Staten-Generaal 1588-1795
De Staten-Generaal was vanaf 1588 de 'regering' van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1579-1795). Deze Republiek vond kwam voort uit de Unie van Utrecht die op 21 januari 1579 ontstond en werd gevormd door zeven provincies (gewesten), te weten Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Groningen. Groningen (Stad en Ommelanden) trad overigens pas in 1594 toe tot de Staten-Generaal.
De Staten-Generaal bestond uit afgevaardigden van alle zeven provincies en nam besluiten over zaken die de hele Republiek aangingen. Zij moest het over belangrijke beslissingen (zoals oorlog en vrede, het sluiten van bondgenootschappen en belastingen) unaniem eens zijn, maar mocht verder bij meerderheid besluiten. De Staten-Generaal vergaderde vanaf 1593 in het Stadhouderlijk Kwartier aan het Binnenhof in Den Haag (in de Statenzaal en na 1697 ook in de Trêveszaal1).
De afzonderlijke provincies (en het Landschap Drenthe) hadden een zelfstandig bestuur met veel eigen bevoegdheden.
De oorsprong van de Staten-Generaal lag in de Bourgondische tijd. In 1464 riep hertog Filip de Goede voor het eerst vertegenwoordigers van de gewesten bijeen in Brugge.
Inhoudsopgave
In de Staten-Generaal kwamen de delegaties (afgevaardigden) bijeen van de zeven provincies die samen de Republiek vormden. Iedere provincie vaardigde een delegatie af naar de Staten-Generaal. De omvang daarvan varieerde tussen de twee en achttien leden. Maar ieder gewest had in de Staten-Generaal slechts één stem. In de vergaderingen van Staten-Generaal waren gemiddeld veertig personen aanwezig.
De gewestelijke delegaties waren samengesteld uit afgevaardigden van steden en het platteland (edelen). In de Hollandse delegatie zaten leden uit Amsterdam, Rotterdam, Haarlem, Leiden, maar ook uit Enkhuizen, Edam, Hoorn, Delft, Gouda etc. Jaarlijks wisselde de samenstelling en de kleinere steden kregen bij toerbeurt een plek in de delegatie. Ook de Hollandse edelen hadden een vaste gedeputeerde (voor het leven).
De Hollandse delegatie stond onder leiding van de landsadvocaat (die vanaf 1617 raadpensionaris werd genoemd). De raadpensionaris speelde met name bij het bepalen van het buitenlandse beleid een belangrijke rol. Hij was daarnaast voorzitter van de Staten van Holland.
De leden moesten bij belangrijke besluiten meestal overleg plegen met hun gewest, voordat ze stemden.
In uitzonderlijke gevallen kon er een Grote Vergadering worden uitgeschreven, waaraan uitgebreide gewestelijke delegaties konden deelnemen, zodat dit overleg achterwege kon blijven. Dit kwam echter alleen in 1651 en 1716-1717 voor.
Het voorzitterschap van de Staten-Generaal wisselde elke week per provincie. De invloed van de voorzitter was groot en dat gold met name voor de Hollandse voorzitter. De Staten-Generaal kwam vrijwel dagelijks (ook op zondagen) bijeen, om allerlei besluiten te nemen. Vaak werden zaken uitvoeriger besproken in commissies (die 'besognes' werden genoemd).
De stadhouder2 van Holland, Zeeland en Utrecht was geen lid van de Staten-Generaal, maar had wel een adviserende rol. Uitzondering waren de perioden 1650-1672 en 1702-1747, toen er geen stadhouders waren. Indirect oefende de stadhouder invloed uit, doordat in delegaties vaak vertrouwelingen van hem zaten. De stadhouder was formeel ambtenaar van de Staten-Generaal, maar had vanwege het prestige van het Huis van Oranje, als bevelhebber van leger en vloot en via zijn stem bij de benoemingen van stedelijke bestuurders, toch een belangrijke positie.
Ook de griffier van de Staten-Generaal had een invloedrijke functie, omdat hij de besluiten formuleerde en vastlegde. Daarnaast had hij een belangrijke stem bij het bepalen van de agenda. De griffier had verder de leiding over het ambtelijk apparaat van de Staten-Generaal. Overigens had ook de raadpensionaris een eigen staf, net als de diverse gewestelijke delegaties.
De thesaurier-generaal kon worden beschouwd als 'minister van financiën' van de Republiek.
Ook anderen, zoals buitenlandse gezanten, kregen soms toegang tot de Staten-Generaal om daarin het woord te voeren.
-
-Goedkeuring van financiële regelingen van de Staten-Generaal en haar begroting. Toezicht op de rekenkamer van de Republiek en de Muntkamer;
-
-Het bepalen van de buitenlandse politiek (ambassades, onderhandelingen, oorlogsverklaring, sluiten van bondgenootschappen, uitlevering);
-
-Het bestuur van het leger (het samenstellen van het leger en de benoeming van bevelvoerders). De Raad van State had het dagelijks beheer van het leger;
-
-Het bestuur van de marine (benoeming van marineofficieren, gezag over de vijf Admiraliteiten). De Admiraliteiten, in Amsterdam, Rotterdam, Hoorn/Edam, Middelburg en Dokkum/Harlingen, hadden het directe beheer over de vloot en hadden eigen belastinginkomsten;
-
-Toezicht op de handelsondernemingen;
-
-Het uitvaardigen van regels voor de hele Republiek (dit werd het 'Generaliteitsplakkaatrecht' genoemd);
-
-Toezicht op het bestuur in de Generaliteitslanden (gebieden die geen onderdeel waren van een provincie). Met het bestuur was de Raad van State belast;
-
-Kerkelijk toezicht
Na de inval van de Fransen in januari 1795 en het verdrijven van de stadhouder bleef de Staten-Generaal nog bestaan. In maart van dat jaar aanvaardden de Staten-Generaal de oppermacht van het Nederlandse volk en kreeg het Comité tot de algemene zaken van het Bondgenootschap te Lande3 (de opvolger van de Raad van State) de opdracht de verkiezing van een Nationale Vergadering voor te bereiden.
Er ontstond in met name Zeeland, Friesland, Groningen en Gelderland bezwaar tegen het verzwakken van de positie van de gewesten in het voordeel van de Nationale Vergadering. Uiteindelijk werd in december 1795 in de Staten-Generaal met vier tegen drie (Friesland, Zeeland en Groningen) stemmen besloten in te stemmen met verkiezing van een Nationale Vergadering4. Deze kwam op 1 maart 1796 voor het eerst bijeen. In januari 1796 waren inmiddels ook Brabant en Drenthe toegelaten tot de Staten-Generaal.
Meer over
- 1.Het Binnenhof is een van oorsprong middeleeuws gebouwencomplex. Aan het Binnenhof zijn de Tweede en Eerste Kamer en het ministerie van Algemene Zaken gevestigd. Ook de ministerraad en de Raad van State vergaderden in gebouwen aan het Binnenhof. Beide Kamers zijn tijdens het zomerreces van 2021 verhuisd naar tijdelijke huisvesting.
- 2.De stadhouder was de voornaamste hoogwaardigheidsbekleder en hoogste gezagsdrager in de (Noord-)Nederlandse provinciën. Hij was echter geen soeverein, maar dienaar van de Staten. De stadhouder had een belangrijke stem bij benoemingen en de combinatie met militaire functies (kapitein-generaal en admiraal-generaal) versterkte zijn positie. Tevens had hij als adviseur toegang tot de Staten-Generaal.
- 3.Het Comité tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande (Comité te Lande) bestond tussen 4 maart 1795 en 16 februari 1798. Het had tijdens de Bataafse Republiek zowel voorbereidende en uitvoerende als rechtsprekende taken. Het Comité was de opvolger van de Raad van State uit de tijd van de Republiek der Verenigde Nederlanden.
- 4.De Eerste Nationale Vergadering bestond in de periode 1 maart 1796 tot en met 31 augustus 1797 en telde 126 leden. De leden werden gekozen door een kiescollege, dat op haar beurt door grondvergaderingen was gekozen. In ieder district (met 15.000 kiezers) waren er 30 grondvergaderingen. Aan de verkiezingen van de grondvergaderingen mochten alle mannen van twintig jaar en ouder deelnemen, mits zij het oude regeringssysteem hadden afgezworen.
- 5.Onder de Staten-Generaal verstaan we de Tweede en Eerste Kamer gezamenlijk. Formeel is er dan ook sprake van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Beide Kamers kunnen tevens in Verenigde Vergadering bijeenkomen.