverslag over het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds (zie de paragrafen 28-37).

Conclusies en aanbevelingen

 
 

9.22.

De steekproef van verrichtingen was zodanig opgezet dat deze ons hielp ons een beeld te vormen van de uitgaven over 2018 uit de begroting als geheel, en hoefde niet representatief te zijn voor de uitgaven in het kader van deze MFK-rubriek. Het aantal gecontroleerde verrichtingen was ontoereikend om het foutenpercentage te schatten. Wij hebben voor deze MFK-rubriek dan ook geen foutenpercentage berekend (zie paragraaf 9.6). Ons onderzoek van de verrichtingen en systemen bracht echter drie terreinen aan het licht waar ruimte voor verbetering is.

Aanbevelingen

 
 

9.23.

Bijlage 9.2 bevat de bevindingen naar aanleiding van onze follow-upevaluatie van de drie aanbevelingen die wij in ons Jaarverslag 2015 hebben gedaan (13). De Commissie heeft hiervan twee volledig en één gedeeltelijk uitgevoerd.

 

9.24.

Op basis van onze bevindingen voor 2018 doen wij de Commissie de volgende aanbevelingen:

Aanbeveling 9.1

Onderneem uiterlijk in 2020 stappen om bij internationale organisaties de verplichting te versterken om de ERK op verzoek alle bescheiden en inlichtingen over te leggen die nodig zijn voor de vervulling van haar taak, zoals bepaald in het VWEU.

Aanbeveling 9.2

Onderneem uiterlijk in 2020 stappen om de RFP-methodologie van DG NEAR zodanig aan te passen dat het aantal besluiten om volledig te vertrouwen op eerdere controlewerkzaamheden wordt beperkt, en zie nauwlettend toe op de toepassing ervan.

Aanbeveling 9.3

Herzie de berekening van DG ECHO van het corrigerend vermogen 2019 door terugvorderingen van niet-uitgegeven voorfinanciering buiten de berekening te houden.

Deel 2 — Prestaties

 
 

9.25.

Wij beoordeelden prestatieaspecten bij een selectie van 15 voltooide verrichtingen in onze steekproef. We verrichten controles ter plaatse tijdens onze bezoeken aan vier EU-delegaties in Oekraïne, Algerije, Bosnië en Herzegovina, en Laos.

 

9.26.

Voor elk project gingen we na of er duidelijke output- en uitkomstindicatoren waren vastgesteld. Ook controleerden we of de outputdoelstellingen van projecten verwezenlijkt waren wat betreft kwantiteit, kwaliteit en timing. We voerden extra controles uit van de aanvaarde kosten van de projecten om te verifiëren of deze overeenstemden met de goedgekeurde financiële aanbiedingen.

 

9.27.

Alle onderzochte projecten beschikten over duidelijke en relevante prestatie-indicatoren. De logische kaders ervan waren goed gestructureerd en de outputs waren realistisch en haalbaar. Wij constateerden echter dat er een probleem was dat afbreuk deed aan de prestaties van een van de projecten (zie kader 9.6 ).

Kader 9.6

Prestatiegerelateerde problemen die van invloed zijn op bezochte projecten

 

Wij controleerden een institutioneel opbouwprogramma dat tot doel had de capaciteit van burgerbescherming en reddingsteams om te reageren op overstromingsgerelateerde crises in de Republiek Servië en in Bosnië en Herzegovina te verbeteren.

De outputdoelstellingen in verband met opleidingsactiviteiten werden slechts gedeeltelijk bereikt. De deelname was aanzienlijk lager dan gepland (minder dan 50 %). Enkele voorbeelden:

Workshops in Brčko en Brod werden door respectievelijk 20 en 32 mensen bijgewoond, ten opzichte van de geplande 60 deelnemers per evenement.

Een gezamenlijke demonstratieoefening betreffende communicatie in een noodsituatie, die voor 50 deelnemers was gepland, werd vervangen door een computergestuurde oefening met 6 deelnemers.

Wij zijn van oordeel dat deze cijfers van slechte planning getuigen: het logisch kader stelde te optimistische outputindicatoren vast.


  • (1) 
    Definitieve uitvoering van de betalingen, met inbegrip van bestemmingsontvangsten.
  • (2) 
    Zoals contracten voor werkzaamheden, leveringen en diensten, subsidies, speciale leningen, leninggaranties en maatregelen inzake financiële bijstand, begrotingssteun en andere gerichte vormen van budgettaire bijstand.
  • (3) 
    DG NEAR en DG DEVCO sluiten jaarlijks contracten af voor de uitvoering van RFP-studies om te schatten welke percentage fouten is ontsnapt aan alle beheerscontroles ter voorkoming, opsporing en correctie van fouten op het gehele terrein waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Een RFP-studie geen vorm van assurance-opdracht of controle; ze is gebaseerd op de RFP-methodologie en de respectieve handleidingen van de DG’s.
  • (4) 
    Bij ons onderzoek van RFP-studies stelden we vast dat de methodologie achter de RFP-studie van DG DEVCO ten opzichte van onze controlewerkzaamheden veel minder (maximaal negen) controles ter plaatse omvat. Daarnaast zijn er in het kader van de RFP-studies van zowel DG DEVCO als DG NEAR minder mogelijkheden om onderzoek naar aanbestedingsprocedures te doen. Daarom hebben we de resultaten van de RFP-studies gewogen om rekening te houden met het aandeel fouten bij de naleving van de regels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten (gebaseerd op onze bevindingen in de betrouwbaarheidsverklaringen voor 2014-2017 voor “Europa als wereldspeler”).
  • (5) 
    We onderzochten 19 verrichtingen van DG NEAR, 18 van DG DEVCO, 10 van DG ECHO en 11 andere verrichtingen. Voor het gedeelte van onze populatie dat door RFP-studies van 2018 van DG NEAR en DG DEVCO werd bestreken (9 %), namen we de resultaten van deze studies in onze berekening mee.
  • (6) 
    De werkzaamheden ten aanzien van het JAV van DG DEVCO worden in detail uiteengezet in ons Jaarverslag over het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds.
  • (7) 
    Algerije, Oekraïne, Bosnië en Herzegovina, en Laos.
  • (8) 
    Controles van de overheidsfinanciën van partnerlanden vallen buiten de reikwijdte van onze DAS-controles. In een aantal speciale verslagen worden de doelmatigheid en doeltreffendheid van begrotingssteun behandeld, waarvan de meest recente zijn: SV nr. 35/2016, Gebruikmaking van begrotingssteun ter verbetering van de mobilisering van binnenlandse inkomsten in Afrika ten zuiden van de Sahara, SV nr. 32/2016, EU-bijstand aan Oekraïne, en SV nr. 30/2016, De doeltreffendheid van de EU-steun voor prioritaire sectoren in Honduras.
  • (9) 
    Het recht van toegang van de ERK tot documentatie is vastgelegd in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: “[…] de natuurlijke of rechtspersonen die betalingen uit de begroting ontvangen, zenden de Rekenkamer op verzoek alle bescheiden en inlichtingen toe die nodig zijn voor de vervulling van haar taak.”
  • Advies nr. 10/2018 van de Rekenkamer over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking, paragraaf 18.
  • In 2018 vertrouwde de contractant er volledig op bij 118 IPA- en ENI-verrichtingen (23,6 %), vergeleken met 57 (12,2 %) in 2017 en 55 (13,0 %) in 2016.
  • 118 verrichtingen waarbij volledig werd vertrouwd op eerdere controlewerkzaamheden van in totaal 501 verrichtingen (ENI + IPA + indirect beheer met een begunstigd land).
  • Dit jaar hebben wij het Jaarverslag 2015 gekozen voor ons follow-uponderzoek, omdat de Commissie voldoende tijd heeft gehad om onze aanbevelingen uit te voeren.

BIJLAGE 9.1

OPERATIONELE UITGAVEN PER DELEGATIE IN 2018

 
 

Bronnen:

Kaartachtergrond ©OpenStreetMap-bijdragers aan wie een vergunning is verleend in het kader van de Creative Commons Attribution-ShareAlike 2.0-vergunning (CC BY-SA) en de Europese Rekenkamer, op basis van de geconsolideerde jaarrekening 2018 van de Europese Unie.

BIJLAGE 9.2

FOLLOW-UP VAN EERDERE AANBEVELINGEN VOOR “EUROPA ALS WERELDSPELER”

 

Jaar

Aanbeveling van de ERK

Door de ERK verrichte analyse van de geboekte vooruitgang

Volledig uitgevoerd

In uitvoering

Niet uitgevoerd

Niet van toepassing

Ontoereikend bewijs

In de meeste opzichten

In enkele opzichten

2015

Aanbeveling 1: DG DEVCO en DG NEAR verbeteren de kwaliteit van de uitgavenverificaties in opdracht van de begunstigden door nieuwe maatregelen in te voeren, zoals het gebruik van een kwaliteitsraster ter toetsing van de kwaliteit van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd door de controleurs die door de begunstigden zijn gecontracteerd, en de herziening van de opdrachtbeschrijving van de controleurs.

       

X

 

Aanbeveling 2: DG NEAR neemt maatregelen om te zorgen dat de financiering die via een twinninginstrument loopt, in overeenstemming is met het winstverbod en met het beginsel van goed financieel beheer.

X

         

Aanbeveling 3: DG NEAR herziet de RFP-methodologie om statistisch juiste informatie te verschaffen over het risicobedrag voor betalingen verricht in het kader van indirect beheer van het IPA.

X

         

HOOFDSTUK 10

Administratie

INHOUD

 

Inleiding

10.1-10.5

Korte beschrijving van de MFK-rubriek

10.3

Reikwijdte en aanpak van de controle

10.4-10.5

Regelmatigheid van de verrichtingen

10.6-10.13

Opmerkingen over de belangrijkste steekproef van verrichtingen

10.7-10.8

Commissie

10.8

Opmerkingen over aanbestedingsprocedures ter verbetering van de veiligheid van personen en gebouwen

10.9-10.13

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

10.14

Conclusie en aanbevelingen

10.15-10.17

Conclusie

10.15

Aanbevelingen

10.16-10.17

Bijlage 10.1 —

Resultaten van de toetsing van verrichtingen voor Administratie

 

Bijlage 10.2 —

Follow-up van eerdere aanbevelingen voor Administratie

 

Inleiding

 
 

10.1.

Dit hoofdstuk bevat onze bevindingen voor MFK-rubriek Administratie (1). In kader 10.1 zijn de uitgaven voor elke instelling en elk orgaan in deze rubriek voor 2018 uitgesplitst.

Kader 10.1

MFK-rubriek 5 Administratie — Uitsplitsing 2018

 

Uitsplitsing betalingen:

Betalingen en controlepopulatie:

  • (1) 
    Overeenkomstig de geharmoniseerde definitie van onderliggende verrichtingen (zie voor nadere gegevens bijlage 1.1 , paragraaf 13).

Bron:

Geconsolideerde rekeningen 2018 van de Europese Unie.

 

10.2.

Wij rapporteren afzonderlijk over de agentschappen en andere organen van de EU (2) en over de Europese Scholen (3). De financiële controle van de Europese Centrale Bank valt niet onder ons mandaat.

Korte beschrijving van de MFK-rubriek

 
 

10.3.

De administratieve uitgaven omvatten uitgaven voor personele middelen, die goed zijn voor zo'n 60 % van het totaal, en uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en informatietechnologie. Uit onze werkzaamheden door de jaren heen blijkt dat deze uitgaven een laag risico vormen.

Reikwijdte en aanpak van de controle

 
 

10.4.

We hebben het volgende onderzocht voor MFK-rubriek 5 in 2018, waarbij we de in bijlage 1.1 uiteengezette controleaanpak en -methoden hebben toegepast:

  • a) 
    een steekproef van 45 verrichtingen in overeenstemming met paragraaf 11 van bijlage 1.1 . De steekproef is zodanig opgezet dat deze representatief is voor de uiteenlopende soorten uitgaven binnen deze MFK-rubriek (zie kader 10.1 en paragraaf 10.3). Wij hadden tot doel, bij te dragen tot de algemene betrouwbaarheidsverklaring, zoals beschreven in bijlage 1.1 ;
  • b) 
    aanbestedingsprocedures, georganiseerd door het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en het Hof van Justitie ter verbetering van de beveiliging van personen en gebouwen (4);
  • c) 
    de betrouwbaarheid van de informatie over de regelmatigheid in de jaarlijkse activiteitenverslagen van alle instellingen en organen van de EU, met inbegrip van de directoraten-generaal (DG’s) en de bureaus van de Commissie die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor de administratieve uitgaven (5), en de overeenstemming in grote lijnen met onze eigen resultaten.
 

10.5.

De eigen uitgaven van de Europese Rekenkamer worden door een extern kantoor gecontroleerd (6). De resultaten van de door dat kantoor verrichte controle van onze financiële staten over het op 31 december 2018 afgesloten begrotingsjaar zijn weergegeven in paragraaf 10.7.

Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

10.6.

Bijlage 10.1 biedt een overzicht van de resultaten van de toetsing van verrichtingen. Van de 45 onderzochte verrichtingen vertoonden er 13 (28,9 %) fouten. De door ons gekwantificeerde fout leidde tot een geschat foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel.

Opmerkingen over de belangrijkste steekproef van verrichtingen

 
 

10.7.

Behalve de kwesties die zijn besproken in de paragrafen 10.9-10.13 hebben wij geen specifieke kwesties vastgesteld betreffende het Parlement, de Raad, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer (7), het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of de Europese Dienst voor extern optreden.

Commissie

 
 

10.8.

Wij ontdekten een groter aantal tekortkomingen op het gebied van interne controle in het beheer van de gezinstoelagen voor personeelsleden dan in voorgaande jaren (8). Met name merkten wij op dat het PMO de juiste en tijdige actualisering van personeelsdossiers niet voldoende monitorde om te waarborgen dat de grondslag die wordt gehanteerd voor de berekeningen van salarissen en toelagen juist is. Zo ging het PMO ondanks een hervorming van het Franse systeem voor gezinstoelagen die veel publiciteit kreeg, niet over tot actualisering van zijn stukken inzake gezinstoelagen die betaald werden door de Franse autoriteiten en moesten worden ingehouden op door de EU-instellingen betaalde toelagen (9). Ook stelden wij vast dat, wanneer een kostwinnerstoelage wordt betaald, het jaarinkomen van de echtgenoot slechts om de vier jaar wordt gecontroleerd. Ten slotte verifieerde het PMO niet regelmatig de verblijfplaats van gepensioneerde personeelsleden op wier pensioen een correctiecoëfficiënt wordt toegepast.

Opmerkingen over aanbestedingsprocedures ter verbetering van de veiligheid van personen en gebouwen

 
 

10.9.

Met het oog op de terroristische aanslagen van de afgelopen jaren vonden de instellingen het nodig om de bescherming van personen en gebouwen met spoed te verbeteren. Daarom onderzochten wij dertien aanbestedingsprocedures die tussen 2015 en 2018 op dit gebied werden georganiseerd door het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en het Hof van Justitie.

 

10.10.

Daarbij besteedden wij bijzondere aandacht aan de omschrijving van de behoeften, de aard van de gehanteerde aanbestedingsprocedure, de uitvoering van de procedure in alle fasen en de selectie van contractanten. Wij troffen tekortkomingen aan in de door het Parlement en de Commissie georganiseerde procedures. Deze tekortkomingen waren grotendeels het resultaat van de dringende noodzaak om contracten te sluiten.

 

10.11.

Om specifieke beveiligingsgerelateerde bouwwerkzaamheden uit te besteden, maakte het Parlement gebruik van kadercontracten die reeds liepen. Door de opzet van deze kadercontractanten kon het Parlement opdracht geven tot werkzaamheden die niet in de oorspronkelijke prijslijst waren opgenomen, op basis van één enkele prijsopgave van de contractant. Het Parlement volgde deze benadering bij twee van de vier procedures die wij onderzochten, wat zou kunnen betekenen dat de werkzaamheden niet tegen de laagste prijs werden aanbesteed (10).

 

10.12.

We constateerden dat, in twee van de vijf gevallen (11) die wij bij de Commissie controleerden, de instelling procedures van gunning via onderhandelingen had georganiseerd, hoewel er niet was voldaan aan de criteria van het Financieel Reglement inzake de gebruikmaking daarvan. In het eerste geval werd de waarde van het contract opgesplitst om aankoop van videobewakingsapparatuur volgens de procedure van gunning via onderhandelingen voor opdrachten met een gemiddelde waarde op grond van de destijds geldende regels mogelijk te maken (12). In het tweede geval riep de Commissie de clausule inzake dringende spoed in om bouwwerkzaamheden aan te besteden volgens de procedure van gunning via onderhandelingen met één kandidaat zonder voorafgaande aankondiging van de opdracht (13). Aangezien de Commissie echter al diverse maanden nodig had gehad om de procedure te starten, kon zij noch het spoedeisend karakter, noch de onmogelijkheid tot inachtneming van de uiterste termijnen voor standaardprocedures aantonen.

 

10.13.

Bovendien vertoonden drie van de procedures die wij bij de Commissie onderzochten, tekortkomingen met betrekking tot het beoordelingsproces. In één geval voldeed de inschrijver niet aan een van de minimumvereisten van het bestek, en in de overige twee gevallen had de Commissie de inachtneming van de uitsluitings- en selectiecriteria niet naar behoren gecontroleerd.

Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

 
 

10.14.

In de door ons onderzochte jaarlijkse activiteitenverslagen werden geen materiële foutenniveaus vastgesteld; dit komt overeen met onze eigen controleresultaten.

Conclusie en aanbevelingen

Conclusie

 
 

10.15.

Over het geheel genomen wijst de controle-informatie erop dat de uitgaven aan Administratie geen materieel foutenpercentage vertoonden (zie bijlage 10.1 ).

Aanbevelingen

 
 

10.16.

Bijlage 10.2 bevat de bevindingen naar aanleiding van onze follow-upevaluatie van de vier aanbevelingen die wij in ons Jaarverslag 2015 hebben gedaan. Wij hebben drie aanbevelingen niet geëvalueerd, omdat het type verrichtingen waarop deze betrekking hadden niet werd bestreken door ons controlewerk voor 2018. De instelling waarop de andere aanbeveling betrekking heeft, heeft deze nu in enkele opzichten uitgevoerd (zie ook paragraaf 10.8).

 

10.17.

Op basis van deze beoordeling en onze bevindingen en conclusie voor 2018 bevelen we het volgende aan:

Aanbeveling 10.1

De Commissie verbetert zo spoedig mogelijk haar systemen voor het beheer van wettelijke gezinstoelagen door de persoonlijke situatie van personeelsleden vaker te controleren en consistentiecontroles inzake de opgave van toelagen die worden ontvangen uit andere bronnen aan te scherpen, met name wanneer lidstaten hervormingen van systemen voor gezinstoelagen doorvoeren.

 

  • (1) 
    Hieronder vallen de administratieve uitgaven van alle EU-instellingen en -organen, pensioenen en betalingen aan de Europese Scholen.
  • (2) 
    Onze specifieke jaarverslagen over de agentschappen en andere organen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad.
  • (3) 
    Wij brengen een specifiek jaarverslag uit dat wordt voorgelegd aan de raad van bestuur van de Europese Scholen. Ook sturen wij een kopie van dit verslag naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
  • (4) 
    Onze controle omvatte vier aanbestedingsprocedures, georganiseerd door het Europees Parlement, één door de Raad, vijf door de Commissie en drie door het Hof van Justitie. Wij selecteerden deze procedures op basis van vakkundige oordeelsvorming.
  • (5) 
    DG Personele Middelen en Veiligheid (HR), het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten (PMO), de Bureaus voor infrastructuur en logistiek in Brussel (OIB) en in Luxemburg (OIL), en DG Informatica (DIGIT).
  • (6) 
    PricewaterhouseCoopers, Société à responsabilité limitée, Réviseur d'Entreprises.
  • (7) 
    Het verslag van de externe accountant betreffende de financiële staten waarnaar in paragraaf 10.5 wordt verwezen, bevat het oordeel dat “de financiële staten een getrouw beeld [geven] van de financiële situatie van de Europese Rekenkamer per 31 december 2018, en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen voor het per die datum afgesloten begrotingsjaar”.
  • (8) 
    Zie Jaarverslag 2017, paragraaf 10.12, en Jaarverslag 2015, paragraaf 9.12.
  • (9) 
    Artikel 67, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de EU.
  • Wij hebben dezelfde soort bevinding gerapporteerd in paragraaf 10.9 van ons Jaarverslag 2017.
  • Eén met een lage waarde, drie met een gemiddelde waarde en één boven de drempel van de richtlijn inzake overheidsopdrachten.
  • Artikel 136 bis van het Financieel Reglement van 2016 (tussen 60 001 EUR en 135 000 EUR).
  • Artikel 134, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement van 2016.

BIJLAGE 10.1

RESULTATEN VAN DE TOETSING VAN VERRICHTINGEN VOOR ADMINISTRATIE

 
 

2018

2017

OMVANG EN STRUCTUUR VAN DE STEEKPROEF

Totaal verrichtingen:

45

55

GESCHATTE IMPACT VAN KWANTIFICEERBARE FOUTEN

Geschat foutenpercentage

Bevat geen materiële fouten

Bevat geen materiële fouten

BIJLAGE 10.2

FOLLOW-UP VAN EERDERE AANBEVELINGEN VOOR ADMINISTRATIE

 

Jaar

Aanbeveling van de Rekenkamer

Door de Rekenkamer verrichte analyse van de geboekte vooruitgang

Volledig uitgevoerd

In uitvoering

Niet uitgevoerd

Niet vantoepassing (*1)

In de meeste opzichten

In enkele opzichten

2015

Aanbeveling 1: het Europees Parlement dient het bestaande controlekader voor de uitvoering van aan fracties toegewezen begrotingskredieten te herzien. Daarnaast moet het Europees Parlement betere begeleiding bieden door versterkte monitoring van de toepassing door de fracties van de regels inzake de goedkeuring en betaling van uitgaven en inzake aanbestedingsprocedures (zie paragraaf 9.11).

       

X

Aanbeveling 2: de Europese Commissie dient haar monitoringsystemen te verbeteren met het oog op de tijdige actualisering van de persoonlijke situatie van personeelsleden, die impact kan hebben op de berekening van gezinstoelagen (zie paragraaf 9.12).

   

X

   

Aanbeveling 3: de EDEO dient ervoor te zorgen dat alle stappen in de selectieprocedures voor de werving van plaatselijke functionarissen in delegaties naar behoren worden gedocumenteerd (zie paragraaf 9.13).

       

X

Aanbeveling 4: de EDEO dient zijn richtsnoeren inzake het ontwerp, de coördinatie en uitvoering van aanbestedingsprocedures in delegaties te verbeteren voor contracten van minder dan 60 000 EUR (zie paragraaf 9.14).

       

X


(*1)  Ons controlewerk voor 2018 omvatte geen onderzoek van dit soort verrichtingen. Aan deze aanbevelingen zal in de komende jaren follow-up worden gegeven.

 

ANTWOORDEN VAN DE INSTELLINGEN OP HET JAARVERSLAG OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING OVER HET BEGROTINGSJAAR 2018

INHOUD

 

Antwoorden op hoofdstuk 1 —

Betrouwbaarheidsverklaring en toelichting daarbij

 
 

Antwoorden van de Commissie

209

Antwoorden op hoofdstuk 2 —

Begrotings- en financieel beheer

 
 

Antwoorden van de Commissie

213

Antwoorden op hoofdstuk 3 —

Resultaten behalen met de EU-begroting

 
 

Antwoorden van de Commissie

217

Antwoorden op hoofdstuk 4 —

Ontvangsten

 
 

Antwoorden van de Commissie

245

Antwoorden op hoofdstuk 5 —

Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid

 
 

Antwoorden van de Commissie

247

Antwoorden op hoofdstuk 6 —

Economische, sociale en territoriale cohesie

 
 

Antwoorden van de Commissie

251

Antwoorden op hoofdstuk 7 —

Natuurlijke hulpbronnen

 
 

Antwoorden van de Commissie

259

Antwoorden op hoofdstuk 8 —

Veiligheid en burgerschap

 
 

Antwoorden van de Commissie

263

Antwoorden op hoofdstuk 9 —

Europa als wereldspeler

 
 

Antwoorden van de Commissie

265

Antwoorden op hoofdstuk 10 —

Administratie

 
 

Antwoorden van het Parlement

267

 

Antwoorden van de Commissie

268

Hoofdstuk 1 — Betrouwbaarheidsverklaring en toelichting daarbij

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Controlebevindingen betreffende het begrotingsjaar 2018

Regelmatigheid van de verrichtingen

1.15 b). De Commissie neemt met voldoening nota van de voortdurende verbetering van de doeltreffendheid van de beheers- en controlesystemen die zijn ingevoerd om de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven uit de EU-begroting te waarborgen, en is verheugd dat de Rekenkamer bevestigt dat de materiële fouten beperkt blijven tot bepaalde soorten uitgaven. Het totale foutenpercentage blijft laag in vergelijking met de jaren vóór 2017.

1.16 Eerste streepje. Wat de complexiteit van de regels betreft, is de Commissie het ermee eens dat dit bijdraagt tot een hoger foutenrisico. Zij streeft er derhalve voortdurend naar om de regels zo veel mogelijk te vereenvoudigen (zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 1.18) en meer gebruik te maken van eenvoudiger verstrekkingsmechanismen, zoals vereenvoudigde kostenopties. Vermindering van buitensporige bureaucratie was een van de leidende beginselen voor de voorstellen van de Commissie voor het volgende meerjarig financieel kader, waarbij ook rekening werd gehouden met de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer.

Tegelijkertijd heeft de Commissie alle programma-autoriteiten in de lidstaten ook dit jaar door middel van diverse acties, bijeenkomsten en richtsnoeren ondersteund om fouten efficiënter te voorkomen en te corrigeren en om meer in het algemeen hun capaciteit te versterken om met de bepalingen van de huidige programmeringsperiode om te gaan. Die acties waren met name gericht op de noodzaak om het gebruik van vereenvoudigde kostenopties en betere transparantie ten aanzien van overheidsopdrachten te bevorderen, naar aanleiding van de uitvoering van het geactualiseerde actieplan voor overheidsopdrachten.

 
 

1.18.

De Commissie stelt met tevredenheid vast dat bijna de helft van de gecontroleerde uitgaven geen materiële fouten vertoont. De materiële fouten blijven beperkt tot bepaalde soorten uitgaven (uitgaven in het kader van vergoedingen). Voor dit soort uitgaven is de conclusie van de Rekenkamer in overeenstemming met de beoordeling van de Commissie in haar jaarlijks beheers- en prestatieverslag over 2018.

 

1.19.

De Commissie streeft er voortdurend naar om zo eenvoudig mogelijke regels voor programma’s voor te stellen om het risico op fouten te beperken. Zij streeft er echter ook naar om ambitieuze doelstellingen vast te stellen om de prestaties van de programma’s te vergroten en de steun gericht te verlenen, wat een zekere complexiteit van de regels kan vereisen. De wettigheid en regelmatigheid moeten dus worden afgewogen tegen de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen, rekening houdend met de leveringskosten. Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 1.16, eerste streepje.

 

1.21.

Op het gebied van de landbouw merkt de Commissie op dat de rechtstreekse betalingen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), die 71,8 % van de uitgaven op dit gebied voor hun rekening nemen, geen materiële fouten vertonen. Op het gebied van “Concurrentievermogen” ligt het foutenpercentage op de materialiteitsdrempel van 2 %.

 

1.22.

Zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 1.21.

 

1.24.

Binnen het beleidsterrein “Concurrentievermogen” merkt de Commissie op dat niet-onderzoeksgebonden uitgaven door de Rekenkamer als een lager risico worden beschouwd.

Zoals uiteengezet in het financieel memorandum waarvan haar wetgevingsvoorstel vergezeld ging, bevestigt de Commissie dat zij van mening is dat een risico op fouten op jaarbasis van tussen de 2 % en de 5 % voor Horizon 2020 realistisch is, rekening houdend met de risico’s in verband met het programmaontwerp en de controlekosten. De Commissie streeft er niettemin naar een foutenpercentage te bereiken dat bij de afsluiting van het programma zo dicht mogelijk bij de 2 % ligt.

 

1.25.

Op het gebied van “Cohesie” benadrukt de Commissie het belang van het werk dat de auditautoriteiten bij het opsporen van fouten hebben verricht. Het leidde tot aanzienlijke financiële correcties voordat de rekeningen voor de periode 2014-2020 bij de Commissie waren ingediend of voordat de programma’s voor de periode 2007-2013 konden worden afgesloten.

De Commissie merkt op dat een afwijkende interpretatie van de toepasselijke nationale of EU-regels van invloed was op het door de Rekenkamer berekende foutenpercentage (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 6.14).

De Commissie zal nauw met de beheers- en auditautoriteiten blijven samenwerken via verschillende richtsnoeren, technische bijeenkomsten en gezamenlijke auditinstrumenten om ervoor te zorgen dat het resterende foutenniveau op den duur onder het materialiteitsniveau zal liggen.

De Commissie benadrukt dat er een aantal operationele programma’s zijn waarvoor onderbrekings- en opschortingsprocedures lopen met het oog op de uitvoering van de actieplannen, met inbegrip van financiële correcties. Zij brengt in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de diensten van de Commissie verslag uit over de vastgestelde zwakke punten en de maatregelen die op transparante wijze zijn genomen.

 

1.26.

Wat “Landbouw” betreft, is de Commissie tevreden met de bevinding van de Rekenkamer dat de rechtstreekse betalingen uit het ELGF, die 71,8 % van de uitgaven voor “Natuurlijke hulpbronnen” vormen, oftewel 41,6 miljard euro, geen materiële fouten vertonen. Deze conclusie is in overeenstemming met het door de Commissie geraamde foutenpercentage voor deze uitgaven in het jaarlijks activiteitenverslag over 2018 van DG AGRI.

 

1.27.

Wat de “Administratieve uitgaven” betreft, hebben de eigen controlesystemen van de Commissie ook bevestigd dat deze uitgaven geen materiële fouten vertonen.

 

1.28.

Zie de antwoorden van de Commissie op paragraaf 1.19 en paragraaf 1.26.

 

1.30.

Op het gebied van “Cohesie” is de Commissie het niet eens met de beoordeling van de Rekenkamer over drie significante fouten betreffende de periode 2014-2020 en twee fouten betreffende de periode 2007-2013 voor het cohesiebeleid. Dit heeft te maken met een afwijkende interpretatie van de toepasselijke nationale of EU-regels, die van invloed waren op het berekende foutenpercentage. De Commissie verwijst naar de worstcasescenario’s die worden vermeld in het betrokken jaarlijkse activiteitenverslag op het gebied van cohesiebeleid 2018. Daarin wordt het foutenpercentage volgens haar juist ingeschat, rekening houdend met de overeengekomen fouten.

De Commissie benadrukt dat zij met betrekking tot de bevestigde fouten de maatregelen zal nemen die zij noodzakelijk acht.

 

1.31.

De Commissie merkt op dat de auditautoriteiten op het gebied van “Cohesie” de meeste inbreuken op het gebied van overheidsopdrachten in de door de Rekenkamer onderzochte verrichtingen hebben vastgesteld. Dit wijst op de verbeterde capaciteit van de auditautoriteiten om dit soort fouten op te sporen. De Commissie zal haar acties echter voortzetten om ervoor te zorgen dat deze kwesties beter worden opgespoord door beheersverificaties op het eerste niveau, met name door de uitvoering van haar bijgewerkte actieplan voor overheidsopdrachten.

De regelmatigheidsinformatie van de Commissie

 
 

1.33.

De Commissie geeft de hoogste prioriteit aan het goede beheer van de EU-begroting en de bescherming ervan tegen fouten en fraude.

Om aan haar verantwoordelijkheden te voldoen, heeft de Commissie een solide, transparant en doeltreffend betrouwbaarheids- en verantwoordingsmodel ingevoerd, alsmede een robuust internecontrolekader. Binnen dit kader — in voorkomend geval in samenwerking met de lidstaten en de met de uitvoering belaste entiteiten — nemen de diensten van de Commissie maatregelen om fouten, onregelmatigheden en fraude te voorkomen, en wanneer deze zich voordoen, ondernemen zij actie om de situatie te verhelpen.

Op basis van de betrouwbaarheidsverklaringen van de gedelegeerd ordonnateurs van de Commissie (waarin onder meer wordt gesteld dat de informatie in hun jaarlijkse activiteitenverslagen een getrouw beeld geeft) neemt het college van commissarissen de politieke verantwoordelijkheid voor het beheer van de EU-begroting.

De Commissie brengt op transparante wijze verslag uit over de tekortkomingen die door haar beheers- en controlesystemen zijn vastgesteld. Dergelijke tekortkomingen worden benadrukt door de punten van voorbehoud die de diensten van de Commissie in hun jaarlijkse activiteitenverslagen maken en die in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag openbaar worden gemaakt. De diensten van de Commissie zijn verplicht actieplannen op te zetten met betrekking tot de wijze waarop de betrokken tekortkomingen zullen worden aangepakt wanneer een voorbehoud wordt gemaakt.

 

1.34.

Voor de betrouwbaarheidsverklaring herhaalt de Commissie haar steun voor de proefaanpak voor het cohesiebeleid die de Europese Rekenkamer volgt. Een gemeenschappelijke en geharmoniseerde interpretatie van het algemene kader voor kwaliteitsborging is een essentiële voorwaarde voor een dergelijke aanpak, om te zorgen voor een stabiel rapportagekader en een robuust systeem voor kwaliteitsborging voor zowel de lidstaten als de Commissie, en om uniforme auditering mogelijk te maken. De Commissie is bereid om de besprekingen met de Europese Rekenkamer voort te zetten om tot een dergelijk gemeenschappelijk akkoord te komen.

 

1.37.

Hoewel de EU-uitgaven aan gemeenschappelijke controle-elementen zijn onderworpen, kunnen de afzonderlijke uitgavenprogramma’s per beleidsterrein sterk verschillen. Controlestrategieën moeten derhalve worden aangepast aan de verschillende beheersvormen, beleidsterreinen en/of specifieke financieringsprocedures en de daaraan verbonden risico’s. Deze aanpak stelt de DG’s in staat de zwakke punten te identificeren die van invloed zijn op specifieke (delen van) uitgavenprogramma’s en gerichte acties te ondernemen om daaraan iets te doen.

Kader 1.10 — Grondslag voor de schatting door de Commissie van het risicobedrag bij betaling

Tweede streepje: Om bij te dragen aan de bedrijfsrapportage over de uitgaven van 2018, hebben beide directoraten-generaal, REGIO en EMPL, het risico bij betaling en bij afsluiting geschat door de meest conservatieve benadering op basis van de bevestigde restfoutenpercentages voor 2016-2017 te gebruiken. De niet-bevestigde restfoutenpercentages voor 2017-2018 worden alleen gebruikt wanneer ze hoger zijn dan de bevestigde percentages voor 2016-2017. De Commissie benadrukt dat op het moment dat de jaarlijkse activiteitenverslagen worden ondertekend, de gedeclareerde uitgaven in het kalenderjaar waarover wordt gerapporteerd, zijn gedekt door een inhouding van 10 % op tussentijdse betalingen.

Vierde streepje: Op het beleidsterrein “Europa als wereldspeler” zijn de RFP-studies van DEVCO en NEAR gebaseerd op representatieve steekproeven van ongeveer 500 transacties. De Commissie is van mening dat de uitsluiting van oude contracten de schatting van het voor het verslagjaar relevante risico verbetert.

1.39 Tweede streepje. De Commissie is van mening dat het in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag bekendgemaakte risico bij betaling een getrouw beeld geeft van het risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de betrokken uitgaven in het kader van “Cohesie” uit 2018 die verband houden met een andere periode dan die welke door de Rekenkamer is gecontroleerd.

1.39 Derde streepje. Wat betreft het beleidsterrein “Landbouw”, is de Commissie zeer tevreden over het feit dat de conclusie van de audit van de Rekenkamer overeenstemt met het risico bij betaling dat in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag en het jaarlijks activiteitenverslag van DG AGRI is gerapporteerd. Deze lage foutenpercentages (zie paragraaf 7.35) verschaffen de betrouwbaarheidsverklaring van de directeur-generaal van DG AGRI een redelijke mate van zekerheid (zie ook de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 7.35 en 7.37).

 
 

1.40.

De doelstelling van de Commissie is dat het foutenpercentage aan het einde van de levenscyclus van de programma’s minder dan 2 % bedraagt (zie het jaarlijks beheers- en prestatieverslag, blz. 151-152).

Het meerjarige karakter van de financiële programma’s van de EU maakt het mogelijk om, zelfs nadat de betalingen zijn gedaan, fouten te corrigeren in de jaren tot de afsluiting van de programma’s. De Commissie heeft de totale toekomstige correcties geschat op 0,9 % van de totale relevante uitgaven voor 2018. Daarom wordt het risico bij afsluiting, vergeleken met het geraamde risico bij de betaling, geschat op 0,8 % van de totale relevante uitgaven in 2018.

 

1.41.

De toekomstige correcties worden geraamd volgens een gemeenschappelijke methode, d.w.z. gebaseerd op historische gemiddelden die zo nodig zijn aangepast, met name om elementen te neutraliseren die niet langer relevant zijn. Bijgevolg zijn de geraamde toekomstige correcties conservatief en weerspiegelen zij de werkelijke corrigerende capaciteit van de diensten van de Commissie.

Conclusies

 
 

1.49.

De Commissie stelt met tevredenheid vast dat rond de helft van de gecontroleerde uitgaven geen materiële fouten vertoont. De materiële fouten blijven beperkt tot bepaalde soorten uitgaven (uitgaven in het kader van vergoedingen). Het totale foutenpercentage blijft laag in vergelijking met de jaren vóór 2017.

Hoofdstuk 2 — Begrotings- en financieel beheer

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Begrotingsbeheer in 2018

 
 

2.8.

In 2018 vond een belangrijke versnelling plaats bij de uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s. Eind 2018 bedroeg het selectiepercentage voor het EFRO en het Cohesiefonds 76,6 %, wat 4,2 procentpunten hoger is dan in dezelfde referentieperiode in de jaren 2007-2013. Eind 2018 bedroeg het selectiepercentage voor het ESF/JWI 70 %, wat volgens de Commissie vergelijkbaar is met dat in de jaren 2007-2013.

In 2018 werd de goedgekeurde begroting volledig uitgevoerd, met inbegrip van bestemmingsontvangsten.

De inspanningen worden voortgezet om de uitvoering in de praktijk te versnellen. De Commissie houdt nauwlettend toezicht op de programma’s die als risico worden beschouwd om onderbesteding en mogelijke doorhaling te helpen voorkomen. Met de betrokken lidstaten wordt een nauwe dialoog gevoerd om de situatie te verbeteren. De diensten van de Commissie verlenen aanzienlijke steun aan de lidstaten, waaronder technische bijstand en adviesdiensten.

De uitvoering van de uit het Elfpo gefinancierde plattelandsontwikkelingsprogramma’s over de periode 2014-2020 loopt geen vertragingen op en blijft op kruissnelheid.

2.9, 2.10 en 2.11. De Commissie is het niet eens met de beoordeling van de rekenkamer van de belangrijkste reden voor de ongebruikte voorfinanciering.

Uit de uitvoering van de fondsen voor het cohesiebeleid is gebleken dat de voorfinancieringspercentages voor de periode 2014-2020 te hoog waren. Daarom werden de bedragen aan ongebruikte jaarlijkse voorfinanciering teruggestort in de EU-begroting.

Verder heeft de introductie door de medewetgevers van de n+3 automatische vrijmakingsregel (in plaats van de n+2) de snellere uitvoering van de begroting ontmoedigd.

Om een goed financieel beheer en een tijdige uitvoering in de periode 2021-2027 te stimuleren, bevat het voorstel van de Commissie voor een Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (COM(2018) 375) een automatische vrijmakingsregel “n+2”, in plaats van de huidige automatische vrijmakingsregel “n+3”. Om dezelfde reden is het niveau van de voorfinanciering verlaagd tot een jaarlijkse betaling van 0,5 % op basis van de totale steun uit de fondsen.

Het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling valt niet onder de paragrafen 2.9, 2.10 en 2.11, aangezien voorfinanciering alleen in de eerste 3 jaar van de programmeringsperiode wordt betaald, d.w.z. van 2014 tot en met 2016 (overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013).

 
 

2.18.

Na een vertraagde start vordert de uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s goed.

2.19, 2.20 en 2.21. Toen de Commissie haar voorstel deed voor de betalingsmaxima voor het volgende meerjarig financieel kader, heeft zij daarbij rekening gehouden met alle ontwikkelingen die relevant zijn voor de betalingsramingen op dat moment, waaronder de daadwerkelijke uitvoering van de EU-begroting in de voorgaande jaren en de verwachte behoeften in de periode 2021-2027.

Deze ramingen omvatten ook het voorstel van de Commissie om de jaarlijkse voorfinanciering voor de programma’s in de periode 2014-2020 te verlagen van 3 % voor de periode 2020-2023 naar 1 % voor de jaren 2021-2023 (zie COM(2018) 614). Dit voorstel moet nog in de Raad worden besproken.

Na een vertraagde start vordert de uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s goed. De Commissie is van mening dat het in haar antwoord op paragraaf 2.8 aangegeven percentage voor de selectie van projecten in het kader van de cohesiebeleidsprogramma’s voor de periode 2014-2020 eind december 2018 hoger lag dan dat op een vergelijkbaar tijdstip voor de programmeringsperiode 2007-2013. Daarom is de Commissie van mening dat de uitvoering van de ESI-fondsen niet meer vertraging heeft opgelopen dan in het vorige MFK.

Financiële beheerskwesties met betrekking tot de begroting 2018 en de toekomst

2.22 en 2.23. De late goedkeuring van het MFK voor de periode 2014-2020 en de daaruit voortvloeiende vertraging bij de goedkeuring van de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (zes maanden later dan voor de periode 2007-2013) hebben geleid tot de vertraagde start van de uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s voor de periode 2014-2020. Niettemin is de uitvoering in 2018 op kruissnelheid gekomen.

De overlapping tussen programmeringsperioden is een logisch gevolg van het hebben van meerjarenprogramma’s met een automatische n+2/n+3 vrijmakingsregel.

Wat betreft het risico van ontoereikende betalingskredieten aan het begin van het volgende MFK, wordt verwezen naar de antwoorden van de Commissie op paragraaf 2.8 en op de paragrafen 2.19, 2.20 en 2.21.

 
 

2.26.

De Commissie benadrukt dat de feitelijke blootstelling van de EU-begroting aan garanties niet ten laste komt van één enkele jaarlijkse begroting. De blootstelling die door de jaarlijkse begroting wordt gedragen vormt slechts een deel van de feitelijke blootstelling en een deel ervan wordt door een liquiditeitsbuffer beschermd (zie ook paragraaf 2.27)

 

2.28.

De Commissie wijst erop dat zij voor het risicobeheer van het EFDO, dat actief is in opkomende markten en kwetsbare landen met een hoger risico dan operaties die worden gegarandeerd in de lidstaten, wordt bijgestaan door de technische evaluatiegroep voor de EFDO-garantie, waarvan de leden risicodeskundigen zijn die op persoonlijke basis worden gedetacheerd door financiële instellingen die als uitvoerende partners optreden.

Conclusies en aanbevelingen

 
 

2.44.

De late goedkeuring van het MFK voor de periode 2014-2020 en de daaruit voortvloeiende vertraging bij de goedkeuring van de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen hebben geleid tot de vertraagde start van de uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s voor de periode 2014-2020. Niettemin vordert de uitvoering vanaf 2018 goed.

De diensten van de Commissie verlenen aanzienlijke steun aan de lidstaten om de uitvoering in de praktijk te versnellen.

De Commissie benadrukt dat de uitvoering van de uit het Elfpo gefinancierde plattelandsontwikkelingsprogramma’s over de periode 2014-2020 geen vertragingen oploopt en op kruissnelheid blijft.

2.44 Eerste streepje. Uit de uitvoering van de fondsen voor het cohesiebeleid is gebleken dat de voorfinancieringspercentages voor de periode 2014-2020 te hoog waren. Daarom werden de bedragen aan ongebruikte jaarlijkse voorfinanciering teruggestort in de EU-begroting.

Verder heeft de introductie door de medewetgevers van de n+3 (in plaats van n+2) automatische vrijmakingsregel de snellere uitvoering van de begroting ontmoedigd.

Om een goed financieel beheer en een tijdige uitvoering in de periode 2021-2027 te stimuleren, bevat het voorstel van de Commissie voor een Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (COM(2018) 375) een automatische vrijmakingsregel “n+2”, in plaats van de huidige automatische vrijmakingsregel “n+3”. Om dezelfde reden is het niveau van de voorfinanciering verlaagd tot een jaarlijkse betaling van 0,5 % op basis van de totale steun uit de fondsen.

2.44 Tweede streepje. In het voorstel van de Commissie voor het volgende MFK wordt er rekening mee gehouden dat de overkoepelende marge voor betalingen (OMB) niet naar het volgende MFK kan worden overgedragen.

2.44 Derde streepje. Na een vertraagde start vordert de uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s goed. De Commissie is van mening dat het in haar antwoord op paragraaf 2.8 aangegeven percentage voor de selectie van projecten in het kader van de cohesiebeleidsprogramma’s voor de periode 2014-2020 eind december 2018 hoger lag dan dat op een vergelijkbaar tijdstip voor de programmeringsperiode 2007-2013.

2.44 Vierde streepje. In het voorstel van de Commissie inzake de betalingsmaxima aan het begin het volgende MFK is rekening gehouden met de geschatte behoeften alsmede met de mogelijke beperkingen van het maximum van de eigen middelen voor die jaren.

 
 

2.45.

De uitvoering van de ESI-fondsen is in 2018 ten opzichte van voorgaande jaren nog verder verbeterd. In 2018 werd de goedgekeurde begroting volledig uitgevoerd. Zie eveneens de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 2.8 en 2.22.

Aanbeveling 2.1 (niveau van betalingskredieten)

  • a) 
    De Commissie aanvaardt deze aanbeveling voor zover mogelijk, rekening houdend met de onzekerheid en de nauwkeurigheid van de ramingen van de lidstaten voor de uitvoering van de ESI-fondsen — de voornaamste drijfveer achter de algemene betalingsramingen.
  • b) 
    De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

Het voorstel van de Commissie voor het volgende meerjarig financieel kader bevat ambitieuze en realistische vastleggingen voor de toekomstige uitgavenprogramma’s. In dat verband heeft de Commissie ook wijzigingen van de vrijmakingsregels voorgesteld.

Op basis van de meest recente prognoses over de betalingsbehoeften voor de periode na 2020 heeft de Commissie ook jaarlijkse plafonds voorgesteld voor de betalingen die overeenstemmen met de verwachte behoeften en de uitvoering van de nieuwe generatie programma’s en van de nog betaalbaar te stellen bedragen uit de vorige financiële kaders.

  • c) 
    De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

De Commissie heeft haar wetgevingsvoorstellen inzake het cohesiebeleid ruim voor de start van de programmeringsperiode 2021-2027 gepresenteerd. Tegelijkertijd benadrukt zij dat de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van het rechtskader bij het Europees Parlement en de Raad berust.

Aanbeveling 2.2 (gemeenschappelijk voorzieningsfonds)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

De Commissie blijft het door de drie garantiefondsen (ELM, EFSI, EFDO) gedekte gegarandeerde uitstaande bedrag ontvangen en monitoren en zal de begrotingsautoriteit overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement regelmatig verslagen blijven toezenden. De methode van het effectieve voorzieningspercentage zal het voorwerp uitmaken van een gedelegeerde handeling. Overeenkomstig het Financieel Reglement zal het voorzichtig worden ingevoerd (artikel 213, lid 2 FR), met inachtneming van de eerste fase van de vorming van de totale voorziening.

Aanbeveling 2.3 (door de EIB-groep beheerde financiële instrumenten)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

De Commissie zal de begrotingsautoriteit een jaarlijks gedetailleerd verslag blijven voorleggen over alle financiële instrumenten. Dit verslag bevat ook het totale bedrag en de uitsplitsing van de middelen die zijn overgedragen naar de door de EIB-groep beheerde financiële instrumenten.

Hoofdstuk 3 — Resultaten behalen met de EU-begroting

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Inleiding

 
 

3.1.

De Commissie verbindt zich ertoe om het prestatiekader voor de EU-begroting te verbeteren. Die verbetering zal voortdurend maar geleidelijk plaatsvinden, en met name in de context van het volgende meerjarig financieel kader. Dit vereist ook de volledige toewijding van alle andere entiteiten die de EU-begroting uitvoeren, met name de lidstaten.

Het prestatiekader rond de EU-begroting bestaat uit drie onderdelen: a) de wettelijk verplichte verslaglegging over indicatoren die deel uitmaken van de rechtsgrondslagen van de programma’s, b) de monitoring van de uitvoering van de programma’s, met behulp van veel bredere, zowel kwantitatieve als kwalitatieve, gegevens, en c) de periodieke beoordelingen waarin de programmaprestaties worden geëvalueerd. De indicatoren kunnen weliswaar aangeven waar de aandacht op moet worden gericht wanneer wordt nagegaan welke programma’s mogelijk bezorgdheid in verband met de prestaties zouden kunnen doen ontstaan, maar er is aanvullende kwantitatieve en kwalitatieve informatie nodig om na te gaan of dit daadwerkelijke zorgen zijn, wat ze precies inhouden en hoe ze kunnen worden weggenomen.

Deel 1 — Wat kunnen we opmaken uit de EU-prestatie-indicatoren?

 
 

3.3.

De “Methodological Note” bij het prestatieoverzicht van de programma’s (hierna “het prestatieoverzicht”) heeft betrekking op de selectie van indicatoren. Die selectie vindt plaats op grond van bepaalde criteria zoals relevantie, beschikbaarheid van gegevens enz.

 

3.4.

De Commissie erkent dat de lezersvriendelijkheid van de programmaverklaringen voor verbetering vatbaar is, en zij werkt daar momenteel ook aan, maar zij wijst erop dat de enorme hoeveelheid informatie die in die programmaverklaringen is vervat — namelijk de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de verwezenlijking van de programmadoelstellingen uit hoofde van artikel 41, lid 3, onder h), van het Financieel Reglement — erop wijst dat het hier gaat om lectuur die bedoeld is voor specialisten. Het is juist om deze reden dat de Commissie begonnen is met de publicatie van het prestatieoverzicht, dat een lezersvriendelijke compilatie is van informatie over de programmaprestaties.

 

3.6.

De Commissie verbindt zich er volledig toe prestatiegegevens van hoge kwaliteit te verzamelen, analyseren, publiceren en op basis van die gegevens maatregelen te nemen. Om een beter inzicht te kunnen krijgen in de huidige stand van de verslaglegging over prestaties op basis van indicatoren heeft de Commissie een interne analyse verricht van de prestatiegegevens van alle uitgavenprogramma’s die vanaf maart 2019 beschikbaar waren en die waren gepubliceerd in de programmaverklaringen bij de ontwerpbegroting voor 2020.

Het prestatiekader voor de EU-begroting is bovendien gebaseerd op verschillende elementen. De monitoring van de vooruitgang op basis van prestatie-indicatoren is een belangrijk onderdeel. De vooruitgang met betrekking tot geselecteerde indicatoren vertelt echter maar een deel van het verhaal en kan niet worden gebruikt om definitieve conclusies te trekken over de programmaprestaties. De ERK wijst er in paragraaf 3.8 zelf op dat kwalitatieve informatie, zoals voorbeelden van verwezenlijking van de doelstellingen, een aanvulling vormt op de indicatorgegevens en een vollediger beeld van de prestaties geeft, ook en vooral in gevallen waarin indicatorgegevens ontbreken of wanneer de uitgangswaarde wordt geactualiseerd.

Onderdeel A — De indicatoren wijzen op grote verschillen in hetgeen is verwezenlijkt en matige algemene vooruitgang

 
 

3.7.

Het huidige prestatiekader voor de EU-begroting werd door de OESO (1) onderscheiden als het beste in zijn klasse. De Commissie erkent dat alle prestatiekaders voortdurend moeten worden verbeterd. Er wordt momenteel volop aan verbetering van het systeem gewerkt, bijvoorbeeld aan de hand van de voorstellen van de Commissie voor de volgende generatie financiële programma’s. De verzameling en overdracht van gegevens houdt tal van uitdagingen in, vooral voor programma’s in gedeeld beheer. Deze en andere factoren, onder meer het feit dat programma’s over meerdere jaren lopen, maken van de verslaglegging over de prestaties van de Europese begroting een uitdagende opdracht.

 

3.8.

De Commissie zet zich in om betrouwbare verslagen van hoge kwaliteit op te maken over de prestaties van de EU-begroting. Daartoe vertrouwt de Commissie op de gegevens die worden verstrekt door de lidstaten en andere bronnen. Via de instructies van de centrale diensten wordt aan de diensten van de Commissie gevraagd volledige prestatiegegevens te verstrekken over elk programma en de kwaliteit en betrouwbaarheid van de voorgelegde informatie te garanderen.

Bronnen van de prestatie-indicatoren worden stelselmatig bekendgemaakt in de jaarlijkse activiteitenverslagen. Daarnaast werden, in het kader van de instructies voor de jaarlijkse activiteitenverslagen over 2018, de directeuren die verantwoordelijk zijn voor risicobeheer en interne controle verzocht te verklaren dat de informatie die in beide delen 1 en 2 van de jaarlijkse activiteitenverslagen werd gegeven, betrouwbaar, volledig en correct was.

3.9 Tweede streepje. De Commissie neemt nota van de beoordeling van de ERK dat de berekening van de vooruitgang in de prestaties over het algemeen indicatiever is als de uitgangswaarde als vertrekpunt wordt genomen. Niet alle programma’s beschikken echter over vastgestelde numerieke uitgangswaarden in het meerjarig financieel kader 2014-2020. Daarom werd besloten om omwille van de vergelijkbaarheid de algemene vooruitgang te berekenen.

De Commissie is van mening dat het gebruik van prognoses — op basis van vastgestelde projecten — naast de werkelijke uitvoeringscijfers, in het geval van investeringsprogramma’s zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF) legitiem is. Het is informatief en stelt zowel deskundigen als besluitvormers in staat conclusies te trekken over de vooruitgang van de uitvoering zodat het systeem in zijn geheel voldoet aan datgene waarvoor het bedoeld is.

 
 

3.10.

De Commissie is van mening dat het volgens indicatoren samenvoegen van prestaties in programma’s en rubrieken zijn beperkingen heeft. De Commissie heeft met opzet per programma geen gemiddelde afstand tot het streefdoel berekend. Met een enkel cijfer kan onmogelijk de hele complexiteit worden uitgedrukt die eigen is aan de uitgave van tientallen miljarden euro.

 

3.11.

De Commissie streeft naar verbetering van de gegevensverzameling en -beschikbaarheid, met name voor gedeeld beheer waar zich momenteel de grootste vertragingen voordoen. Daartoe heeft de Commissie in mei 2018 een tweemaandelijkse verslagleggingscyclus voorgesteld, krachtens artikel 37, lid 1, van de voorgestelde Verordening gemeenschappelijke bepalingen COM(2018) 375.

 

3.12.

De prestaties verlopen in de meeste gevallen niet lineair maar komen tijdens de uitvoering langzaam op gang. Daarom wordt verwacht dat de vooruitgangspercentages vanaf de uitgangswaarde in de meeste gevallen lager liggen dan de door de ERK geciteerde lineaire percentages. Bij de geboekte vooruitgang moet ook rekening worden gehouden met vertragingen in de uitvoering. In het licht van deze opmerkingen is de Commissie van mening dat de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde over het algemeen op koers ligt. De Commissie is het er echter mee eens dat de vooruitgang van de uitvoering heel zorgvuldig moet worden gemonitord en dat bij tekortkomingen maatregelen moeten worden genomen.

Rubriek 1A: de indicatoren wijzen op goede vooruitgang bij Erasmus+ en het EFSI en matige vooruitgang bij Horizon 2020 en de Connecting Europe Facility

3.13 Eerste streepje. De Commissie beklemtoont dat de keuze van de indicatoren voor het prestatieoverzicht voornamelijk was gebaseerd op de relevantie en beschikbaarheid van gegevens en niet op de resulterende waarde van de indicator. In het verslag zijn immers voorbeelden te vinden voor elke rubriek waar de berekening van de vooruitgang op basis van de programmaverklaringen betere resultaten oplevert dan die gebaseerd op het prestatieoverzicht. De Commissie is het ermee eens dat de analyse in de toekomst gedetailleerder moet zijn en dat de onderliggende aannames beter moeten worden gespecificeerd.

3.13 Tweede streepje. In het prestatieoverzicht voor 2019 werden grote inspanningen geleverd om de verslaglegging van gegevens over de Connecting Europe Facility te verbeteren. De middelen van de Connecting Europe Facility (CEF) zijn bestemd voor grote infrastructuurprojecten op de lange termijn, of voor projecten die in een netwerk moeten worden gecoördineerd. Deze projecten moeten vaak worden ontwikkeld binnen achtereenvolgende financiële kaders. Er kan een grote tijdsspanne liggen tussen het ogenblik waarop het project van start gaat en het ogenblik waarop de nodige gegevens beschikbaar komen om de prestaties te meten. In haar voorstel betreffende de voortzetting van de CEF heeft de Commissie een grotere klemtoon gelegd op het prestatiekader, dat dient te voorzien in transparante, verantwoorde en toereikende monitoring- en verslagleggingsmaatregelen teneinde de vooruitgang van het programma te evalueren en de verwezenlijkingen ervan te bevorderen.

3.13 Derde streepje. In haar prestatieoverzicht verduidelijkte de Commissie dat de prestaties van het Erasmus+-programma worden vergeleken met 2017. Dit programma ligt goed op koers om de bijbehorende doelstellingen tegen 2020 te behalen.

3.13 Vierde streepje. De Commissie merkt op dat het eerste streefdoel van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) erin bestond om tegen juli 2018 315 miljard EUR aan investeringen te mobiliseren. Op 30 december 2017 trad de verordening tot uitbreiding en versterking van het EFSI (de EFSI 2.0-verordening) in werking. Daardoor werd de duur van het EFSI verlengd tot einde 2020 en werd de investeringsdoelstelling verhoogd tot 500 miljard EUR. In deze verordening werd bepaald dat de EU-garantie die ondersteuning uit het EFSI voor investeringen mogelijk maakte, pas vanaf juli 2018 (d.w.z. na de eerste periode) van 16 miljard EUR zou worden opgetrokken naar 26 miljard EUR. Daarom werden de EFSI-resultaten per einde 2017 vergeleken met het aanvankelijke investeringsstreefdoel van 315 miljard EUR.

Rubriek 1B: de indicatoren laten voor Cohesie een relatief geringe vooruitgang zien ten gevolge van de late start

 
 

3.14.

Prognoses — op basis van vastgestelde lopende projecten — zijn cruciale informatie voor de monitoring van de uitvoering. Prognoses verstrekken niet alleen gegevens over de feitelijke uitvoering, maar geven ook inzicht in de projectenpijplijn die, als sprake is van beleidsmaatregelen waarvoor zware investeringen met lange aanloopperiodes nodig zijn, zoals cohesie, wellicht de waardevolste informatie is tijdens de uitvoering.

Rubriek 2: op basis van de indicatoren was het niet mogelijk de vooruitgang vast te stellen voor de meeste uitgaven op het gebied van “Natuurlijke hulpbronnen”

 
 

3.15.

De Commissie merkt op dat het Europees Landbouwgarantiefonds door zijn jaarlijkse cyclus minder goed kan worden ingepast in meerjarige streefdoelen. Momenteel wordt er echter aan gewerkt om instrumenten en maatstaven te ontwikkelen die moeten garanderen dat de tussentijdse verslaglegging over de prestaties ook kan worden verricht voor de gegevens van dit fonds.

3.15 Eerste streepje. De Commissie merkt op dat het bij gebruik van de door de ERK toegepaste methode (zoals uitgelegd in paragraaf 3.9 en tekstvak 3.1) niet mogelijk is de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde te berekenen voor meer dan een van de 27 indicatoren.

De Commissie is echter van mening dat de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde voor alle 27 indicatoren kan worden berekend. Op die manier is het mogelijk om aan de hand van de geselecteerde indicatoren de vooruitgang te monitoren.

In een volledige analyse van de 27 indicatoren die zijn opgenomen in de programmaverklaring dient rekening te worden gehouden met de specifieke realiteit van de landbouwsector en de uitgaven van het ELGF.

Rubriek 3: volgens de indicatoren voor “Veiligheid en burgerschap” vertonen twee programma’s goede vooruitgang, één matige vooruitgang en loopt er één achter

 
 

3.17.

De Commissie merkt op dat bij de beoordeling van de prestaties van het programma Levensmiddelen en diervoeders rekening moet worden gehouden met het feit dat uitbraken van dier- en plantenziekten onvoorspelbaar zijn. Alle werkprogramma’s werden vastgesteld en uitgevoerd zoals gepland.

Rubriek 4: uit de indicatoren blijkt een algemeen redelijke vooruitgang bij de programma’s in het kader van “Europa als wereldspeler”

 
 

3.19.

De methodiek die werd gehanteerd om indicatoren en streefcijfers te bepalen voor het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking werd toegelicht in het document Revised EU International Cooperation and Development Results Framework (SWD(2018) 444).

Speciale instrumenten: onvoldoende informatie om te bevestigen dat de doelstellingen van de speciale instrumenten zijn bereikt

3.20 Eerste streepje. De Commissie merkt op dat met de indicator uitsluitend rampen in aanmerking worden genomen die voldoen aan subsidiabiliteitscriteria. De zes gevallen uit 2017 werden nog onderzocht. Ze werden dus niet meegenomen in de berekening omdat het nog onduidelijk was of ze voldeden aan de subsidiabiliteitscriteria. Uiteindelijk werden in 2017 twee van de tien aanvragen niet aanvaard (overstroming in Murcia en branden in Donana).

Onderdeel B — De indicatoren gaven geen goed beeld van de werkelijke vooruitgang

 
 

3.21.

In verband met de ondertitel “Veel indicatoren waren slecht gekozen”merkt de Commissie op dat de prestatie-indicatoren voor de financiële programma’s van de EU worden vastgesteld in de rechtshandelingen die aan deze programma’s ten grondslag liggen. De keuze van de indicatoren is het resultaat van onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad op basis van een voorstel van de Commissie. De Commissie is verplicht regelmatig verslag uit te brengen over alle indicatoren die in de wetgeving zijn vastgesteld.

 

3.22.

Een hoog aandeel input- en outputindicatoren betekent niet dat de indicatoren slecht gekozen zijn. De Commissie is het ermee eens dat resultaat- en impactindicatoren nuttiger zijn om de prestaties op zich te meten. Vooral voor projecten met zware investeringen en lange aanloopperiodes zijn uitkomstindicatoren echter noodzakelijk om verslag uit te brengen over de vooruitgang. Volgens ons is er dus een evenwicht nodig tussen de soorten indicatoren en moet dit evenwicht programmaspecifiek zijn.

 

3.23.

De Commissie is van mening dat een aandeel van 60 % input- en outputindicatoren de bruikbaarheid van de verstrekte informatie niet noodzakelijk beperkt. De Commissie is het er weliswaar mee eens dat er een evenwicht moet zijn tussen de verschillende soorten indicatoren, maar het correcte evenwicht kan variëren van programma tot programma. Het prestatiekader van de EU-begroting omvat ook een gestructureerd systeem van (tussentijdse en ex-post) evaluaties, zoals vastgesteld in de richtsnoeren voor betere regelgeving, juist om een onderscheid te maken tussen de verschillende effecten van een programma.

 

3.24.

De Commissie merkt op dat het uiterst moeilijk is impactindicatoren te selecteren die uitsluitend worden beïnvloed door de directe effecten van het programma zelf. Elke ruimere resultaten- of uitkomstindicator zal onvermijdelijk worden beïnvloed door een hele reeks factoren waarvan deze programma’s er slechts één zijn. De Commissie streeft er daarom naar om een reeks indicatoren te hanteren waarmee de prestaties van de programma’s zo goed mogelijk kunnen worden verklaard en gerapporteerd, maar dit is af en toe een zeer uitdagende taak, ook op grond van de aard van de programma’s zelf.

Er worden momenteel echter inspanningen gedaan om voor de volgende reeks indicatoren in het meerjarig financieel kader na 2020 resultaat- en impactindicatoren te selecteren aan de hand waarvan de programma’s optimaal worden uitgelegd. Bovendien merkt de Commissie op dat de effecten van de uitgavenprogramma’s van de EU uitsluitend waarneembaar worden in een volwaardige evaluatie met de passende controlevariabelen.

 

3.25.

In verband met tabel 3.2 stemt de Commissie ermee in dat indicatoren betreffende humanitaire hulp in sommige gevallen slechts indirect verband houden met door de EU gefinancierde humanitaire actie en ook dat een aantal externe factoren van invloed zijn op de waarde van de indicator. In het kader van het volgende MFK zullen daarom inspanningen worden gedaan om de relevantie van de reeks indicatoren voor humanitaire actie van de EU te verbeteren, m.a.w. te zorgen voor duidelijkere verbanden tussen alle indicatoren en de uitgaven en doelstellingen.

Wat betreft het ELGF zijn beheer- en controlesystemen ook cruciaal om te garanderen dat de programma’s worden uitgevoerd op een wijze die leidt tot het verwezenlijken van de doelstellingen. Daarom is in de programmaverklaring de indicator nodig die meet in welke mate de uitgaven worden gecontroleerd.

 

3.26.

De Commissie geeft toe dat de programmaverklaringen niet zodanig zijn gestructureerd dat er een duidelijk verband is tussen de specifieke doelstellingen en de algemene doelstelling. Voor de uitgavenprogramma’s na 2020 is er echter een duidelijke hiërarchische structuur vastgelegd waarbij specifieke doelstellingen worden gekoppeld aan algemene doelstellingen en indicatoren worden gekoppeld aan specifieke doelstellingen. Bovendien wordt de begrotingsnomenclatuur momenteel herzien en zal deze volgens specifieke doelstellingen worden gestructureerd. Dankzij deze maatregelen zal zowel de structuur als de gebruikersvriendelijkheid van de Commissiedocumenten over de begrotingsprestaties sterk worden verbeterd.

 

3.27.

Er moet altijd een afweging worden gemaakt tussen een exhaustieve lijst met indicatoren die elk aspect van de doelstellingen dekken en de betrokken middelen.

3.27 Tweede streepje. De doelstellingen van het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking zijn uiteraard zeer breed en kunnen niet worden omvat door een beperkt aantal indicatoren. Niettemin worden acties in verband met klimaatverandering en milieu jaarlijks gemonitord aan de hand van de methodiek van de Rio-indicatoren die werd ontwikkeld door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de OESO.

 
 

3.28.

Zoals eerder vermeld is de Commissie — die daarvoor ook vertrouwt op de lidstaten en andere verslagleggingsentiteiten — voortdurend bezig met de verbetering van haar verslaglegging over de prestaties. In haar analyse van de in maart 2019 beschikbare gegevensverzameling stelde de Commissie vast dat 63 % van de indicatoren beschikten over volledige prestatiegegevens, d.w.z. gegevenspunten, uitgangswaarde en streefdoel, hetgeen de Commissie een redelijk cijfer acht. Voor het prestatiekader van de uitgavenprogramma’s na 2020 is de Commissie intussen een breed project opgestart met de bedoeling te garanderen dat dergelijke onderliggende prestatiegegevens op samenhangende wijze en volgens een afgesproken schema voor de programma’s worden vastgesteld.

3.28 Vierde streepje. De Commissie merkt op dat de uitgangswaarde in specifieke gevallen ook verandert wanneer de officiële statistische gegevens worden geactualiseerd.

 
 

3.29.

Wat betreft het ELGF is het volgens de Commissie mogelijk de vooruitgang te beoordelen op basis van de geselecteerde indicatoren (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 3.15, 1e streepje).

De Commissie verbindt zich er voorts toe te garanderen dat de verslaglegging over de prestaties van het ELGF, Horizon 2020 en het SFEU voortdurend zal worden verbeterd, met name voor de volgende MFK-periode, waarvoor bepalingen inzake sterkere monitoring en gestroomlijnde indicatoren worden voorgesteld op basis van de lessen die uit de evaluaties werden getrokken.

 

3.30.

In de gevallen waar door de ERK naar wordt verwezen, aanvaardt de Commissie dat het vaststellen van jaarlijkse mijlpalen nuttig is om de prestaties te monitoren. De Commissie merkt echter op dat dergelijke mijlpalen ontbraken in sommige programma’s in de cyclus 2014-2020 of dat er — in het geval van gedeeld beheer — onvoldoende informatie van de autoriteiten van de lidstaten over de gerapporteerde waarden beschikbaar is. Ook hier is de Commissie vast van plan om, waar relevant, deze situatie te verbeteren voor de financiële programma’s na 2020, iets waarvoor de steun van het Parlement, de Raad en de lidstaten van cruciaal belang zal zijn.

 

3.31.

In verband met de ondertitel “Bij sommige programma’s was de kwaliteit van de beschikbare gegevens ontoereikend” merkt de Commissie op dat de beschikbaarheid en de kwaliteit van de gegevens grotendeels afhangen van de verslagleggingsverplichtingen die voortvloeien uit het wetgevingsproces. Wanneer de gegevens worden gerapporteerd door de lidstaten en overheidsdiensten, kan de Commissie weinig invloed uitoefenen op de kwaliteit daarvan. De Commissie merkt op dat driekwart van de indicatoren de recentst beschikbare gegevens hadden. Voor sommige programma’s zullen de gegevens pas later tijdens de uitvoeringsperiode beschikbaar komen.

 

3.32.

De Commissie neemt de aanbevelingen van het Europees Parlement en de Raad zeer ernstig en geeft in haar prestatieverslagen altijd de recentste beschikbare gegevens weer. Zoals reeds vermeld, is het in een zo complex prestatiesysteem als dat van de EU-begroting en in het huidige wettelijke kader een hele uitdaging om over volledig geactualiseerde gegevens te beschikken. De Commissie streeft ernaar zo actueel mogelijke informatie aan te bieden in haar verslaglegging, maar moet daarbij nogmaals de kanttekening maken dat dit grotendeels afhangt van de tijdige en betrouwbare mededeling van gegevens door de lidstaten en andere derden. De Commissie wijst er ook op dat verslaglegging altijd een momentopname van de situatie op een bepaald ogenblik zal zijn, aangezien de onderliggende gegevens zelden statisch zijn.

 

3.33.

De Commissie aanvaardt dat er bepaalde, beperkte problemen zijn met de gegevenskwaliteit in verband met indicatoren maar betoogt dat het prestatiekader over het algemeen robuust is. De Commissie beklemtoont eveneens dat zij vastberaden is haar prestatie- en verslagleggingssysteem voor de volgende begrotingscyclus te verbeteren.

3.33 Tweede streepje. De Commissie hecht groot belang aan de verbetering van de gegevenskwaliteit achter de kernprestatie-indicatoren, met inbegrip van de gerapporteerde informatie over octrooiaanvragen en -publicaties. Dit blijkt uit de regelmatig geactualiseerde projectresultaten in een specifiek onderdeel van het Horizon Dashboard dat wordt gepubliceerd op het onlineportaal “Funding & tender opportunities”.

 
 

3.34.

De Commissie aanvaardt dat bepaalde streefdoelen van indicatoren wellicht onvoldoende ambitieus zijn, maar betoogt dat het prestatiekader over het algemeen robuust is. De Commissie wijst ook uitdrukkelijk op haar vastberaden streven om het systeem te verbeteren in het volgende meerjarig financieel kader.

3.34 Tweede punt. De beleidsprioriteit, met name voor het Cohesiefonds (gezien de spoorwegsector in de lidstaten die voor deze investeringen in aanmerking kwam), betrof de aanleg en verbetering van spoorlijnen, met een streefdoel van 2 829 km. Streefdoelen voor nieuwe spoorlijnen die uit het EFRO werden gefinancierd, lagen met 580 km iets hoger maar waren nog altijd slechts 14 % van het streefdoel in verband met de lengte van aangelegde en verbeterde spoorlijnen.

 
 

3.35.

De Commissie aanvaardt dat de streefdoelen betreffende sommige indicatoren in sommige programma’s wellicht te weinig ambitieus zijn. Om die indicatoren en streefdoelen aan te wijzen, moeten de betekenis en context van de indicatoren uitvoerig worden beoordeeld.

Deel 2 — Resultaten van de doelmatigheidscontroles van de Rekenkamer: belangrijkste conclusies en aanbevelingen

Rubriek 1a “Concurrentievermogen voor groei en banen” en rubriek 1b “Economische, sociale en territoriale cohesie”

  • a) 
    Speciaal verslag nr. 8/2018 — EU-steun voor productieve investeringen in ondernemingen — meer aandacht voor duurzaamheid nodig
 
 

3.38.

De Commissie merkt op dat de door de ERK gecontroleerde projecten over het algemeen de geplande output hadden opgeleverd en dat de output in de meeste gevallen nog steeds bestond en werd gebruikt.

In vergelijking met programmeringsperiode 2000-2006 is de EU-managementaanpak van de duurzaamheid van investeringen in 2007-2013 aanzienlijk geëvolueerd. Dit komt niet alleen tot uiting in de specifieke en versterkte reglementaire bepalingen, maar ook in de klemtoon op strategische planning voor belangrijke projecten en de ex-postevaluaties van de programma’s van het cohesiebeleid door de Commissie.

Wat betreft de bereikte resultaten onderstreepte de Commissie op het ogenblik van de controle dat er niet zozeer sprake was van een overvloed aan zwakke of niet duurzame resultaten, als wel van een gebrek aan gegevens voor veel van de gecontroleerde projecten.

3.39 Eerste streepje. De Commissie merkt op dat deze aanbeveling verband houdt met het goedkeuringsproces van operationele programma’s in de periode na 2020.

  • b) 
    Speciaal verslag nr. 9/2018 — Publiek-private partnerschappen (PPP’s) in de EU

3.40 en 3.41. Publiek-private partnerschappen (PPP’s) zijn een van de instrumenten waarover de lidstaten en projectontwikkelaars beschikken voor de uitvoering van het beleid. De Commissie draagt bij tot de uitwisseling van beste praktijken, biedt gerichte technische bijstand, maakt regelmatig een analyse van de nationale PPP-kaders en verstrekt beleidsaanbevelingen om deze, waar nodig, te verbeteren (“Europees Semester”). In het kader van het Europees Semester en de Europa 2020-strategie wordt een intensiever gebruik van PPP’s echter niet specifiek aangemoedigd. Wat betreft sectorale instrumenten beschikt de Commissie niet over een rechtsgrondslag om de lidstaten te verzoeken meer of minder PPP’s te gebruiken in vergelijking met andere overheidsopdrachten. In het kader van het gedeeld beheer van de Europese structuur- en investeringsfondsen wordt de beslissing om PPP’s te gebruiken uitsluitend aan de lidstaten overgelaten.

  • c) 
    Speciaal verslag nr. 12/2018 —Breedband in de EU-lidstaten

3.42 en 3.43. De Commissie monitort de breedbanddoelstellingen van de Digitale Agenda en publiceert relevante gegevens in haar index van de digitale economie en maatschappij (Digital Economy and Society Index).

De Commissie heeft er bij de lidstaten op aangedrongen om de voortgang van hun nationale breedbandplannen te evalueren en deze bij te werken met een tijdshorizon van 2025.

De Commissie herinnert eraan dat de eindverantwoordelijkheid voor de handhaving van het wettelijke en reglementaire kader berust bij de nationale regelgevende instanties (NRI’s). In haar voorstel voor de herziening van de telecomregelgeving van de EU (het Europees wetboek voor elektronische communicatie) heeft de Commissie verbeterde bepalingen voorgesteld voor de onafhankelijkheid en regelgevende bevoegdheid van de NRI’s, met inbegrip van beschikbare middelen, de bevoegdheid om direct sancties op te leggen en de harmonisatie van een lijst met taken die de lidstaten minimaal aan de NRI’s moeten toekennen.

In economisch minder rendabele gebieden heeft de Commissie eveneens herziene telecomregels voorgesteld om de uitrol te bevorderen.

Daarnaast verstrekt de Commissie lidstaten richtsnoeren voor de toepassing van staatssteun voor breedband en zal zij dit blijven doen.

De Commissie heeft een Actieplan voor de ontwikkeling van breedbandinternet in plattelandsgebieden opgezet, dat gericht is op de uitdaging van breedband in plattelandsgebieden, met name door de uitwisseling van beste praktijken via het Netwerk van bevoegde kantoren inzake breedband, doelgerichte opdrachten in de lidstaten, nauwer toezicht op de ESIF-uitgaven voor breedband en geactualiseerde richtsnoeren inzake breedbandinvesteringen.

  • d) 
    Speciaal verslag nr. 17/2018 — Absorptie
 
 

3.44.

De Commissie wijst erop dat de datum waarop het wetgevingskader wordt vastgesteld, sterk afhangt van de medewetgevers. De Commissie onderstreept eveneens dat het belangrijk is om het wetgevingskader vroegtijdig goed te keuren zodat de uitvoering van de programma’s kan starten, maar dat ook andere factoren een groot effect hebben op de uitvoering, zoals de n+2/3-regel, de mate van voorfinanciering of de aanwijzingsvereisten voor 2014-2020.

De Commissie is tevreden dat de maatregelen die zij heeft genomen in nauwe samenwerking met de betrokken programma-autoriteiten, namelijk via de taskforce voor betere tenuitvoerlegging die zij heeft opgericht, hebben geleid tot een uitgesproken toename van de absorptie tijdens de periode 2007-2013. Zij onderstreept ook dat op basis van de resultaten van de ex-postevaluatie van de programmeringsperiode 2007-2013 en van het zevende verslag over de economische, sociale en territoriale cohesie, het cohesiebeleid over het algemeen goede resultaten heeft opgeleverd.

3.45 Eerste streepje. Voor de periode 2021-2027 heeft de Commissie haar voorstel voor de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen al op 29 mei 2018 gepresenteerd (COM(2018) 375), d.w.z. dertig maanden vóór de start van de programmeringsperiode. Zij is ook begonnen met informele onderhandelingen over partnerschapsovereenkomsten met de lidstaten voordat het wetgevingskader door de medewetgever was vastgesteld.

3.45 Tweede streepje. De diensten van de Commissie zijn de lidstaten aanzienlijke steun blijven verlenen, onder meer technische bijstand en advies om hun capaciteit voor de uitvoering van de fondsen te verbeteren en zich tegelijkertijd te richten op het behalen van resultaten.

Nauwlettende monitoring maakt het ook mogelijk actieplannen op te zetten die toegesneden zijn op de behoeften van elk programma en die follow-up geven aan de specifieke aangewezen problemen om bestendige uitvoering te garanderen, zonder dat het behalen van resultaten in het gedrang komt.

  • e) 
    Speciaal verslag nr. 30/2018 — Passagiersrechten

3.47 Eerste streepje. De Commissie heeft de aanbevelingen aanvaard.

3.47 Tweede streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard want zij is van mening dat zij een belangrijke rol speelt in het versterken van het bewustzijn van de reizigers. Zij heeft ook aanvaard dat zij de bestaande richtsnoeren dient te versterken.

3.47 Derde streepje. De Commissie heeft de aanbeveling aanvaard en zal haar initiatiefrecht gebruiken om zich te beraden over en oplossingen voor te stellen voor de resterende uitdagingen op het gebied van handhaving.

  • f) 
    Speciaal verslag nr. 28/2018 — Horizon 2020
 
 

3.48.

De Commissie was ingenomen met de beoordeling van de ERK betreffende Horizon 2020. De Commissie heeft alle aanbevelingen van het verslag aanvaard. De Commissie is bijgevolg de aanbevelingen aan het uitvoeren.

Rubriek 2 “Natuurlijke hulpbronnen”

3.51 Eerste streepje. De Commissie erkent dat duurzame-energieprojecten het potentieel hebben om bij te dragen tot duurzame plattelandsontwikkeling.

Zij is van mening dat zij tot dusver het ontwerp en de duurzaamheid van het toekomstige duurzame-energiebeleid heeft aangepakt met behulp van de recent vastgestelde wetgeving: de nieuwe verordening inzake de governance van de energie-unie (Verordening (EU) 2018/1999), de LULUCF-Verordening (Verordening (EU) 2018/841), en de herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn (EU) 2018/2001).

In dit kader zouden de lidstaten bij de opstelling en voltooiing van hun geïntegreerde nationale klimaat- en energieplannen rekening kunnen houden met de omstandigheden en behoeften van hun plattelandsgebieden.

Of het potentieel van het Elfpo in dit opzicht wordt gerealiseerd, hangt af van de keuze van de lidstaten/regio’s bij de opstelling van hun programma’s voor plattelandsontwikkeling en van de vraag of zij een goed evenwicht vinden tussen de verschillende doelstellingen van hun strategieën voor plattelandsontwikkeling.

3.51 Tweede streepje. De Commissie heeft zich ertoe verbonden in de effectbeoordeling die het voorstel van de Commissie over het GLB na 2020 zal schragen, rekening te houden met alle beschikbare gegevens over de prestaties van het beleid tot dusver en deze informatie te gebruiken bij de analyse van specifieke oplossingen voor de toekomst. De Commissie heeft ook beloofd na te denken over de manier waarop de prestaties van elke soort interventie (waaronder in voorkomend geval inkomenssteun) worden beoordeeld.

3.51 Derde streepje. De vereenvoudigde kostenopties (SCO) dienen om de administratieve lasten voor de autoriteiten en de begunstigden te verminderen. Het SCO-vergoedingssysteem dient tot dezelfde resultaten te leiden als conventionele vergoedingssystemen, maar op een eenvoudigere en snellere manier. De Commissie stemde ermee in zich te beraden over manieren waarop kan worden overgeschakeld op systemen waarbij kostenvergoeding aan de lidstaten gebeurt op basis van beleidsresultaten.

3.52 Tweede streepje. De Commissie heeft het verband tussen het cross-compliancesysteem en dierenwelzijn versterkt door met name beste praktijken en resultaten van inspecties in verband met cross-compliance te blijven delen met de lidstaten, zoals aanbevolen door de ERK. Dit gebeurde in het kader van deskundigenvergaderingen over cross-compliance die in 2018 werden georganiseerd.

3.52 Vijfde streepje. Wat betreft speciaal verslag nr. 25/2018 zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de selectie van projecten (en de prioritering van projecten). Wat betreft de ESI-fondsen voorzien de wettelijke bepalingen die daarop van toepassing zijn in geval van gedeeld beheer, niet in een dergelijke rol van de Commissie bij de vaststelling van de criteria voor selectie van concrete acties, het oproepen tot het indienen van voorstellen en het selecteren van te financieren projecten. Het is de taak van de lidstaten deze procedure te organiseren. Dit is niet gewijzigd in het voorstel van de Commissie voor de periode 2021-2027. Als basisvoorwaarden (zogenoemde faciliterende voorwaarden) voor de financiering van de ondersteuning van het EFRO en het Cohesiefonds heeft de Commissie echter voor de periode 2021-2027 voorgesteld dat de investeringen in risicopreventie en risicobeheer in overeenstemming moeten zijn met een nationaal of regionaal risicobeheersplan voor rampen. Dit is een soortgelijke aanpak als in de periode 2014-2020, maar meer gedegen en met een geïntegreerde focus op alle risico’s.

Rubriek 3 “Veiligheid en burgerschap” en rubriek 4 “Europa als wereldspeler”

  • a) 
    Speciaal verslag nr. 7/2018 — Turkije

3.55 Eerste streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

De Commissie neemt nota van de streefdatum voor uitvoering en overweegt een heroriëntering van de prioriteiten in de programmering voor 2018 overeenkomstig de beleidsrichtlijnen.

De Commissie wijst erop dat vooruitgang op dergelijke gevoelige gebieden niet alleen afhankelijk is van de toewijzing van IPA-middelen, maar in de eerste plaats van de politieke wil van de Turkse autoriteiten.

3.55 Tweede streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

3.55 Derde streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

3.55 Vierde streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

3.55 Vijfde streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

  • b) 
    Speciaal verslag nr. 20/2018 — De Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur (APSA)
 
 

3.56.

De EU-steun aan de Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur (APSA) zowel op het gebied van capaciteiten als op dat van financiële betrokkenheid, is cruciaal geweest voor de ontwikkeling van de architectuur, hoewel de verwachte resultaten niet allemaal zijn behaald.

Een bijdrage aan salarissen en andere operationele kosten is op zich geen probleem als er resultaten aan worden gekoppeld en de bijdrage past in een bredere strategie voor ondersteuning, met een duidelijke exitstrategie.

3.57 Eerste streepje. De Commissie en de EDEO hebben de aanbevelingen aanvaard. Ad-hocsteun voor operationele kosten kan echter onder bepaalde voorwaarden nog steeds geschikt zijn.

3.57 Tweede streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

  • c) 
    Speciaal verslag nr. 27/2018 — De Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije

3.59 Eerste streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

De Commissie is van mening dat de ondersteuning van soortgelijke activiteiten via parallelle instrumenten voor complementariteit heeft gezorgd en niet heeft geleid tot dubbel werk of overlapping. Dit heeft de Commissie in staat gesteld sneller te reageren, aangezien verschillende instrumenten op verschillende tijdstippen werden gemobiliseerd.

3.59 Tweede streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

3.59 Derde streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

3.59 Vierde streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

De Commissie merkt op dat de uitvoering van deze aanbeveling niet alleen van de Commissie afhangt, maar ook van de bereidheid van de partners om deze voorwaarden te aanvaarden.

3.59 Vijfde streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

Ondanks het gebrek aan toegang tot de namen van begunstigden hebben de partners voorzien in robuuste controlemechanismen. De partners en de Commissie zullen bij de Turkse overheid blijven pleiten voor een betere toegang tot primaire gegevens, met de nodige aandacht voor het rechtskader.

3.59 Zesde streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

De Commissie zal blijven samenwerken met de Turkse autoriteiten over deze kwestie met het oog op het waarborgen van volledige toegang tot gegevens voor uitvoerende partners, met inachtneming van het toepasselijke rechtskader.

De Commissie merkt op dat de faciliteit niet is bedoeld om alle EU-bijstand aan vluchtelingen in Turkije te coördineren; haar mandaat inzake monitoring en verslaglegging heeft uitsluitend betrekking op bijstand van de faciliteit. De Commissie werkt reeds, in een andere context, aan een algemeen verslag over de tenuitvoerlegging van financiering in verband met de migratiecrisis, dat een aanvulling zal vormen op de specifieke verslaglegging over de faciliteit.

  • d) 
    Speciaal verslag nr. 32/2018 — EU-trustfonds (EUTF) voor Afrika
 
 

3.60.

Het EUTF was ontworpen als een uitvoeringsinstrument met flexibele doelstellingen om te kunnen inspelen op de behoeften en de uitdagingen die zich aandienen als gevolg van de complexe crisissituaties, die elk verschillend van aard zijn en waarmee de drie regio’s worden geconfronteerd.

3.61 Eerste streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

3.61 Tweede streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

3.61 Derde streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

3.61 Vierde streepje. De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard.

Rubriek 5 “Administratie”

  • a) 
    Speciaal verslag nr. 34/2018 — Kantoorruimte van de EU-instellingen

3.64 Eerste streepje. Wat betreft de gebouwenstrategie zijn de belangrijkste beginselen van het vastgoedbeleid van de Commissie — zoals uiteengezet in Mededeling COM(2007) 501 — grotendeels nog steeds actueel (2).

De Commissie heeft deze aanbeveling slechts ten dele aanvaard aangezien de planningsdocumenten (meerjarige beleidskaders en werkdocument inzake gebouwen dat de ontwerpbegroting vergezelt) reeds jaarlijks worden geactualiseerd.

3.64 Tweede streepje. De Commissie heeft de aanbeveling niet aanvaard, maar zal nagaan wat de ruimte voor verbetering is.

De Commissie zou jaarlijks in het werkdocument inzake gebouwen dat de ontwerpbegroting vergezelt, informatie kunnen opnemen over voorschotten voor de verschillende projecten.

3.64 Derde streepje. De Commissie heeft de aanbeveling ten dele aanvaard, aangezien zij van oordeel is dat er is voorzien in de vereiste procedure voor gebouwenbeheer. Dit zou aanleiding kunnen geven tot een nieuwe tussentijdse beoordeling.

3.64 Vierde streepje. De Commissie heeft de aanbeveling aanvaard en wil erop wijzen dat bij vastgoed de verschillen op het gebied van omvang, behoeften en lokalisatie van elke instelling resulteren in specifieke kenmerken die een belangrijke invloed kunnen uitoefenen op de resultaten van de vergelijking.

Verslagen over de “functionerende eengemaakte markt en duurzame monetaire unie”

  • b) 
    Speciaal verslag nr. 3/2018 — Procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO)
 
 

3.68.

De Commissie is van mening dat de uitvoering van de PMO over het algemeen positief verloopt. De Rekenkamer heeft een enquête gericht aan de leden van het Comité voor de economische politiek (EPC) en slechts 10 % van de ondervraagde leden acht de PMO niet effectief. Ter bevordering van de transparantie heeft de Commissie via het PMO-Compendium een aantal beginselen bekendgemaakt die bij de vaststelling en beoordeling van onevenwichtigheden worden gevolgd en PMO-evaluatiematrixen ingevoerd in de DEV’s. Wat betreft het profiel van de analyse van de Commissie worden de DEV-conclusies niet in de DEV’s zelf vermeld, maar in een mededeling van de Commissie waarvan de DEV’s vergezeld gaan, aangezien in de conclusies van de DEV’s volgens de verordening rekening moet worden gehouden met de algemene context. Tot slot is de eerste identificatie van onevenwichtigheden niet opgezet als een systeem voor vroegtijdige waarschuwing en is het daarom gebaseerd op variabelen van kwalitatief hoogwaardige gegevens. De grondige analyse van de Commissie is echter ook gebaseerd op de recentste macro-economische prognoses, die met opzet rekening houden met algemene marktvoorwaarden, waaronder eventuele soevereine voorwaarden die besmetting van buitenaf weerspiegelen.

 

3.69.

De Commissie aanvaardt de meeste aanbevelingen van de ERK en is vastberaden om deze uit te voeren. In feite zijn veel aanbevelingen in het verslag gericht op de versterking en verbetering van PMO-aspecten die de Commissie al onder handen neemt.

  • c) 
    Speciaal verslag nr. 18/2018 — Is de belangrijkste doelstelling van het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact (SGP) behaald?
 
 

3.70.

De Commissie is de door haar aanvaarde aanbevelingen momenteel aan het uitvoeren. De Raad heeft zijn conclusies over het verslag in december 2018 overgemaakt en verzocht de Commissie zich te beraden over de bevindingen en aanbevelingen van de ERK en hierover binnen twee jaar verslag uit te brengen aan de Raad. De Commissie heeft deze termijn aanvaard.

3.71 Eerste streepje. De Commissie heeft de parameters van de matrix van vereisten herzien als onderdeel van een bredere herziening van de flexibiliteit van het SGP, gepubliceerd in mei 2018. De Commissie heeft de aanbeveling in verband met de aanpak van de cumulatieve effecten van de toegestane afwijkingen verworpen, aangezien Verordening (EG) nr. 1466/97 uitdrukkelijk voorziet in de toegestane afwijkingsmarge van 0,25 % van het bbp, en de Commissie hier geen beperkingen kan opleggen.

3.71 Tweede streepje. De Commissie heeft de aanbevelingen waarnaar deze zin verwijst, namelijk de aanbevelingen 2, onder a) en b), verworpen. De tijdelijke afwijking uit hoofde van de clausule inzake structurele hervormingen houdt geen rechtstreeks verband met de daadwerkelijke begrotingskosten van de hervorming omdat sommige zeer nuttige structurele hervormingen niet altijd tot aanzienlijke rechtstreekse begrotingskosten leiden, terwijl dergelijke hervormingen wel hoge economische of politieke kosten met zich meebrengen. Indien de tijdelijke afwijking in dergelijke gevallen rechtstreeks aan de begrotingskosten zou worden gekoppeld, zou dit de stimulerende opzet van de clausule tenietdoen. De Commissie was het ook niet eens met de aanbeveling om het gebruik van de investeringsclausule in haar huidige vorm te staken, aangezien zij van mening is dat de investeringsclausule een belangrijk onderdeel is van het flexibiliteitspakket dat in 2015 is ingevoerd.

3.71 Derde streepje. De Commissie zal deze kwesties onderzoeken in het kader van de aanstaande herziening van de “2-Pack” - en “6-Pack” -wetgeving. In de parameters van de matrix van vereisten worden reeds hogere vereisten vastgesteld voor lidstaten met een hogere schuldquote.

3.71 Vierde streepje. De Commissie heeft deze aanbevelingen tijdig uitgevoerd voor de recente publicatie van haar voorjaarspakket 2019.

Deel 3 — Follow-up van aanbevelingen

 
 

3.75.

De elf aanbevelingen die helemaal niet zijn uitgevoerd, zijn niet door de Commissie aanvaard.

Conclusies en aanbevelingen

Conclusies

 
 

3.79.

De prestaties verlopen in de meeste gevallen niet lineair maar komen tijdens de uitvoering langzaam op gang. Met inachtneming daarvan en rekening houdend met de laattijdige start van bepaalde programma’s is de Commissie van mening dat de voortgang over het algemeen op koers ligt. De Commissie is het ermee eens dat de vooruitgang van de uitvoering heel zorgvuldig moet worden gemonitord en dat er bij tekortkomingen maatregelen moeten worden genomen. De Commissie is van mening dat het volgens indicatoren samenvoegen van prestaties in programma’s en rubrieken zijn beperkingen heeft. De Commissie heeft met opzet per programma geen gemiddelde afstand tot het streefdoel berekend. Met een enkel cijfer kan onmogelijk de hele complexiteit worden uitgedrukt die eigen is aan de uitgave van tientallen miljarden euro.

 

3.80.

Het huidige prestatiekader voor de EU-begroting werd door de OESO (3) onderscheiden als het beste in zijn klasse. De Commissie heeft voorstellen gedaan om het kader verder te verbeteren voor het toekomstige financieel kader. De verzameling en overdracht van gegevens houdt echter tal van uitdagingen in, vooral voor programma’s in gedeeld beheer. Deze en andere factoren, onder meer het feit dat programma’s over meerdere jaren lopen, maken van de verslaglegging over de prestaties van de Europese begroting een uitdagende opdracht.

  • a) 
    Eerste streepje: De prestatie-indicatoren voor de financiële programma’s van de EU worden vastgesteld in de rechtshandelingen die aan deze programma’s ten grondslag liggen. De Commissie is het ermee eens dat resultaat- en impactindicatoren belangrijk zijn om de prestaties te meten. Er moet een evenwicht zijn tussen de verschillende soorten indicatoren.

Tweede streepje: De Commissie is het ermee eens dat alle indicatoren de verwezenlijkingen van de EU-begroting moeten helpen meten.

Derde streepje: Er moet altijd een afweging worden gemaakt tussen een exhaustieve lijst met indicatoren die elk aspect van de doelstellingen dekken en de betrokken middelen.

  • b) 
    Eerste streepje: De Commissie — die daarvoor ook vertrouwt op de lidstaten en andere verslagleggingsentiteiten — is voortdurend bezig met de verbetering van haar verslaglegging over de prestaties. In haar analyse van de in maart 2019 beschikbare gegevensverzameling stelde de Commissie vast dat 63 % van de indicatoren beschikten over volledige prestatiegegevens, d.w.z. gegevenspunten, uitgangswaarde en streefdoel, hetgeen de Commissie een redelijk cijfer acht. Voor het prestatiekader van de uitgavenprogramma’s na 2020 is de Commissie intussen een breed project opgestart met de bedoeling te garanderen dat dergelijke onderliggende prestatiegegevens op samenhangende wijze en volgens een afgesproken schema voor de programma’s worden vastgesteld.
  • c) 
    Eerste streepje: De beschikbaarheid en de kwaliteit van de gegevens hangen grotendeels af van de verslagleggingsverplichtingen die voortvloeien uit het wetgevingsproces. Wanneer de gegevens worden gerapporteerd door de lidstaten en overheidsdiensten, kan de Commissie weinig invloed uitoefenen op de kwaliteit daarvan. De Commissie merkt op dat driekwart van de indicatoren de recentst beschikbare gegevens hadden. Voor sommige programma’s zullen de gegevens pas later tijdens de uitvoeringsperiode beschikbaar komen.
  • d) 
    Eerste streepje: De Commissie aanvaardt dat bepaalde streefdoelen van indicatoren wellicht onvoldoende ambitieus zijn, maar betoogt dat het prestatiekader over het algemeen robuust is. De Commissie wijst ook uitdrukkelijk op haar vastberaden streven om het systeem te verbeteren in het volgende meerjarig financieel kader.
 

3.81.

De Commissie is het er met de ERK over eens dat de beschikbaarheid van de gegevens kan worden verbeterd. De Commissie is echter van mening dat er een evenwicht moet zijn tussen de verschillende soorten indicatoren, maar dat geen enkel specifiek aandeel van input- en outputindicatoren automatisch een tekortkoming vormt (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 3.23). Het feit dat de vooruitgang niet kan worden berekend, is zowel gekoppeld aan de beschikbaarheid van de gegevens als aan de manier waarop de beschikbare gegevens worden gebruikt om die vooruitgang te berekenen (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 3.28). De streefdoelen betreffende sommige indicatoren in sommige programma’s zijn wellicht te weinig ambitieus, maar in de meeste gevallen zijn die streefdoelen niet eenvoudig aan te wijzen (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 3.35).

Aanbevelingen

Aanbeveling 3.1 (Indicatoren in de programmaverklaringen)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling. Uit hoofde van het Financieel Reglement moet de Commissie in de programmaverklaringen verslag uitbrengen over alle indicatoren die zijn vastgesteld in de rechtsgrondslagen van de programma’s die zijn goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad op basis van voorstellen van de Commissie.

  • a) 
    De Commissie is van mening dat een passend evenwicht tussen de verschillende soorten indicatoren nodig is om de prestaties te kunnen monitoren en evalueren en dat dit evenwicht de specifieke kenmerken van de afzonderlijke programma’s moet weerspiegelen.

Aanbeveling 3.2 (Prestatiekaders voor de programma’s)

De Commissie aanvaardt deze aanbeveling. De Commissie merkt op dat het nodig zal zijn een beperkt aantal indicatoren te gebruiken waarvoor het niet zinvol is kwantitatieve uitgangswaarden, mijlpalen of streefdoelen vast te stellen.

  • d) 
    De Commissie merkt op dat zij rekening moet houden met de haalbaarheid en kosten, evenals met het feit dat dit een bijbehorende inzet vereist van, met name de lidstaten en begunstigden die tijdig gegevens van hoge kwaliteit moeten indienen.

Aanbeveling 3.3 (Tijdige informatie voor de prestatie-indicatoren)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling. De Commissie merkt op dat zij rekening moet houden met de haalbaarheid en kosten, evenals met het feit dat dit een bijbehorende inzet vereist van, met name de lidstaten en begunstigden die tijdig gegevens van hoge kwaliteit moeten indienen.

Aanbeveling 3.4 (Streefdoelen documenteren)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

Aanbeveling 3.5 (Verbetering van het prestatieoverzicht van de programma’s)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

  • a) 
    De Commissie is van mening dat zij dit gedeelte van de aanbeveling slechts zal kunnen uitvoeren aan het begin van het MFK 2021-2027.

Bijlage 3.3 — Gedetailleerde stand van zaken van de aanbevelingen van 2015, opgesplitst naar verslag

Speciaal verslag nr. 01/2015: Binnenvaart in Europa: het vervoersaandeel en de bevaarbaarheid zijn sinds 2001 niet aanzienlijk verbeterd

Antwoord op paragraaf 52, aanbeveling 1, onder a): De Commissie merkt op dat deze aanbeveling was gericht tot de lidstaten.

Antwoord op paragraaf 54, aanbeveling 2, onder a): De Commissie heeft de maatregelen genomen die mogelijk waren binnen het tijdsbestek dat voor de uitvoering van de aanbeveling was vastgesteld en ze is van mening dat deze aanbeveling is uitgevoerd. De Commissie onderzocht de toestand van de binnenvaart aan de hand van een speciaal daarvoor bedoelde marktobservatieanalyse. De strategie zelf zal worden herzien in de algemenere context van de herziening van het TEN-V-kader (zie aanbeveling 2, onder c) hieronder).

Antwoord op paragraaf 54, aanbeveling 2, onder c): Dit zal gebeuren bij de herziening van de TEN-V-verordening die uiterlijk 31 december 2023 gepland is.

Speciaal verslag nr. 02/2015: EU-financiering van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties in het Donaubekken: verdere inspanningen zijn nodig om de lidstaten te helpen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het EU-afvalwaterbeleid

Antwoord op paragraaf 108, aanbeveling 1, onder a): De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard.

Antwoord op paragraaf 110, aanbeveling 2, onder a): De Commissie heeft aanbeveling 2, onder a), ten dele aanvaard en dat gedeelte volledig uitgevoerd. Voor het merendeel van de afvalwaterlast (alle agglomeraties met meer dan 2 000 i.e.) wordt financiële informatie verstrekt. Alleen agglomeraties met minder dan 2 000 i.e. brengen geen verslag uit. De redenen hiervoor zijn: a) nodeloze extra administratieve lasten, b) mogelijk grotere vertragingen bij de rapportage (elders geeft de ERK de aanbeveling om de vertragingen bij de rapportage te verminderen), c) de richtlijn voorziet niet uitdrukkelijk in rapportageverplichtingen voor deze agglomeraties.

Antwoord op paragraaf 115, aanbeveling 3, onder a): De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard.

Antwoord op paragraaf 115, aanbeveling 3, onder b): De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard.

Antwoord op paragraaf 115, aanbeveling 3, onder c): De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd.

Antwoord op paragraaf 115, aanbeveling 3, onder d): De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd. De Commissie heeft de aanbevolen maatregelen genomen.

Voor de programmeringsperiode 2014-2020 zijn vereisten inzake de verslaglegging over financieringsinstrumenten vastgesteld in artikel 46 van de verordening gemeenschappelijke bepalingen (Verordening (EU) nr. 1303/2013), en in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 821/2014 van de Commissie. In die bijlage is een model voor de verslaglegging over financieringsinstrumenten opgenomen. In deel VIII van dat model moeten de lidstaten informatie verstrekken over het bedrag van andere bijdragen, die buiten de ESI-fondsen om door financieringsinstrumenten worden gemobiliseerd, waaronder publieke en/of private bijdragen, zowel degene die zijn toegewezen aan de financieringsovereenkomsten als degene die zijn betaald aan de eindontvangers.

Antwoord op paragraaf 117, aanbeveling 4, onder a): De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard.

Antwoord op paragraaf 117, aanbeveling 4, onder b): Deze aanbeveling is gedeeltelijk uitgevoerd.

Antwoord op paragraaf 119, aanbeveling 5, onder b): De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard.

Speciaal verslag nr. 03/2015: De EU-jongerengarantie: eerste stappen genomen, maar uitvoeringsrisico’s in het verschiet

Antwoord op paragraaf 89, aanbeveling 1: Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Speciaal verslag nr. 04/2015: Technische bijstand: welke bijdrage heeft deze geleverd tot landbouw en plattelandsontwikkeling?

Antwoord op paragraaf 90, aanbeveling 1: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd. Volgens het beginsel van gedeeld beheer beschrijven de lidstaten in hun programma’s voor plattelandsontwikkeling hoe ze de technische bijstand zullen gebruiken en mogen ze een algemene beoordeling geven van de manier waarop dit wordt toegepast.

Voorts moet worden onderstreept dat monitoringindicatoren slechts een deel verstrekken van de informatie die nodig is voor de evaluatie en dat de evaluatie veel meer inhoudt dan de gegevensanalyse van de monitoringtabellen. De gemeenschappelijke evaluatievragen voor plattelandsontwikkeling, die zijn vastgesteld in bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie, omvatten vraag 20: “In hoeverre heeft de technische bijstand bijgedragen aan het verwezenlijken van de in artikel 59 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 51, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 vastgestelde doelstellingen?”.

De evaluatie achteraf van de programma’s voor plattelandsontwikkeling zal naar verwachting tegen december 2024 zijn opgesteld en ingediend bij de Commissie.

Antwoord op paragraaf 90, aanbeveling 2: De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard.

Antwoord op paragraaf 93, aanbeveling 4: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd. In monitoringtabel B2.3 wordt een onderscheid gemaakt tussen ondersteuning voor technische bijstand — met uitzondering van het nationaal netwerk voor het platteland — de totale overheidsuitgaven voor administratiekosten en andere kosten, onder meer studies en opleiding. Volgens een algemeen beginsel moet de definitie van aanvullende indicatoren die door de lidstaten en regio’s moeten worden verzameld een correct evenwicht bewaren tussen de toegevoegde waarde enerzijds en de administratieve lasten anderzijds. Dat is de reden waarom het aantal gedetailleerde gegevens die op dit niveau worden verzameld met opzet beperkt wordt gehouden.

De Commissie kan geen ex-antebewijzen leveren over de uiteindelijke uitkomsten van de evaluatievragen. Volgens het beginsel van gedeeld beheer worden de programma’s voor plattelandsontwikkeling beoordeeld door de lidstaten of de regio’s in overeenstemming met de gemeenschappelijke evaluatieaanpak die is vastgesteld in artikel 14 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie.

Speciaal verslag nr. 05/2015: Zijn financieringsinstrumenten een succesvol en veelbelovend instrument op het gebied van plattelandsontwikkeling?

Antwoord op paragraaf 100, aanbeveling 3: De medewetgevers hebben geen wettelijke vereisten vastgesteld voor het bepalen van streefcijfers voor renouvelleringseffecten. De reden daarvoor is dat de renouvellerende aard in verband met elk financieringsinstrument specifiek is voor dat instrument en de opzet ervan. Deze hangt ook af van externe factoren zoals de marktvraag en de economische ontwikkeling. Evenzo voorzag de Commissie slechts in aanvullende uitvoeringsvoorschriften in verband met renouvellering in haar uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 964/2014 en (EU) 2016/1157, in de hoofdstukken over het beleid inzake kredietverschaffing. Het rechtskader en de uitvoeringsvoorschriften kunnen uitsluitend voorzien in beginselen voor het bepalen van streefcijfers en voor het beheer van terugbetaalde middelen.

Met name de beoogde totale omvang van de kredietverlening en het rente-interval kunnen niet vooraf op EU-niveau worden vastgesteld met vooraf gedefinieerde streefdoelen. Ze kunnen alleen per geval worden bevestigd in het kader van de ex-antebeoordeling van elk financieringsinstrument (overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1303/2013) en worden in aanmerking genomen bij de vaststelling van de aard van het instrument (renouvellerend of niet-renouvellerend instrument). Tijdens de ex-antebeoordeling moet ook het aspect hefboomwerking worden onderzocht. Middelen die zijn terugbetaald aan het financieringsinstrument worden hergebruikt in het kader van hetzelfde financieringsinstrument (renouvellerend binnen hetzelfde financieringsinstrument) of worden, na terugbetaling aan de managementautoriteit of het dakfonds, gebruikt overeenkomstig de artikelen 44 (voor dezelfde doelstelling die is vastgesteld onder een prioriteit vóór het einde van de subsidiabiliteitsperiode) en 45 (overeenkomstig de doelstelling van het programma na afloop van de subsidiabiliteitsperiode) van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

De Commissie is van mening dat de aanbeveling met deze bepalingen als gewijzigd in de Omnibusverordening (Verordening (EU, Euratom) 2018/1046) is uitgevoerd, met uitzondering van de streefdoelen die uitsluitend kunnen worden vastgesteld in de ex-antebeoordeling van elk financieringsinstrument en die niet horizontaal door de Commissie kunnen worden bepaald.

Speciaal verslag nr. 08/2015: Voorziet de financiële steun van de EU behoorlijk in de behoeften van micro-ondernemers?

Antwoord op paragraaf 68, aanbeveling 1: Wat betreft de nog resterende tekortkoming die door de ERK wordt vermeld in bijlage 3.4, moet erop worden gewezen dat de opname van specifieke indicatoren in een operationeel programma facultatief is voor de beheersautoriteiten. De verordening voorziet echter in een verplichte gemeenschappelijke outputindicator voor entiteiten (Verordening (EU) nr. 1304/2013, bijlage I, punt 2)).

Antwoord op paragraaf 72, aanbeveling 4: De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard.

Speciaal verslag nr. 09/2015: EU-steun voor de strijd tegen foltering en voor de afschaffing van de doodstraf

Antwoord op paragraaf 55, aanbeveling 4: De Commissie is het er met de ERK weliswaar over eens dat deze aanbeveling niet is uitgevoerd, maar herhaalt dat zij deze aanbeveling niet aanvaardt.

Antwoord op paragraaf 56, aanbeveling 6: De Commissie is het er met de ERK weliswaar over eens dat deze aanbeveling niet is uitgevoerd, maar herhaalt dat zij deze aanbeveling niet aanvaardt.

Speciaal verslag nr. 12/2015: De prioriteit van de EU om een op kennis gebaseerde plattelandseconomie te bevorderen wordt nadelig beïnvloed door slecht beheer van de maatregelen voor kennisoverdracht en adviesverlening

Antwoord op paragraaf 94, aanbeveling 1, onder b): De aanbeveling van de ERK wordt volledig uitgevoerd geacht. Er zijn verschillende methoden om een terugkerende analyse van de opleidingsbehoeften te verrichten en de geschiktste aanpak hangt af van het ontwerp van het kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw (Agricultural Knowledge and Information System, AKIS), dat van lidstaat tot lidstaat varieert. De maatregelenfiche kan alleen in algemene bewoordingen een beschrijving geven van de doeltreffendste manier om een dergelijke behoefteanalyse uit te voeren.

De Commissie heeft de maatregelenfiche geactualiseerd zodat deze nu voldoende gedetailleerd is en de lidstaten voldoende begeleiding verschaft bij het uitvoeren van een terugkerende behoefteanalyse.

Antwoord op paragraaf 94, aanbeveling 1, onder d): De aanbeveling van de ERK wordt volledig uitgevoerd geacht. Alle maatregelen in verband met plattelandsontwikkeling worden uitsluitend goedgekeurd om aan de programma’s voor plattelandsontwikkeling te worden toegevoegd indien een lidstaat aantoont dat daarvoor een onderliggende strategische noodzaak bestaat. Die noodzaak zou duidelijk blijken uit de strategie van het programma voor plattelandsontwikkeling, die zelf ook weer gebaseerd is op de SWOT-analyse en de daaruit voortvloeiende behoefteanalyse die elke lidstaat diende te verrichten in de beginfase van de programmering van het programma voor plattelandsontwikkeling.

Tijdens de jaarlijkse evaluatievergaderingen en toezichtcomités worden de “jaarlijkse uitvoeringsverslagen” beoordeeld, waarin verslag wordt uitgebracht over de voortgang in de uitvoering van alle geprogrammeerde maatregelen van de programma’s voor plattelandsontwikkeling. Als er zich bij de uitvoering moeilijkheden of vertragingen voordoen, wordt de toestand geanalyseerd en worden er corrigerende maatregelen gezocht.

Antwoord op paragraaf 96, aanbeveling 2, onder b): De aanbeveling van de ERK in verband met de richtsnoeren en overheidsopdrachten met betrekking tot interne levering wordt volledig uitgevoerd geacht.

Wat betreft het toezicht op de procedures van de lidstaten met behulp van conformiteitsaudits, zie het antwoord van de Commissie op aanbeveling 5 in verband met speciaal verslag nr. 12/2015.

Antwoord op paragraaf 98, aanbeveling 3, onder a): De aanbeveling van de ERK wordt volledig uitgevoerd geacht. De Commissie verstrekt richtsnoeren, die dienen als een document om bepaalde wettelijke interpretaties te verduidelijken en voorbeelden van goede uitvoeringspraktijken van het EU-recht te verspreiden in de lidstaten.

De kwestie van de redelijkheid van kosten wordt regelmatig met de lidstaten besproken in verschillende contexten: het recentste evenement was het seminar over foutenfrequentie dat plaatsvond in juni 2018 en waarin aspecten van de redelijkheid van kosten en het gebruik van vereenvoudigde kostenopties werden besproken.

Op verzoek van de lidstaten kunnen opleidingen worden georganiseerd, en er zijn reeds verschillende opleidingen georganiseerd over dit onderwerp. Er dient op te worden gewezen dat de toepassing van vereenvoudigde kostenopties fors toeneemt tijdens de uitvoering van de programma’s voor plattelandsontwikkeling, hetgeen erop wijst dat de beoordeling van de redelijkheid van kosten minder vaak wordt gebruikt door de lidstaten.

Antwoord op paragraaf 98, aanbeveling 3, onder b): De aanbeveling van de ERK wordt volledig uitgevoerd geacht. Volgens artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 moeten de jaarlijkse evaluatievergaderingen tussen de Commissie en elke lidstaat in 2017 en 2019 op alle programma’s betrekking hebben. Deze evaluatievergaderingen houden tevens rekening met de voortgangsverslagen over de uitvoering van de partnerschapsovereenkomst. In die verslagen moet onder meer informatie worden gegeven over de toepassing van mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de Europese Investeringsbank. Deze evaluatievergaderingen zijn bijkomende middelen om te zorgen voor de complementariteit en de synergie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsprogramma’s in een bepaalde lidstaat en zijn de grondslag voor het invoeren van verbeteringen wanneer dat nodig blijkt.

Antwoord op paragraaf 100, aanbeveling 4, onder b): De Commissie blijft erbij dat het niet haar verantwoordelijkheid is erop toe te zien dat feedbackprocedures ter verbetering van toekomstige opleidingen voorhanden zijn.

Wat betreft betrouwbare informatie over de kwaliteit en doeltreffendheid van kennisoverdracht en adviesdiensten, zijn in bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 de gemeenschappelijke evaluatievragen (GE) voor plattelandsontwikkeling vastgelegd. GE 1 verwijst naar Aandachtsgebied 1A en luidt: “In hoeverre hebben steunmaatregelen in het kader van het POP innovatie, samenwerking en de ontwikkeling van de kennisbasis in plattelandsgebieden ondersteund?” . Deze GE moet worden beantwoord in het in 2019 in te dienen uitgebreide jaarlijkse uitvoeringsverslag en in het verslag over de ex-postevaluatie.

De aanbeveling van de ERK wordt daarom volledig uitgevoerd geacht.

Antwoord op paragraaf 102, aanbeveling 5: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd. De audits op het gebied van kennisoverdracht en innovatie die niet werden uitgevoerd, waren in de praktijk in het meerjarig werkprogramma 2016-2019 gepland voor jaar n+2, d.w.z. voor 2018-2019. Na een nieuwe in 2017 uitgevoerde centrale risicoanalyse lag hun risicoscore lager wegens de lagere uitgaven en werd, gezien de beschikbare middelen, beslist om andere audits (met een hoger risico en hogere uitgaven) te verrichten.

Na publicatie van het speciaal verslag werd het risicoprofiel van het controleterrein verhoogd. Bijgevolg selecteerde en verrichtte DG AGRI vijf audits (in AT, DK, FR, IT, SE). Daarbij moet worden opgemerkt dat het aantal geselecteerde transacties nog altijd beperkt is, aangezien de uitgaven zeer laag zijn, zelfs indien in de risicoanalyse een toename van de risicofactor van het controleterrein wordt toegepast.

In de nieuwe auditaanpak die DG AGRI sinds juli 2018 hanteert, ligt de klemtoon bovendien op de werkzaamheden van de verklarende instantie voor alle niet-GBCS-maatregelen, met inbegrip van de maatregelen in verband met kennisoverdracht en innovatie. Telkens wanneer een dergelijke maatregel in steekproef 1 van de verklarende instantie zit, zal deze ook door DG AGRI in zijn audit worden geselecteerd.

Speciaal verslag nr. 13/2015: De EU-steun voor houtproducerende landen in het kader van het FLEGT-actieplan

Antwoord op paragraaf 58, aanbeveling 1: Deze aanbeveling werd in 2015 door de Commissie ten dele aanvaard, aangezien het oormerken van een begroting voor de uitvoering van het FLEGT-actieplan alleen maar haalbaar is voor thematische programma’s/begrotingsonderdelen. Voor de periode 2014-2020 heeft de Commissie 145 miljoen euro geoormerkt voor de uitvoering van het FLEGT-actieplan onder het begrotingsonderdeel van het thematische programma en heeft zij jaarlijkse actieplannen opgesteld waarin uitvoerig wordt vermeld welke actiegebieden van het FLEGT-actieplan moesten worden gefinancierd.

Speciaal verslag nr. 16/2015: Verbetering van de energievoorzieningszekerheid door ontwikkeling van de interne energiemarkt: meer inspanningen nodig

Antwoord op paragraaf 117, aanbeveling 3: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd met de uitbreiding van het regelgevingskader en het opzetten van een platform.

Antwoord op paragraaf 123, aanbeveling 7, onder b): De Commissie had de aanbeveling ten dele aanvaard en heeft in verband met de aanvaarde onderdelen de gevraagde maatregelen getroffen.

Antwoord op paragraaf 126, aanbeveling 9: De Commissie had deze aanbeveling niet aanvaard. Zij heeft echter de maatregelen genomen die zij noodzakelijk achtte om de onderliggende kwesties aan te pakken.

Speciaal verslag nr. 17/2015: Steun van de Commissie voor jongerenactieteams: heroriëntatie van ESF-middelen verwezenlijkt, maar onvoldoende aandacht voor resultaten

Antwoord op paragraaf 84, aanbeveling 2, onder a): De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd.

De Commissie wijst er nadrukkelijk op dat het onderzoek van mogelijkheden om de resultaten te verbeteren een courante standaardpraktijk is. De Commissie onderzoekt elk herprogrammeringsverzoek, of dit al dan niet is ingegeven door de noodzaak om nieuwe, aanvullende middelen op te nemen, in eerste instantie met het oog op betere resultaten, en bespreekt dit uitvoerig met de lidstaat. Tot dusver had de Commissie nog geen initiatief genomen om nieuwe wijzigingen voor te stellen aangezien dit onnodig en zeer ondoeltreffend zou zijn geweest.

Antwoord op paragraaf 84, aanbeveling 2, onder b): De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd.

De Commissie beklemtoont dat die beoordeling zorgvuldig wordt verricht en altijd een standaardpraktijk is geweest. Verslag uitbrengen over elk detail van het beoordelingsproces, over door de verordeningen vereiste elementen die altijd standaardpraktijk zijn geweest, wordt onnodig en ondoeltreffend geacht, vandaar het gebrek aan gedetailleerde informatie op de controlelijsten.

Antwoord op paragraaf 84, aanbeveling 2, onder c): De Commissie benadrukt dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd in de mate dat zij relevant blijft. De aanbeveling is in de periode 2014-2020 minder relevant geworden aangezien jaarlijkse uitvoeringsverslagen niet langer worden beschouwd als de manier om in detail verslag uit te brengen, maar wel om samenvattende gegevens mee te delen. De Commissie beklemtoont dat er voldoende, relevante informatie wordt doorgegeven via de jaarlijkse uitvoeringsverslagen en dat uitvoeriger informatie wordt verstrekt via andere vormen van verslaglegging (bv. evaluatieverslagen; technische vergaderingen en toezichtcomités — waarvan de besprekingen zijn opgenomen in notulen en aantekeningen bij het dossier).

Antwoord op paragraaf 86, aanbeveling 3: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd.

De Commissie beklemtoont dat er, als standaardpraktijk, systematisch minimale plausibiliteits- en betrouwbaarheidscontroles worden uitgevoerd. Er bestaan bewijzen dat dit een standaardpraktijk is (richtsnoeren van de evaluatie-eenheid en van de coördinatie-eenheid van het ESF; controlelijsten voor het aanvaarden van verslagen). Elke controle documenteren zou onnodig en ondoeltreffend zijn.

Speciaal verslag nr. 20/2015: de kosteneffectiviteit van EU-steun inzake plattelandsontwikkeling voor niet-productieve investeringen in de landbouw

Antwoord op paragraaf 74, aanbeveling 1, onder a): Volgens artikel 75 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 zullen de lidstaten het uitgebreide jaarlijkse uitvoeringsverslag 2018 eind juni 2019 indienen bij de Commissie. De Commissie zal de bijbehorende monitoring pas op dat ogenblik kunnen voltooien.

Antwoord op paragraaf 77, aanbeveling 3, onder a): De Commissie is van mening dat deze aanbeveling is uitgevoerd aangezien de vereiste adviesverlening aan de lidstaten om specifieke resultaatindicatoren vast te stellen werd uitgevoerd. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van de programma’s voor plattelandsontwikkeling aan de hand van de gemeenschappelijke context en de resultaat- en outputindicatoren in het kader van het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem voor de periode 2014-2020.

De evaluaties worden verricht door/in naam van de lidstaten, terwijl de synthese van deze evaluaties op EU-niveau wordt verricht onder de verantwoordelijkheid van de diensten van de Commissie. De verplichte onderdelen van het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem voor de periode 2014-2020, die vervat zijn in de uitvoeringshandeling, omvatten een lijst met de indicatoren die moeten worden gebruikt om de prestaties van het beleid te monitoren. Buiten deze indicatoren kan de Commissie niets meer doen, behalve de lidstaten adviseren/aansporen de aanvullende indicatoren vast te stellen.

De aanbeveling om “de lidstaten waar de NPI-steun aanzienlijk is te adviseren om specifieke resultaatindicatoren vast te stellen voor NPI-soorten die het vaakst worden gefinancierd” werd uitgevoerd aan de hand van de richtsnoeren over de “Assessment of Rural Development Programmes results: How to prepare for reporting on evaluation in 2017”.

De Commissie kan de lidstaten niet verplichten dergelijke aanvullende indicatoren vast te stellen aangezien dat buiten het kader valt van de verplichte onderdelen van het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem (GMES) voor 2014-2020.

Antwoord op paragraaf 81, aanbeveling 5, onder b): Het directoraat Assurance & Audit van DG AGRI zal de bevindingen van de ERK blijven opnemen in zijn voorbereidende werkzaamheden voor het meerjarig werkprogramma. De bevindingen van de ERK behoren tot de standaardcriteria die worden gehanteerd tijdens de opstelling van het meerjarig werkprogramma.

Speciaal verslag nr. 23/2015: Waterkwaliteit in het Donaubekken: vooruitgang in de uitvoering van de kaderrichtlijn water, maar nog wel een lange weg te gaan

Antwoord op paragraaf 172, aanbeveling 1, onder d): Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Antwoord op paragraaf 172, aanbeveling 1, onder e): Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Antwoord op paragraaf 172, aanbeveling 1, onder f): Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Antwoord op paragraaf 182, aanbeveling 2, onder b): Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Antwoord op paragraaf 182, aanbeveling 2, onder c): Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Antwoord op paragraaf 182, aanbeveling 2, onder d): Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Antwoord op paragraaf 191, aanbeveling 3, onder b): De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard.

Antwoord op paragraaf 191, aanbeveling 3, onder e): Verdere werkzaamheden zijn gepland en deze aanbeveling zal naar verwachting einde 2020 volledig uitgevoerd zijn.

Antwoord op paragraaf 191, aanbeveling 3, onder f): Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Antwoord op paragraaf 191, aanbeveling 3, onder g): Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Speciaal verslag nr. 24/2015: De aanpak van intracommunautaire btw-fraude: er zijn meer maatregelen nodig

Antwoord op paragraaf 116, aanbeveling 6: De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard. De aanbeveling is ingehaald door het voorstel van de Commissie, dat momenteel door de Raad wordt besproken, voor een “definitief btw-stelsel”, een grondige herziening van het huidige btw-stelsel voor intra-EU-handel dat nieuwe voorschriften inzake verslagleggingsverplichtingen omvat.

Antwoord op paragraaf 117, aanbeveling 7: De Commissie heeft deze aanbeveling niet aanvaard. De sectorale toepassing van de verleggingsregeling als antifraudemaatregel is optioneel en hoofdzakelijk gericht op specifieke fraudeproblemen op nationaal niveau. Het voorstel van de Commissie voor een “definitief btw-stelsel”, dat momenteel door de Raad wordt besproken, voorziet in de afschaffing van de sectorale toepassing van de verleggingsregeling (in een eerste fase in verband met goederen) aangezien het intra-EU-fraudeprobleem daarmee structureel bij de wortel wordt aangepakt.

Speciaal verslag nr. 25/2015: EU-steun voor plattelandsinfrastructuur: potentieel om aanzienlijk grotere kosteneffectiviteit te bereiken

Antwoord op paragraaf 101, aanbeveling 1, onder b): De Commissie is van mening dat de aanbeveling volledig is uitgevoerd.

Het platform voor de uitwisseling van beste praktijken — het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling — is opgericht en wordt gebruikt door de lidstaten naarmate projecten en beste uitvoeringspraktijken zich voordoen tijdens de huidige programmeringsperiode 2014-2020. Verdere beoordelingen in verband met een mogelijk buitenkanseffect kunnen alleen per geval en tijdens de programmabeoordeling worden verricht, waarvoor de Commissie richtsnoeren heeft uitgegeven.

Daarnaast heeft de Commissie, met de vaststelling van de programma’s voor plattelandsontwikkeling voor de huidige periode 2014-2020, het risico beperkt dat de EU-middelen geen toegevoegde waarde zouden hebben.

Antwoord op paragraaf 101, aanbeveling 1, onder d): De Commissie is van mening dat deze aanbeveling gedeeltelijk is uitgevoerd, aangezien de uitvoering ervan nog lopende is. Er zijn regelmatig contacten tussen de verschillende diensten van de Commissie. Wanneer programma’s voor plattelandsontwikkeling worden goedgekeurd of gewijzigd, worden andere diensten van de Commissie bij dit proces betrokken via formele raadplegingen tussen de diensten en wordt er rekening gehouden met de bijdragen. Bovendien worden de aanpassingen van partnerschapsovereenkomsten ook gezamenlijk verricht. De verbeterde jaarlijkse uitvoeringsverslagen voor 2018, die in 2019 moeten worden ingediend, zullen wellicht meer inzicht verschaffen in de doeltreffendheid van de mechanismen ter waarborging van de complementariteit tussen EU-fondsen. In september 2018 werden herziene richtsnoeren voor deze jaarlijkse uitvoeringsverslagen gepubliceerd.

Antwoord op paragraaf 106, aanbeveling 2, onder b): De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd. De Commissie heeft verschillende presentaties gegeven over de nieuwe opties die zijn ingevoerd met de omnibusverordening (Verordening (EU, Euratom) 2018/1046) inzake vereenvoudigde kostenopties. Er werd een presentatie gegeven in het Comité voor plattelandsontwikkeling en een presentatie tijdens het seminar van het Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP-AGRI) in oktober 2018, evenals een presentatie voor de conferentie van de Spaanse betaalorganen in november 2018. Tijdens die presentaties werden discussies gevoerd over de manier waarop het gebruik van vereenvoudigde kostenopties de noodzaak om de redelijkheid van kosten te beoordelen kan vervangen en hoe de lidstaten problemen in verband met dit aspect kunnen oplossen. De workshop van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling is gepland op 20 juni 2019, en heeft als titel ENRD Workshop “Simplified COST Options: experience gained and new opportunities” (“Vereenvoudigde kostenopties: opgedane ervaring en nieuwe kansen”).

Antwoord op paragraaf 109, aanbeveling 3, onder a): De Commissie is voornemens de doeltreffendheid en doelmatigheid van de middelen in het kader van de programma’s voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 te evalueren, overeenkomstig het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem (artikel 110 van Verordening (EU) nr. 1306/2013). Dit zal gebeuren op basis van de tussentijdse evaluaties van de lidstaten die in 2019 worden gerapporteerd en de ex-postevaluaties die bij de Commissie worden ingediend uiterlijk einde 2024 (artikel 78 van Verordening (EU) nr. 1305/2013).

Bijlage 3.4 — Verwezenlijkte verbeteringen en resterende tekortkoingen van gedeeltelijk uitgevoerde aanbevelingen, opgesplitst naar verslag

Speciaal verslag nr. 01/2015: Binnenvaart in Europa: het vervoersaandeel en de bevaarbaarheid zijn sinds 2001 niet aanzienlijk verbeterd

Paragraaf 54, aanbeveling 2, onder a): Er zijn geen bewijzen van doeltreffende coördinatie tussen de lidstaten.

Antwoord: De aanbeveling hield in dat de Commissie diepgaande analyses diende uit te voeren met het oog op de verdere ontwikkeling van de strategie. De Commissie heeft de maatregelen genomen die mogelijk waren binnen het tijdsbestek dat voor de uitvoering van de aanbeveling was vastgesteld en ze is van mening dat deze aanbeveling is uitgevoerd. De Commissie onderzocht de toestand van de binnenvaart aan de hand van een speciaal daarvoor bedoelde marktobservatieanalyse. Bovendien is de Commissie ook bezig met onderzoek in verband met het potentieel van vervoer over water (havens en binnenwateren) volgens verschillende scenario’s voor de evolutie van de EU-economie en de ontwikkeling van infrastructuur. De strategie zelf zal worden herzien in de algemenere context van de herziening van het TEN-V-kader. Het door de Commissie verrichte onderzoek in verband met het potentieel van vervoer over water (havens en binnenwateren) volgens verschillende scenario’s voor de evolutie van de EU-economie, industriële tendensen en ontwikkelingen van het TEN-V-netwerk had in februari 2019 voltooid moeten zijn. Door vertragingen waarmee de met het onderzoek belaste consultant kampte en doordat er ingrijpende verbeteringen aan het onderzoek moesten worden aangebracht, ligt het eindverslag momenteel nog ter goedkeuring bij de diensten van de Commissie.

Na discussies met de Raad en het EP is de Commissie werkzaamheden gestart met de lidstaten en belanghebbenden ter voorbereiding van het toekomstige Naiades III-programma, dat na 2020 zal worden vastgesteld, om de doeltreffendheid van de binnenvaart verder te verbeteren.

Speciaal verslag nr. 02/2015: EU-financiering van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties in het Donaubekken: verdere inspanningen zijn nodig om de lidstaten te helpen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het EU-afvalwaterbeleid

Paragraaf 110, aanbeveling 2, onder a): Voor agglomeraties met minder dan 2 000 i.e. werd dergelijke informatie niet verzameld.

Antwoord: De Commissie heeft aanbeveling 2, onder a) naar behoren in overweging genomen en heeft het gedeelte van de aanbeveling dat agglomeraties met minder dan 2 000 i.e. betreft niet aanvaard. De Commissie heeft niet aanvaard dat zij de lidstaten moet vragen informatie te verstrekken over de financiële bedragen voor agglomeraties met minder dan 2 000 i.e. De redenen hiervoor zijn: a) nodeloze extra administratieve lasten, b) mogelijk grotere vertragingen bij de rapportage (elders geeft de ERK de aanbeveling om de vertragingen bij de rapportage te verminderen), c) de richtlijn voorziet niet uitdrukkelijk in rapportageverplichtingen voor deze agglomeraties.

Paragraaf 115, aanbeveling 3, onder c): De conclusie van DG ENV betreffende onze aanbeveling, namelijk beoordelen of het nodig is de lidstaten te verplichten tot meting van overstortingen, is nog hangende.

Antwoord: Ten gevolge van de aanbeveling van het ERK heeft de Commissie een onderzoek ter zake verricht over de problematiek van overloop van stormwater en heeft zij deze vraag opgenomen in de beoordeling van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. Die beoordeling is bijna afgerond en zal in het vierde kwartaal van 2019 worden gepubliceerd. De beoordeling is gebaseerd op resultaten uit het verleden, maar bekijkt wel de effecten van resten van overstromend rioolwater bij een scenario met volledige naleving. Hiervan is een model gemaakt en de conclusies zullen worden opgenomen in het werkdocument van de diensten van de Commissie met de beoordeling (naar verwachting vierde kwartaal 2019). Op grond van de conclusies van de beoordeling kan de Commissie beslissen om als follow-up een effectbeoordeling te verrichten over de vraag of de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater moet worden gewijzigd, en of daarbij vereisten moeten worden vastgesteld betreffende metingen en regels voor overloop. In het licht van het bovenstaande is de Commissie van mening dat de aanbeveling nu volledig is uitgevoerd.

Paragraaf 115, aanbeveling 3, onder d): Het gevaar van te grote afvalwaterzuiveringsinstallaties bestaat nog altijd.

Antwoord: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd. De Commissie heeft de aanbevolen maatregelen genomen.

Voor de programmeringsperiode 2014-2020 zijn vereisten inzake de verslaglegging over financieringsinstrumenten vastgesteld in artikel 46 van de verordening gemeenschappelijke bepalingen (Verordening (EU) nr. 1303/2013), en in bijlage I bij Uitvoeringsverordening nr. 821/2014 van de Commissie. In die bijlage is een model voor de verslaglegging over financieringsinstrumenten opgenomen. In deel VIII van dat model moeten de lidstaten informatie verstrekken over het bedrag van andere bijdragen, die buiten de ESI-fondsen om door financieringsinstrumenten worden gemobiliseerd, waaronder publieke en/of private bijdragen, zowel degene die zijn toegewezen aan de financieringsovereenkomsten als degene die zijn betaald aan de eindontvangers.

Paragraaf 117, aanbeveling 4, onder b): De vaststelling van de herziene meststoffenverordening is nog hangende. De opname van zuiveringsslib in de meststoffenlijst hangt af van de resultaten van een lopende technische studie.

Antwoord: De meststoffenverordening werd vastgesteld in mei en zal op 25 juni worden gepubliceerd. Een gedelegeerde handeling op basis van de STRUBIAS-studie zal mogelijk nieuwe bestanddeelcategorieën invoeren in bijlage 2 bij de verordening tot vaststelling van terugwinningsvoorschriften voor bepaalde materialen, zoals assen en neerslagzouten die uit zuiveringsslib worden gehaald, en die in de handel worden gebracht als meststoffen met het CE-merk (Europese conformiteitsmarkering).

Speciaal verslag nr. 04/2015: Technische bijstand: welke bijdrage heeft deze geleverd tot landbouw en plattelandsontwikkeling?

Paragraaf 90, aanbeveling 1: De toegevoegde waarde van de maatregelen die ten gevolge van de aanbeveling werden genomen, is twijfelachtig. Hoewel de Commissie aanbeveling 1 (verduidelijken en toezicht houden) heeft uitgevoerd, heeft deze maatregel geen invloed gehad op onze onderliggende bevinding in het verslag, namelijk dat een groot aandeel van de uitgaven van de lidstaten voor technische bijstand “in feite gelijk (staat) aan begrotingssteun”. Het gebruik van technische bijstand voor algemene administratieve kosten druist niet in tegen EU-verordeningen en wordt daarom toegestaan door de Commissie. Als onderdeel van het toezicht zou een correcte evaluatie van deze kosten en een vergelijking tussen de lidstaten kunnen helpen om beste/slechtste praktijken aan te wijzen en deze op te nemen in de leidraad en de aanbevelingen voor de lidstaten.

Antwoord: Volgens het beginsel van gedeeld beheer beschrijven de lidstaten in hun programma’s voor plattelandsontwikkeling hoe ze de technische bijstand zullen gebruiken en mogen ze een algemene beoordeling geven van de manier waarop dit wordt toegepast.

Voorts moet worden onderstreept dat monitoringindicatoren slechts een deel verstrekken van de informatie die nodig is voor de evaluatie en dat de evaluatie veel meer inhoudt dan de gegevensanalyse van de monitoringtabellen. De gemeenschappelijke evaluatievragen voor plattelandsontwikkeling, die zijn vastgesteld in bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie, omvatten vraag 20: “In hoeverre heeft de technische bijstand bijgedragen aan het verwezenlijken van de in artikel 59 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 51, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 vastgestelde doelstellingen?”.

De evaluatie achteraf van de programma’s voor plattelandsontwikkeling zal naar verwachting tegen december 2024 zijn opgesteld en ingediend bij de Commissie.

De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd.

Paragraaf 93, aanbeveling 4: De Commissie heeft onvoldoende maatregelen genomen voor de vaststelling van het prestatiekader op het niveau van de Commissie, volgens de controle-informatie waarover de controleurs beschikten. Via de aanbeveling in haar brieven met opmerkingen voor de goedkeuring voor het programma voor regionale ontwikkeling voor 2014-2020 heeft de Commissie de lidstaten ertoe aangespoord passende indicatoren voor technische bijstand vast te stellen, maar dit is niet verplicht. Er was geen informatie van de Commissie beschikbaar over de stand van zaken inzake de toepassing van dit prestatiekader op het niveau van de lidstaten. De vereiste monitoringgegevens waren slechts mondjesmaat beschikbaar en die gegevens werden in de praktijk niet gebruikt. De indicatoren voor nationale netwerken voor het platteland (NPN’s) en voor de andere kosten (die ook ondersteuning van technische bijstand voor capaciteitsopbouw bestrijken) zijn niet evenwichtig met inachtneming van de relatieve omvang van de uitgaven in verband met deze posten.

Antwoord: In monitoringtabel B2.3 wordt een onderscheid gemaakt tussen ondersteuning voor technische bijstand — met uitzondering van het nationaal netwerk voor het platteland — de totale overheidsuitgaven voor administratiekosten en andere kosten, onder meer studies en opleiding. Volgens een algemeen beginsel moet de definitie van aanvullende indicatoren die door de lidstaten en regio’s moeten worden verzameld een correct evenwicht bewaren tussen de toegevoegde waarde enerzijds en de administratieve lasten anderzijds. Dat is de reden waarom het aantal gedetailleerde gegevens die op dit niveau worden verzameld met opzet beperkt wordt gehouden.

De Commissie kan geen ex-antebewijzen leveren over de uiteindelijke uitkomsten van de evaluatievragen. Volgens het beginsel van gedeeld beheer worden de programma’s voor plattelandsontwikkeling beoordeeld door de lidstaten of de regio’s in overeenstemming met de gemeenschappelijke evaluatieaanpak die is vastgesteld in artikel 14 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie.

De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd.

Speciaal verslag nr. 05/2015: Zijn financieringsinstrumenten een succesvol en veelbelovend instrument op het gebied van plattelandsontwikkeling?

Paragraaf 100, aanbeveling 3: De Commissie heeft geen nauwkeurige streefdoelen bepaald voor renouvellerende effecten. De feitelijke impact van een strenger fondsenbeheer inzake renouvellerende effecten blijft open.

De medewetgevers hebben geen wettelijke vereisten vastgesteld voor het bepalen van streefcijfers voor renouvelleringseffecten. De reden daarvoor is dat de renouvellerende aard in verband met elk financieringsinstrument specifiek is voor dat instrument en de opzet ervan. Deze hangt ook af van externe factoren zoals de marktvraag en de economische ontwikkeling. Evenzo voorzag de Commissie slechts aanvullende uitvoeringsvoorschriften in verband met renouvellering in haar uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 964/2014 en (EU) 2016/1157, in de hoofdstukken over het beleid inzake kredietverschaffing. Het rechtskader en de uitvoeringsvoorschriften kunnen uitsluitend voorzien in beginselen voor het bepalen van streefcijfers en voor het beheer van terugbetaalde middelen.

Met name de beoogde totale omvang van de kredietverlening en het rente-interval kunnen niet vooraf op EU-niveau worden vastgesteld met vooraf gedefinieerde streefdoelen. Ze kunnen alleen per geval worden bevestigd in het kader van de ex-antebeoordeling van elk financieringsinstrument (overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1303/2013) en worden in aanmerking genomen bij de vaststelling van de aard van het instrument (renouvellerend of niet-renouvellerend instrument). Tijdens de ex-antebeoordeling moet ook het aspect hefboomwerking worden onderzocht. Middelen die zijn terugbetaald aan het financieringsinstrument worden hergebruikt in het kader van hetzelfde financieringsinstrument (renouvellerend binnen hetzelfde financieringsinstrument) of worden, na terugbetaling aan de managementautoriteit of het dakfonds, gebruikt overeenkomstig de artikelen 44 (voor dezelfde doelstelling die is vastgesteld onder een prioriteit vóór het einde van de subsidiabiliteitsperiode) en 45 (overeenkomstig de doelstelling van het programma na afloop van de subsidiabiliteitsperiode) van Verordening (EU) nr.1303/2013.

De Commissie is van mening dat de aanbeveling met deze bepalingen als gewijzigd in de Omnibusverordening (Verordening (EU, Euratom) 2018/1046) is uitgevoerd, met uitzondering van de streefdoelen die uitsluitend kunnen worden vastgesteld in de ex-antebeoordeling van elk financieringsinstrument en die niet horizontaal door de Commissie kunnen worden bepaald.

Speciaal verslag nr. 07/2015: De politiemissie van de EU in Afghanistan: gemengde resultaten (EDEO)

Paragraaf 85, aanbeveling 2, onder a): Geen bewijzen van de feitelijke opleidingscursussen. Geen landspecifieke elementen. Geen bewijzen van opleiding van lokaal personeel voorafgaand aan de missie.

Antwoord: De EDEO is het eens met de beoordeling van de ERK.

Paragraaf 86, aanbeveling 3, onder b): De beschikbare bewijzen tonen niet aan dat de aanbeveling is uitgevoerd voor lokale opleiders/leerlingen.

Antwoord: De EDEO is het eens met de beoordeling van de ERK.

Paragraaf 86, aanbeveling 3, onder d): Er zijn geen bewijzen aangetroffen van mentoringdossiers, -mijlpalen en -logboeken.

Antwoord: De EDEO is het eens met de beoordeling van de ERK.

Paragraaf 86, aanbeveling 3, onder e): In de ondersteunende documentatie werden geen specifieke richtsnoeren inzake overdracht voor mentoren aangetroffen.

Antwoord: De EDEO is het eens met de beoordeling van de ERK.

Paragraaf 86, aanbeveling 3, onder f): De controleurs vonden geen specifieke instructies/bewijzen van synergieën met mentoringactiviteiten noch voor een stevige koppeling tussen de projectdoelstellingen en de individuele MIP-mijlpalen.

Antwoord: De EDEO is het eens met de beoordeling van de ERK.

Paragraaf 88, aanbeveling 5, onder a): Door de EDEO en de Commissie werd nog geen gemeenschappelijke en alomvattende strategie uitgewerkt voor de inkrimping en afsluiting van GVDB-missies. De tekortkoming dat de plannen voor afsluiting van de missie slechts drie maanden vóór het einde van de operationele fase van het mandaat moeten worden ingediend, is nog niet weggewerkt. De beschikbare richtsnoeren gaan niet volledig in op de verschillende risico’s die inherent zijn aan het proces van inkrimping en afsluiting.

Antwoord: De EDEO is het eens met de beoordeling van de ERK.

Paragraaf 88, aanbeveling 5, onder b): De controleurs vonden geen specifieke instructies/bewijzen inzake het voorkomen van de ophoping van activa en de manier waarop kan worden voorkomen dat activa zich ophopen op een wijze die financiële risico’s meebrengt. Bovendien werden er geen voorbeelden aangetroffen van tijdige centrale instructies/bewijzen van de EDEO en de Commissie aan GVDB-missies om de ophoping van activa te voorkomen.

Antwoord: De EDEO is het eens met de beoordeling van de ERK.

Speciaal verslag nr. 08/2015: Voorziet de financiële steun van de EU behoorlijk in de behoeften van micro-ondernemers?

Paragraaf 68, aanbeveling 1: Aangezien er geen specifieke indicator voor micro-ondernemers bestaat, is er voor de periode 2014-2020 nog altijd geen informatie beschikbaar over hoeveel subsidiëring er naar micro-ondernemers is gegaan.

Antwoord: Wat betreft de nog resterende tekortkoming die door de ERK wordt vermeld in bijlage 3.4, moet erop worden gewezen dat de opname van specifieke indicatoren in een operationeel programma facultatief is voor de beheersautoriteiten. De verordening voorziet echter in een verplichte gemeenschappelijke outputindicator voor entiteiten (Verordening (EU) nr. 1304/2013, bijlage I, punt 2)).

Speciaal verslag nr. 10/2015: Er moet meer worden gedaan om de problemen met openbare aanbesteding bij EU-cohesie-uitgaven aan te pakken

Paragraaf 99, aanbeveling 1, onder a): Momenteel bevat slechts een vierde van de gevallen in IMS uitvoerige informatie over de subcategorie. Dit zal verbeteren wanneer nieuwe gevallen worden geregistreerd en oude gevallen worden afgesloten. Het analyse-instrument en de interfaces tussen het IMS en de databanken van de lidstaten zijn in een gevorderd stadium maar moeten nog worden voltooid.

Antwoord: Het beheerssysteem voor onregelmatigheden (IMS — Irregularity Management System) werd geactualiseerd en omvat nu een specifieke categorie met onregelmatigheden in verband met aanbestedingsfouten. Deze categorie wordt vervolgens ingedeeld in 26 typologieën die de belangrijkste redenen voor deze inbreuken in detail kunnen beschrijven. Deze categorisering is volledig afgestemd op de indeling die wordt gebruikt door DG REGIO en de nationale controleautoriteiten.

Voordat de analytische mogelijkheden van deze nieuwe categorisering kunnen worden benut, moet er een kritische massa aan gegevens zijn bereikt. Tot dusver bevatten 7 593 (38 %) van de 19 891 onregelmatigheden in verband met inbreuken op de aanbestedingsregels informatie op basis van deze nieuwe categorisering. Bijgevolg zal een zinvolle analyse van dergelijke gegevens gaandeweg worden bereikt naarmate de lidstaten oudere onregelmatigheden actualiseren en er nieuwe worden geregistreerd.

Er komt dus gaandeweg verbetering in de situatie en de Commissie herinnert de nationale autoriteiten eraan dat zij de informatie dienen te actualiseren en waar mogelijk de gegevenskwaliteit in het oog moeten houden (speciale subgroep van het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding of jaarlijkse coördinatievergaderingen met controleautoriteiten).

Paragraaf 105, aanbeveling 6, onder a): Verdere stadia van e-aanbesteding moeten nog worden uitgevoerd, zoals voorzien door de richtlijnen (e-facturering uiterlijk april 2019).

De Commissie moet er bij alle lidstaten op aandringen dat zij actief deelnemen aan en gebruikmaken van de ARACHNE-databank.

Antwoord: De laatste wettelijk bindende fase van e-aanbesteding (elektronisch inschrijven op aanbestedingen) is in werking getreden in oktober 2018. Als onderdeel van de strategie voor de eengemaakte markt verleent de Commissie steun aan de ontwikkeling van registers van overheidsopdrachten in de lidstaten. Dergelijke registers dragen aanzienlijk bij tot grotere transparantie van de gegevens in overheidsopdrachten. Een werkgroep van het multistakeholderforum (EXEP) werd opgericht om op dit gebied te werken aan de uitwisseling van goede praktijken en deze werkgroep heeft ook richtsnoeren inzake registers van overheidsopdrachten opgesteld.

Wat betreft de instrumenten voor datamining, wordt de aanbevolen actie momenteel door de Commissie uitgevoerd. Zij bevordert actief het gebruik van het door haar ontwikkelde preventieve risicoscore-instrument ARACHNE door de bevoegde nationale autoriteiten. Met behulp van dit instrument kunnen significante verbeteringen tot stand worden gebracht bij zowel beheersverificaties als het voorkomen en opsporen van verschillende risico’s die bijvoorbeeld verband houden met procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, belangenconflicten en de concentratie van subsidies bij specifieke marktdeelnemers. Het is ook een waarschuwingssysteem dat helpt bij het opsporen van vermoedelijke gevallen van fraude. De Commissie is bekend met het gebruik van andere soortgelijke applicaties voor datamining en ondersteunt de inzet van deze applicaties.

De volgende actie is ondernomen:

  • 1) 
    Het verstrekken van technische en capaciteitsopbouwende ondersteuning aan de lidstaten, met name “prioritaire landen”, voor de toepassing van e-aanbestedingsvereisten in de richtlijnen voor openbare aanbestedingen uiterlijk einde 2018.
  • 2) 
    De uitwisseling van beste praktijken ter ondersteuning van de overgang naar e-aanbesteding via het EXEP — multistakeholderforum inzake e-aanbesteding (de laatste EXEP-vergadering vond plaats op 22 mei 2019). Op 18 oktober 2018 vond een conferentie plaats over de digitale transformatie in overheidsopdrachten.
  • 3) 
    De uitwisseling van beste praktijken en ondersteuning van de toepassing (met name via de activiteiten van het Europees multistakeholderforum inzake elektronische facturering) van de e-factureringsnorm van de EU die in 2017 werd gepubliceerd en met april 2019 als uiterste termijn.
  • 4) 
    Behandeling van juridische kwesties in verband met e-aanbesteding (staatssteun, interpretatie van de richtlijn enz.).

Speciaal verslag nr. 11/2015: Worden de partnerschappen inzake visserij goed beheerd door de Commissie?

Paragraaf 90, aanbeveling 1, onder b): Aangezien er echter geen gedocumenteerde regionale strategieën bestaan, moet er nog vooruitgang worden geboekt in verband met de definitie en documentatie van regionale strategieën door de Commissie.

Antwoord: De Commissie neemt kennis van de definitieve beoordeling door de Rekenkamer. Zij is van mening dat de regionale context reeds is geïntegreerd in elke afzonderlijke evaluatie in het kader van onderhandelingen betreffende een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij (SFPA) en dat er wordt gestreefd naar samenhang tussen de bepalingen van verschillende SFPA’s van eenzelfde regio.

Zij zal niettemin verdere regionale strategieën voor SFPA’s vaststellen tijdens de algemene evaluatie van SFPA’s die gepland is voor 2020/2021.

Paragraaf 93, aanbeveling 2, onder a): De huidige procedures voor monitoring van de vergunningsprocedure vertonen echter nog tekortkomingen. Er moet nog vooruitgang worden geboekt in de monitoring en follow-up van de vergunningsprocedure door de Commissie.

Antwoord: De Commissie neemt kennis van de definitieve beoordeling door de Rekenkamer. De diensten van de Commissie die de vergunningsprocedure beheren zijn reeds in staat om de nauwkeurigheid en volledigheid van de gegevens te controleren op basis van bestaande interne richtsnoeren en zij registreren alle ontvangen verzoeken in een databank.

Om de procedure verder te stroomlijnen werd een IT-project ontwikkeld dat momenteel nog loopt. De vergunningsprocedure zal daardoor uiterlijk einde 2021 volledig automatisch verlopen.

Speciaal verslag nr. 12/2015: De prioriteit van de EU om een op kennis gebaseerde plattelandseconomie te bevorderen wordt nadelig beïnvloed door slecht beheer van de maatregelen voor kennisoverdracht en adviesverlening

Paragraaf 94, aanbeveling 1, onder b): De informatie in de richtsnoeren over de manier waarop een terugkerende analyse moet worden verricht, is niet uitvoerig genoeg.

Antwoord: Er zijn verschillende methoden om een terugkerende analyse van de opleidingsbehoeften te verrichten en de geschiktste aanpak hangt af van het ontwerp van het landbouwkennis- en informatiesysteem (Agricultural Knowledge and Information System, AKIS) dat van lidstaat tot lidstaat varieert. De maatregelenfiche kan alleen in algemene bewoordingen een beschrijving geven van de doeltreffendste manier om een dergelijke behoefteanalyse uit te voeren.

De Commissie heeft de maatregelenfiche geactualiseerd zodat deze nu voldoende gedetailleerd is en de lidstaten voldoende begeleiding verschaft bij het uitvoeren van een terugkerende behoefteanalyse.

De aanbeveling van de ERK wordt daarom volledig uitgevoerd geacht.

Paragraaf 94, aanbeveling 1, onder d): De naleving door de lidstaten inzake het opzetten van adviesdiensten wordt door de Commissie niet gecontroleerd in de toezichtcomités en in de jaarlijkse evaluatievergaderingen.

Antwoord: Alle maatregelen in verband met plattelandsontwikkeling worden uitsluitend goedgekeurd om aan de programma’s voor plattelandsontwikkeling te worden toegevoegd indien een lidstaat aantoont dat daarvoor een onderliggende strategische noodzaak bestaat. Die noodzaak zou duidelijk blijken uit de strategie van het programma voor plattelandsontwikkeling, die zelf ook weer gebaseerd is op de SWOT-analyse en de daaruit voortvloeiende behoefteanalyse die elke lidstaat diende te verrichten in de beginfase van de programmering van het programma voor plattelandsontwikkeling.

Tijdens de jaarlijkse evaluatievergaderingen en toezichtcomités worden de “jaarlijkse uitvoeringsverslagen” beoordeeld, waarin verslag wordt uitgebracht over de voortgang in de uitvoering van alle geprogrammeerde maatregelen van de programma’s voor plattelandsontwikkeling. Als er zich bij de uitvoering moeilijkheden of vertragingen voordoen, wordt de toestand geanalyseerd en worden er corrigerende maatregelen gezocht.

De aanbeveling van de ERK wordt daarom volledig uitgevoerd geacht.

Paragraaf 96, aanbeveling 2, onder b): Het toezicht dat de Commissie uitoefent op de procedures van de lidstaten, zoals door onze aanbeveling vereist, is ontoereikend.

Antwoord: De aanbeveling van de ERK in verband met de richtsnoeren en overheidsopdrachten met betrekking tot interne levering wordt volledig uitgevoerd geacht.

Wat betreft het toezicht op de procedures van de lidstaten met behulp van conformiteitsaudits, zie het antwoord van de Commissie op aanbeveling 5 in verband met speciaal verslag nr. 12/2015.

Paragraaf 98, aanbeveling 3, onder a): De Commissie verstrekte weinig bewijsmateriaal van aanvullende opleidingen voor beheersautoriteiten waarin wordt gesproken over de kwestie van de redelijkheid van kosten wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de vereenvoudigde kostenopties. De controles van de redelijkheid van kosten en het gebruik van vereenvoudigde kostenopties hebben weliswaar enkele gezamenlijke doelstellingen, maar zijn niet dezelfde kwestie. De vereenvoudigde kostenopties bestrijken slechts een klein gedeelte van de totale uitgaven voor plattelandsontwikkeling (zie speciaal verslag nr. 11/2018). Daarom blijft het nodig dat de beheersautoriteiten de redelijkheid van kosten beoordelen. (De Commissie heeft geen andere beste praktijken in administratieve procedures voor de beoordeling van de redelijkheid van kosten aangewezen op het platform van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling).

Antwoord: De Commissie verstrekt richtsnoeren, die dienen als een document om bepaalde wettelijke interpretaties te verduidelijken en voorbeelden van goede uitvoeringspraktijken van het EU-recht te verspreiden in de lidstaten.

De kwestie van de redelijkheid van kosten wordt regelmatig met de lidstaten besproken in verschillende contexten: het recentste evenement was het seminar over foutenfrequentie dat plaatsvond in juni 2018 en waarin aspecten van de redelijkheid van kosten en het gebruik van vereenvoudigde kostenopties werden besproken.

Op verzoek van de lidstaten kunnen opleidingen worden georganiseerd, en er zijn reeds verschillende opleidingen georganiseerd over dit onderwerp. Er dient op te worden gewezen dat de toepassing van vereenvoudigde kostenopties fors toeneemt tijdens de uitvoering van de programma’s voor plattelandsontwikkeling, hetgeen erop wijst dat de beoordeling van de redelijkheid van kosten minder vaak wordt gebruikt door de lidstaten.

In dit opzicht wordt de aanbeveling van de ERK volledig uitgevoerd geacht.

Paragraaf 98, aanbeveling 3, onder b): Discussieonderwerpen van de interdienstengroepen zijn algemeen van aard en hebben geen betrekking op individuele programmamaatregelen. Bovendien stelden wij in ons verslag (speciaal verslag nr. 16/2017) tekortkomingen vast die negatieve gevolgen hebben voor partnerschapsovereenkomsten en programma’s voor plattelandsontwikkeling op het gebied van sectoroverschrijdende complementariteit en synergieën.

Antwoord: Volgens artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 moeten de jaarlijkse evaluatievergaderingen tussen de Commissie en elke lidstaat in 2017 en 2019 betrekking hebben op alle programma’s. Deze evaluatievergaderingen houden tevens rekening met de voortgangsverslagen over de uitvoering van de partnerschapsovereenkomst. In die verslagen moet onder meer informatie worden gegeven over de toepassing van mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de Europese Investeringsbank. Deze evaluatievergaderingen zijn bijkomende middelen om te zorgen voor de complementariteit en de synergie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsprogramma’s in een bepaalde lidstaat en zijn de grondslag voor het invoeren van verbeteringen wanneer dat nodig blijkt.

De aanbeveling van de ERK wordt daarom volledig uitgevoerd geacht.

Paragraaf 100, aanbeveling 4, onder b): De geactualiseerde richtsnoeren voor maatregel 1 bevatten geen duidelijke richtsnoeren voor de uitvoering van feedbackprocedures door de lidstaten. Hoewel het voorbeeld van standaardmethoden uit ons verslag ook de evaluatie van opleidingsprogramma’s omvat, wordt dit niet vermeld in de tekst van de richtsnoeren en zou dit kunnen worden begrepen als zouden de methoden uitsluitend dienen voor de behoefteanalyse.

Antwoord: De Commissie blijft erbij dat het niet haar verantwoordelijkheid is erop toe te zien dat feedbackprocedures ter verbetering van toekomstige opleidingen voorhanden zijn.

Wat betreft betrouwbare informatie over de kwaliteit en doeltreffendheid van kennisoverdracht en adviesdiensten, zijn in bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 de gemeenschappelijke evaluatievragen (GE) voor plattelandsontwikkeling vastgelegd. GE 1 verwijst naar Aandachtsgebied 1A en luidt: “In hoeverre hebben steunmaatregelen in het kader van het POP innovatie, samenwerking en de ontwikkeling van de kennisbasis in plattelandsgebieden ondersteund?” . Deze GE moet worden beantwoord in het in 2019 in te dienen uitgebreide jaarlijkse uitvoeringsverslag en in het verslag over de ex-postevaluatie.

De aanbeveling van de ERK wordt daarom volledig uitgevoerd geacht.

Paragraaf 102, aanbeveling 5: Verschillende geplande audits werden in de praktijk niet verricht, en een mogelijke reden daarvoor is de lage score afkomstig uit de risicoanalyse.

Onze controleurs erkennen dat DG AGRI begonnen is met conformiteitscontroles op het gebied van kennisoverdracht en innovatie na de publicatie van ons speciaal verslag hierover. Volgens het meerjarig werkprogramma 2016-2018 van DG AGRI (blz. 49) valt het gebrek aan audits vóór Speciaal verslag 12/2015 echter toe te schrijven aan de lage uitgaven tijdens programmeringsperiode 2007-2013.

We hebben geen zekerheid dat het risicoprofiel voor maatregelen voor kennisoverdracht en adviesverlening is verhoogd in de mate die wordt vermeld in het antwoord van de Commissie.

Antwoord: De audits op het gebied van kennisoverdracht en innovatie die niet werden uitgevoerd, waren in de praktijk in het meerjarig werkprogramma 2016-2019 gepland voor jaar n+2, d.w.z. voor 2018-2019. Na een nieuwe in 2017 uitgevoerde centrale risicoanalyse lag hun risicoscore lager wegens de lagere uitgaven en werd, gezien de beschikbare middelen, beslist om andere audits (met een hoger risico en hogere uitgaven) te verrichten.

Na publicatie van het speciaal verslag werd het risicoprofiel van het controleterrein verhoogd. Bijgevolg selecteerde en verrichtte DG AGRI vijf audits (in AT, DK, FR, IT, SE). Daarbij moet worden opgemerkt dat het aantal geselecteerde transacties nog altijd beperkt is, aangezien de uitgaven zeer laag zijn, zelfs indien in de risicoanalyse een toename van de risicofactor van het controleterrein wordt toegepast.

In de nieuwe auditaanpak die DG AGRI sinds juli 2018 hanteert, ligt de klemtoon bovendien op de werkzaamheden van de verklarende instantie voor alle niet-GBCS-maatregelen, met inbegrip van de maatregelen in verband met kennisoverdracht en innovatie. Telkens wanneer een dergelijke maatregel in steekproef 1 van de verklarende instantie zit, zal deze ook door DG AGRI in zijn audit worden geselecteerd.

De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd.

Speciaal verslag nr. 13/2015: De EU-steun voor houtproducerende landen in het kader van het FLEGT-actieplan

Paragraaf 58, aanbeveling 1: Het werkplan is afgerond voor 2018-2022 in plaats van 2016-2020. Het verschil in tijdsbestek is van invloed op de monitoring en verslaglegging van het FLEGT-programma (zie aanbeveling 5).

Het ontwerpwerkplan is nog niet formeel bindend voor de Commissie, omdat alle nodige goedkeuringen ontbreken.

Ook ontbreekt er een specifieke uitvoeringsbegroting voor het plan, zodat de prestatiemonitoring en verantwoording worden bemoeilijkt.

Antwoord: De Commissie herinnert eraan dat zij deze aanbeveling in 2015 ten dele heeft aanvaard, aangezien het oormerken van een begroting voor de uitvoering van het FLEGT-actieplan alleen maar haalbaar is voor thematische programma’s/begrotingsonderdelen.

Het FLEGT-ontwerpwerkplan werd in september 2018 door de lidstaten gevalideerd. Het ontwerpwerkplan is dus door enkele verantwoordelijke partijen goedgekeurd. Bovendien is het FLEGT-ontwerpwerkplan een begeleidend document bij de toekomstige EU-Mededeling over ontbossing en bosdegradatie. Zodra deze EU-Mededeling is goedgekeurd, wordt het FLEGT-werkplan automatisch een werkdocument van de diensten van de Commissie en zal het bijgevolg formeel bindend zijn voor de Commissie.

Paragraaf 59, aanbeveling 5: In het werkplan ontbreken tot dusver alle nodige goedkeuringen. De uiterste termijn voor het voortgangsverslag 2018 werd niet gehaald.

Antwoord: De Commissie is voornemens het voortgangsverslag van de eerste twee jaar (2018-2019) tegen einde 2019 voor te leggen.

Speciaal verslag nr. 16/2015: Verbetering van de energievoorzieningszekerheid door ontwikkeling van de interne energiemarkt: meer inspanningen nodig

Paragraaf 117, aanbeveling 3: De uitvoering is nog bezig. De inefficiëntie van de markt moet nog worden opgelost.

Antwoord: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd met de uitbreiding van het regelgevingskader en het opzetten van een platform.

Wat betreft de uitspraak van de ERK dat de inefficiëntie van de markt nog moet worden opgelost, beklemtoont de Commissie dat de aanbeveling van de ERK er niet in bestond alle moeilijkheden en prijsverschillen uit de weg te ruimen, maar om specifieke maatregelen (handelsmechanismen) toe te passen om de situatie te verbeteren.

De Commissie is van mening dat de aanbeveling niet mag worden geïnterpreteerd in verband met de effecten van deze maatregelen, aangezien deze effecten niet onmiddellijk zichtbaar zouden worden en ook zouden afhangen van factoren die buiten de controle van de Commissie liggen (gedrag van marktdeelnemers, marktsituatie, regelgevingsklimaat enz.). Bovendien zou de aanpak van inefficiëntie op de markt in wezen vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten en de marktdeelnemers.

Paragraaf 123, aanbeveling 7, onder b): De Commissie heeft deze aanbeveling ten dele aanvaard en uitgevoerd. Het creëren van interne analytische en modelleringscapaciteit zou aanzienlijke middelen van de Commissie dan wel ACER kunnen vergen.

Antwoord: De Commissie had de aanbeveling ten dele aanvaard en heeft in verband met de aanvaarde onderdelen de gevraagde maatregelen getroffen.

Paragraaf 126, aanbeveling 9: De Commissie heeft geen wetgevingsvoorstellen opgesteld.

Antwoord: De Commissie had deze aanbeveling niet aanvaard. Zij heeft echter de maatregelen genomen die zij noodzakelijk achtte om de onderliggende kwesties aan te pakken.

Speciaal verslag nr. 17/2015: Steun van de Commissie voor jongerenactieteams: heroriëntatie van ESF-middelen verwezenlijkt, maar onvoldoende aandacht voor resultaten

Paragraaf 84, aanbeveling 2, onder a): Tekortkomingen in de toepassing van de vereiste om de verwachte effecten van de veranderingen aan de EU-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te motiveren.

Antwoord: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd.

De Commissie wijst er nadrukkelijk op dat het onderzoek van mogelijkheden om de resultaten te verbeteren een courante standaardpraktijk is. De Commissie onderzoekt elk herprogrammeringsverzoek, of dit al dan niet is ingegeven door de noodzaak om nieuwe, aanvullende middelen op te nemen, in eerste instantie met het oog op betere resultaten, en bespreekt dit uitvoerig met de lidstaat. Tot dusver had de Commissie nog geen initiatief genomen om nieuwe wijzigingen voor te stellen aangezien dit onnodig en zeer ondoeltreffend zou zijn geweest.

Paragraaf 84, aanbeveling 2, onder b): In de controlelijst werd de analyse van de redelijkheid van de aanvullende resultaten niet gedocumenteerd.

Antwoord: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd.

De Commissie beklemtoont dat die beoordeling zorgvuldig wordt verricht en altijd een standaardpraktijk is geweest. Verslag uitbrengen over elk detail van het beoordelingsproces, over door de verordeningen vereiste elementen die altijd standaardpraktijk zijn geweest, wordt onnodig en ondoeltreffend geacht, vandaar het gebrek aan gedetailleerde informatie op de controlelijsten.

Paragraaf 84, aanbeveling 2, onder c): In de jaarlijkse uitvoeringsverslagen wordt onvoldoende verslag uitgebracht over de doeltreffendheid in het verleden en de verwachte doeltreffendheid in verband met de wijzigingen van operationele programma’s.

Antwoord: De Commissie benadrukt dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd in de mate dat zij relevant blijft. De aanbeveling is in de periode 2014-2020 minder relevant geworden aangezien jaarlijkse uitvoeringsverslagen niet langer worden beschouwd als de manier om in detail verslag uit te brengen, maar wel om samenvattende gegevens mee te delen. De Commissie beklemtoont dat er voldoende, relevante informatie wordt doorgegeven via de jaarlijkse uitvoeringsverslagen en dat uitvoeriger informatie wordt verstrekt via andere vormen van verslaglegging (bv. evaluatieverslagen; technische vergaderingen en toezichtcomités — waarvan de besprekingen zijn opgenomen in notulen en aantekeningen bij het dossier).

Paragraaf 86, aanbeveling 3: Geen bewijzen van systematische betrouwbaarheidscontroles op gegevens van jaarlijkse uitvoeringsverslagen noch controles op informatie die na ad-hocverzoeken werd ontvangen.

Antwoord: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd. De Commissie beklemtoont dat er, als standaardpraktijk, systematisch minimale plausibiliteits- en betrouwbaarheidscontroles worden uitgevoerd. Er bestaan bewijzen dat dit een standaardpraktijk is (richtsnoeren van de evaluatie-eenheid en van de coördinatie-eenheid van het ESF; controlelijsten voor het aanvaarden van verslagen). Elke controle documenteren zou onnodig en ondoeltreffend zijn.

Speciaal verslag nr. 20/2015: de kosteneffectiviteit van EU-steun inzake plattelandsontwikkeling voor niet-productieve investeringen in de landbouw

Paragraaf 74, aanbeveling 1, onder a): De aanbeveling dat de Commissie monitoring moet verrichten via de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de lidstaten is momenteel nog in uitvoering en de volledige uitvoering ervan kan pas na de tussentijdse evaluatie in 2019 worden gecontroleerd.

Antwoord: Volgens artikel 75 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 zullen de lidstaten het uitgebreide jaarlijkse uitvoeringsverslag 2018 eind juni 2019 indienen bij de Commissie. De Commissie zal de bijbehorende monitoring pas op dat ogenblik kunnen voltooien.

Paragraaf 77, aanbeveling 3, onder a): Aangezien de richtsnoeren voor de lidstaten geen bindend of verplicht document zijn, kan de Commissie niet “waarborgen” in welke mate de lidstaten deze richtsnoeren daadwerkelijk hebben gevolgd en de aanvullende specifieke indicatoren hebben vastgesteld. In welke mate het optreden van de Commissie de aanbevolen monitoring of evaluatie van de NPI-bijdragen tijdens de evaluaties voor programmeringsperiode 2014-2020 heeft gewaarborgd, kan pas worden beoordeeld aan de hand van de beoordelingen van het uitgebreide jaarlijkse uitvoeringsverslag 2019.

Antwoord: De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van de programma’s voor plattelandsontwikkeling aan de hand van de gemeenschappelijke context en de resultaat- en outputindicatoren in het kader van het gemeenschappelijke toezicht- en evaluatiesysteem voor de periode 2014-2020.

De evaluaties worden verricht door/in naam van de lidstaten, terwijl de synthese van deze evaluaties op EU-niveau wordt verricht onder de verantwoordelijkheid van de diensten van de Commissie. De verplichte onderdelen van het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem voor de periode 2014-2020, die vervat zijn in de uitvoeringshandeling, omvatten een lijst met de indicatoren die moeten worden gebruikt om de prestaties van het beleid te monitoren. Buiten deze indicatoren kan de Commissie niets meer doen, behalve de lidstaten adviseren/aansporen de aanvullende indicatoren vast te stellen.

De aanbeveling om “de lidstaten waar de NPI-steun aanzienlijk is te adviseren om specifieke resultaatindicatoren vast te stellen voor NPI-soorten die het vaakst worden gefinancierd” werd uitgevoerd aan de hand van de richtsnoeren over de “Assessment of Rural Development Programmes results: How to prepare for reporting on evaluation in 2017”.

De Commissie is van mening dat deze aanbeveling is uitgevoerd aangezien de vereiste adviesverlening aan de lidstaten om specifieke resultaatindicatoren vast te stellen werd uitgevoerd.

De Commissie kan de lidstaten niet verplichten dergelijke aanvullende indicatoren vast te stellen aangezien dat buiten het kader valt van de verplichte onderdelen van het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem (GMES) voor 2014-2020.

Speciaal verslag nr. 21/2015: Onderzoek van de risico’s van een resultaatgerichte aanpak van EU-ontwikkelings- en samenwerkingsactiviteiten

Paragraaf 83, aanbeveling 1: Ten tijde van de follow-up was er nog geen praktische handleiding inzake het beheer van EU-interventies voor internationale samenwerking, met fiches ter verduidelijking van belangrijke concepten en terminologie in verband met resultaten, beschikbaar. Bovendien was het terminologiegebruik nog altijd inconsistent in belangrijke methodologische documenten. Bijvoorbeeld: een diagram dat de Commissie presenteerde in haar toolbox voor beoordelaars van EU-ontwikkelingsacties bevatte nog steeds definities die niet strookten met de terminologie die wordt gehanteerd in verband met het resultatenkader. Daarnaast ontbraken er nog altijd streefcijfers en uitgangswaarden in bepaalde actiedocumenten.

Antwoord: De herziening van de praktische handleiding is nog bezig. De terminologie betreffende resultaten werd echter verder gestroomlijnd in andere herziene en nieuwe documentatie. Het model voor ontwikkelingsacties, dat bij hoofdstuk 6 van de DEVCO Companion is gevoegd, werd onlangs herzien om de algemene consistentie van de terminologie te verbeteren. Dit proces werd ook uitgebreid naar de bijlagen bij PRAG 2018 betreffende terminologie en de recent gepubliceerde (2018) Sector Indicator Guidance. De methodologische richtsnoeren voor sectorindicatoren geven uitvoerige indicaties over de resultatenketen op sectorniveau. Deze werkzaamheden worden gebruikt als input voor de huidige herziening van de praktische handleiding.

Speciaal verslag nr. 23/2015: Waterkwaliteit in het Donaubekken: vooruitgang in de uitvoering van de kaderrichtlijn water, maar nog wel een lange weg te gaan

Paragraaf 191, aanbeveling 3, onder d): De Commissie heeft reeds concrete maatregelen genomen om deze aanbeveling uit te voeren en zij dient daar in de toekomst mee verder te gaan tijdens het volgende verslagleggingsproces in het kader van de nitraatrichtlijn (2020) en de kaderrichtlijn water (2022).

Antwoord: De Commissie heeft deze aanbeveling aanvaard en merkt op dat zij heeft gewerkt aan de stroomlijning van de monitoring en verslaglegging in het kader van de nitraatrichtlijn en de kaderrichtlijn water.

Speciaal verslag nr. 25/2015: EU-steun voor plattelandsinfrastructuur: potentieel om aanzienlijk grotere kosteneffectiviteit te bereiken

Paragraaf 101, aanbeveling 1, onder b): De Commissie heeft geen specifieke richtsnoeren uitgegeven over de manier waarop het risico op het buitenkanseffect kan worden beperkt of hoe kan worden voorkomen dat andere middelen simpelweg door POP-middelen worden vervangen. Er zijn geen bewijzen dat het buitenkanseffect doeltreffend werd beperkt voor de programma’s 2017-2020. DG AGRI is voornemens hiervan een eerste evaluatie te maken op basis van de tussentijdse evaluatie 2019. De Commissie beschikt niet over bewijzen dat het risico op vervanging van nationale middelen door Elfpo-middelen werd beperkt.

Antwoord: De Commissie is van mening dat de aanbeveling volledig is uitgevoerd.

Het platform voor de uitwisseling van beste praktijken — het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling — is opgericht en wordt gebruikt door de lidstaten naarmate projecten en beste uitvoeringspraktijken zich voordoen tijdens de huidige programmeringsperiode 2014-2020. Verdere beoordelingen in verband met een mogelijk buitenkanseffect kunnen alleen per geval en tijdens de programmabeoordeling worden verricht, waarvoor de Commissie richtsnoeren heeft uitgegeven.

Daarnaast heeft de Commissie, met de vaststelling van de programma’s voor plattelandsontwikkeling voor de huidige periode 2014-2020, het risico beperkt dat de EU-middelen geen toegevoegde waarde zouden hebben.

Paragraaf 101, aanbeveling 1, onder d): De doeltreffendheid van de regelingen voor de waarborging van complementariteit tussen de verschillende EU-fondsen van de huidige programmeringsperiode is nog altijd onbekend. Jaarlijkse uitvoeringsverslagen zullen pas later in 2019 beschikbaar komen. In ons Speciaal verslag nr. 16/2017 stelden wij tekortkomingen vast die negatieve gevolgen hebben voor partnerschapsovereenkomsten en programma’s voor plattelandsontwikkeling op het gebied van sectoroverschrijdende complementariteit en synergieën.

Antwoord: Er zijn regelmatig contacten tussen de verschillende diensten van de Commissie. Wanneer programma’s voor plattelandsontwikkeling worden goedgekeurd of gewijzigd, worden andere diensten van de Commissie bij dit proces betrokken via formele raadplegingen tussen de diensten en wordt er rekening gehouden met de bijdragen. Bovendien worden de aanpassingen van partnerschapsovereenkomsten ook gezamenlijk verricht. De verbeterde jaarlijkse uitvoeringsverslagen voor 2018, die in 2019 moeten worden ingediend, zullen wellicht meer inzicht verschaffen in de doeltreffendheid van de mechanismen ter waarborging van de complementariteit tussen EU-fondsen. In september 2018 werden herziene richtsnoeren voor deze jaarlijkse uitvoeringsverslagen gepubliceerd.

De Commissie is van mening dat deze aanbeveling gedeeltelijk is uitgevoerd, aangezien de uitvoering ervan nog lopende is.

Paragraaf 106, aanbeveling 2, onder b): De Commissie heeft sinds onze follow-up in 2017 geen verdere bewijzen geleverd van aanvullende opleiding voor de beheersautoriteiten over de redelijkheid van kosten. De Commissie heeft geen andere beste praktijken in administratieve procedures voor de beoordeling van de redelijkheid van kosten aangewezen op het platform van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling.

Antwoord: De Commissie heeft verschillende presentaties gegeven over de nieuwe opties die zijn ingevoerd met de omnibusverordening (Verordening (EU, Euratom) 2018/1046) inzake vereenvoudigde kostenopties. Er werd een presentatie gegeven in het Comité voor plattelandsontwikkeling en een presentatie tijdens het seminar van het Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP-AGRI) in oktober 2018, evenals een presentatie voor de conferentie van de Spaanse betaalorganen in november 2018. Tijdens die presentaties werden discussies gevoerd over de manier waarop het gebruik van vereenvoudigde kostenopties de noodzaak om de redelijkheid van kosten te beoordelen kan vervangen en hoe de lidstaten problemen in verband met dit aspect kunnen oplossen. De workshop van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling is gepland op 20 juni 2019, en heeft als titel ENRD Workshop “Simplified COST Options: experience gained and new opportunities” (“Vereenvoudigde kostenopties: opgedane ervaring en nieuwe kansen”).

De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd.

Paragraaf 109, aanbeveling 3, onder a): De verzameling van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de prestatie-indicatoren en programmaresultaten in het algemeen is nog altijd ontoereikend. Volgens het antwoord van de Commissie op de vervolgaudit is zij voornemens informatie te beoordelen op basis waarvan het mogelijk is conclusies te trekken over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de middelen die zijn uitgegeven tijdens de door het GMEK voorziene evaluaties in 2019.

Antwoord: De Commissie is voornemens de doeltreffendheid en doelmatigheid van de middelen in het kader van de programma’s voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 te evalueren, overeenkomstig het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem (artikel 110 van Verordening (EU) nr. 1306/2013). Dit zal gebeuren op basis van de tussentijdse evaluaties van de lidstaten die in 2019 worden gerapporteerd en de ex-postevaluaties die bij de Commissie worden ingediend uiterlijk einde 2024 (artikel 78 van Verordening (EU) nr. 1305/2013).

Bijlage 3.5 — Follow-up van eerdere aanbevelingen voor kwesties in verband met het prestatiekader

 
 

Aanbeveling 1:

De Commissie moet de doelstellingen op hoog niveau uit de Horizon 2020-wetgeving vertalen in operationele doelstellingen op het niveau van het werkprogramma, zodat deze doeltreffend kunnen worden gebruikt om prestaties aan te sturen, door de beoordeling van de prestaties van werkprogramma’s en oproepen.

Antwoord: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd. De Commissie heeft interne richtsnoeren ontwikkeld voor de voorbereiding van de werkprogramma’s. Daarin wordt gezegd dat Horizon 2020 wordt uitgevoerd aan de hand van werkprogramma’s waarin de doelstellingen, begrotingen en uiterste termijnen voor oproepen tot het indienen van voorstellen (een verdere stap in het proces) worden vastgesteld. Bovendien is het gebruik van indicatoren waar mogelijk vereist (afhankelijk van het type acties).

De bovenvermelde richtsnoeren waren reeds relevant voor de werkprogramma’s 2016-2017 en 2018-2020, waarvoor bijkomende inspanningen werden geleverd om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van hoog niveau werden vertaald naar een operationeler niveau aan de hand van verbeterde verwachte verklaringen over de effecten voor elke oproep. Deze werkzaamheden zullen worden voortgezet en versterkt voor het toekomstige programma om de koppeling te versterken tussen programmadoelstellingen en de activiteiten die worden uitgevoerd aan de hand van een verbeterde interventielogica en een verbeterd indicatorontwerp (“Key Impact Pathways”).

Bovendien wordt met deze richtsnoeren de Groep voor strategisch onderzoek en innovatie (SRIG) opgericht, die tot doel had de beleidscoherentie van Horizon 2020 te verzekeren door zich te richten op de strategische prioriteiten en verbanden met het EU-beleid. Deze groep verstrekt krachtlijnen voor de strategische programmering van Horizon 2020 en richtsnoeren over aangelegenheden die verschillende delen betreffen, met name voor belangrijke onderwerpen als klimaatactie, internationale samenwerking, gendergelijkheid, sociale en humane wetenschappen enz.

 

Aanbeveling 2:

De Commissie moet verder verduidelijken wat de koppelingen zijn tussen de Europa 2020-strategie (2010-2020), het meerjarig financieel kader (2014-2020), de prioriteiten van de Commissie (2015-2019), bijvoorbeeld door middel van het proces van strategische planning en verslaglegging (2016-2020). Hierdoor zouden de monitoring- en verslagleggingsregelingen worden verbeterd en zou de Commissie in staat worden gesteld om doeltreffend te rapporteren over de door de EU-begroting geleverde bijdrage tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

Antwoord: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd. De politieke prioriteiten van de Commissie zijn duidelijk omschreven in de politieke beleidslijnen van Commissievoorzitter Juncker. Zij zorgen voor een routekaart voor het optreden van de Commissie die volledig consistent en verenigbaar is met Europa 2020 als Europese groeistrategie op lange termijn. De verschillen in reikwijdte tussen de prioriteiten en Europa 2020 weerspiegelen de plicht van de Commissie om te reageren op de uitdagingen die sinds de ontwikkeling van de Europa 2020-strategie de kop hebben opgestoken of aan belang hebben gewonnen, zoals migratie.

Vanaf 2016 zal op basis van de door elke Commissiedienst uitgewerkte strategische plannen zowel in de jaarlijkse activiteitenverslagen van elke Commissiedienst als in het jaarlijks beheer- en prestatieverslag van de Commissie (goedgekeurd op 13 juni 2017) worden toegelicht hoe specifieke doelstellingen tot de verwezenlijking van de politieke prioriteiten bijdragen, en tevens verder worden verduidelijkt welke de verbanden met Europa 2020 zijn.

 

Aanbeveling 3:

De Commissie zou de termen input, output, resultaat en impact bij al haar activiteiten consequent en in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving moeten gebruiken.

Antwoord: De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd. De Commissie beschikt over een consistente set definities aan de hand van de geactualiseerde richtsnoeren voor betere regelgeving, het herziene Financieel Reglement en de voorstellen van de Commissie voor de financiële programma’s na 2020.


  • (1) 
    https://www.oecd.org/gov/budgeting/budgeting-and-performance-in-the-eu-oecd-review.pdf
  • (2) 
    Een herziening van dit beleid is mogelijk in het licht van de ontwikkelingen in verband met het nieuwe werken en de resultaten van de onderhandelingen over het MFK 2021-2027.
  • (3) 
    https://www.oecd.org/gov/budgeting/budgeting-and-performance-in-the-eu-oecd-review.pdf

Hoofdstuk 4 — Ontvangsten

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Onderzoek van elementen van internebeheersingssystemen en jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen

 
 

4.9.

De Commissie zal vervolgstappen ondernemen naar aanleiding van het door de Rekenkamer geconstateerde probleem in Spanje en eisen dat de lidstaat passende maatregelen neemt om de in de controlesystemen ontdekte tekortkomingen aan te pakken en op te lossen.

 

4.10.

De Commissie houdt in de B-boekhouding vastgestelde tekortkomingen steeds nauwlettend in het oog en lidstaten worden financieel verantwoordelijk gehouden voor mogelijke verliezen van traditionele eigen middelen (TEM) als gevolg van hun administratieve fouten.

De Commissie zal in het kader van haar standaard follow-up van de bevindingen van de Rekenkamer actie ondernemen naar aanleiding van de problemen die zijn vastgesteld door de controle van de Rekenkamer in bepaalde lidstaten, en de lidstaten zal dringend worden verzocht de nodige maatregelen te nemen om deze problemen aan te pakken en op te lossen.

 

4.12.

De Commissie is van mening dat haar inspectieprogramma de vastgestelde terreinen met de grootste risico’s afdekte, namelijk fraude bij het vaststellen van de douanewaarde (zie het geval van het VK met een geschat TEM-verlies van ongeveer 3 miljard EUR, inclusief rente) en ontduiking van antidumpingrechten op zonnepanelen.

Gelet op de omvang van de potentiële TEM-verliezen die hiermee zijn gemoeid, werd in 2018 en 2019 prioriteit ingeruimd voor deze controleonderwerpen en werden zij op alle lidstaten toegepast.

Bij het opstellen van haar inspectieprogramma maakt de Commissie gebruik van diverse interne en externe risico-indicatoren, die in het jaarlijkse inspectieprogramma zijn gedocumenteerd.

 

4.13.

De geïnde bedragen van de B-boekhouding worden systematisch gereconcilieerd met de bedragen die via de A-boekhouding terechtkomen in de EU-begroting. Daarnaast controleren de door de Commissie gemachtigde inspecteurs bij de voorbereiding van hun inspecties ter plaatse alle TEM-overzichten op ongebruikelijke wijzigingen en bijzonderheden, en alle vragen worden met de betrokken lidstaten besproken.

Bovendien heeft de Commissie in het verleden reeds rechtstreeks contact gehad met de lidstaten wanneer er sprake was van bijzonder duidelijke pieken in de geaggregeerde gegevens die de lidstaten in hun overzichten van de A- en de B-boekhouding verstrekten. Zo werd in 2017 onmiddellijk contact opgenomen met het VK naar aanleiding van een individueel geval waarbij het om een bedrag van + 155 miljoen GBP ging.

 

4.16.

De Commissie erkent de door de Rekenkamer geconstateerde vertragingen. Er wordt meer gedaan om openstaande punten tijdig en snel te behandelen, waarbij rekening wordt gehouden met de prioriteiten en verplichtingen van andere werkzaamheden.

Kader 4.3 — Frankrijk heeft zijn bijgewerkte BNI-overzicht in maart 2019 beschikbaar gesteld.

De Commissie is van mening dat Frankrijk de kwaliteit ervan verder moet verbeteren overeenkomstig de gids voor het opstellen van BNI-overzichten volgens ESR 2010.

 
 

4.19.

De door de Commissie samen met de lidstaten genomen maatregelen om statistische problemen aan te pakken die samenhangen met de gevolgen van de globalisering voor bni-gegevens zijn over het algemeen volgens schema doorgevoerd. Dankzij deze maatregelen kan de Commissie de tekortkomingen vaststellen bij de statistische behandeling van aan globalisering gerelateerde fenomenen, en indien nodig eind 2019 punten van voorbehoud inzake bni maken om zo de financiële belangen van de EU te waarborgen.

Conclusie en aanbevelingen

Aanbeveling 4.1 (risicobeoordeling voor de TEM-inspectieplanning)

De Commissie aanvaardt aanbeveling 4.1.

De Commissie zal overeenkomstig de aanbevelingen van de Rekenkamer nadenken over wijzigingen in haar risicobeoordeling en de manier waarop deze is gedocumenteerd.

Aanbeveling 4.2 (controles van de TEM-overzichten van de A- en de B-boekhouding)

De Commissie aanvaardt aanbeveling 4.2, onder voorbehoud van de resultaten van de hieronder beschreven testfase.

De Commissie zal onderzoeken of verscherpte administratieve controles op ongebruikelijke wijzigingen in de TEM-overzichten een effectieve en efficiënte meerwaarde genereren bij het opsporen van fouten. Als de resultaten van deze testfase positief zijn, zullen de bestaande interne instructies overeenkomstig de aanbeveling worden aangepast. Zie ook het antwoord van de Commissie op punt 4.13.

Bijlage 4.3 — Follow-up van eerdere aanbevelingen voor ontvangsten

Aanbeveling 1 (verjaringstermijn voor de mededeling van een schuld)

Het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende het rechtskader van de Unie inzake douaneovertredingen en sancties (COM(2013) 884 final) zou, indien het wordt aangenomen, de uiteenlopende behandeling van marktdeelnemers in de verschillende lidstaten in dit opzicht tot op zekere hoogte harmoniseren.

De diensten van de Commissie ondernemen in dit opzicht momenteel de nodige stappen als het gaat om de door de Commissie verrichte specifieke juridische onderzoeken in de verschillende lidstaten. Eerder in 2019 werd een horizontaal onderzoek gestart.

Aanbeveling 2 (beheer van de in de B-boekhouding opgenomen posten)

Het compendium biedt de lidstaten uitgebreide en systematische richtsnoeren op praktisch niveau. Het is in 2018 bijgewerkt. Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2018/194 van de Commissie, zoals toegepast sinds 1 september 2018, biedt verdere juridische verduidelijking over de juiste invulling van TEM-overzichten van de A- en de B-boekhouding. Nu al krijgen de lidstaten in elke RCEM-vergadering een overzicht van de tekortkomingen die door de diensten van de Commissie zijn ontdekt op hun inspecties ter plaatse (inclusief de onjuiste meldingen via de A- en de B-boekhouding), en worden zij geïnformeerd hoe deze tekortkomingen volgens de diensten van de Commissie kunnen worden verholpen. In een volgende RCEM-vergadering zullen verdere praktische richtsnoeren voor het invullen van de verschillende kolommen in de A- en de B-boekhouding worden besproken. Op deze manier krijgen de lidstaten duidelijke richtsnoeren om hun B-boekhouding zorgvuldig te beheren.

Aanbeveling 3 (lidstaten: opgeven en ter beschikking stellen van de geïnde bedragen van de B-boekhouding)

De Commissie zal de inconsistenties tussen de A- en de B-boekhouding nauwlettend in de gaten blijven houden totdat het probleem is opgelost. De Rekenkamer wijst er terecht op dat deze inconsistenties aanzienlijk zijn teruggebracht.

Aanbeveling 4 (invordering van douaneschulden)

Hoewel deze kwestie met de inwerkingtreding van het DWU op 1 mei 2016 nog niet volledig is opgelost, biedt het DWU niettemin extra instrumenten om de inning van schulden te waarborgen. Het gebruik van verplichte zekerheden is aanzienlijk toegenomen.

De Commissie zal deze kwestie in het kader van de eerder toegezegde beoordeling zorgvuldig blijven onderzoeken en streeft ernaar deze voor het einde van 2019 af te ronden.

Hoofdstuk 5 — Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Deel 1: Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

5.15.

De Commissie beschikt over een degelijk systeem van controles vooraf, bestaande uit uitvoerige geautomatiseerde checklists, schriftelijke richtsnoeren en permanente opleiding. Het is een constante uitdaging om dit systeem te verbeteren zonder extra administratieve lasten aan de begunstigden op te leggen, zodat zij zich kunnen richten op de verwezenlijking van hun onderzoeks- en innovatiedoelstellingen, en tegelijkertijd te waarborgen dat de onderzoekers onverwijld worden betaald.

De kostendeclaraties die door onafhankelijke controleurs worden gecertificeerd, wat in zes van de acht door de ERK vermelde dossiers het geval is, vormen een bekend probleem, dat reeds in eerdere verslagen is behandeld. De Commissie heeft een reeks specifieke bijeenkomsten voor begunstigden en onafhankelijke certificerende controleurs georganiseerd om de meest voorkomende fouten onder de aandacht te brengen. Daarnaast is feedback gegeven aan de certificerende controleurs die fouten hebben gemaakt, en is in het kader van Horizon 2020 een meer didactisch model voor controlecertificaten verstrekt. Voor KP7 wordt geschat dat het gebruik van controlecertificaten het foutenpercentage zal halveren ten opzichte van niet-gecertificeerde claims. Hoewel niet elke fout hierdoor zal worden ontdekt, vormen zij derhalve een belangrijk instrument om het totale foutenpercentage terug te dringen.

 

5.16.

In Horizon 2020 zijn een aantal vereenvoudigingen en maatregelen ingevoerd om, waar mogelijk, begunstigden toe te staan hun normale kostenberekeningspraktijken te hanteren. Niettemin zal de Commissie, rekening houdend met de opmerkingen in Speciaal verslag nr. 28/2018 van de ERK, zich blijven inzetten voor vereenvoudiging.

 

5.17.

De invoering van een formule voor de berekening van één enkel uurtarief per jaar is een belangrijke vereenvoudiging van Horizon 2020. Om de flexibiliteit te vergroten, staat de Commissie ook berekeningen toe op basis van een uurtarief per maand. Er zijn een aantal communicatieacties over dit onderwerp geweest, waardoor het aantal fouten in de toekomst zou moeten verminderen. Niettemin zal de Commissie deze regel voor het volgende kaderprogramma herbeoordelen.

 

5.19.

Een belangrijke doelstelling van Horizon 2020 was de betrokkenheid van nieuwkomers en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) bij het kaderprogramma te vergroten. Eind 2018 was 61,4 % van de deelnemers nieuwkomer bij de kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie, terwijl 24,2 % van de begroting voor “leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën” en “maatschappelijke uitdagingen” naar kmo’s gaat, zodat het streefcijfer van 20 % wordt overschreden. De Commissie is zich ervan bewust dat nieuwkomers en kmo’s een specifiek foutenrisico meebrengen, maar dit risico moet worden beperkt, het kan niet worden uitgesloten.

De Commissie heeft speciale inspanningen gedaan om nieuwkomers en kmo’s in haar communicatiecampagnes aan te spreken, en voor Horizon 2020 heeft zij vereenvoudigingen ingevoerd die rechtstreeks voor dergelijke begunstigden bedoeld zijn, zoals forfaitaire betalingen voor de fase 1-regeling voor kmo’s.

 

5.21.

In de subsidieovereenkomst wordt, overeenkomstig de regels voor deelname, bepaald dat de overdracht van middelen tussen de leden van het consortium binnen het consortium wordt beheerd. Overeenkomstig artikel 21 van de regels voor deelname worden alle deelnemers automatisch in kennis gesteld van een betaling aan de coördinator.

De Commissie heeft de coördinatoren gewezen op hun plicht om middelen onverwijld over te maken, en wanneer een geval van vertraagde verdeling van middelen wordt ontdekt of hierover een klacht wordt ontvangen, is het standaardpraktijk van de Commissie om de projectcoördinator te vragen wat de reden van de vertraging was.

 

5.22.

De Commissie zet aanzienlijke middelen in voor de verificatie vooraf van grote onderzoeksinfrastructuur. Zij merkt op dat de vastgestelde problemen geen betrekking hadden op de beoordeling vooraf zelf, maar op de toepassing door de begunstigden van hun eigen methodologieën met betrekking tot grote onderzoeksinfrastructuren.

Kader 5.5

 
 

Voorbeeld 1:

Het gebruik van een systeem van eenheidskosten is bedoeld om de financieringsregels te vereenvoudigen door standaardbedragen voor vooraf bepaalde kostencategorieën te gebruiken: eens het systeem is goedgekeurd, mogen deze bedragen niet worden in vraag gesteld door ze te vergelijken met de reële kosten.

In het specifieke geval is het aan de organisatie betaalde bedrag, dat tussen 90 en 144 EUR bedraagt, echter bedoeld als bijdrage aan alle kosten in verband met het verblijf van het personeel in het buitenland. Aangezien de organisatie de personeelsleden een dagvergoeding voor maaltijden van 44 EUR betaalt, is de Commissie van mening dat het resterende deel van de bijdrage, van 46 tot 100 EUR, in verhouding staat tot alle andere kosten die moeten worden gedekt, zoals huisvesting en plaatselijk vervoer.

 

Voorbeeld 2:

De Erasmus+-gids voor nationale agentschappen (NA’s) vereist dat alle NA’s beschikken over een “geautomatiseerd boekhoudsysteem en adequate procedures en controles om ervoor te zorgen dat de boekhoudkundige gegevens […] accuraat, volledig en tijdig zijn, zoals bepaald in de delegatieovereenkomst en de bijlagen daarbij”.

Voor het specifieke geval verkrijgt de Commissie zekerheid over de wettigheid en regelmatigheid van hun verrichtingen, maar zij kan geen specifieke structuur opleggen voor de financiële circuits van de nationale agentschappen of programmalanden.

Daarom is de Commissie van mening dat het financiële risico dat aan de vaststelling verbonden is, weinig impact heeft en reeds voldoende wordt beperkt door het beheers- en controlesysteem.

 

5.29.

De daling van de uitvoeringsgraad is met name het gevolg van een aantal belangrijke nieuwe zaken eind 2018, die vóór het einde van het jaar niet konden worden behandeld. De Commissie is hiermee bezig en in de eerste helft van 2019 is een aantal zaken opgelost. Niettemin aanvaardt de Commissie dat een extrapolatie van de auditbevindingen in het kader van KP7 moeilijk blijft omdat er geen expliciete rechtsgrondslag is om de extrapolatie te ondersteunen. In het kader van Horizon 2020 is de uitbreiding van de auditbevindingen verplicht voor de begunstigde en is het terugvorderingsproces geïntegreerd in de IT-workflows.

 

5.30.

De uitvoering van alle auditbevindingen wordt nauwlettend gemonitord. De laattijdige uitvoering van auditbevindingen wordt vaak gerechtvaardigd door de behoefte aan IT-ontwikkeling of door wettelijke termijnen of nieuwe prioriteiten.

De Commissie is het ermee eens dat doeltreffende verspreiding en benutting van projectresultaten van vitaal belang is voor een doeltreffende financiering van onderzoek en innovatie. Zij voert de aanbeveling van de IAS uit in overeenstemming met het actieplan.

 

5.33.

De Commissie analyseert de opmerking van de ERK over de controles achteraf en zal op dit gebied nauw met haar blijven samenwerken. De Commissie erkent echter dat in de meeste door de ERK vastgestelde gevallen de financiële impact niet significant was.

 

5.34.

Het hoofddoel van de controles achteraf door de Commissie is de bescherming van de financiële belangen van de EU door de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen. Daarbij evalueert de Commissie het interne controlesysteem van de begunstigden en wanneer zij tekortkomingen vaststelt, doet zij aanbevelingen om ervoor te zorgen dat fouten worden voorkomen en worden ontdekt op het niveau van de begunstigden. Bovendien maximaliseert de Commissie bij de controles achteraf de omvang van de steekproef die wordt gecontroleerd en extrapoleert zij in het geval van systemische fouten binnen elke afzonderlijke controle en binnen het programma.

 

5.36.

De Commissie merkt op dat het door de ERK berekende percentage (d.w.z. 1,6 %) binnen de grenzen van het door de ERK geschatte foutenpercentage ligt. De Commissie zal nauwlettend toezien op de opmerking van de ERK in punt 5.34.

Conclusies en aanbevelingen

 
 

5.37.

Het door de ERK gerapporteerde op jaarbasis berekende foutenpercentage is slechts één indicator voor de doeltreffendheid van de besteding van de EU-uitgaven.

De Commissie past evenwel een meerjarige controlestrategie toe met betrekking tot de uitgaven voor onderzoek. Op basis daarvan maakt de Commissie een raming van het restfoutenpercentage, waarin rekening wordt gehouden met terugvorderingen, correcties en de effecten van al haar controles en audits gedurende de uitvoeringsperiode van het programma.

 

5.38.

De Commissie neemt nota van de opmerking van de ERK dat het in het AMPR vastgestelde risicobedrag bij betaling binnen het bereik van het door de ERK geschatte foutenpercentage ligt. De Commissie zal nauwlettend toezien op de opmerking van de ERK in punt 5.34.

Aanbeveling 5.1 (kmo’s en nieuwkomers)

De Commissie aanvaardt aanbeveling 5.1.

De Commissie zal haar voorlichtingscampagne over de financieringsregels, die zich onder meer tot kmo’s en nieuwkomers richt, voortzetten, zoals aanbevolen door de ERK.

De bestaande controles vooraf van de Commissie zijn reeds gericht op risicovollere transacties. De Commissie zal in het licht van de opmerkingen van de ERK en haar eigen controleurs nagaan hoe zij zich nog meer doelgericht kan toespitsen op de kostendeclaraties van kmo’s en nieuwkomers. Bij het bepalen van de mate van doelgerichtheid moet echter rekening worden gehouden met het feit dat er eind 2018 al 23 458 kmo’s en 15 876 nieuwkomers aan het kaderprogramma deelnamen. De kosteneffectiviteit van aanvullende controles zal daarbij zorgvuldig moeten worden onderzocht.

Aanbeveling 5.2 (volgend kaderprogramma voor onderzoek)

De Commissie aanvaardt aanbeveling 5.2.

Het mechanisme voor grote onderzoeksinfrastructuur wordt niet vermeld in het voorstel van de Commissie voor Horizon Europa. Dit voorstel wordt echter door de wetgevende autoriteiten besproken.

Aanbeveling 5.3 (Horizon 2020)

De Commissie aanvaardt aanbeveling 5.3.

De Commissie benadrukt dat, gezien de duur van de controlecyclus, alle verbeteringen die na de aanbeveling van de ERK in het controle proces worden ingevoerd, tijd nodig zullen hebben om iets op te leveren.

Aanbeveling 5.4 (bevindingen van de dienst Interne Audit van de Commissie)

De Commissie aanvaardt aanbeveling 5.4.

Deel 2: Prestatieaspecten van onderzoek en innovatie

 
 

5.43.

Met de meeste onderzoeks- en innovatieprojecten worden de verwachte output en resultaten bereikt. Deze projecten zijn echter per definitie riskant en onzeker.

Er bestaat een proces van projecttoezicht om de voortgang van de projecten te beoordelen en zo nodig passende maatregelen te nemen. Het is echter onmogelijk om altijd van tevoren te garanderen dat de wetenschappelijke en technologische doelstellingen kunnen worden bereikt.

Bijlage 5.2 — Follow-up van eerdere aanbevelingen voor “concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid”

Aanbeveling 1 (2015 — Gebruik van beschikbare relevante informatie)

De Commissie is haar controles vooraf blijven beoordelen in het licht van de bevindingen van de ERK en haar eigen dienst Interne Audit. Het percentage detecteerbare fouten is veel lager in 2018.

Aanbeveling 4 (2015 — Toepassing van geëxtrapoleerde correcties)

De Commissie is doorgegaan met de extrapolatie van de door haar controleurs vastgestelde systemische fouten.

Aanbeveling 1 (2017 — Horizon 2020)

De Commissie is waar nodig verdere toelichtingen blijven verstrekken in de actualiseringen van de geannoteerde subsidieovereenkomst. De Commissie heeft ook een IT-systeem (“Personnel Costs Wizard”) ingevoerd om begunstigden te helpen hun subsidiabele personeelskosten correct te berekenen. De lijst van problemen in bepaalde landen werd twee keer geactualiseerd in 2017 en één keer in 2018.

Aanbeveling 2 (2017 — CEF)

De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is uitgevoerd, aangezien zij de bestaande problemen heeft toegelicht aan de hand van richtsnoeren die in januari 2019 op de website van het INEA zijn gepubliceerd.

Hoofdstuk 6 — Economische, sociale en territoriale cohesie

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Inleiding

Korte beschrijving van “Economische, sociale en territoriale cohesie”

6.4 Tweede streepje. Regelmatigheidscontroles maken deel uit van de beoordeling van de Commissie, die een grondige en volledige controle op stukken van alle zekerheidspakketten inhoudt. Deze regelmatigheidscontroles kunnen leiden tot een nieuwe beoordeling van de restfoutenpercentages en tot aanvullende financiële correcties indien relevant, onder meer na het jaar dat volgt op de ontvangst van de zekerheidspakketten. Na deze beoordeling verricht de Commissie jaarlijks een risicobeoordeling om te bepalen welke auditautoriteiten en programma’s aan audits ter plaatse zullen worden onderworpen. Het hoofddoel van deze audits is met redelijke zekerheid te kunnen stellen dat geen ernstige systeemgebreken onopgemerkt blijven of niet worden gemeld door de lidstaten en dat de ingediende auditadviezen en restfoutenpercentages betrouwbaar zijn.

 
 

6.6.

Het controle- en zekerheidskader voor de periode 2014-2020 heeft tot doel het restfoutenpercentage voor uit de EU-begroting terugbetaalde uitgaven onder de materialiteitsdrempel (2 %) te houden voor elk operationeel programma, op basis van een door de auditautoriteiten verzonden grondige evaluatie van de zekerheidspakketten — met inbegrip van auditadviezen en foutenpercentages. Indien dit nodig wordt geacht, past de Commissie aanvullende financiële correcties toe, waaronder netto financiële correcties, in geval van ernstige resterende tekortkomingen (zie ook de antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer 2017, paragrafen 6.5 tot en met 6.15).

Deel 1 — Regelmatigheid van de verrichtingen

Resultaten van de evaluatie van verrichtingen en herhaling van controles

6.14 en 6.15. De Commissie benadrukt het belang van de door de auditautoriteiten uitgevoerde werkzaamheden bij het opsporen van fouten die tot aanzienlijke financiële correcties en intrekkingen hebben geleid voordat de rekeningen 2016-2017 bij de Commissie zijn ingediend. De grondige controlewerkzaamheden van de auditautoriteiten bij en tot de afsluiting hebben ook tot aanzienlijke financiële correcties voor de programmeringsperiode 2007-2013 geleid.

De Commissie is het niet eens met de beoordeling van de Rekenkamer van drie belangrijke fouten in verband met de periode 2014-2020 en twee fouten in verband met de periode 2007-2013 (zie ook de antwoorden van de Commissie op paragraaf 6.71). Dit is het gevolg van een uiteenlopende interpretatie van toepasselijke nationale of EU-voorschriften die van invloed zijn op het berekende foutenpercentage.

De Commissie verwijst naar de worstcasescenario’s die in de JAV’s van 2018 zijn uiteengezet. Zij is van oordeel dat deze een redelijke schatting van het foutenpercentage weerspiegelen, rekening houdend met de overeengekomen fouten.

De verhoogde bedragen van gecertificeerde uitgaven in de lidstaten en de risicogebaseerde aanpak die de Commissie voor haar nalevingsgerichte controles toepast, verklaren de stijging van de gemiddelde totale restfoutenpercentages die in de respectieve JAV’s zijn vermeld. De Commissie heeft in de jaarlijkse activiteitenverslagen (JAV’s) van 2018 de vereiste aanvullende financiële correcties bekendgemaakt die voor elk van de betrokken programma’s moeten worden toegepast.

De Commissie zal nauw blijven samenwerken met de beheers- en auditautoriteiten van de betrokken programma’s om de overeengekomen conclusies op te volgen en ervoor te zorgen dat mettertijd voor alle programma’s een restfoutenpercentage van minder dan 2 % wordt bereikt.

 
 

6.17.

In 2018 hebben de auditautoriteiten voor de eerste maal in hun audit van concrete acties vastgestelde onregelmatigheden gerapporteerd volgens een met de Commissie overeengekomen en door de lidstaten gedeelde gemeenschappelijke typologie.

De meeste gemelde onregelmatigheden betroffen niet-subsidiabele uitgaven, gevolgd door openbare aanbestedingen en financieringsinstrumenten. Dit komt ook overeen met de meest voorkomende soorten onregelmatigheden die de Commissie via haar controles en de Rekenkamer in haar aanvullende bevindingen hebben vastgesteld, zoals blijkt uit kader 6.2.

 

6.18.

Uit de resultaten van de audits van de Commissie, waarvan er sommige nog het voorwerp zijn van een procedure op tegenspraak, blijkt dat de verrichte risicobeoordeling relevant is.

Zoals vermeld in haar antwoord op paragraaf 6.20 van het jaarverslag 2016 en paragraaf 6.28 van het Jaarverslag 2017 heeft de Commissie de lidstaten geactualiseerde richtsnoeren voor de programmeringsperiode 2014-2020 ter beschikking gesteld, waardoor — in combinatie met het vereiste gebruik van vereenvoudigde kostenopties — de kwaliteit van de managementverificaties in de toekomst verder zou moeten verbeteren. Dit hangt echter af van het aantal personeelsleden dat beschikbaar is om de stijgende bedragen aan gedeclareerde uitgaven te behandelen en van de vereiste stabiliteit van ervaren personeel in de betrokken administraties.

Daarnaast biedt de typologie van de auditbevindingen die door de auditautoriteiten aan de beheersautoriteiten worden gerapporteerd deze laatsten de mogelijkheid om de frequentere bronnen van fouten in hun risicobeoordelingen te integreren en hun beheercontrolemethoden en -instrumenten dienovereenkomstig aan te passen.

6.20 en 6.21. Twee fouten met een aanzienlijk effect (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 6.14) beschouwt de Commissie niet als schendingen, en derhalve als conform de toepasselijke nationale en EU-regels. De Commissie is dan ook van mening dat het betrokken project, de ontvanger of de uitgaven subsidiabel waren.

Zij benadrukt tevens dat zij de bevestigde gevallen de nodige follow-up zal geven en alle maatregelen zal nemen die zij nodig acht.

 
 

6.22.

Sinds vorig jaar heeft de Commissie richtsnoeren vastgesteld en de lidstaten verduidelijkingen verschaft over de subsidiabiliteit van de btw.

In haar voorstel voor het rechtskader voor de periode 2021-2027 heeft de Commissie een eenvoudiger regel voor de subsidiabiliteit van de btw voorgesteld, op basis van een drempelwaarde van de totale kosten van projecten en onafhankelijk van de particuliere of openbare status van de begunstigde. De Commissie is van mening dat een dergelijke regel het risico op een inconsistente of onjuiste interpretatie van de subsidiabiliteitsregels aanzienlijk zal verminderen.

 

6.23.

De Commissie is het ermee eens dat overregulering in beginsel onnodige complexiteit toevoegt en een bron van fouten is. De Commissie blijft de programma-autoriteiten vereenvoudiging op nationaal vlak aanbevelen telkens als dergelijke complexe regels worden gesignaleerd. Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 6.14.

 

6.24.

De Commissie is het ermee eens dat vereenvoudigde kostenopties (simplified cost options — SCO’s) minder foutgevoelig zijn, zoals uit ervaring blijkt.

De onlangs goedgekeurde omnibusverordening biedt meer mogelijkheden om SCO’s te gebruiken. Bovendien heeft de Commissie in haar voorstel voor de programmeringsperiode 2021-2027 de mogelijkheden voor het verplicht en facultatief gebruik van SCO’s verruimd om de administratieve lasten voor de begunstigden te verminderen, meer aandacht te besteden aan de resultaten en het risico op fouten verder te beperken.

 

6.26.

De Commissie blijft haar bijgewerkte actieplan inzake overheidsopdrachten uitvoeren met als doel de naleving van de openbare aanbestedingsprocedures in het kader van het cohesiebeleid te verbeteren. In 2018 werd bijzondere aandacht besteed aan de verdere professionalisering van de aanbesteders in overeenstemming met het in oktober 2017 door de Commissie goedgekeurde pakket inzake overheidsopdrachten.

De Commissie benadrukt de onlangs bijgewerkte richtsnoeren voor een gestandaardiseerde financiële correctie van fouten inzake overheidsopdrachten. Deze richtsnoeren zijn bedoeld om een homogene uitvoering te bereiken op basis van gelijke behandeling van de lidstaten.

6.27 en 6.28. De Commissie merkt op dat de auditautoriteiten de meeste schendingen inzake overheidsopdrachten in de door de Rekenkamer onderzochte transacties hebben geconstateerd. Daaruit blijkt de verbeterde capaciteit van de auditautoriteiten om dit soort fouten op te sporen. Het grote aandeel fouten in de openbare aanbestedingen dat op het niveau van de beheersautoriteiten en de intermediaire instanties niet werd ontdekt, toont echter aan dat er voortdurend inspanningen nodig zijn om deze problemen beter te kunnen opsporen aan de hand van beheerscontroles op het eerste niveau. De Commissie zal deze gevallen volgen en de nodige aanvullende financiële correcties toepassen, waaronder nettocorrecties als de regelgevingsvoorwaarden daartoe nopen.

6.30 tot en met 6.32. Drie van de gekwantificeerde fouten die de Rekenkamer in haar steekproef had opgespoord hebben te maken met een nationale staatssteunregeling met bepalingen die niet in overeenstemming waren met de EU-regels inzake staatssteun. De Commissie had deze niet-naleving reeds vastgesteld en had de betrokken lidstaat reeds verzocht de nodige corrigerende maatregelen te nemen en zijn praktijk onverwijld te wijzigen. De lidstaat heeft zijn wetgeving met onmiddellijke ingang dienovereenkomstig gewijzigd en zo voor toekomstige zaken een einde gemaakt aan deze specifieke systemische tekortkoming.

De Commissie is niet op de hoogte van soortgelijke inbreuken in andere lidstaten voor de rekeningen 2016-2017.

Voor een van de zeven andere door de Rekenkamer vastgestelde gevallen verwijst de Commissie naar haar antwoord op paragraaf 6.14.

6.36 tot en met 6.38. In verband met door de EIB-groep beheerde financieringsinstrumenten is in het herziene artikel 40 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening) een nieuw zekerheidsmodel vastgesteld, dat met name controleverslagen en auditverslagen omvat van externe auditors van de Europese Investeringsbank/het Europees Investeringsfonds (EIB/EIF), van wie de modellen bij uitvoeringshandeling zijn goedgekeurd. Hiermee wordt ingegaan op aanbeveling 1 van het jaarverslag van de Rekenkamer voor 2017 door de verlangde zekerheid te verschaffen.

Het EIF heeft bevestigd dat het bereid is het gebruik van de nieuwe soorten auditverslagen op vrijwillige basis uit te breiden tot alle programma’s in het kader van het mkb-initiatief.

 
 

6.39.

De Commissie benadrukt dat de genoemde verplichting voor de autoriteiten van de lidstaten om het volledige verschuldigde bedrag van de overheidsbijdrage in 90 dagen te betalen volledig is nageleefd in meer dan 97 % van de onderzochte transacties.

In één lidstaat (Frankrijk) wachten de autoriteiten echter tot de begunstigde (aanbieder van opleidingen) zijn eindverslag over de uitvoering heeft toegezonden voordat de laatste tranche (10 %) wordt betaald.

Onze beoordeling van het werk van auditautoriteiten

 
 

6.40.

De Commissie is van mening dat de in de twee betrokken programma’s beschreven praktijk om het volledige bedrag van de overheidsbijdrage niet binnen 90 dagen aan de begunstigde te betalen, kan worden gerechtvaardigd door de noodzaak te analyseren of het volledige bedrag daadwerkelijk aan de begunstigde was verschuldigd voordat het definitieve EU-bedrag kon worden berekend en betaald.

In het specifieke geval van Duitsland is de overdracht van de ESF-component door de beheersautoriteit aan de eindbegunstigde (de “Bundesagentur für Arbeit”) — na terugbetaling door de Commissie — een administratieve interne maatregel tussen het federale ministerie van Arbeid en Sociale Zaken en de begunstigde. Deze overdracht is slechts voor één maatregel van het betrokken operationele programma (OP) toegepast.

 

6.42.

De auditautoriteiten zorgen ervoor dat hun steekproeven representatief zijn op het niveau van elk OP of elke groep van OP’s. Dankzij deze aanpak kan de Commissie in de JAV’s gedetailleerde informatie op het niveau van het OP bekendmaken en de zekerheid ook voor elk OP verkrijgen.

De Commissie blijft nauw samenwerken met alle auditautoriteiten om ervoor te zorgen dat zij aan de verwachte normen voldoen. Deze samenwerking omvat verschillende richtsnoeren voor de zekerheidspakketten, de opstelling van een methode voor de controle van financieringsinstrumenten, technische bijeenkomsten om methodologische kwesties te bespreken, de ontwikkeling van gezamenlijk gedeelde en overeengekomen steekproeftechnieken om te zorgen voor representatieve en betrouwbare foutenpercentages (uitgebreide richtsnoeren), en de vaststelling van gemeenschappelijke auditinstrumenten en controlelijsten.

Op basis van eigen grondig onderzoek aan de hand van documenten en risicogebaseerde controles ter plaatse heeft de Commissie in de respectieve JAV’s van DG REGIO en DG EMPL 40 programma’s voor EFRO/CF en 47 van het ESF/YEI gerapporteerd waarvoor het restfoutenpercentage boven de 2 % werd geschat. Dit was te wijten aan administratieve fouten, niet-opsporing van door de Commissie aan de orde gestelde kwesties tijdens de analyse van JAV’s of werkdocumenten van de auditautoriteiten of ontoereikende correcties op het niveau van de lidstaten.

De Commissie werkt samen met de betrokken auditautoriteiten om hun werkzaamheden voor de toekomst te verbeteren.

 

6.43.

Wat de soorten fouten betreft die door de lidstaten en de auditors van de EU zijn vastgesteld, verwijst de Commissie naar haar antwoord op de paragrafen 6.17 en 6.18.

De Commissie is het ermee eens dat in sommige beheers- en controlesystemen aanvullende verbeteringen nodig zijn om ervoor te zorgen dat alle fouten tijdig worden opgespoord en gecorrigeerd, zoals vermeld in de JAV’s van 2018.

6.44 en 6.45. De Commissie heeft grondige en gedetailleerde richtsnoeren over steekproeven ontwikkeld om de bepalingen van artikel 127 van de GB-verordening en van Verordening (EU) nr. 480/2014 verder te verduidelijken om te zorgen voor een geharmoniseerd, overeengekomen en gecoördineerd uitvoeringskader voor de auditautoriteiten. De Commissie benadrukt dat voor steekproefmethoden in verschillende stadia van het proces een professioneel oordeel moet worden gevormd dat tot verschillende beoordelingen door verschillende actoren kan leiden.

De Commissie zal de technische dialoog met de Rekenkamer voortzetten om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip en om de nodige zekerheid te verschaffen aan de auditautoriteiten.

Kader 6.6

Wat de tekortkomingen in de steekproefmethode voor een Duits OP betreft, heeft de Commissie geconcludeerd dat het foutenpercentage dat het gevolg was van de toegepaste steekproefmethode aanvaardbaar was in het licht van haar richtsnoeren voor steekproeven. Zij heeft er echter bij de auditautoriteit op aangedrongen haar steekproefmethode voor de komende jaren te wijzigen in steekproefneming op basis van geldwaarde. Dit advies werd aanvaard en uitgevoerd.

6.46 en 6.47. De Commissie is verheugd over de door de Rekenkamer in paragraaf 6.48 gesignaleerde verbeteringen met betrekking tot de documentatie van de auditautoriteiten. In overeenstemming met de aanbeveling van de Rekenkamer van 2017 heeft de Commissie een werkgroep opgericht met de medewerking van verschillende auditautoriteiten en van de Rekenkamer als waarnemer. Doelstelling is om een gemeenschappelijk begrip en een gemeenschappelijke praktijk op dit gebied vast te stellen waarbij terdege rekening wordt gehouden met de noodzaak van een passend evenwicht om gezonde en efficiënte administratieve procedures te waarborgen.

De Commissie zal nauw met de auditautoriteiten blijven samenwerken om de door de Rekenkamer vermelde problemen aan te pakken door beste praktijken te delen en auditinstrumenten en -methoden uit te wisselen, met inbegrip van de checklists van de Commissie zelf.

 
 

6.48.

De Commissie is verheugd over de door de Rekenkamer gesignaleerde verbetering. Zij bevestigt dat zij voortdurend met de programma-autoriteiten en in het bijzonder met de auditautoriteiten samenwerkt om hun capaciteit om fouten te voorkomen en te corrigeren te versterken en zo bij te dragen tot het verkrijgen van zekerheid.

 

6.50.

De Commissie merkt op dat de zeven fouten waarnaar de Rekenkamer in deze paragraaf verwijst beperkte gevolgen hadden voor de foutenpercentages die door de betrokken auditautoriteiten voor deze programma’s zijn gerapporteerd. Zij zal echter met de auditautoriteiten blijven samenwerken aan de correcte behandeling en kwantificering van fouten.

Het werk van de Commissie om zekerheid te verschaffen en haar verslaglegging over het restfoutenpercentage in haar jaarlijkse activiteitenverslagen

 
 

6.51.

De controleprocedures van de lidstaten gaan gepaard met drie programma-autoriteiten: de beheersautoriteiten, certificerende instanties en auditautoriteiten, die respectievelijk verantwoordelijk zijn voor beheersverificaties (eerste verdedigingslinie tegen fouten), certificering van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in de rekeningen op basis van alle beschikbare auditresultaten, en audits om controleoordelen te verstrekken. De directoraten-generaal beoordelen de ingediende zekerheidspakketten en trekken daarna in hun JAV’s conclusies over de drie aspecten van deze controles: de doeltreffendheid van de beheers- en controlesystemen, de aanvaardbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende uitgaven.

 

6.53.

Beide DG’s rapporteerden over de regelmatigheid van de kernprestatie-indicator (KPI) op basis van de uitgevoerde auditwerkzaamheden en de controle-informatie die op de datum van de vaststelling van hun respectieve JAV’s beschikbaar was. Het “worstcasescenario” werd geraamd met gebruik van conservatieve forfaitaire bedragen voor de programma’s waarbij de foutenpercentages nog het voorwerp waren van een procedure op tegenspraak en dus nog niet waren bevestigd. Het worstcasescenario weerspiegelt ook de risico’s van niet-ontdekte fouten in het deel van de steekproef van jaarlijkse activiteiten dat niet door de Commissie is gecontroleerd. Beide directeuren-generaal doen in hun respectieve JAV’s (bijlage 10 B) een inspanning om alle relevante informatie per OP bekend te maken.

Waar mogelijk heeft de Commissie ook rekening gehouden met de resultaten van de werkzaamheden van de Rekenkamer. De Commissie heeft een voorzichtige benadering gehanteerd en heeft een worstcasescenario voor de betrokken OP’s gebruikt toen de audit van de Rekenkamer aan de gang was en de resultaten nog voorlopig waren in afwachting van de afronding van de verrekeningsprocedure.

6.54 en 6.55. Om bij te dragen aan de interne rapportage over de uitgaven van 2018, hebben beide DG’s het risico bij betaling en bij afsluiting geraamd via de meest conservatieve benadering op basis van de bevestigde restfoutenpercentages van 2016-2017. De niet-bevestigde restfoutenpercentages van 2017-2018 worden enkel gebruikt als ze hoger zijn dan de bevestigde percentages van 2016-2017. De Commissie benadrukt dat op het ogenblik dat de JAV’s worden ondertekend, de uitgaven die gedeclareerd worden in het verslagjaar zijn gedekt door een inhouding van 10 % op tussentijdse betalingen.

 
 

6.56.

De Commissie verwijst naar haar antwoord op paragraaf 6.14. Zij is van mening dat het in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag (AMPR) geraamde risico bij betaling een getrouw beeld geeft van het risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de relevante uitgaven in het kader van het cohesiebeleid in 2018, die betrekking hebben op een andere periode dan de door de Rekenkamer gecontroleerde.

 

6.60.

In 2018 heeft de Commissie naast nalevingsgerichte controles ook 27 vroegtijdige preventieve systeemaudits uitgevoerd naar het effectief functioneren van de beheerscontrolesystemen en 14 onderzoeksmissies naar auditautoriteiten om de inhoud van de jaarlijkse controleverslagen te controleren en kwesties in verband met de controle op stukken te verduidelijken. Dit draagt bij tot het verkrijgen van zekerheid.

 

6.62.

De Commissie heeft haar zekerheidssysteem ontworpen om de directeuren-generaal in staat te stellen zekerheid te verschaffen over elk van de 419 afzonderlijke OP’s in verband met hun verplichting als gedelegeerd ordonnateur. Dit zekerheidsmodel is gebaseerd op een kostenefficiënte controleaanpak in twee stappen: een systematische controle op stukken voor alle OP’s en aanvullende risicogebaseerde nalevingsgerichte controles ter plaatse voor geselecteerde OP’s. De Commissie is van mening dat zij redelijke zekerheid over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende uitgaven heeft, behalve voor de programma’s waarvoor zij mogelijke aanvullende financiële correcties heeft gerapporteerd (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 6.42).

Bovendien wordt in de JAV’s een geaggregeerd KPI gerapporteerd als een gewogen gemiddelde van alle bevestigde foutenpercentages. De Commissie heeft ook een worstcasescenario gerapporteerd, waarbij rekening is gehouden met alle nog niet gevalideerde informatie (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 6.53).

 

6.63.

Voor elke nalevingsgerichte controle beoordelen de auditors van de Commissie het risico op herhaling in het niet-gecontroleerde deel van de steekproef van de auditautoriteit van gelijkaardige fouten als degene die zijn ontdekt. Als dat risico bestaat, worden passende vaste percentages toegepast om het worstcasescenario in te schatten voor het restfoutenpercentage in de JAV’s (zie paragraaf 6.53).

 

6.64.

Het is niet altijd mogelijk om elk jaar voor elk operationeel programma een definitief bevestigd restfoutenpercentage op te geven. Verschillende factoren kunnen ervoor zorgen dat deze beoordeling vertraging oploopt, waaronder tegenstrijdige procedures inzake de nalevingsgerichte controles van de Commissie of de noodzaak van aanvullende verificaties door de Commissie zoals door de verordening is toegestaan tot het einde van de periode waarin de begunstigden bewijsstukken moeten bewaren.

Dit was het geval voor respectievelijk 40 en 47 programma’s in het begrotingsjaar 2016/2017 voor REGIO en EMPL, zoals uiteengezet in de JAV’s van 2018. Voor deze programma’s zal de Commissie de vereiste aanvullende financiële correcties toepassen om het restfoutenpercentage onder de 2 % te brengen.

 

6.66.

De Commissie is van mening dat de uitgaven die bij de afsluiting van het betrokken pakket zijn gecertificeerd, voldoen aan de relevante regelgeving, overeenkomstig haar antwoord op het jaarverslag van de Rekenkamer over 2016, toen twee identieke fouten werden vastgesteld.

 

6.67.

Naar aanleiding van een eindverslag van OLAF zijn financiële aanbevelingen opgesteld voor één project in het Hongaarse afsluitingspakket. Naast de desbetreffende uitgaven omvatte het programma voldoende subsidiabele uitgaven om de Commissie in staat te stellen tot een gedeeltelijke afsluiting over te gaan. Na het verslag van OLAF heeft de bevoegde rechtbank in een lidstaat eind 2018 de aanklacht tegen de contractant laten vallen. Het onderzoek in de tweede lidstaat loopt nog. De Commissie zal de ontwikkelingen in deze zaak volgen en het risico op onregelmatige bedragen in het eindsaldo voorkomen.

6.68 tot en met 6.70. De bepalingen voor afsluiting in de GB-verordening bestrijken logischerwijs de specifieke uitgaven die bij de afsluiting moeten worden behandeld, zoals de verrekening van de aan financieringsinstrumenten betaalde voorschotten tegenover de betaalde voorschotten (artikel 42 van de GB-verordening). De meeste uitgaven voor de meeste OP’s zullen echter via de jaarrekeningen verlopen zijn en definitief zijn.

De Commissie is van mening dat tijdige richtsnoeren nuttig zullen zijn met het oog op de afsluiting van de OP’s in 2025. Dergelijke richtsnoeren kunnen het model van het eindverslag over de uitvoering (artikel 142, GB-verordening) verder verduidelijken om ervoor te zorgen dat dit verslag alle passende informatie bevat en kunnen, wat 2007-2013 betreft, verduidelijking bieden van de behandeling bij de afsluiting van diverse kwesties, zoals: de betaling van overblijvende staatssteunvoorschotten (artikel 131, lid 5, GB-verordening), na voltooiing van de projecten gegenereerde inkomsten (artikel 61, GB-verordening), onvoltooide projecten (artikel 2, onder 14), GB-verordening), de fasering van projecten, de plafonnering van de definitieve EU-betaling (artikel 129, GB-verordening) enz.

Conclusie en aanbevelingen

 
 

6.71.

De Commissie heeft in haar JAV’s over 2018 in volledige transparantie gerapporteerd dat het risico bestaat dat het foutenpercentage van materieel belang blijft voor respectievelijk 40 en 47 programma’s voor REGIO en EMPL. Zij heeft de betrokken programma’s in de JAV’s over 2018 openbaar gemaakt. Overeenkomstig de regelgeving van 2014-2020 heeft de Commissie zich ertoe verbonden de vereiste aanvullende financiële correcties toe te passen op deze programma’s, met inbegrip van de netto financiële correcties als de regelgevingsvoorwaarden daartoe nopen.

De verhoogde bedragen van gecertificeerde uitgaven in de lidstaten en de risicogebaseerde aanpak die de Commissie voor haar nalevingsgerichte controles toepast, verklaren de stijging van de gemiddelde totale restfoutenpercentages die in de respectieve JAV’s van de Commissie zijn vermeld, in vergelijking met 2017.

De Commissie is het echter niet eens met de beoordeling van de Europese Rekenkamer van drie belangrijke fouten in verband met de periode 2014-2020 en twee fouten in verband met de periode 2007-2013. Dit is het gevolg van een uiteenlopende interpretatie van toepasselijke nationale of EU-voorschriften die van invloed zijn op het berekende foutenpercentage.

De Commissie verwijst naar de worstcasescenario’s die in de JAV’s van 2018 zijn uiteengezet. Zij is van oordeel dat deze een redelijke schatting van het foutenpercentage weerspiegelen, rekening houdend met de overeengekomen fouten.

De Commissie zal nauw blijven samenwerken met de beheers- en auditautoriteiten van de betrokken programma’s om de overeengekomen conclusies op te volgen en ervoor te zorgen dat mettertijd voor alle programma’s een restfoutenpercentage van minder dan 2 % wordt bereikt. De verordening voorziet de Commissie van alle nodige toezichtinstrumenten om tussentijdse betalingen of de betaling van het jaarlijkse saldo stop te zetten en aanvullende financiële correcties aan te brengen om ervoor te zorgen dat in de loop van de tijd alle programma’s een aanvaardbaar restfoutenpercentage vertonen.

 

6.72.

De Commissie wijst op de belangrijke werkzaamheden van de auditautoriteiten bij het ontdekken van fouten die hebben geleid tot gedetailleerde auditadviezen voor alle programma’s, waaronder negatieve adviezen in elf gevallen, en aanzienlijke financiële correcties in de jaarrekeningen en bij de afsluiting.

De Commissie heeft in de respectieve JAV’s over 2018 meegedeeld dat er verdere verbeteringen nodig zijn voor zeven auditautoriteiten. Voor het overige bleken de auditautoriteiten goed te functioneren of waren op basis van de gedetailleerde beoordeling door de Commissie van elke auditautoriteit en elk programma slechts geringe verbeteringen nodig.

Daarom vertrouwt de Commissie in het algemeen op het werk van de auditautoriteiten, behalve voor een beperkt aantal gevallen waarvoor passende punten van voorbehoud zijn bekendgemaakt en actieplannen zijn opgesteld om de nodige verbeteringen te vragen.

 

6.73.

De Commissie is van mening dat zij over een robuuste aanpak beschikt om de vereiste redelijke zekerheid over de werking van de beheers- en controlesystemen te verkrijgen.

De Commissie heeft haar zekerheidssysteem ontworpen om de directeuren-generaal in staat te stellen zekerheid te verschaffen over elk van de 419 afzonderlijke OP’s in verband met hun verplichting als gedelegeerd ordonnateur. Dit zekerheidsmodel is gebaseerd op een evenredige, administratief kostenefficiënte controleaanpak in twee stappen: een systematische controle op stukken voor alle OP’s en aanvullende risicogebaseerde nalevingsgerichte controles ter plaatse voor geselecteerde OP’s. De Commissie is van mening dat zij redelijke zekerheid over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende uitgaven heeft, behalve voor de programma’s waarvoor zij mogelijke aanvullende financiële correcties heeft gerapporteerd.

In de JAV’s over 2018 heeft de Commissie niet alleen haar raming van de algehele restfoutenpercentages maar ook de worstcasescenario’s (waaronder de auditresultaten van de Rekenkamer, indien beschikbaar) voorgesteld. Dit omvatte het gebruik van vaste percentages voor bepaalde programma’s waarvoor er aanwijzingen waren dat sommige fouten onopgemerkt zouden kunnen blijven.

 

6.74.

De Commissie verwijst naar haar antwoord op paragraaf 6.56. Zij is van mening dat het in het AMPR geschatte risico bij betaling een getrouw beeld geeft van het risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de relevante uitgaven in het kader van het cohesiebeleid in 2018, die betrekking hebben op een andere periode dan de door de Rekenkamer gecontroleerde.

 

6.75.

Het controle- en zekerheidskader is ontworpen om voor elk programma een jaarlijks restfoutenpercentage van minder dan 2 % te bereiken. De Commissie concludeerde dat dit voor de meeste programma’s (70 %) het geval was, maar was het ermee eens dat dit nog niet het geval was voor 30 % van alle programma’s die in haar JAV’s over 2018 duidelijk waren aangegeven. De Commissie zal deze en de bevestigde gevallen waar de Rekenkamer bijkomende fouten ontdekte, volgen en de nodige aanvullende financiële correcties toepassen, waaronder nettocorrecties als de door de medewetgever gestelde voorwaarden daartoe nopen.

De Commissie is het ermee eens dat voor deze programma’s verdere verbeteringen nodig zijn. De beheers- en auditautoriteiten moeten hun respectieve beheersverificaties en controles versterken om fouten in de toekomstige boekjaren beter te voorkomen. De Commissie zal samenwerken met de betrokken autoriteiten om hun controleprocedures te verbeteren.

 

6.76.

Met betrekking tot de twee aanbevelingen van de voorgaande jaren waaraan volgens het verslag van de Rekenkamer helemaal geen gevolg is gegeven, merkt de Commissie op dat:

  • — 
    een aanbeveling niet is aanvaard door de Commissie en derhalve geen actie vereist;
  • — 
    actie is ondernomen om de subsidiabiliteit van de btw te verduidelijken en te vereenvoudigen in het voorstel van de Commissie voor het rechtskader voor de periode na 2020.

Zie ook het antwoord van de Commissie op bijlage 6.3.

Aanbeveling 6.1 (Controleregelingen voor programma’s in het kader van het mkb-initiatief)

De Commissie aanvaardt deze aanbeveling.

 
 

a)

In het herziene artikel 40 van de GB-verordening is een nieuw zekerheidsmodel vastgesteld, dat met name controleverslagen en auditverslagen omvat van externe auditoren van de EIB/het EIF, van wie de modellen bij uitvoeringshandeling zijn goedgekeurd.

Het EIF heeft bevestigd dat het bereid is het gebruik van de nieuwe soorten auditverslagen op vrijwillige basis uit te breiden tot alle programma’s in het kader van het mkb-initiatief. De Commissie beschouwt het nieuwe zekerheidsmodel van de GB-verordening en de vrijwillige uitvoering van de auditverslagen voor de mkb-initiatieven als een antwoord op de aanbeveling.

Aanbeveling 6.2 (Onregelmatige inhouding van betalingen door de autoriteiten van de lidstaten)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling en zal de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de beheers- en auditautoriteiten de nodige aandacht besteden aan de naleving van artikel 132 van de GB-verordening.

Aanbeveling 6.4 (Afsluitingsregelingen 2014-2020)

De Commissie onderwerpt elk programma voor afsluiting aan een grondig onderzoek om te waarborgen dat het niveau van onregelmatige uitgaven onder de materialiteitsdrempel ligt. Dat zal ook het geval zijn voor de programma’s voor de periode 2014-2020, waarvan de afsluiting in de verordening voor 2025 is gepland.

  • a) 
    De Commissie aanvaardt de aanbeveling en zal de belangrijkste risico’s die van invloed kunnen zijn op de afsluiting van de programma’s voor 2014-2020 in kaart brengen, op basis van de lessen die zijn getrokken tijdens de uitvoering van de programma’s, met het oog op haar toekomstige afsluitingsrichtsnoeren voor de lidstaten.
  • b) 
    De Commissie aanvaardt principieel dit deel van de aanbeveling, maar is van mening dat de ontwikkeling van dergelijke richtsnoeren niet dringend is aangezien de afsluiting in de verordening is gepland voor 2025. Bovendien moet in dergelijke richtsnoeren voor afsluiting rekening worden gehouden met de ervaring die bij de uitvoering van de programma’s is opgedaan.

Deel 2 — Beoordeling van projectprestaties

 
 

6.81.

De Commissie merkt op dat er geen verplichting bestaat om op projectniveau resultaatindicatoren vast te stellen. In de verordeningen betreffende de fondsen voor de perioden 2007-2013 en 2014-2020 wordt de term “resultaatindicatoren” enkel gebruikt in het kader van de prioritaire assen.

Dankzij een zoals in de operationele programma’s beschreven, goed ontworpen interventielogica wordt gewaarborgd dat de outputs en resultaten op projectniveau bijdragen tot de verwezenlijking van de verwachte resultaten van de operationele programma’s, waarbij niet mag worden vergeten dat deze ook door externe factoren worden beïnvloed.

6.82 en 6.83. De Commissie merkt op dat in 95 % van de onderzochte projecten outputindicatoren of zowel output- als resultaatindicatoren op projectniveau zijn vastgesteld, overeenkomstig de vereisten van de EU-regelgeving die op dit uitgaventerrein van toepassing is.

Effectbeoordelingen zullen ook helpen bij het beoordelen van de bijdrage van de gecofinancierde acties aan de doelstellingen van de OP’s. De Commissie is van mening dat er een verschil is tussen de rechtstreekse resultaten op het niveau van de projecten en de resultaten die op het niveau van het OP moeten worden bereikt.

De Commissie merkt ook op dat de wetgeving voor de periode 2014-2020 de interventielogica en de nadruk op de resultaten heeft versterkt.

 
 

6.84.

De Commissie stelt met tevredenheid vast dat alle onderzochte lidstaten monitoringssystemen hebben opgezet om informatie over de prestaties te registreren. Voor de periode 2014-2020 is de informatie over beleidsprestaties een belangrijk onderdeel van de sterkere resultaatgerichtheid op basis van de interventielogica en de monitoring van gemeenschappelijke indicatoren die jaarlijks aan de Commissie worden gerapporteerd via jaarverslagen over de uitvoering.

 

6.85.

Door de recente wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie moeten de auditautoriteiten nu naast systeemaudits ook het aspect van de betrouwbaarheid van de prestatiegegevens in hun audits van concrete acties opnemen. Dit zal bijdragen tot meer zekerheid over de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de aan de Commissie gerapporteerde prestatiegegevens.

 

6.86.

De Commissie heeft in totaal 43 risicogebaseerde controles uitgevoerd in 17 lidstaten om de betrouwbaarheid van de door de lidstaten gerapporteerde prestatiegegevens te beoordelen. In negen gevallen zijn materiële tekortkomingen aan het licht gekomen. De Commissie heeft aanbevelingen gedaan om de verslaglegging en de IT-systemen waar nodig te verbeteren en om prestatiegegevens te corrigeren. De lessen die uit deze controles zijn getrokken, zijn gedeeld met de programma-autoriteiten om de risico’s voor de betrouwbaarheid van de prestatiegegevens meer bekendheid te geven en de verslaglegging verder te verbeteren.

6.87 en 6.88. Het is belangrijk eraan te herinneren dat de steekproef van de Rekenkamer betrekking had op een mix van projecten uit 2007-2013 en 2014-2020, met een belangrijke wijziging van de prestatiegerichte aanpak en de interventielogica van de programma’s in het kader van de regelgeving voor 2014-2020. De gerapporteerde resultaten geven tot dusver dus een beperkt beeld van de specifieke resultaten voor de periode 2014-2020.

De Commissie merkt echter op dat in het algemeen 81 % van de projecten de prestatie-indicatoren volledig of gedeeltelijk had gehaald, rekening houdend met het feit dat de resultaatindicatoren nog verder kunnen evolueren na de fysieke voltooiing van de projecten.

Bijlage 6.3 — Follow-up van eerdere aanbevelingen

Aanbeveling 1 (2015 — ontwerp- en uitvoeringsmechanisme voor de ESI-fondsen voor de volgende programmeringsperiode)

De Commissie onderstreept dat haar wetgevingsvoorstellen meer dan 80 maatregelen voor vereenvoudiging bevatten die rechtstreeks zijn geïnspireerd op de werkzaamheden van de groep op hoog niveau inzake vereenvoudiging, op eerdere aanbevelingen van de Rekenkamer en bijdragen van andere belanghebbenden.

Aanbeveling 2 (2015 — richtsnoeren verstrekken aan de lidstaten over de wijze waarop onnodig complexe en/of omslachtige regels kunnen worden vereenvoudigd of vermeden)

De Commissie beoordeelt voortdurend de nationale regels inzake de subsidiabiliteit van de voor controles ter plaatse geselecteerde programma’s met hoog risico. De auditmethode is aangevuld om ervoor te zorgen dat de auditors van de Commissie ook melding maken van onnodig complexe nationale regels (gold-plating) en voorbeelden van goede praktijken. Via de Omnibusverordening heeft de Commissie ook aanvullende vereenvoudigde kostenopties verstrekt aan programma-autoriteiten en de rechtszekerheid vergroot door de vaststelling van percentages in de verordening die rechtstreeks door de programma-autoriteiten kunnen worden gebruikt om de complexiteit te verminderen, het beheer en de regels voor begunstigden te vereenvoudigen en de rechtszekerheid voor iedereen te vergroten.

Aanbeveling 3 (2015 — verlenging van de subsidiabiliteitsperiode voor financieringsinstrumenten)

De Commissie aanvaardde de aanbeveling niet.

Aanbeveling 1 (2017 — auditregelingen voor EIB/EIF-instrumenten)

De Commissie is van mening dat deze aanbeveling volledig is opgevolgd voor de EIB- en de EIF-instrumenten buiten de programma’s in het kader van het mkb-initiatief. Voor de OP’s van het mkb-initiatief die voor de Omnibuswijziging zijn goedgekeurd, verwijst de Commissie naar haar antwoord op paragraaf 6.36.

Aanbeveling 2 (2017 — terugbetaling van de btw na 2020)

De Commissie heeft de aanbeveling van de Rekenkamer in verband met de btw slechts gedeeltelijk aanvaard. De Commissie heeft een voorstel gedaan om de subsidiabiliteit van de btw voor alle begunstigden te vereenvoudigen, ongeacht de publieke/private of btw-gerelateerde status van de begunstigden voor het wettelijke kader voor de periode na 2020. De Commissie heeft de logica van haar voorstel en de moeilijkheden die de aanbeveling van de Rekenkamer zou veroorzaken uitgelegd. (zie het antwoord van de Commissie op de aanbeveling van de Rekenkamer in het jaarverslag voor 2017 en haar antwoorden op de paragrafen 6.31 tot en met 6.35 in het jaarverslag van 2015).

Aanbeveling 3 (2017 — verificatie van de werkzaamheden van de auditautoriteiten)

De Commissie volgt alle aanbevelingen van de Rekenkamer in verband met toezicht en de ondersteuning van de werkzaamheden van de auditautoriteiten op en heeft aanvullende richtsnoeren verstrekt met betrekking tot de behandeling van voorschotten op financiële instrumenten, staatssteunvoorschotten, de auditchecklist en auditdocumentatie.

Aanbeveling 6 (2017 — voldoende controles van de auditautoriteiten om conclusies te kunnen trekken in de JAV’s die in het jaar volgend op het jaar van aanvaarding van de rekeningen worden gepubliceerd)

De Commissie herinnert eraan dat zij deze aanbeveling slechts gedeeltelijk heeft aanvaard, aangezien objectieve problemen in verband met de procedure op tegenspraak van haar audits en de wettelijke vereisten voor aanvullende controles na de goedkeuring van de rekeningen niet altijd de mogelijkheid bieden om binnen een jaar definitief conclusies te trekken over alle gerapporteerde foutenpercentages. Zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 6.64. De Commissie heeft echter rekening gehouden met haar ontwerp-auditresultaten voor de beoordeling van KPI 5 zoals gerapporteerd in de respectieve JAV’s. Daarom is de Commissie van mening dat zij deze aanbeveling in de meeste opzichten heeft uitgevoerd.

Hoofdstuk 7 — Natuurlijke hulpbronnen

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Deel 1: Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

7.8.

De Commissie merkt op dat 98 % van de uitgaven in het kader van dit hoofdstuk GLB-uitgaven zijn, waarvoor een foutenpercentage van 2,15 % door de Commissie is vastgesteld en gepubliceerd in het jaarlijks activiteitenverslag 2018 (JAV) van het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling (DG AGRI). Het door de Commissie vastgestelde foutenpercentage blijft afnemen.

Het stemt de Commissie tevreden dat het door haar vastgestelde foutenpercentage voor de GLB-uitgaven strookt met de conclusies van de Europese Rekenkamer.

De Commissie is van mening dat het risico voor de EU-begroting afdoende wordt gedekt door het corrigerend vermogen, dat bestaat uit financiële nettocorrecties en bij de begunstigden teruggevorderde en geïnde bedragen. In het JAV 2018 van DG AGRI was sprake van een corrigerend vermogen van 1,90 % van de desbetreffende GLB-uitgaven. Het uiteindelijke risicobedrag werd daarom geraamd op 0,25 % van de desbetreffende GLB-uitgaven.

 
 

7.11.

De Commissie is zeer tevreden met de bevinding van de Europese Rekenkamer dat de rechtstreekse betalingen uit het ELGF, in begrotingsjaar 2018 goed voor 41,5 miljard EUR, geen fouten van materieel belang vertonen. De Commissie raamde het foutenpercentage voor rechtstreekse betalingen op 1,83 % (zie JAV 2018 van DG AGRI). Dit strookt met de conclusie van de Europese Rekenkamer.

 

7.14.

De Commissie verwelkomt de vaststelling van de Europese Rekenkamer dat 77 transacties geen fouten vertoonden en dat bij rechtstreekse betalingen aan landbouwers het risico op fouten kleiner is. Zie ook het antwoord van de Commissie op punt 7.11.

 

7.15.

De Commissie acht het onmogelijk om kleine fouten te voorkomen en tegelijk de opsporingskosten binnen de perken te houden.

 

7.17.

De Commissie verwelkomt de positieve beoordeling door de Europese Rekenkamer van de rol van het landbouwpercelenidentificatiesysteem bij de voorkoming en vermindering van fouten.

 

7.18.

De Commissie waardeert ook de beoordeling door de Europese Rekenkamer van de geospatiale steunaanvraag, die de Commissie als een belangrijk instrument beschouwt om fouten te voorkomen en bij te dragen aan vereenvoudiging voor landbouwers en betaalorganen. Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 7.17.

 

7.19.

De Commissie merkt op dat het overzicht van de door de Europese Rekenkamer getoetste verrichtingen in bijlage 7.2 geen leidraad is voor het relatieve foutenniveau in de lidstaten die deel uitmaakten van de steekproef. De Commissie wijst erop dat voor elke lidstaat gedetailleerde informatie over de resultaten van de audits van de Commissie en de lidstaten te vinden is in de jaarlijkse activiteitenverslagen en de technische bijlagen daarbij van de diensten van de Commissie die de EU-fondsen in gedeeld beheer uitvoeren.

Kader 7.3

Wat de Estse casus betreft: de Commissie merkt op dat de verrichting op het ogenblik dat zij werd gedaan in begrotingsjaar 2018, wettelijk en regelmatig was en dat aan alle subsidiabiliteitsvoorwaarden was voldaan. De veranderingen in de structuur van het bedrijf werden doorgevoerd nadat de controles van de BO’s correct waren verricht en nadat de betaling had plaatsgevonden. Voorts heeft de begunstigde, na de aankondiging van het bezoek van de Europese Rekenkamer, de opneming van het tweede lid in de raad van bestuur gecorrigeerd waardoor de Estse autoriteiten van oordeel waren dat de betaling subsidiabel was.

Wat de Italiaanse casus betreft: zoals hierboven merkt de Commissie opnieuw op dat de verrichting op het ogenblik dat zij werd gedaan in begrotingsjaar 2018, wettelijk en regelmatig was en dat aan alle subsidiabiliteitsvoorwaarden was voldaan. Er werd tot terugvordering besloten omdat de omstandigheden waren veranderd nadat de betaling had plaatsgevonden. De Commissie begrijpt ook dat de Italiaanse autoriteiten over procedures beschikken aan de hand waarvan zij zelfs zonder het bezoek van de Europese Rekenkamer de betaling nog vóór de uitkering van de laatste tranche hadden kunnen terugvorderen.

 
 

7.26.

Visserij, het milieu en klimaatactie zijn goed voor 2 % van de uitgaven aan “Natuurlijke hulpbronnen” en de beheers- en controlesystemen verschillen van die voor GLB-uitgaven.

De Commissie merkt op dat de nationale autoriteiten in het kader van de controlecyclus al correcties ter bescherming van de EU-begroting hebben aangebracht, of dat nog kunnen doen, in verband met de door de Europese Rekenkamer geconstateerde kwesties, die veeleer van administratieve aard zijn.

 

7.31.

De Commissie is ingenomen met de positieve beoordeling door de Europese Rekenkamer van de consistentie van de door DG AGRI toegepaste methodologie.

7.32 en kader 7.6. De werkzaamheden van de certificerende instanties met betrekking tot de wettelijkheid en regelmatigheid van de uitgaven zijn meegenomen in het totale foutenpercentage voor het GLB van 2,15 %. Dit betekent dat meer dan 97 % van de GLB-uitgaven geen fouten vertoont (zie JAV 2018 van DG AGRI) en dat de certificerende instanties aanzienlijk hebben bijgedragen aan de zekerheidsopbouw en preventief hebben bijgedragen aan de vermindering van fouten in de lidstaten.

De GLB-zekerheid wordt opgebouwd op basis van de controles van de betaalorganen, de werkzaamheden van de certificerende instanties en de audits van DG AGRI zelf. Om voor zijn zekerheidsopbouw op de werkzaamheden van de certificerende instanties te kunnen vertrouwen, monitort en beoordeelt DG AGRI voortdurend de werkzaamheden van de certificerende instanties via verscheidene audits bij verschillende certificerende instanties in de loop van het jaar, alsook via de jaarlijkse financiële goedkeuring voor alle certificerende instanties (zie ook kader 1.10 van het jaarverslag van de Europese Rekenkamer).

7.32 Eerste streepje. DG AGRI is van oordeel dat de steekproefmethode van de certificerende instanties over het algemeen in overeenstemming is met de richtsnoeren van de Commissie en statistisch valide resultaten oplevert. Er zijn aanbevelingen aan de certificerende instanties gedaan over de wijze waarop hun steekproefneming kan worden verbeterd, maar hun steekproeven en geëxtrapoleerde fouten worden als representatief beschouwd. Slechts in drie populaties, die op drie certificerende instanties betrekking hadden, constateerde de Commissie steekproefproblemen die mogelijk de statistische representativiteit van de steekproef van de certificerende instanties zouden kunnen ondermijnen.

7.32 Tweede streepje. De Commissie is van oordeel dat de werkzaamheden van deze negen certificerende instanties weliswaar enige zekerheid verschaffen, maar dat er behoefte aan verbetering van de herverificaties van de subsidiabiliteitscontroles door deze certificerende instanties bestaat. Hoe dan ook volgt uit het feit dat de werkzaamheden van de certificerende instanties enigszins tekortschieten niet dat de werkzaamheden van de betaalorganen ontoereikend of onbetrouwbaar zouden zijn.

 
 

7.33.

De Commissie vertrouwt op de werkzaamheden van de certificerende instanties en maakt gebruik van hun werkzaamheden zoals weergegeven in het JAV 2018 van DG AGRI. Met de resultaten van de certificerende instanties kon in grotere mate rekening worden gehouden bij de berekening van het aangepaste foutenpercentage van DG AGRI voor begrotingsjaar 2018, als gevolg van het toegenomen vertrouwen ten opzichte van begrotingsjaar 2017.

Zoals blijkt uit het JAV 2018 van DG AGRI beoordeelt de Commissie de werkzaamheden van de certificerende instanties op het gebied van de wettigheid en regelmatigheid bovendien per populatie waardoor op een of meer populaties kan worden vertrouwd en slechts een populatie als minder betrouwbaar kan worden beschouwd. De in kader 7.6 weergegeven conclusies hebben slechts op bepaalde populaties betrekking: voor de gedetailleerde beoordeling kan de Commissie vertrouwen op de werkzaamheden van deze certificerende instanties voor andere populaties.

De Commissie monitort de certificerende instanties om een voortdurende verbetering van hun werkzaamheden te waarborgen.

 
 

7.34.

De Commissie benadrukt dat in het JAV 2018 van DG AGRI meer dan in vorige jaren rekening is gehouden met de werkzaamheden van de certificerende instanties (zie bladzijde 92 van de bijlagen bij het JAV). Voor het foutenpercentage in het JAV, zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 7.8 en 7.35.

 

7.35.

De Commissie is van oordeel dat de conclusies van de Europese Rekenkamer overeenstemmen met de in het JAV van DG AGRI gerapporteerde foutenpercentages (zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 7.8 en 7.11). Het door de Commissie geschatte foutenpercentage voor de totale GLB-uitgaven ligt dicht bij het materialiteitsniveau (2,15 %). De Commissie is ook van mening dat het risico voor de EU-begroting afdoende wordt gedekt door het corrigerend vermogen, dat bestaat uit financiële nettocorrecties en bij de begunstigden teruggevorderde en geïnde bedragen. In het JAV 2018 van DG AGRI was sprake van een corrigerend vermogen van 1,90 % van de desbetreffende GLB-uitgaven. Het uiteindelijke risicobedrag werd daarom geraamd op 0,25 % van de desbetreffende GLB-uitgaven, wat ver onder het materialiteitsniveau is.

Conclusie

 
 

7.37.

De Commissie neemt met instemming kennis van de bevinding van de Europese Rekenkamer dat het foutenpercentage voor rechtstreekse betalingen niet van materieel belang is, wat in overeenstemming is met het in het JAV 2018 van DG AGRI vastgestelde foutenpercentage (1,83 %). De Commissie merkt op dat het niet mogelijk is om het foutenpercentage van de Europese Rekenkamer voor het hoofdstuk rechtstreeks met het foutenpercentage in het GLB te vergelijken, omdat dit jaar ook fouten werden vastgesteld in niet tot het GLB behorende terreinen van rubriek 2 van het MFK (zie paragraaf 7.26). Zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 7.35, 7.11 en 7.8.

 

7.38.

Het stemt de Commissie zeer tevreden dat de auditconclusie van de Europese Rekenkamer overeenstemt met het in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag en het JAV 2018 van DG AGRI gerapporteerde risico bij betaling. Deze lage foutenpercentages (zie paragraaf 7.35) verschaffen de betrouwbaarheidsverklaring van de directeur-generaal van DG AGRI een redelijke mate van zekerheid.

 

7.40.

De Commissie monitort actief de volledigheid en de snelle uitvoering van de door de lidstaten opgestelde corrigerende actieplannen en zal om zulke actieplannen blijven verzoeken wanneer ernstige tekortkomingen worden geconstateerd. De Commissie blijft de kwaliteit van de werkzaamheden van de certificerende instanties monitoren en beoordelen en de nodige richtsnoeren verstrekken.

Deel 2: Prestaties

 
 

7.53.

Elke GLB-maatregel wordt gemonitord aan de hand van de respectieve outputindicatoren en dienovereenkomstig gerapporteerd, maar voor de beoordeling van de effecten ervan dient een evaluatie te worden verricht. Deze beoordeling wordt ondersteund door de respectieve evaluatievragen, waarvoor de GMEK-indicatoren slechts een hulpmiddel vormen, en zal met andere informatie worden aangevuld. De meeste van de 35 onderzochte acties betreffen betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen (maatregel 13), die in wezen een inkomenssteunregeling vormen, terwijl de resultaatindicatoren voor herstel, instandhouding en verbetering van ecosystemen op het verbeteren van landbouwpraktijken zijn gericht. Bij de vaststelling van het aantal en de aard van de gemeenschappelijke indicatoren voor de periode 2014-2020 moest over de kosteneffectiviteit van het systeem worden gewaakt en moest de administratieve last voor de lidstaten op een aanvaardbaar niveau worden gehouden.

 

7.55.

De doeltreffendheid en doelmatigheid van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s zullen worden beoordeeld aan de hand van uitgebreide evaluaties, waarvoor de GMEK-indicatoren slechts één instrument vormen, dat met andere informatie zal worden aangevuld om de evaluatievragen met betrekking tot de afzonderlijke aandachtsgebieden te beantwoorden.

 

7.56.

De steun voor jonge landbouwers die een landbouwbedrijf opzetten is afhankelijk van minimumeisen inzake vaardigheden en opleiding, hetgeen de doelstelling ondersteunt om de betreding van de landbouwsector door goedgeschoolde (jonge) landbouwers te faciliteren.

Daar waar de steun het mogelijk maakt de effecten van de steun op de beoogde populatie te monitoren, is de beoordeling van de effecten van de steun op de generatievernieuwing een kwestie van evaluatie.

 

7.57.

De prestatie-indicatoren kunnen niet zo worden ontworpen dat zij elke betaling bestrijken.

 

7.58.

Resultaatindicatoren zijn bedoeld om de beoogde effecten van maatregelen te monitoren. Ze worden, zo veel mogelijk, als percentages omschreven omdat dit het mogelijk maakt onder meer het aandeel van de beoogde populaties dat steun ontvangt te meten. Met impactindicatoren wordt de impact van beleidsinterventies op langere termijn gemeten en verder dan de onmiddellijke effecten gekeken.

Om te kunnen beoordelen of de steun daadwerkelijk tot het aandachtsgebied heeft bijgedragen, moet het beleidseffect worden geïsoleerd van andere beïnvloedende factoren (contextuele feiten, ander gerelateerd beleid enz.). Het zogeheten “netto-effect” moet worden gemeten. Dit wordt gewoonlijk gedaan aan de hand van evaluaties.

 

7.59.

Het is inderdaad de gehele bevolking van de gemeente waar een actie is uitgevoerd die potentieel van de actie profiteert. Zo zullen niet alle inwoners van een gemeente bijvoorbeeld bereid zijn om een nieuwe dienst of infrastructuur te gebruiken, maar als zij dat willen is de dienst of infrastructuur beschikbaar.

 

7.60.

Zes resultaatindicatoren zijn gebaseerd op steekproefenquêtes die in elk van de lidstaten zijn verricht. Hoewel de algemene richtsnoeren werden uitgebracht toen de projectuitvoering reeds was gestart, waren zij toch tijdig beschikbaar om de enquête te verrichten.

 

7.62.

Zoals alle rechtstreekse betalingen zijn rechtstreekse betalingen aan jonge landbouwers in de eerste plaats bedoeld om bij te dragen aan de specifieke doelstelling “Bijdragen aan landbouwinkomens en beperken van de variabiliteit van het landbouwinkomen op een manier die de handel zo min mogelijk verstoort”.

Natuurlijk verkeren landbouwbedrijven met een minder kwetsbaar inkomen in een betere positie om te investeren en concurrerender te worden. Dit is met name relevant voor jonge landbouwers die zich pas gevestigd hebben. Het verbeteren van de steun aan deze jonge landbouwers die zich pas gevestigd hebben, heeft overigens ook tot doel de generatievernieuwing in de landbouw te bevorderen.

De onderliggende resultaatindicatoren zijn daarom in de eerste plaats “Aandeel van de rechtstreekse steun in het landbouwinkomen” en “ Variabiliteit van het landbouwinkomen”.

 

7.63.

De Commissie is van oordeel dat het aandeel van het areaal waarop vergroeningspraktijken worden toegepast een relevante indicator is omdat hij het areaal waarop vergroeningspraktijken worden toegepast, kwantificeert, wat een belangrijk element is voor de doeltreffendheid ervan.

 

7.64.

De Commissie heeft de lidstaten verzocht om de gegevens over het gebruik van de afwijking om met name braakliggend land te gebruiken dat als “ecologisch aandachtsgebied” was bestemd. De kwaliteit van de ontvangen gegevens maakte het echter niet mogelijk een voldoende betrouwbaar/volledig beeld van het gebruik van de afwijking te krijgen.

Conclusie en aanbevelingen

 
 

7.65.

De Commissie is ingenomen met de beoordeling van de Europese Rekenkamer dat de meeste afgeronde plattelandsontwikkelingsmaatregelen de verwachte output hadden opgeleverd.

Het gebruik van vereenvoudigde kostenopties (“simplified cost options” (SCO’s)) voor niet-areaalgebonden of niet-diergebonden maatregelen is een optie waarin de verordening voorziet en die door de lidstaten op vrijwillige basis kan worden toegepast. De Commissie merkt echter op dat het gebruik van SCO’s geleidelijk aan is toegenomen in de loop van de programmeringsperiode.

 

7.66.

Het voorstel voor een prestatiegericht uitvoeringssysteem voor het GLB na 2020 bouwt voort op het huidige GMEK, maar erkent de tekortkomingen die het vertoont, en behelst daarom onder meer de verdere ontwikkeling van passende indicatoren. Op die manier heeft de Commissie het systeem van indicatoren voor de beoordeling van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkeling en sectorale programma’s verbeterd. Alle interventies vallen onder output- en resultaatindicatoren (waarbij de laatstgenoemde indicatoren het stellen van doelen mogelijk maken). Terwijl outputindicatoren de kwantitatieve telling van interventies waarborgen (hoofdzakelijk gebruikt voor prestatiegoedkeuring), weerspiegelen resultaatindicatoren de doel(en) en beoogde effecten van de interventies.

Aanbeveling 7.1 (Prestatiemeting en -verslaglegging in het kader van het GLB)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

In het voorstel van de Commissie voor een verordening tot vaststelling van regels inzake steun voor een nieuw door de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op te stellen strategisch plan (COM(2018) 392) worden in bijlage I de gemeenschappelijke impact-, output- en resultaatindicatoren van het GLB vastgesteld. De voorgestelde resultaatindicatoren moeten dienen i) om operationele doelstellingen voor de uitvoering van relevante interventies die in de strategische GLB-plannen zijn opgenomen, vast te stellen, en ii) om de voortgang bij de verwezenlijking van die doelstellingen te monitoren. In dit verband spelen resultaatindicatoren een fundamentele rol bij de beleidsplanning en de monitoring van de uitvoering. Over het voorstel van de Commissie wordt momenteel onderhandeld met de medewetgevers (de Raad en het Europees Parlement). De Commissie zal trachten te waarborgen dat de resultaatindicatoren de beoogde effecten van de interventies weerspiegelen.

Hoofdstuk 8 — Veiligheid en burgerschap

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Deel 1: Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

8.6.

Met het controlesysteem van de Commissie zijn de nodige preventieve maatregelen genomen door de rekeningen voor het begrotingsjaar 2017 voor Spanje niet volledig goed te keuren tijdens de goedkeuring van de rekeningen in 2018. Dezelfde soort fout die de Rekenkamer had vastgesteld, was tijdens het controleren van de uitgaven al vastgesteld door de Spaanse auditautoriteit. De auditautoriteit controleerde 20,35 % van de gerelateerde uitgaven en berekende een foutenpercentage van 0,6 %.

Kader 8.2

De Commissie merkt op dat de stukken slechts voor één van de tien sessies niet juist waren bijgehouden (de certificaten bevatten niet alle noodzakelijke informatie of waren achterhaald). De Spaanse autoriteiten zullen stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat de begunstigde in dergelijke vergelijkbare gevallen beter verslag uitbrengt.

Met het door de Commissie ingevoerde interne controlesysteem was de fout door de controle van de auditautoriteit al ontdekt en via de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen gecorrigeerd. Zie tevens het antwoord op paragraaf 8.6.

Kader 8.3

De Commissie zal haar interne procedures herzien om nadere kosteneffectieve maatregelen te nemen om zo het risico op vergelijkbare gevallen in de toekomst te beperken. In dit specifieke geval merkt de Commissie op dat de begunstigde richtsnoeren heeft ontvangen om de aanbestedingsprocedure correct uit te voeren. Bovendien ging het door de begunstigde ingediende financiële eindverslag vergezeld van een auditcertificaat over de feitelijke bevindingen, ondertekend door een erkende accountant. Over het algemeen informeert de Commissie alle begunstigden die onder het subprogramma Cultuur vallen tijdens startbijeenkomsten over de regels met betrekking tot uitbestedingskosten. Daarnaast bieden de door het EACEA opgestelde praktische richtsnoeren voor het projectbeheer nadere informatie over de relevante aanbestedingsregels.

Onderzoek van de geselecteerde systemen

Gedeeld beheer AMIF en het ISF

 
 

8.8.

De Commissie blijft nauwlettend toezien op de uitvoering van de fondsen tijdens de controlebezoeken en door de jaarlijkse uitvoeringsverslagen te beoordelen die door de lidstaten zijn verzonden.

Kader 8.4 laat een positieve trend zien met betrekking tot de uitvoering van de totale beschikbare middelen op het niveau van de lidstaten (14 % uitvoering voor de periode 2014-2015, 24 % voor de periode 2014-2016, 36 % voor de periode 2014-2017).

 

8.9.

De Commissie constateert met voldoening dat alle autoriteiten gedetailleerde procedures hebben ontwikkeld, die over het algemeen toereikend waren om te voldoen aan de vereisten van de AMIF- en ISF-verordeningen.

Kader 8.5

  • a) 
    Zweden heeft stappen ondernomen om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Als deze naar behoren worden uitgevoerd, zullen zij een passende reactie op de bevindingen vormen.
  • b) 
    De lidstaten hebben maatregelen getroffen (herziene checklists en controles) die, wanneer zij naar behoren worden uitgevoerd, een passende reactie op de bevindingen zullen vormen.
  • c) 
    De nationale autoriteiten in Duitsland hebben reeds maatregelen getroffen om dit gebrek aan te pakken. De Commissie heeft samen met de Duitse verantwoordelijke autoriteit hebben afspraken gemaakt over de uitvoering van de aangekondigde maatregelen (bijwerking van het interne handboek).
  • d) 
    De Commissie zal samen met de Belgische verantwoordelijke autoriteit gevolg geven aan de stappen die zijn genomen om dit gebrek te verhelpen.

    Met betrekking tot Spanje heeft de Rekenkamer een fout gevonden in de berekening van de voorfinanciering. Het betreft een rekenfout die wordt gecorrigeerd tijdens de laatste betaling voor de betrokken projecten. Het feit dat de met de rekeningen goedgekeurde definitieve bedragen niet hoger zijn dan de EU-bijdrage, maakt deel uit van de administratieve controles en de controles ter plaatse die door de verantwoordelijke instantie zijn uitgevoerd.

Direct/indirect beheer AMIF en het ISF

 
 

8.11.

De Commissie constateert met voldoening dat haar beheer van oproepen tot het indienen van voorstellen en subsidieaanvragen doeltreffend is.

Kader 8.6

  • a) 
    De door de Rekenkamer geconstateerde vertragingen zijn het gevolg van de sterke stijging van de door DG HOME beheerde begroting en moeten worden gezien in de bredere context van de complexe beleidscontext waarin DG HOME opereert (de migratiecrisis). Er wordt altijd prioriteit gegeven aan het garanderen van de inhoud en de wettigheid en regelmatigheid. Deze vertragingen zijn in de loop van de jaren geleidelijk afgenomen.
  • b) 
    Gezien de specifieke aard van de noodhulp op het gebied van migratie beschikt het evaluatiecomité niet altijd over alle nodige informatie over elk onderdeel van de voorgestelde actie. In veel gevallen heeft het evaluatiecomité ervoor gekozen om in de subsidievoorbereidingsfase onderzoek te doen met de begunstigde naar kwesties zoals het verstrekken van output- en resultaatindicatoren, de subsidiabiliteit van specifieke kostenposten (inclusief de vraag of deze noodzakelijk of redelijk zijn voor de individuele subactie die moet worden uitgevoerd). In sommige gevallen, zoals het door de Rekenkamer vastgestelde geval, kunnen alle concrete geplande onderdelen pas worden bevestigd als het project daadwerkelijk in gang is gezet.
  • c) 
    De Commissie behandelt deze gevallen door de algemene strekking van de richtsnoeren en de beginselen van de financiële verordening toe te passen.
  • d) 
    De Commissie zal haar interne richtsnoeren aanpassen om te verduidelijken welke documentatie is vereist en in welke gevallen documenten gecontroleerd zullen worden en procedures van de begunstigden onderzocht zullen worden.

    De controlestrategieën van de Commissie zijn op risico gebaseerd en houden rekening met de beschikbare middelen.

Kader 8.7

  • a) 
    De Commissie verzamelde sinds 2016 informatie om de in 2014 vastgestelde eenheidskosten bij te werken, maar achtte de beschikbare gegevens onvoldoende of van te slechte kwaliteit voor een nieuwe berekening van de eenheidskosten. Dit betekent dat de in de programma’s van 2017 en 2018 gebruikte eenheidskosten van 2014 gebaseerd waren op de beste gegevens die destijds beschikbaar waren.
  • b) 
    De Commissie zal haar interne richtsnoeren aanpassen om te verduidelijken welke documentatie is vereist en in welke gevallen documenten gecontroleerd zullen worden en procedures van de begunstigden onderzocht zullen worden.

    De controlestrategieën van de Commissie zijn op risico gebaseerd en houden rekening met de beschikbare middelen.

Conclusie en aanbevelingen

Aanbeveling 8.1 (controles van aanbestedingen)

De Commissie aanvaardt aanbeveling 8.1.

De Commissie zal haar interne richtsnoeren aanpassen om te verduidelijken welke documentatie is vereist en in welke gevallen documenten gecontroleerd zullen worden en procedures van de begunstigden onderzocht zullen worden.

De controlestrategieën van de Commissie zijn op risico gebaseerd en houden rekening met de beschikbare middelen.

De Commissie zal de autoriteiten in de lidstaten tevens opdragen adequaat te handelen, zoals aanbevolen door de Europese Rekenkamer.

Deel 2: Prestaties

 
 

8.20.

De AMIF- en ISF-verordeningen bevatten gemeenschappelijke indicatoren waarover de lidstaten rapporteren als onderdeel van het jaarlijkse uitvoeringsverslag dat bij de Commissie wordt ingediend.

De Commissie controleert de geloofwaardigheid van de door de lidstaten verstrekte gegevens in het kader van de beoordeling van het verslag en naar aanleiding van de aanbevelingen van de dienst Interne Audit. Deze aannemelijkheidsbeoordeling van indicatorgegevens is verder geformaliseerd en opgenomen in de checklist van te beoordelen punten.

Hoofdstuk 9 — Europa als wereldspeler

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Deel 1 — Regelmatigheid van de verrichtingen

Kader 9.3 — Niet-subsidiabele uitgaven opgenomen in de kostendeclaratie

De begunstigde heeft de Commissie meegedeeld dat zij inmiddels opnieuw contact hebben opgenomen met de contracterende partner, die heeft erkend dat de aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor Industriële Ontwikkeling (UNIDO) gerapporteerde kosten een boekingsfout waren en dat de kosten dienovereenkomstig zullen worden teruggeboekt.

 
 

9.11.

Wat de begrotingssteun betreft, worden de subsidiabiliteitscriteria grondig beoordeeld aan de hand van de opzet en de uitbetalingsfasen overeenkomstig de richtsnoeren voor begrotingssteun. De conclusies van de Raad van 2012 over begrotingssteun luidden als volgt: “De EU zal voor alle vormen van begrotingssteun een dynamische, op het land toegesneden aanpak volgen, die zich zal toespitsen op vooruitgang bij de toepassing van geloofwaardige en relevante hervormingsstrategieën.”

 

9.12.

Artikel 155, lid 5, van het Financieel Reglement voorziet in de hypothetische aanpak in de context van het samenvoegen van de bijdragen van de Commissie aan multidonorprojecten met die van andere donoren. Deze aanpak wordt toegepast in alle gevallen waarin een delegatieovereenkomst is ondertekend en de respectieve actie gezamenlijk met andere donoren/organisaties wordt medegefinancierd.

Studie van het restfoutenpercentage 2018 van DG NEAR

 
 

9.15.

De Commissie is van mening dat de studie van het restfoutenpercentage (RFP) geschikt is om de gedelegeerd ordonnateur zekerheid te verschaffen. In de laatste twee jaarverslagen heeft de Rekenkamer de RFP-methodologie beoordeeld en geconcludeerd dat deze in grote lijnen geschikt is voor het beoogde doel. De Commissie heeft alle aanbevelingen van de Rekenkamer in verband met het RFP uitgevoerd.

 

9.17.

In de context van de RFP-studie wijst de Commissie erop dat wanneer volledig wordt vertrouwd op eerdere controlewerkzaamheden, de door de oorspronkelijke controleurs vastgestelde fouten die niet waren gecorrigeerd, in aanmerking zijn genomen voor de berekening van het RFP overeenkomstig de methodologie. Bijgevolg is de Commissie van mening dat het vastgestelde risico dat de doelstelling niet zou worden bereikt, laag is. Wanneer bij een verrichting volledig wordt vertrouwd op eerdere controlewerkzaamheden, worden bovendien de volgende procedures toegepast: gedetailleerd onderzoek van eerdere controlewerkzaamheden; documentatie van het risico van resterende restfouten naar aanleiding van de controlewerkzaamheden; bevestiging van terugvordering, indien van toepassing.

 

9.21.

Wat betreft het jaarlijks activiteitenverslag en de RFP-studie van DG DEVCO, zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 28 tot en met 34 in het jaarverslag van het EOF.

Conclusies en aanbevelingen

 
 

9.23.

De Commissie is van mening dat de aanbeveling om gebruik te maken van kwaliteitsrasters voor verificaties die rechtstreeks door begunstigden worden gecontracteerd, voor een deel niet langer van toepassing is. Met de nieuwe, herziene regels wordt hetzelfde doel beoogd: de kwaliteit van de controles en uitgavenverificaties verbeteren.

Aanbeveling 1 (internationale organisaties)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling. De Commissie zal een systeem voor rechtstreekse contacten met internationale organisaties op centraal niveau invoeren wanneer over de activiteiten van deze organisaties inlichtingen worden ingewonnen door de Europese Rekenkamer.

Aanbeveling 2 (RFP-methodologie van DG NEAR)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

Aanbeveling 3 (corrigerend vermogen van DG ECHO)

De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

Deel 2 — Prestaties

Kader 9.6 — Prestatiegerichte problemen die van invloed zijn op bezochte projecten

Grotendeels als gevolg van de weersomstandigheden was het aantal deelnemers lager dan beoogd. De opleidingscomponent vertegenwoordigt minder dan 3,5 % van de gefinancierde activiteiten.

Daarnaast heeft de delegatie, op basis van het eindverslag en het financiële verslag, geoordeeld dat het contract de indicatoren in het algemeen en op het niveau van de specifieke doelstellingen had bereikt (impact en resultaat).

De gezamenlijke demonstratieoefening moest worden vervangen door een oefening met reële data als gevolg van een stijging van het waterpeil van de rivier de Sava en de afkondiging van de noodtoestand als reactie op de overstromingen ten tijde van de oefening.

Hoofdstuk 10 — Administratie

Antwoorden van het Europees Parlement op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

 
 

10.11.

Het Parlement is het ermee eens dat de concurrentie mogelijk suboptimaal was vanwege de specifieke context (de werkzaamheden moesten op korte termijn worden uitgevoerd gezien de toenmalige veiligheidscontext, en voor de specifieke materialen waren er slechts enkele leveranciers voorhanden). In deze sector zijn nieuwe raamcontracten gesloten met vijf contractanten, op basis van een hernieuwde oproep tot mededinging om een correcte prijsconcurrentie te waarborgen.

Antwoorden van de Commissie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2018

Regelmatigheid van de verrichtingen

 
 

10.8.

De Commissie heeft reeds verscheidene maatregelen genomen om de actualisering van de persoonlijke situatie en het beheer van gezinstoelagen verder te verbeteren. Daarnaast controleert zij momenteel alle situaties van toelagen uit andere bronnen die niet zijn aangegeven.

10.12 en 10.13. De Commissie wil benadrukken dat het bij deze procedures in verband met veiligheid ging om middelhoge en lage bedragen die onder de drempels van het Financieel Reglement vielen, op één procedure voor een groot bedrag na, waarbij er geen problemen werden vastgesteld.

De Commissie neemt nota van de opmerkingen over de procedures voor middelhoge en lage bedragen en benadrukt dat deze activiteiten in een zeer specifieke context werden uitgevoerd, zoals wordt beschreven in paragraaf 10.9. De bevindingen zullen eerst worden geanalyseerd en de zwakke punten in de interne controle zullen worden weggewerkt met een actieplan op maat.

Conclusie en aanbevelingen

Aanbeveling 10.1 (gezinstoelagen)

De Commissie aanvaardt deze aanbeveling en heeft reeds maatregelen genomen om de actualisering van de persoonlijke situatie en het beheer van gezinstoelagen verder te verbeteren:

  • — 
    personeelsleden maken gebruik van het IT-instrument SYSPER om gegevens makkelijk en rechtstreeks in te voeren;
  • — 
    rechten worden verleend voor een beperkte periode of met een specifieke einddatum zodat regelmatige controles mogelijk worden;
  • — 
    er wordt uitgebreid gecommuniceerd via speciale kanalen en personeelsleden worden ingelicht over de verplichting om hun gegevens bij te werken.

Daarnaast is de Commissie bezig alle relevante dossiers te actualiseren, wat eind 2019 moet zijn voltooid.


 
 
 
 

3.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.