Is de ouderbijdrage vrijwillig?

Met dank overgenomen van R.J.L. (Remi) Poppe i, gepubliceerd op donderdag 4 september 1997.

De meeste scholen in basis- en voortgezet onderwijs zijn weer begonnen. Voor veel ouders betekent een nieuw schooljaar naast hoopvolle verwachtingen ook de nodige zorgen over de forse uitgaven die schoolgaande kinderen met zich meebrengen. Naast lesgeld en boeken is er in veel gevallen ook sprake van een 'vrijwillige ouderbijdrage'. Uit een onderzoek van de Socialistische Partij (SP) onder honderd scholen blijkt dat de bijdrage per school enorm in hoogte kan verschillen. Bovendien blijkt die bijdrage lang niet altijd vrijwillig.

Remi Poppe en Harry van Bommel, leden van de Tweede Kamer voor de SP

Het staat scholen vrij om op vrijwillige basis extra voorzieningen en activiteiten aan leerlingen aan te bieden. Hierbij valt te denken aan excursies, schoolfeesten, gebruik van de mediatheek en andere zaken die niet direct onderdeel uitmaken van de lessen.

De kosten die hieraan zijn verbonden worden in beginsel niet door de overheid vergoed en mogen daarom van het ministerie worden doorberekend. Scholen moeten ouders wel wijzen op het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage en desgevraagd de doorberekende kosten kunnen specificeren.

In 1995 liet staatssecretaris Netelenbos de praktijk rond de ouderbijdrage onderzoeken en stelde ze vast: "Scholen houden zich vaak niet aan de regels. Er zijn grote verschillen in ouderbijdragen geconstateerd, dermate groot dat dat, zeker op langere termijn, risicoïs kan inhouden voor de toegankelijkheid en voor de kwaliteit van onderwijsvoorzieningen." De staatssecretaris beloofde daarom intensievere controle van de regels en betere voorlichting aan scholen en ouders.

Daar lijkt maar weinig van terecht gekomen. Uit ons onderzoek blijkt dat er anno 1997 niet veel verbetering is opgetreden. De hoogte van de ouderbijdrage kan per school in het voortgezet onderwijs nog steeds honderden guldens verschillen en één op de drie scholen verzwijgt het vrijwillige karakter ervan.

Door de verschillen in hoogte ontstaan er arme en rijke scholen. De rijke scholen kunnen met de hoge ouderbijdrage niet alleen extra activiteiten organiseren maar ook meer leerkrachten aanstellen en daarmee kwalitatief beter onderwijs bieden. Omdat slechts enkele scholen een inkomensafhankelijke ouderbijdrage kennen, vormt de ouderbijdrage een bedreiging voor de toegankelijkheid van scholen. Kinderen uit lage inkomensgroepen zijn automatisch aangewezen op scholen met een lage ouderbijdrage.

Dat veel scholen niet melden dat het om een vrijwillige bijdrage gaat, versterkt de terugkeer van het standenonderwijs. Om dat tegen te gaan is het noodzakelijk dat er meer landelijke regels komen voor de ouderbijdrage. Om te beginnen zou er een landelijk maximum vastgesteld moeten worden. De SP stelt een maximum van vijftig gulden voor het basisonderwijs voor en honderd gulden voor scholen in het voortgezet onderwijs.

Dat de strengere controle die de staatssecretaris eerder heeft toegezegd nog niet het gewenste resultaat heeft gehad, blijkt uit de specificaties die scholen van de ouderbijdrage geven. Uit ons onderzoek blijkt het praktijk van alle dag om ouders te laten betalen voor zaken die uit de Rijksvergoeding betaald zouden moeten worden. Zo vragen scholen ouders geld voor onderhoud, verbouw en afschrijving van het meubilair. Helemaal bont maken sommige scholen het door een bijdrage te vragen voor het proefwerkpapier. Het afnemen van proefwerken en schriftelijke overhoringen is niet op te vatten als een extra voorziening maar is een noodzakelijk onderdeel van het onderwijsleerproces. Proefwerkpapier valt dan ook gewoon onder de middelen die uit de Rijksvergoeding bekostigd moeten worden.

Een meldingsplicht voor scholen zou deze zaken tegen kunnen gaan. De inspectie voor het onderwijs kan dan controleren of de vrijwilligheid expliciet wordt vermeld en of er geen ouderbijdrage wordt gevraagd voor voorzieningen die in de Rijksvergoeding zitten. Zolang er geen meldingsplicht is, kan een klachtenlijn voor ouders uitkomst bieden. Onafhankelijke deskundigen kunnen ouders dan meedelen wat wel en wat niet door de beugel kan. Overtredingen worden aan de inspectie gemeld die vervolgens het schoolbestuur op de vingers tikt. Daarmee zou er een einde komen aan de individuele strijd die veel ouders tegen de school van hun kinderen voeren en die in enkele gevallen zelfs in de rechtszaal moet worden uitgevochten.

De andere kant van de medaille is de tekortschietende financiering van het onderwijs. Alle scholen die aan ons onderzoek meewerkten zijn van mening dat het heffen van een vrijwillige ouderbijdrage noodzakelijk is om een verantwoord onderwijsaanbod te kunnen doen. Zij leggen ouders uit dat de Rijksvergoeding absoluut ontoereikend is en daarin hebben zij gelijk.

Maar met die boodschap zijn zij bij ouders echter aan het verkeerde adres. Toegankelijk en kwalitatief goed onderwijs is een gemeenschappelijk belang en moet uit de algemene middelen worden betaald. Schoolbesturen dienen hun protesten daarom aan het kabinet te richten. Dat kan juist in het jaar voor de verkiezingen erg zinvol zijn. In de jaren zestig maakte Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen een kwart uit van de Rijksbegroting; in 1997 is dat teruggelopen tot 18,4 procent.

Ook uit internationale vergelijkingen blijkt dat Nederland relatief weinig aan onderwijs besteedt. Er is dus alle reden om de Rijksvergoeding aan scholen te verbeteren. Het streven zou erop gericht moeten zijn om de ouderbijdrage overbodig te maken. Alleen zo kan de tweedeling in het onderwijs worden voorkomen.

Dit artikel verscheen in het Friesch Dagblad op 4 september 1997