BESLUIT VAN DE RAAD waarbij Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

1.

Kerngegevens

Document­datum 29-11-2017
Publicatie­datum 30-11-2017
Kenmerk 13585/17
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en)

13585/17

Interinstitutioneel dossier: 2017/0149 (NLE) i

JUSTCIV 249 SM 7

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN

Betreft: BESLUIT VAN DE RAAD waarbij Kroatië, Nederland, Portugal en

Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden BESLUIT (EU) 2017/… VAN DE RAAD

van …

waarbij Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie,

de toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3, in samenhang met artikel 218,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement 1 ,

1 PB C […] van […], blz. […].

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Europese Unie zich als een van haar doelen gesteld de bescherming van de rechten van het kind te

    bevorderen. Maatregelen om kinderen te beschermen tegen het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van kinderen beschouwt zij als een essentieel onderdeel van dit beleid.

  • (2) 
    De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2201/2003 i 1 (hierna "Verordening Brussel II bis" genoemd) vastgesteld, die als doel heeft kinderen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren, procedures vast te stellen om hun onmiddellijke terugkeer naar de gewone verblijfplaats te verkrijgen en het omgangs- en gezagsrecht te waarborgen.
  • (3) 
    Verordening Brussel II bis vormt een aanvulling op en versterking van het Verdrag van

    's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale

    ontvoering van kinderen (hierna "het verdrag van 1980" genoemd), waarbij een

    internationaal systeem van verplichtingen en samenwerking tussen de verdragsluitende

    staten en tussen centrale autoriteiten wordt ingesteld om te zorgen voor de onmiddellijke

    terugkeer van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of ongeoorloofd wordt

    vastgehouden.

  • (4) 
    Alle lidstaten van de Unie zijn partij bij het verdrag van 1980.

1 Verordening (EG) nr. 2201/2003 i van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

  • (5) 
    De Unie moedigt derde landen aan toe te treden tot het verdrag van 1980 en ondersteunt de correcte tenuitvoerlegging van het verdrag van 1980, onder andere door samen met de

    lidstaten deel te nemen aan de bijzondere commissies die regelmatig worden georganiseerd

    door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.

  • (6) 
    Een gemeenschappelijk wettelijk kader tussen de lidstaten van de Unie en derde staten zou de beste oplossing kunnen zijn voor gevoelige zaken als internationale kinderontvoering.
  • (7) 
    Het verdrag van 1980 bepaalt dat het van toepassing is tussen de toetredende staat en de verdragsluitende staten die verklaard hebben de toetreding te aanvaarden.
  • (8) 
    Het verdrag van 1980 staat niet toe dat regionale organisaties voor economische integratie, zoals de Unie, partij bij het verdrag worden. De Unie kan derhalve niet tot dat verdrag

    toetreden en ook geen verklaring van aanvaarding van een toetredende staat neerleggen.

  • (9) 
    Op grond van Advies 1/13 van het Hof van Justitie van de Europese Unie 1 behoren verklaringen van aanvaarding in het kader van het verdrag van 1980 tot de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie.
  • (10) 
    San Marino heeft op 14 december 2006 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van San Marino is het verdrag van 1980 op 1 maart 2007 in

    werking getreden.

1 ECLI:EU:C:2014:2303.

  • (11) 
    Met uitzondering van Kroatië, Denemarken, Nederland, Portugal en Roemenië hebben alle lidstaten de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Een

    beoordeling van de situatie in San Marino heeft geleid tot de conclusie dat Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van San Marino, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

  • (12) 
    Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië moeten daarom gemachtigd worden hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 in het belang van de Unie neer te leggen overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit. De overige lidstaten van de Unie hebben de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 al aanvaard en hoeven derhalve geen nieuwe verklaring van aanvaarding neer te leggen, aangezien de bestaande verklaring krachtens het internationaal publiekrecht van kracht blijft.
  • (13) 
    Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening Brussel II bis en nemen deel aan de vaststelling en de toepassing van dit besluit.
  • (14) 
    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van protocol nr. 22 betreffende de positie van

    Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Unie, de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 te aanvaarden.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde lidstaten leggen uiterlijk … [twaalf maanden na de datum van vaststelling van dit besluit], in het belang van de Unie, een verklaring van aanvaarding van de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 neer, die als volgt luidt:

    "[Volledige naam van de LIDSTAAT] verklaart de toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden, overeenkomstig Besluit (EU) 2017/... van de Raad + .".

  • 3. 
    De in lid 1 bedoelde lidstaten stellen de Raad en de Commissie in kennis van de neerlegging van hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980, en delen aan de Commissie binnen twee maanden na de neerlegging ervan de tekst van die verklaring mee.
  • PB: gelieve het nummer van het besluit in te voegen.

Artikel 2

De lidstaten die hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 hebben neergelegd vóór de datum waarop dit besluit is vastgesteld, leggen geen nieuwe verklaring neer.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië.

Gedaan te …,

Voor de Raad De voorzitter


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.