Brief minister over de discussie over het ontwikkelingsperspectief van de studiefinanciering en de wijze waarop die zal plaatsvinden - Studiefinanciering

Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 24724 - Studiefinanciering.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Studiefinanciering; Brief minister over de discussie over het ontwikkelingsperspectief van de studiefinanciering en de wijze waarop die zal plaatsvinden 
Document­datum 15-05-1996
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST14554
Kenmerk 24724, nr. 1
Van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1995–1996

24 724

Studiefinanciering

Nr. 1

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 15 mei 1996

Nu het wetsvoorstel prestatiebeurs ook door de Eerste Kamer der Staten-Generaal is aanvaard kan ik u informeren over de wijze waarop het kabinet zich heeft voorgenomen de discussie over het ontwikkelingsperspectief van de studiefinanciering te laten plaatsvinden. Deze discussie was reeds aangekondigd in mijn brief van 20 februari 1995 (24 094, nr. 4). Deze discussie betreft de langere termijn, waarbij de budgettaire rust in de studiefinanciering gegarandeerd moet blijven, met dien verstande dat de studiefinanciering in het middelbaar beroepsonderwijs aan een nadere beschouwing wordt onderworpen met een financiële taakstelling.

In deze brief was reeds aangegeven wat de redenen zijn om een discussie over het ontwikkelingsperspectief studiefinanciering te voeren:

  • a. 
    De vele wijzigingen die het stelsel van studiefinanciering heeft ondergaan doen vragen rijzen over de mate waarin de verschillende elementen van dit stelsel tegemoet komen aan de oorspronkelijke en de zich veranderende doelstellingen ervan;
  • b. 
    Het streven naar meer variëteit in het hoger onderwijs noodzaakt tot bezinning op de vormgeving van het stelsel van studiefinanciering.

Daaraan kunnen thans nog de volgende beweegredenen worden toegevoegd:

  • c. 
    Het streven naar een grotere variëteit aan mogelijkheden om leren en werken met elkaar te combineren in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs noodzaakt tot bezinning over de positionering van studiefinanciering voor de betrokken onderwijsdeelnemers ten opzichte van andere inkomensarrangementen;
  • d. 
    De totstandkoming van schoolsoortafhankelijke studiefinanciering voor het voortgezet onderwijs en voor het hoger onderwijs doet de vraag rijzen naar de positionering van de studiefinanciering voor het middelbaar beroepsonderwijs in het totaal van het stelsel van studiefinanciering.

S-HO S-VOB

Het is wellicht goed te benadrukken dat het kabinet met het debat niet beoogt wederom een aantal grote wijzigingen in de studiefinanciering door te voeren. Integendeel, het kabinet is van oordeel dat het thans vormgegeven en werkende stelsel van studiefinanciering – met name in het hoger onderwijs – goed voldoet en past binnen de doelstellingen en randvoorwaarden die het kabinet bij een stelsel van studiefinanciering voor ogen heeft. In de eerdergenoemde brief van 20 februari 1995 heeft het kabinet deze geëxpliciteerd. Als overwegende doelstelling van het stelsel is daarbij genoemd het garanderen van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor ieder die daarvoor geschikt is, waarbij die geschiktheid blijkt uit de genoten vooropleiding.

Dit geldt mutadis mutandis ook voor de studiefinanciering ten behoeve van studerenden buiten het hoger onderwijs. Voorts zijn daarbij de volgende randvoorwaarden van het stelsel genoemd: – het stimuleren van een adequate studievoortgang – recht doen aan de zelfstandigheid van studerenden in het HO (alsmede andere meerderjarige studerenden) ten opzichte van hun ouders – het bevorderen van het studeren in de grenslanden – tegemoetkomen aan verschillen in de duur van opleidingen – eenvoud, dat wil zeggen begrijpelijkheid, uitvoerbaarheid en controleerbaarheid – beperking van financiële risicos

– een adequate financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen burgers en overheid, mede in relatie tot het profijt dat burgers van hun studie (kunnen) hebben.

Het kabinet geeft met het debat echter wel de ruimte om niettemin serieus alternatieven en wijzigingen te overwegen. De vragen die het kabinet in voornoemde brief van 20 februari 1995 geformuleerd heeft ten aanzien van de toekomst van de studiefinanciering, zijn daarbij nog steeds aan de orde. Dit betreft – kort samengevat – de volgende vragen:

  • 1. 
    Gegeven de doelstelling van toegankelijkheid en de geformuleerde randvoorwaarden, wat is dan de gewenste ontwikkeling van de basisbeurs?
  • 2. 
    Gegeven de ontwikkeling van het stelsel van studiefinanciering door de invoering van de prestatiebeurs, wat is een redelijke hoogte van de rente?
  • 3. 
    In welke mate kan de eenvoud en controleerbaarheid worden vergroot, zonder de toegankelijkheid aan te tasten?

De indertijd genoemde vraag met betrekking tot de gevolgen van de differentiatie van studieduur in het hoger onderwijs voor de vormgeving van de studiefinanciering zal gegeven de inmiddels voortgeschreden ontwikkelingen reeds beantwoord worden in het kader van de implementatie van het HOOP 1996. De hoofdlijnen daarvan zullen worden meegenomen in de aan uw Kamer toegezegde notities over dit onderwerp. Deze notities zullen u op korte termijn worden toegezonden.

Voorts zijn er thans aanvullende vragen aan de orde, voortvloeiend uit de beweegredenen c) en d) in het begin van deze brief:

  • 4. 
    Gegeven het totaal aan bestaande financiële arrangementen met betrekking tot het middelbaar beroepsonderwijs (incl. leerlingwezen), welke ontwikkeling zou de studiefinanciering en eventuele andere arrangementen ten behoeve van dit onderwijs moeten krijgen om het streven naar meer duale trajecten (werken/leren) hier te faciliteren?
  • 5. 
    Gegeven de totstandkoming van een meer schoolsoortspecifiek stelsel van studiefinanciering, wat moet de positionering van de studiefinanciering daarbij zijn, en hoe kan de onderlinge samenhang worden bevorderd?

Bij deze vragen gaat het om het totale stelsel van studiefinanciering (WSF en WTS).

Hierbij merkt het kabinet thans nog op dat in ieder geval ingrijpende wijzigingen in het stelsel van studiefinanciering op de korte termijn niet aan de orde kunnen zijn. Het onlangs aan u toegezonden rapport van VB Accountants naar een aantal uitvoeringsprocessen bij de Informatie Beheer Groep dwingt daartoe naar het oordeel van het kabinet. De komende tijd moet benut worden voor de uitvoering van de aanbevelingen van VB Accountants, waaronder het uitvoeren van achterstallig onderhoud op de bestaande systemen en start van een herontwerp van die systemen. Ook in Uw Kamer is meermalen benadrukt dat het van belang is dat er in de eerstkomende paar jaren rust gebracht wordt bij de studiefinanciering. Het kabinet wil daarom als randvoorwaarde bij het debat waarborgen dat het debat over het ontwikkelingsperspectief van de studiefinanciering niet de uitstraling heeft dat er weer van alles verandert en dat die veranderingen ook direct de volgende dag plaatsvinden.

Het kabinet stelt zich een open, breed maatschappelijk debat voor onder leiding van een onafhankelijk voorzitterscollege. De eerdergenoemde brief aan u van 20 februari 1995 is daarbij vertrekpunt. Uitgangspunt is dat het geen debat wordt over meer of minder geld.

Het debat moet inhoudelijk van aard worden, waarbij wordt nagegaan of er met de huidige middelen meer kan. Inhoudelijk zijn er derhalve geen beperkingen. Ook is het van belang dat er daarbij goed naar de uitvoerbaarheid wordt gekeken.

Belangrijk is ook dat het debat zich niet beperkt tot de vertegenwoordigers van belanghebbenden, politici en deskundigen. Allen die dat wensen kunnen alle mogelijke voorstellen en suggesties inbrengen bij het voorzitterscollege. Het gaat tenslotte om een stelsel waarin (nog steeds) veel geld in omgaat en waar velen rechtstreeks (als onderwijsdeelnemer of als debiteur) of indirect (als ouder of partner van onderwijsdeelnemers of debiteuren) mee te maken hebben.

Reeds in deze fase kan ook de volksvertegenwoordiging zich in het debat mengen. Ik zou het bijzonder op prijs stellen indien zij daarvan ook inderdaad gebruik maakt, hetgeen uiteraard de finale beoordeling van het parlement van de conclusies van het kabinet naar aanleiding van het debat, onverlet laat. Het zou m.i. echter toe te juichen zijn indien de leden van het parlement ook daarvoor reeds participeren in het maatschappelijke debat dat hier aan de orde is.

Aparte aandacht zal voorts worden gegeven aan de participatie van onderwijsdeelnemers zelf aan het debat. Deze dient waar mogelijk bevorderd te worden. Hun organisaties worden uitdrukkelijk uitgenodigd hiervoor voorstellen te ontwikkelen en deze bij de organisatoren van het debat in te dienen.

Het voorzitterscollege krijgt tot taak het organiseren van een debat over het ontwikkelingsperspectief van de studiefinanciering en het formuleren van de conclusies daaruit. De conclusies zijn openbaar en worden door het voorzitterscollege medio 1997 aan ondergetekende aangeboden. Het kabinet zal daarop een standpunt innemen en dit aan de Tweede Kamer melden. Het voorzitterscollege zal zo spoedig mogelijk door mij worden benoemd, na overleg met de organisaties van de onderwijsdeelnemers en van de onderwijsinstellingen in de betrokken onderwijsvelden.

Het debat zelf vangt aan met een startbijeenkomst, die door het voorzitterscollege direct na de zomer van 1996 georganiseerd wordt. Ter voorbereiding van deze startbijeenkomst worden door ondergetekende in overleg met het voorzitterscollege een aantal voorbereidende aktiviteiten georganiseerd.

Eén van deze aktiviteiten betreft het instellen van een commissie mbo/studiefinanciering. Deze commissie, die op 15 mei 1996 van start gaat, krijgt als opdracht ondergetekende te adviseren over de wijze waarop de middelen die gemoeid zijn met de financiële regelingen voor jongeren die deelnemen of deel zouden kunnen nemen aan het mbo/leerlingwezen ingezet kunnen worden opdat deze effectiever bijdragen aan de beleidsdoelen inzake het stimuleren van leer/werktrajecten, het behalen van startkwalificaties en de verbetering van onderwijskundige kwaliteit van het onderwijs.

De commissie wordt gevraagd advies uit te brengen voor 1 oktober 1996.

Naast deze taak heeft de commissie tevens tot taak voor 15 juli 1996 ondergetekende te adviseren over mogelijke varianten van bezuinigingen op de studiefinanciering in het mbo in het kader van de Rijksbegroting 1997. De besluitvorming en implementatie van de hieruit voortvloeiende maatregelen zullen in beginsel in een apart traject plaatsvinden, dat in de tijd sneller verloopt dan bij het onderhavige debat beoogd wordt. Het is de bedoeling dat reeds in de Rijksbegroting 1997 nadere voorstellen over de invulling van deze bezuiniging zullen worden gedaan.

Voorts heeft het kabinet besloten dat studiefinanciering in het kader van het interdepartementale beleidstoetsing onderzocht zal worden. De resultaten van deze beleidstoetsing kunnen het kabinet en het parlement betrekken bij de bespreking van de conclusies van het debat over het ontwikkelingsperspectief van de studiefinanciering.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.