Historisch overzicht cijfers kabinetten

Met dank overgenomen van Parlement.com.

De economie en de arbeidsmarkt verzwakken na de twee oliecrises in de jaren '70, met oplopende begrotingstekorten en uitkeringsafhankelijkheid als gevolg. In 1981/1982 is sprake van een crisis. Ondanks economisch herstel blijft daarna sprake van grote problemen op de arbeidsmarkt. Daaraan komt pas in de loop van de jaren '90 een eind. In 2002/2003 gaat het weer slecht met de economie, maar deze herstelt zich dit keer sneller.

Van 1974 tot en met 1998 is ieder jaar sprake van een EMU-tekort i. De kabinetten-Lubbers en -Kok die het in hun eerste periode goed doen op dit gebied, laten in hun tweede periode de teugels vieren. Al met al duurt het decennia voordat eind jaren '90 de overheidsfinanciën gesaneerd zijn. Daarna treedt in 2002/2003 weer een snelle verslechtering in die nieuwe bezuinigingen noodzakelijk maakt.

Bij de start van het kabinet-Balkenende IV lijkt de schade op het eerste gezicht hersteld, hoewel berekeningen aantonen dat de overheidsfinanciën nog steeds niet houdbaar zijn op de lange termijn. Vervolgens richten de kredietcrisis, de daaropvolgende Grote Recessie en de eurocrisis grote schade aan. Van 2008 op 2009 verslechtert het EMU-saldo met 5,6%-punt BBP. De bezuinigingen en lastenverzwaringen van de kabinetten-Rutte I en II zorgen ervoor dat het begrotingstekort in 2016 volledig is weggewerkt, na jaren van (volgens critici mede door het kabinetsbeleid veroorzaakte) zeer lage economische groei.

Het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringsjaren stijgt van iets boven de 200 duizend begin jaren '70 naar 816 duizend in 2003. Daarna is een daling ingezet, vooral door een stringenter beleid en de omvorming van de WAO in de WIA.

1.

Jaren '70 tot en met kabinet-Van Agt II

Niet alleen in West-Duitsland is sprake van een 'Wirtschaftswunder'. In de jaren '50 (gemiddeld 4,2% economische groei) en '60 (gemiddeld 5,5% economische groei) van de twintigste eeuw lijken de bomen ook in Nederland tot in de hemel te groeien. Nederland bouwt een verzorgingsstaat. De bruto collectieve uitgaven stijgen van minder dan 30% in 1950 tot boven de 45% vanaf 1971.

Vanaf die tijd is het feest over. De wederopbouw en daarmee het economisch inhaaleffect ten opzichte van de Verenigde Staten lopen op hun eind. Het Bretton Woods stelsel valt begin jaren '70. De hoge Amerikaanse inflatie leidt ook in Europa tot geldontwaarding, waaronder in Nederland. Het definitieve keerpunt is de eerste oliecrisis in 1973.

  • Kabinet-Biesheuvel I en II (1971-1973)

    De hoge inflatie ten tijde van het kabinet-Biesheuvel i leidde in 1972 tot een kabinetscrisis. De DS'70-bewindslieden wilden de inflatie bestrijden en minder bezuinigen. Ze stapten daarom uit het kabinet. Verder ging het op het eerste gezicht goed met de economie, maar de stijging van de prijzen, lonen en collectieve lasten tastte de arbeidsmarkt aan. De economie vertoonde al tekenen van ontsporing voordat de oliecrisis van 1973, kort na de regeerperiode van het kabinet, een zware wereldwijde economische dreun uitdeelde.

  • Kabinet-Den Uyl (1973-1977)

    Het kabinet-Den Uyl i kreeg te maken met de (tot dan toe) grootste economische schok sinds de Tweede Wereldoorlog, in de vorm van de eerste oliecrisis in 1973. In combinatie met een loon-prijsspiraal en een uitdijende verzorgingsstaat gaf de oliecrisis de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën een flinke zet op een lange glijbaan naar beneden.

  • Kabinet-Van Agt I (1977-1981)

    Het kabinet-Van Agt I i slaagde er niet in de economische naweeën van zowel de oliecrisis van 1973 als van het beleid van het kabinet-Den Uyl i het hoofd te bieden. In 1979 kwam daar een tweede oliecrisis bovenop. Vooral nadat minister Andriessen i (Financiën) in 1980 bakzeil had gehaald met zijn verdere bezuinigingsplannen, ontspoorde het beleid en werd het kabinet één van de slechts presenteerde kabinetten in de periode 1971-2007.

Opeenvolgende kabinetten blijven de collectieve uitgaven verhogen (van 45,0% in 1971 tot 59,8% in 1982). Dit leidt zowel tot steeds grotere begrotingstekorten als tot hoge collectieve lasten. De hoge lastendruk en de verslechterde wereldeconomie zijn uiterst schadelijk voor de werkgelegenheid. De werkloosheid stijgt van 2% in 1971 naar 7,4% in 1982.

Het aantal werkloosheids- en bijstandsuitkeringen groeit in de periode 1971-1982 met een factor 4,4, het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met een factor 3,1. De snelle toename van het beroep op de sociale zekerheid is een belangrijke oorzaak van de begrotingsproblemen. De resulterende hoge belasting- en premiedruk belemmert herstel op de arbeidsmarkt.

  • Kabinet-Van Agt II (1981-1982)

    De economie verkeerde in een crisis tijdens de regeerperiode van het kabinet-Van Agt II i. Er heerste een recessie en de werkloosheid explodeerde. Gezien de extreem ongunstige economische omstandigheden en de korte zittingsduur is het moeilijk het kabinet-Van Agt II te beoordelen. Aan de andere kant kan gezegd worden dat de snelle val van het kabinet voor een belangrijk deel werd veroorzaakt door het gebrek aan draagvlak bij met name de PvdA i om noodzakelijke economische hervormingen door te voeren.

2.

Malaise en herstel in de jaren '80

  • Kabinet-Van Agt III (1982)

    In 1982 zat Nederland in de diepste recessie sinds de jaren '50. Ondanks de explosief toenemende werkloosheid stegen de contractlonen met 7,6%. Het EMU-tekort liep op naar 5,9% BBP. Het kabinet-Van Agt III i was een overgangskabinet, maar besloot nog wel tot extra bezuinigingen (onder meer in de welzijnssector) van bijna f 13 miljard.

Begin jaren '80 is de zaak volkomen uit de hand gelopen. Het kabinet-Lubbers I neemt de taak op zich om in te grijpen.

Als De Nederlandsche Bank (DNB) rond deze tijd nalaat een renteverhoging van de West-Duitse Bundesbank te volgen, schaadt dit het vertrouwen in de gulden. Het gevolg is dat Nederland in de daaropvolgende jaren juist last heeft van een hogere rente dan nodig was geweest, in verband met de risicopremie die beleggers gaan incalculeren. DNB trekt hier lering uit en volgt nadien het beleid van de Bundesbank. De facto vormt Nederland een monetaire unie met de Bondsrepubliek.

  • Kabinet-Lubbers I (1982-1986)

    Het kabinet-Lubbers I i stond bekend om zijn 'no nonsense' beleid. De nieuwe premier sloeg een andere koers in dan zijn voorganger Van Agt i. De ontsporing van de overheidsfinanciën werd tot 1985 succesvol gekeerd. Een aantrekkende wereldeconomie en loonmatiging na de ondertekening van het Akkoord van Wassenaar zorgden voor economisch herstel uit een diepe recessie.

Halverwege de jaren '80 is de economie weer aardig op gang gekomen. Intussen heeft de RSV-enquête i de politici geleerd waar al te vergaande bemoeienis met afzonderlijke bedrijven toe kan leiden. Het CDA wint de verkiezingen van 1986 met de leus 'Laat Lubbers zijn karwei afmaken'. Hij slaagt daar echter slecht in. Sterker nog, de daling van het EMU-tekort is al in 1985 tot stilstand gekomen.

  • Kabinet-Lubbers II (1986-1989)

    Het kabinet-Lubbers II i had de economische wind flink mee, maar had de collectieve uitgaven en de collectieve lasten gedurende de eerste jaren slecht onder controle. Het EMU-tekort steeg in 1987 en was in 1989 nog steeds hoger dan in 1986.

In 1987 komt de Europese Akte tot stand. De EG-landen spreken hierin af eind 1992 één interne markt in de EG gerealiseerd te hebben. Het 1992-programma creëert nieuw Europees elan na de 'eurosclerose' medio jaren '80.

3.

Chaos onder het kabinet-Lubbers III

Tijdens de regeerperiode van het kabinet-Lubbers III wordt duidelijk dat Nederland nog steeds een groot arbeidsmarktprobleem heeft. De werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid blijven hoog en stijgen zelfs tegen het eind van de kabinetsperiode. Er is ook sprake van een hoge verborgen werkloosheid, zoals in de WAO, onder oudere werknemers en bij niet-uitkeringsgerechtigden zonder baan.

  • Kabinet-Lubbers III (1989-1994)

    Het kabinet-Lubbers III i kon aanvankelijk profiteren van een hoge economische groei. In de loop van de kabinetsperiode zakte deze in, maar bezien over de periode 1971-2017 was de groei over de hele kabinetsperiode nog steeds bovengemiddeld.

Begin jaren '90 komt het Verdrag van Maastricht tot stand. Om zich te kwalificeren voor invoering van een gezamenlijke Europese munt moet Nederland o.a. het begrotingstekort en de staatsschuld verlagen. Dit zal Europese overheden dwingen tot een stringenter begrotingsbeleid.

4.

Gevoel van voorspoed onder Paars

Onder de kabinetten-Kok I en -Kok II doet de economie het onverwacht goed. Aanvankelijk heeft het economisch beleid veel elan, maar gaandeweg zijn de paarse politici zozeer met zichzelf bezig dat zij zich niet alleen politiek laten verrassen door Pim Fortuyn i en Jan Peter Balkenende i, maar ook door een snelle economische verslechtering. Een patstelling binnen de coalitie blokkeert hervorming van de WAO en het zorgstelsel. Vanaf 2002 wordt in Nederland betaald met de euro, nadat deze in 1999 al giraal is ingevoerd.

  • Kabinet-Kok I (1994-1998)

    Het eerste paarse kabinet was in economisch opzicht een groot succes. Geholpen door een hoge economische groei en de Zalmnorm daalde het EMU-tekort en stroomden na een tijdje de inkomstenmeevallers binnen, waardoor de lasten omlaag konden. Minister Wijers (Economische Zaken) dereguleerde de economie en verscherpte het mededingingstoezicht.

  • Kabinet-Kok II (1998-2002)

    De eerste jaren onder het kabinet-Kok II i draaide de economie op volle toeren. De coalitiepartners richtten zich op de verdeling van de buit. Het hervormen van de economie raakte steeds meer op de achtergrond. Volgens het regeerakkoord moesten de inkomstenmeevallers voor een groot deel aan lastenverlichting worden besteed. PvdA i en D66 i wilden echter meer 'investeren'.

5.

Kabinetten-Balkenende I t/m III

In 2002/2003 heeft Nederland te maken met de laagste economische groei sinds de crisis van 1981/1982. Vanwege de krappe arbeidsmarkt en de op het oog goede staat van de overheidsfinanciën aan het begin van het nieuwe millennium, duurt het een tijdje voordat er politici zijn die dit onderkennen.

  • Kabinet-Balkenende I (2002-2003)

    De economische groei kwam in de korte regeerperiode van het kabinet-Balkenende I i vrijwel tot stilstand. Dit beperkte de budgettaire ruimte voor extra uitgaven aan zorg en onderwijs. Het kabinet nam zich voor het zorgstelsel en de WAO te hervormen en de spaarloonregeling te versoberen. Binnen drie maanden kwam het kabinet echter ten val, waarna verkiezingen werden uitgeschreven voor januari 2003. Zo ging er kostbare tijd om in te grijpen verloren, terwijl de economie aan een vrije val bezig leek.

  • Kabinet-Balkenende II (2003-2006)

    Bij het aantreden van het kabinet-Balkenende II i, was de economische groei ongeveer stilgevallen en waren de overheidsfinanciën in hoog tempo aan het ontsporen. Vooral in de eerste fase van de kabinetsperiode werd er flink bezuinigd, waardoor het EMU-tekort vrij snel weer onder controle was. Het kabinet voerde ingrijpende hervormingen door in de sociale zekerheid en in de zorg, maar kwam ten val op het moment dat het na het 'zuur' het 'zoet' wil uitdelen.

  • Kabinet-Balkenende III (2006-2007)

    Het kabinet-Balkenende III regeerde als overgangskabinet tot het aantreden van een nieuw kabinet. Tijdens de korte regeerperiode zette het kabinet het economisch beleid van het kabinet-Balkenende II i voort. De economie en de overheidsfinanciën hadden zich inmiddels hersteld. Belangrijkste wapenfeiten van het kabinet waren het indienen van de begroting voor 2007 en het doorvoeren van de al door het voorgaande kabinet geplande verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting.

6.

Krediet- en eurocrisis en Grote Recessie onder Balkenende IV en Rutte I en II

  • Kabinet-Balkenende IV (2007 - 2010)

    Het kabinet-Balkenende IV i nam zich bij de start voor vooral niet al teveel impopulaire bezuinigingsmaatregelen te nemen. Toen de kredietcrisis Nederland in het najaar van 2008 bereikte, gevolgd door de Grote Recessie, waren de plannen van voor de crisis in één klap achterhaald. Minister Bos i (Financiën) moest vele tientallen miljarden euro’s inzetten om financiële instellingen van de ondergang te redden.

  • Kabinet Rutte I (2010 - 2012)

    De economie was nog amper aan herstel van de kredietcrisis en de Grote Recessie van 2008/2009 toegekomen, of de eurocrisis en een nieuwe recessie dienden zich alweer aan. In het voorjaar van 2012 was duidelijk dat het ‘€ 18 miljardpakket’ van voorgenomen en deels al in gang gezette besparingsmaatregelen van het kabinet-Rutte I i niet genoeg zou zijn om het begrotingstekort binnen de Europese norm van 3% BBP te houden.

  • Kabinet-Rutte II (2012 - 2017)

    Het kabinet-Rutte II i trad aan in een periode waarin Nederland, in het verlengde van de Grote Recessie als gevolg van de kredietcrisis, wederom te maken had met negatieve economische groei. De eurocrisis, met name de telkens terugkerende problemen rond de Griekse staatsschuld, zorgden vooral in de eerste jaren van het kabinet voor grote onzekerheid. In de loop van de kabinetsperiode kwam de economie enigszins uit het slop.

7.

Vergelijking kabinetten

Het kabinet-Biesheuvel I profiteert gemiddeld van de hoogste economische groei, maar dit kabinet regeert dan ook voor de eerste oliecrisis. Van de andere kabinetten hebben de paarse kabinetten, het kabinet-Den Uyl (ondanks de oliecrisis) en -Lubbers II de economie gemiddeld het meest mee. Ook onder het tussenkabinet-Balkenende III gaat het goed met de economie.

Opvallend is dat het kabinet-Kok I een hoge economische groei combineert met een aanzienlijke verbetering van het EMU-saldo, terwijl de kabinetten-Den Uyl, -Lubbers II en Kok II het saldo laten verslechteren. Het kabinet-Kok I realiseert een relatief grote verbetering van de overheidsfinanciën, terwijl het kabinet-Van Agt I het zeer slecht doet.

Onder het kabinet-Balkenende IV vindt de grootste verslechtering van het begrotingssaldo plaats. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de kredietcrisis en de Grote Recessie. Ondanks een magere economische groei weten de kabinetten-Rutte I en II het EMU-saldo substantieel te verbeteren.

Op het gebied van de arbeidsparticipatie en de verhouding tussen het aantal inactieven en het aantal actieven scoren vooral de kabinetten-Kok I en II goed. Gelet op de hoge groei doet het kabinet-Den Uyl het slecht.

 

Kabinet

Gemiddelde economische groei (%)

Mutatie EMU-saldo (%-punt BBP)(*)

Mutatie i/a-ratio (%-punt) (*)

Mutatie bruto participatiegraad 20-64 (%-punt) (*)

Mutatie netto participatiegraad 15-74 (%-punt) (*)

Biesheuvel I en II

+4,5

+2,0 (+1,0)

+3,8 (+1,9)

+0,1 (+0,1)

-1,0 (-0,5)

Den Uyl

+3,1

-1,2 (-0,3)

+10,4 (+2,6)

-1,1 (-0,3)

-1,3 (-0,3)

Van Agt I

+1.5

-4,0 (-1,0)

+7,5 (+1,9)

-0,2 (-0,1)

-1,1 (-0,3)

Van Agt II

-1,1

-1,2 (-1,2)

+5,1 (+5,1)

-0,3 (-0,3)

-1,2 (-1,2)

Van Agt III

-1,3

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Lubbers I

+1,8

+1,5 (+0,4)

+5,2 (+1,3)

+0,7 (+0,2)

-0,4 (-0,1)

Lubbers II

+3,2

-0,3 (-0,1)

-0,5 (-0,2)

+1,0 (+0,3)

+1,9 (+0,6)

Lubbers III

+2,9

+1,4 (+0,3)

-0,1 (0,0)

+6,2 (+1,2)

+1,7 (+0,3)

Kok I

+3,7

+2,4 (+0,6)

-8,6 (-2,1)

+3,6 (+0,9)

+5,1 (+1,3)

Kok II

+3,2

-1,2 (-0,3)

-4,1 (-1,0)

+2,3 (+0,6)

+1,7 (+0,4)

Balkenende I

+0,2

-0,9 (-0,9)

+1,3 (+1,3)

+0,5 (+0,5)

-0,9 (-0,9)

Balkenende II

+2,0

+3,2 (+1,1)

-0,8 (-0,3)

+1,6 (+0,5)

+0,8 (+0,3)

Balkenende III

+3,6

0,0 (0,0)

-2,8 (-2,8)

+1,1 (+1,1)

+1,6 (+1,6)

Balkenende IV

+0,8

-5,2 (-1,7)

+3,2 (+1,1)

+1,5 (+0,5)

+0,1 (0,0)

Rutte I

+0,7

+1,1

+2,7 (+1,4)

+1,0 (+0,5)

-0,3 (-0,1)

Rutte II

+1,3

+4,5

+2,8 (+0,6)

+0,9 (+0,2)

+0,3 (+0,1)

(*) Tussen haakjes staat de gemiddelde mutatie per regeringsjaar

8.

Vergelijking premiers

De premiers Biesheuvel i, Den Uyl i en Kok i hebben de economie gemiddeld het meest mee. Balkenende i, Van Agt en Rutte i regeren in economisch moeilijke tijden. Lubbers i zit daar tussenin.

Biesheuvel en Rutte zijn het best voor de overheidsfinanciën, Den Uyl doet het relatief slecht. Van Agt is de 'big spender' onder de premiers. Op de arbeidsmarkt gaat het onder Kok veruit het best, en onder Den Uyl en Van Agt juist niet zo goed..

Kabinet

Gemiddelde economische groei (%)

Mutatie EMU-saldo (%-punt BBP)(*)

Mutatie i/a-ratio (%-punt) (*)

Mutatie bruto participatiegraad 20-64 (%-punt) (*)

Mutatie netto participatiegraad 15-74 (%-punt) (*)

Biesheuvel (1971-1973)

+4,5

+2,0 (+1,0)

+3,8 (+1,9)

+0,1 (+0,1)

-1,0 (-0,5)

Den Uyl (1973-1977)

+3,1

-1,2 (-0,3)

+10,4 (+2,6)

-1,1 (-0,3)

-1,3 (-0,3)

Van Agt (1977-1982)

+1,0

-5,2 (-1,0)

+12,6 (+2,5)

-0,5 (-0,1)

-2,3 (-0,5)

Lubbers (1982-1994)

+2,4

+2.6 (+0,2)

+4,5 (+0,4)

+7,9 (+0,7)

+3,2 (+0,3)

Kok (1994-2002)

+3,3

+1,2 (+0,2)

-12,7 (-1,6)

+5,9 (+0,7)

+6,8 (+0,9)

Balkenende (2002-2010)

+1,2

-2,9 (-0,4)

+0,9 (+0,1)

+4,7 (+0,6)

+1,6 (+0,2)

Rutte (I en II) (2010-2017)

+1,4

+5,6 (+0,8)

+5,6 (+0,8)

+1,9 (+0,3)

0,0 (0,0)


Meer over