Ontbinding van de Eerste Kamer in 1904

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Op 19 juli 1904 ontbond het kabinet-Kuyper1 de Eerste Kamer. Reden daarvoor was de verwerping vijf dagen eerder van een wijziging van de Hoger-onderwijswet. De wetswijziging zou afgestudeerden aan bijzondere universiteiten, zoals de Vrije Universiteit, dezelfde rechten geven als afgestudeerden aan openbare universiteiten.

Door de ontbinding moest er een nieuwe Eerste Kamer2 worden gekozen. Die verkiezingen leidden ertoe dat de regeringspartijen, net als in de Tweede Kamer, ook in de Eerste Kamer de meerderheid kregen. De wijziging van de Hoger-onderwijswet kon daarna alsnog door het parlement worden geloodst.

Inhoudsopgave

  1. Inleiding
  2. Het kabinet-Kuyper
  3. De Hoger-onderwijswet
  4. Verwerping in de Eerste Kamer
  5. Ontbinding van de Eerste Kamer
  6. Verkiezingen voor Eerste Kamer
  7. De 'Overijsselse kwestie'
  8. Aanvaarding van de Hoger-onderwijswet

1.

Inleiding

Sinds de Grondwetsherziening van 18483 werden de Eerste Kamerleden voor negen jaar gekozen, waarbij iedere drie jaar een derde deel van de Kamer werd vernieuwd (leden konden zich uiteraard herkiesbaar stellen).

De Eerste Kamer werd gekozen door de leden van Provinciale Staten4. Sinds 1888 waren er in totaal vijftig leden. Het aantal per provincie te kiezen Eerste Kamerleden hing af van het inwonertal van de provincie. De Staten van Groningen kozen bijvoorbeeld drie leden en die van Zuid-Holland tien.

Bij de verkiezingen gold het meerderheidsstelsel5: iemand was gekozen als hij in de Staten de absolute meerderheid van de stemmen kreeg. De liberalen, die bijvoorbeeld in de noordelijke provincies en de twee grootste provincies Noord- en Zuid-Holland een meerderheid hadden, wonnen daar lange tijd alle Eerste Kamerzetels.

2.

Het kabinet-Kuyper

Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1901 trad het kabinet-Kuyper aan. Dat was een coalitiekabinet van de 'rechterzijde': antirevolutionairen6 en katholieken7. Samen met de vrij-antirevolutioniaren8 en de christelijk-historischen9 hadden deze 'rechtse' partijen in de Tweede Kamer10 58 zetels. De Eerste Kamer was in meerderheid nog 'links': daar hadden de liberalen 27 en rechts 22 zetels (de sociaaldemocraten waren nog niet in de Eerste Kamer vertegenwoordigd).

Om wetsvoorstellen door het parlement te loodsen, was het kabinet afhankelijk van de medewerking van de - in meerderheid oppositionele - Eerste Kamer. Zolang het om wetsvoorstellen ging die niet al te controversieel waren, leverde dat geen problemen op.

3.

De Hoger-onderwijswet

Eén van de kernpunten van het kabinet-Kuyper was versterking van de positie van het bijzonder onderwijs. De Hoger-onderwijswet van 1876 bepaalde dat er wel bijzondere universiteiten mochten worden opgericht, maar dat studenten daar geen wettelijk erkende academische titel konden behalen. Afstuderen moest aan een openbare universiteit.

Het kabinet-Kuyper stelde voor om ook aan bijzondere universiteiten behaalde graden dit 'effectus civilis' (rechtsgeldigheid) te geven.

4.

Verwerping in de Eerste Kamer

Liberalen en sociaaldemocraten in de Tweede Kamer wezen het wetsvoorstel af. Zij vonden dat er in de wetenschap geen scheiding moest zijn tussen 'gelovigen' en 'ongelovigen'. Dat zou alleen maar leiden tot onnodige splitsing in de bevolking.

Het wetsvoorstel werd echter met 56 tegen 41 stemmen aangenomen. Van 'rechts' stemde alleen de christelijk-historische De Visser11 tegen.

In de Eerste Kamer lagen de verhoudingen precies andersom. Op 14 juli 1904 verwierp de Senaat het voorstel met een stemming van 'links' tegen 'rechts'.

5.

Ontbinding van de Eerste Kamer

De Eerste Kamer werd daarop, bij koninklijk besluit12 van 19 juli 1904, per 23 juli ontbonden. Tegenstanders van het kabinet keurden de ontbinding scherp af. De Eerste Kamer was immers, zo stelden zij, bedoeld om te waken tegen de waan van de dag en was een 'bolwerk van de Kroon'. Dat was ook de reden dat leden voor negen jaar werden gekozen. Door de Senaat te ontbinden, werd de positie van de Eerste Kamer ondergraven, zo verweten liberalen het kabinet.

Het kabinet wist echter dat ontbinding tot een andere politieke samenstelling van de Eerste Kamer zou leiden. In juni waren er verkiezingen voor Provinciale Staten geweest (het ging daarbij om verkiezing van een derde van de leden). Die hadden als resultaat gehad, dat onder meer Zuid-Holland een rechtse meerderheid had gekregen.

Overigens was de mogelijkheid van Kamerontbinding al bij de formatie van het kabinet geopperd. Ook was erover gespeculeerd dat Kuyper onmiddellijk na de Statenverkiezingen van 1904 de Eerste Kamer zou ontbinden.

6.

Verkiezingen voor Eerste Kamer

Spotprent van Joh. Braakensiek: Dr. Kuyper na zijn parlementaire schoonmaak

Op 3 augustus kozen de Provinciale Staten de nieuwe Eerste Kamer. Zuid-Holland en Zeeland kozen anders dan voorheen alleen 'rechtse' Eerste Kamerleden. Zoals kon worden voorspeld, kreeg 'rechts' daardoor een meerderheid in de Senaat. De rechterzijde kreeg 29 leden en 'links' 18. Er 'ontbraken' nog drie leden, omdat de strijd in Overijssel onbeslist bleef.

Onmiddellijk na de verkiezingen interpelleerde de door Friesland gekozen Sam van Houten13 het kabinet over de ontbinding. In dat debat kon echter alleen worden nagekaart.

7.

De 'Overijsselse kwestie'

Zoals vermeld bleef de verkiezing van Eerste Kamerleden in Overijssel onbeslist. Er waren in de Overijsselse Staten 23 rechtse en 23 linkse leden, en er was één vacature waarvan verwacht werd dat die door een liberaal zou worden vervuld.

De liberalen stelden voor de verkiezing van de Eerste Kamerleden veertien dagen uit te stellen. Dit voorstel werd verworpen (de stemmen staakten) en daarop verlieten de liberalen de zaal. Zo maakten zij verder vergaderen onmogelijk.

Het kabinet wees hierna een verzoek van de Commissaris van de Koningin om op 25 augustus een nieuwe vergadering bijeen te roepen af (voor bijeenroeping was een apart koninklijk besluit nodig). Dit kabinetsbesluit werd door de oppositie fel bekritiseerd; het werd gezien als een schoffering van de Commissaris van de Koningin.

Pas in november konden de Overijsselse Statenleden hun drie Eerste Kamerleden kiezen. Omdat een dissidente liberaal twee keer op een 'rechtse' kandidaat stemde, werden twee 'rechtse' kandidaten en één liberaal gekozen.

zetels in Eerste Kamer, incl. verkiezing in Overijssel

 

voor ontbinding

na ontbinding

ARP

5

9

vrije-AR

3

4

RK

14

18

'coalitie'

22

31

     

conservatief

1

 
     

liberaal

27

18

VDB

 

1

'links'

27

19

8.

Aanvaarding van de Hoger-onderwijswet

Na de ontbinding van de Eerste Kamer diende het kabinet de wijziging van de Hoger-onderwijswet opnieuw in. Ditmaal aanvaardden wel beide Kamers het voorstel, zodat de wet op 22 mei 1905 in het Staatsblad kwam.

Studenten van de Vrije Universiteit (en later bijvoorbeeld van de Katholieke Universiteit Nijmegen) konden voortaan aan hun 'eigen' universiteit afstuderen. De wet regelde ook de omzetting van de Polytechnische School in de Technische Hogeschool Delft.


meer over

  • het kabinet-Kuyper1
  • Abraham Kuyper14
  • Kamerontbinding15

  • 1. 
    Het coalitiekabinet-Kuyper werd gevormd na de overwinning van de rechtse partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1901. Rooms-katholieken, Antirevolutionairen, Vrije antirevolutionairen en Christelijk-Historischen haalden daarbij samen 57 zetels. De twee laatstgenoemde groeperingen bleven echter buiten het kabinet. Tot 1904 had het kabinet geen meerderheid in de Eerste Kamer. Na de verwerping van de Hoger-onderwijswet in 1904 ontbond het kabinet de Eerste Kamer. De verkiezingen bezorgden het kabinet-Kuyper alsnog een meerderheid in de Senaat.
     
  • 2. 
    De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
     
  • 3. 
    De Grondwetsherziening van 1848 legde de basis voor ons huidige stelsel van parlementaire democratie. Niet langer was de Koning, maar waren de ministers verantwoordelijk voor het beleid. De Tweede Kamer kreeg veel meer invloed en werd bovendien rechtstreeks - weliswaar voorlopig nog door een beperkte groep kiezers - gekozen.
     
  • 4. 
    De gekozen volksvertegenwoordiging van een provincie wordt Provinciale Staten genoemd. De Provinciale Staten stellen het beleid van de provincie vast en controleren de uitvoering daarvan door de Gedeputeerde Staten. Het aantal leden van Provinciale Staten hangt af van het aantal inwoners van de provincie. Dit is geregeld in artikel 8 van de Provinciewet.
     
  • 5. 
    Een meerderheidsstelsel is een kiesstelsel waarin een partij in een gebied (district) een meerderheid moet behalen om zetels te veroveren. Er zijn hierbij twee mogelijkheden: een stelsel waarbij een absolute meerderheid (de helft + 1) moet worden gehaald of een stelsel waarbij een relatieve meerderheid volstaat: de partij die de grootste is in een district krijgt de zetel(s).
     
  • 6. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 7. 
    Pas aan het einde van de 19e eeuw ontstond er een politieke organisatie van katholieken. Toch traden zij al vanaf omstreeks 1870 als groepering in het parlement op. Het zou tot 1883 duren, voordat er 'Proeve van een program van een katholieke partij' kwam en pas in 1897 kwam er een verbond van R.K. kiesverenigingen. Initiatiefnemer voor de katholieke partijvorming was de priester-staatsman Herman Schaepman.
     
  • 8. 
    De Vrij-Antirevolutioniare Partij (VAR) werd in september 1898 opgericht. De VAR streefde naar handhaving en uitvoering van de antirevolutionaire of christelijk-historische beginselen. Zij had een overwegend conservatief en anti-Rooms karakter. Kiesrechtuitbreiding en verregaande bemoeienis van de overheid op sociaal-economisch gebied werden afgewezen.
     
  • 9. 
    De Christelijk-Historische Kiezersbond werd in november 1896 in Utrecht opgericht. Zij gold min of meer als voortzetting van de conservatieve Nationale Partij, die sinds 1888 bestond, maar die nooit vertegenwoordigers in het parlement had. De Bond zette zich, net als de Nationale Partij, af tegen de ARP, vanwege het gereformeerde karakter van die partij en vanwege het politieke verbond van de ARP met de Katholieken. De Christelijk-Historische Kiezersbond had een sterk Nederlands Hervormd karakter en was anti-Rooms.
     
  • 10. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 11. 
    Hervormd predikant en vooraanstaand CHU-politicus. Tegenstander van de doleantie en wars van scherpslijperij. Kwam in 1897 voor de kleine Christelijk-Historische Kiezersbond in de Tweede Kamer. In 1918 de eerste minister van Onderwijs in de twintigste eeuw. Voltooide met zijn Lager-Onderwijswet de onderwijspacificatie. Bracht ook andere belangrijke wetgeving tot stand, zoals de Nijverheids-onderwijswet. Keerde na zijn ministerschap in 1925 terug in de Kamer als fractievoorzitter van de CHU. Raakte in onmin met zijn partijgenoten nadat hij in 1926 (tevergeefs) een compromis had gezocht voor het gezantschap bij de Paus, en in 1929 omdat hij niet accepteerde dat niet hij maar zijn opvolger advies uitbracht bij de kabinetsformatie. Sociaal voelend en algemeen geacht staatsman. Begenadigd en veelgevraagd feest- en kanselredenaar.
     
  • 12. 
    Een koninklijk besluit (KB) is een besluit van de regering dat zonder medewerking van de Staten-Generaal wordt genomen.
     
  • 13. 
    Onafhankelijk en individualistisch liberaal, die bijna veertig jaar een belangrijke rol in de Nederlandse politiek speelde. Advocaat in en afgevaardigde van Groningen. Gold bij binnenkomst in het parlement als uiterst progressief. Zette zich af tegen de leer van staatsonthouding van Thorbecke. Bracht in 1874 via een initiatiefvoorstel het bekende Kinderwetje tot stand. Kwam geleidelijk in conservatiever vaarwater en keerde zich tegen de plannen van Tak voor algemeen mannenkiesrecht. Bracht als bekwaam minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Röell in 1896 wel zeer krachtdadig een belangrijke kiesrechtuitbreiding tot stand. Zijn rol was daarna grotendeels uitgespeeld, al bleef hij begin twintigste eeuw actief als tegenstander van de evenredige vertegenwoordiging. Beminnelijk man in de omgang met een brede belangstelling; cultuurminnend en erudiet.
     
  • 14. 
    'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
     
  • 15. 
    Als een kabinet gevallen is, wordt als regel de Tweede Kamer ontbonden. De regering heeft daar Grondwettelijk het recht toe. Door Kamerontbinding kan de regering bij een conflict een uitspraak van de kiezers vragen. Die 'regel' bestaat sinds 1972. Na een besluit tot Kamerontbinding moeten altijd binnen 40 dagen nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven.