De decembermaand

Met dank overgenomen van U. (Uri) Rosenthal i, gepubliceerd op woensdag 2 december 2009.

Tegen het einde van het jaar mag de Eerste Kamer zich vaak in de extra belangstelling van bewindspersonen verheugen. Die willen om allerlei redenen dat hun wetsvoorstel nog net op tijd door de Eerste Kamer afgehandeld wordt. Want dan kan de wet per 1 januari van het nieuwe jaar in werking treden.

Hoe gaat dit dan in zijn werk? De Eerste Kamer krijgt op gezette tijden een lijst met wetsvoorstellen waarvan het kabinet vindt dat die voor 1 januari afgehandeld moeten zijn. In het jargon heet dat de lijst-Balkenende. Het kabinet weet dat de Eerste Kamer altijd een datum ergens in november bepaalt waarop wetsvoorstellen bij haar binnen moeten zijn, willen ze inderdaad voor 1 januari afgehandeld kunnen worden. Uitzonderingen op die regel zijn mogelijk, maar alleen in bijzondere gevallen.

Het komt ook voor dat een wetsvoorstel allang bij de Eerste Kamer is ingediend maar dat de voortgang van de behandeling nogal veel tijd in beslag neemt. Die behandeling vindt altijd op schrift plaats. In wetgevingstaal het voorlopig verslag van de Kamer, de memorie van antwoord van de minister, en dan eventueel nog een tweede schriftelijke ronde met een nader voorlopig verslag en een nadere memorie van antwoord. Daarna vindt de plenaire be- en afhandeling plaats. Dit leidt er soms toe dat een minister ineens tot de ontdekking komt dat hij of zij een wetsvoorstel toch wel graag voor 1 januari afgehandeld ziet, maar dat er weinig aan de voortgang van de behandeling van het wetsvoorstel is gedaan.

Dan ontstaat een aardig steekspel. De minister zet de Eerste Kamer onder druk, vaak met de impliciete suggestie dat de Eerste Kamer geen obstakel mag zijn voor kordate wetgeving. Maar de Eerste Kamer reageert daar dan op met de koele constatering dat als de memorie van antwoord of de nadere memorie van antwoord van de kant van de minister weken of zelfs maanden op zich heeft laten wachten, de minister niet mag verwachten dat de Kamer ineens haast gaat maken en een zorgvuldige voorbereiding achterwege laat. De minister zegt: u houdt de zaak op. De Eerste Kamer reageert: dan had u, minister, maar wat voortvarender moeten zijn.

Waar dat dan weer aan ligt, is een verhaal apart. Het kan zijn dat de minister denkt dat ook in de Eerste Kamer onder tijdsdruk alles vloeibaar wordt. Of dat ambtenaren op het departement even niet opgelet hebben.