Parlementair onderzoek Militair Aankoopbeleid

Met dank overgenomen van Parlement.com.

In 1958-1960 deed een bijzondere Tweede Kamercommissie onderzoek naar misstanden bij het militaire aankoopbeleid. Aanleiding was levering van ondeugdelijke helmen, schoenen, gasmaskers en ander defensiematerieel in opdracht van de directoraten materieel land- en luchtmacht en de hoofdafdeling materieel van de Marine. Behalve persberichten daarover liep er ook een strafzaak.

Op 7 mei 1958 nam de Tweede Kamer i een motie van E.A. Vermeer i (PvdA) aan, waarin om instelling van de onderzoekscommissie was gevraagd.

De 'helmenaffaire' leidde in mei 1958 na een kritisch debat in de Eerste Kamer tot het aftreden van staatssecretaris F.J. Kranenburg i.

Onderzoek

De subcommissie had als taak te onderzoeken:

  • het aankoopbeleid van defensie
  • de efficiency van dat beleid
  • de verhouding tussen de particuliere industrie en defensie
  • de mogelijkheden tot verbetering van de parlementaire controle

Op 27 februari 1959 werd een eerste verslag uitgebracht, waarop minister Staf i in een nota reageerde. Een tweede verslag verscheen op 13 juli 1960. Daarin werd onder meer ingegaan op de parlementaire controle (vaste commissies, Defensiecommissie, begrotingsbehandeling en -verantwoording) en op de rol van de Algemene Rekenkamer.

De Tweede Kamer besprak de rapporten op 18 oktober 1960. Een minderheid van de Kamer vond dat de commissie zich had moeten onthouden van een standpunt over fraudepraktijken van majoor Koopmann.

1.

Samenstelling commissie

Th.D.J.M. Koersen i (KVP), voorzitter

M.M.A.A. Janssen i (KVP)

E.­ Visch i (KVP)

A.R. Vermeer i (PvdA)

W.­ Wierda i (PvdA), ondervoorzitter

J.­ Koopman i (PvdA)

J.­ Smallenbroek i (ARP)

Th.A. Versteeg i (ARP), ondervoorzitter

G.­ Ritmeester i (VVD)

F.G. van Dijk i (VVD)

M.R.H. Calmeyer i (CHU)

C.F. van der Peijl i (CHU)

Na de verkiezingen van 1959 vervingen F. van Vliet i (KVP), W.J.G. Peters i (KVP), J.H. Couzy i (VVD) en F.H. van de Wetering i respectievelijk de leden Visch, Janssen, Van Dijk en Calmeyer.

Na het overlijden van Koersen en het ontslag nemen door Van Vliet werden in september 1962 A.E.M. Duynstee i en J.H.J. Maenen i lid.

Griffier was G.M.A.M. Huigens

2.

Werkwijze

De commissie verklaarde vanaf de aanvang alle documenten, dossiers en verslagen vertrouwelijk; een besluit dat de CPN'er Marcus Bakker i in oktober 1960 zou hekelen, omdat dit in strijd met het reglement van orde was.

De commissie verzamelde gegevens en documenten en voerde gesprekken met deskundigen, militairen, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Die waren via een persbericht opgeroepen informatie te leveren en daarnaast was er contact opgenomen met de werkgeversorganisaties. Een minderheid van de commissie was het niet met deze methode eens.

Daarnaast sprak de commissie met minister Staf, staatssecretarissen en met hoge officieren, topambtenaren, ambtenaren van de aankoopdiensten en vertegenwoordigers van de defensietak van TNO. In totaal werden 125 gesprekken gevoerd.

In het tweede deel van het onderzoek werd onder andere de werkwijze bekeken zoals die in andere landen bestaat. Vooral het instituut 'Ombudsman' in het Zweedse parlement kreeg daarbij aandacht.

3.

Conclusies en aanbevelingen

  • De misstanden bij het aankoopbeleid waren minder groot dan was voorgesteld.
  • De politieke verantwoordelijkheid voor het aanschafbeleid was onduidelijk geregeld door het ontbreken van een goede taakomschrijving van de staatssecretaris.
  • Technische ontwikkelingen leidden er na 1945 toe dat vrijwel de gehele militaire uitrusting moest worden vernieuwd. Het ontbreken van voldoende technische specialisten maakte dat die vernieuwing slechts deels een succes was.
  • Begrotingsaspecten kregen veel aandacht, waardoor kwaliteitseisen op de achtergrond raakten.
  • De tekortkomingen in het defensieapparaat werden na 1950 geleidelijk kleiner, maar personeelswisselingen leidden tot voortzetting van die situatie. De leiding nam onvoldoende maatregelen om de continuïteit te bevorderen.
  • Door snel opeenvolgende reorganisaties tussen 1950 en 1956 kregen nieuwe vormen geen goede kans. Wel bleek daaruit dat de politieke leiding streefde naar grotere doelmatigheid.
  • Grotere inzet van niet-militairen bij het materieelbeleid moeten worden overwogen.
  • Een aankoop moest langs te veel controleschijven en duurde (te) lang.
  • Versterking van het interne en externe financiële toezicht (bijvoorbeeld door het ministerie van Financiën) valt te overwegen.
  • De vaste commissie voor Defensie moet een grotere rol gaan spelen bij het vragen van verantwoordelijkheid voor het aanschafbeleid. Het parlement moet in zijn algemeenheid meer aandacht besteden aan het vragen van verantwoording

Lees het rapport (eerste deel en tweede deel).

 

Meer over