Voor- en vroegschoolse educatie en opvang: de doelstellingen van Barcelona voor 2030 2022/C 484/01

1.

Wettekst

20.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 484/1

 

AANBEVELING VAN DE RAAD

van 8 december 2022

over voor- en vroegschoolse educatie en opvang: de doelstellingen van Barcelona voor 2030

(2022/C 484/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292, in samenhang met artikel 153, lid 1, punt i),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Om remmingen voor de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt weg te nemen, heeft de Europese Raad van Barcelona in 2002 de doelstellingen voor kinderopvang vastgesteld die uiterlijk in 2010 moeten worden gehaald: namelijk voor- en vroegschoolse educatie en opvang (“ECEC”) bieden aan ten minste 33 % van de kinderen jonger dan drie jaar en aan ten minste 90 % voor kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd (1). Hoewel die doelstellingen als gemiddelde in de Europese Unie zijn bereikt, blijven er aanzienlijke verschillen bestaan tussen en binnen de lidstaten, met name voor kinderen uit huishoudens met een lager inkomen en voor de jongste groep kinderen.

 

(2)

Deze aanbeveling heeft als doel de lidstaten aan te moedigen de deelname aan toegankelijke, betaalbare en hoogwaardige ECEC te vergroten, rekening houdend met de vraag naar voor- en vroegschoolse educatie en opvang en in overeenstemming met nationale patronen inzake het aanbod, om de arbeidsmarktdeelname van vrouwen te vergemakkelijken en de sociale en cognitieve ontwikkeling van alle kinderen te bevorderen, met name van kinderen in kwetsbare situaties of uit kansarme milieus.

 

(3)

Zorgtaken voor kinderen, met name voor zeer jonge kinderen, vormen een aanzienlijke belemmering voor de arbeidsmarktdeelname van vrouwen. In 2021 gaf 27,9 % van de vrouwen die niet actief waren op de arbeidsmarkt in de arbeidskrachtenenquête aan dat de zorg voor kinderen of zorgbehoevende volwassenen hun belangrijkste reden was om geen werk te zoeken, tegenover slechts 8,0 % van de mannen. In 2019, voor de pandemie, bedroegen deze cijfers respectievelijk 32,6 % en 7,6 % (2). Tegelijkertijd bedroeg de arbeidsdeelname van personen met kinderen jonger dan zes jaar 90,1 % voor mannen, tegenover 67,2 % voor vrouwen. In Europa nemen ongeveer 7,7 miljoen vrouwen niet deel aan de arbeidsmarkt omdat ze onbetaalde zorgtaken uitvoeren, tegenover slechts 450 000 mannen. Het onevenredig deel van zorgtaken dat vrouwen voor hun rekening nemen is ook een van de belangrijkste oorzaken van de loonkloof tussen mannen en vrouwen (3).

 

(4)

Vrouwen zijn ook vaker geneigd hun werkpatronen aan te passen aan zorgtaken. Dit heeft een blijvend effect op hun loopbaan en draagt bij tot de loonkloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen. Werkende vrouwen besteden dagelijks gemiddeld 90 minuten meer aan huishoudelijk werk en directe zorg dan werkende mannen. De aanpak van genderkloven op het gebied van werkgelegenheid is vanuit economisch perspectief belangrijk, aangezien dit bijdraagt tot groei en wellicht positieve gevolgen heeft voor de productiviteit. Daarnaast heeft de aanpak van genderkloven een duidelijke positieve impact op armoedebestrijding en sociale inclusie en is dit een manier om het probleem van een krimpende beroepsbevolking op te lossen.

 

(5)

De beschikbaarheid van betaalbare en hoogwaardige zorgdiensten heeft een aanzienlijk positieve impact op de werkgelegenheidssituatie van zorgverleners, met name vrouwen. Terwijl de verstrekking van ECEC in de hele Unie toenam, verkleinde de arbeidsdeelnamekloof tussen mannen en vrouwen van 17,7 procentpunten in 2002 tot 10,8 procentpunten in 2021. De afgelopen jaren is echter geen vooruitgang meer geboekt.

 

(6)

In de Europese pijler van sociale rechten (de pijler) wordt gewezen op het belang van gendergelijkheid, het evenwicht tussen werk en privéleven en ECEC als hoofddoelstellingen van de Unie. De pijler stelt dat gelijke behandeling van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen moeten worden gewaarborgd en bevorderd op alle vlakken, waaronder arbeidsmarktdeelname, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling. De pijler erkent ook het recht van kinderen op betaalbare en hoogwaardige ECEC, het recht van kinderen op bescherming tegen armoede, en het recht van kinderen uit kansarme milieus op specifieke maatregelen die gelijke kansen versterken.

 

(7)

In het actieplan voor de pijler wordt voorgesteld dat ten minste 78 % van de bevolking in de leeftijdsgroep 20-64 jaar uiterlijk in 2030 aan het werk moet zijn. Om dat te verwezenlijken, heeft het actieplan tot doel de arbeidsdeelnamekloof tussen mannen en vrouwen ten opzichte van 2019 ten minste te halveren, onder meer door een groter aanbod van formele ECEC. In het actieplan wordt erkend dat een uitbreiding van het aanbod van formele ECEC een sterkere arbeidsmarktdeelname van vrouwen en een betere combinatie van werk, gezin en privéleven zou ondersteunen.

 

(8)

Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft de manier waarop zij ouders ondersteunen. In sommige lidstaten wordt meer nadruk gelegd op het aanbieden van een toereikende regeling betaald of vergoed ouderschapsverlof in ten minste de eerste 12 maanden na de geboorte van het kind, wat leidt tot zeer hoge opnameratio’s van ouderschapsverlof. Andere lidstaten richten zich meer op het verlenen van ECEC-diensten aan kinderen vanaf zeer jonge leeftijd. In deze laatste groep lidstaten nemen kinderen doorgaans al in hun eerste levensjaar deel aan ECEC en bedraagt betaald of vergoed ouderschapsverlof niet meer dan het door het Unierecht vereiste minimum. De nieuwe doelstelling voor kinderen jonger dan drie jaar in deze aanbeveling is erop gericht tussen deze uiteenlopende benaderingen een evenwicht te vinden. In het licht van die overwegingen dienen alle lidstaten voor de groep kinderen jonger dan drie jaar te streven naar een deelnamepercentage van 45 %.

 

(9)

Van de lidstaten die onder het vorige streefcijfer van 33 % liggen, wordt echter niet noodzakelijkerwijs verwacht dat zij het vorige of nieuwe streefcijfer tegen 2030 zullen halen. In plaats daarvan wordt aanbevolen dat ze hun deelnamepercentage verhogen met ten minste een specifiek percentage dat de uitgangssituatie van elke betrokken lidstaat en zijn opnamepatroon van het ouderschapsverlof weerspiegelt. Dit zou die lidstaten op realistische wijze in staat moeten stellen dichter bij het streefcijfer van 45 % te komen. Van de lidstaten die verder van de doelstelling zijn verwijderd, wordt verwacht dat zij zich meer inspannen om hun achterstand in te halen.

 

(10)

Gezien de aanzienlijke jaarlijkse schommelingen van de deelname aan ECEC en het feit dat de gegevens over 2021 in sommige lidstaten nog steeds de gevolgen van de COVID-19-pandemie weerspiegelen, is het gemiddelde ECEC-deelnamepercentage in de vijf jaar voorafgaand aan de vaststelling van deze aanbeveling (volgens de EU-SILC-gegevens) gekozen als uitgangspunt voor de vaststelling van de minimale toename van de deelname aan ECEC voor lidstaten die het vorige streefcijfer nog niet hebben bereikt.

 

(11)

Op het niveau van de Unie worden in verschillende aanbevelingen en richtlijnen op het gebied van gendergelijkheid en arbeidsvoorwaarden bepaalde kwesties aangepakt die relevant zijn voor de Barcelona-doelstellingen. Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad (4), bijvoorbeeld, schept een kader voor een evenwichtige benutting van ouderschapsverlof, flexibele werkregelingen en zorgverlof door vrouwen en mannen.

 

(12)

Verschillende initiatieven van de Unie hebben het belang van ECEC voor kinderen benadrukt. Deze aanbeveling bouwt voort op die beleidsinitiatieven, namelijk: Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) (5), dat een doelstelling op Unieniveau bevat dat ten minste 96 % van de kinderen tussen drie jaar en de beginleeftijd voor het verplicht basisonderwijs moet deelnemen aan ECEC; de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2019 betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang (6), die de lidstaten helpt de voorzieningen voor ECEC te verbeteren en onderstreept dat deze inclusief, toegankelijk, betaalbaar en van hoge kwaliteit moeten zijn; de mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor de rechten van het kind (7), die een reeks essentiële maatregelen bevat die de Commissie moet nemen om de rechten van kinderen verder te bevorderen en te beschermen, en erkent dat ECEC een gunstige rol speelt voor de cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen; en de Aanbeveling van de Raad van 14 juni 2021 tot instelling van een Europese kindergarantie (8), die ervoor moet zorgen dat kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd, gratis en doeltreffende toegang hebben tot essentiële diensten, waaronder ECEC, in alle regio’s, met inbegrip van afgelegen en plattelandsgebieden.

 

(13)

Bij investeringen in voorzieningen voor ECEC moeten de lidstaten rekening houden met een aantal aspecten die verder gaan dan de loutere beschikbaarheid van plaatsen, zoals de tijd die kinderen doorbrengen in ECEC, het aandeel kinderen in ECEC dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd en de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de verleende diensten. Deze aanbeveling bevat daarom maatregelen om die aspecten aan te pakken.

 

(14)

Om de arbeidsmarktparticipatie van hoofdverzorgers – voornamelijk vrouwen – te vergemakkelijken, moet het aantal uren dat kinderen deelnemen aan ECEC voldoende zijn om ouders in staat te stellen op zinvolle wijze betaald werk te verrichten. Deelname moet worden aangemoedigd, rekening houdend met het belang van het kind, terwijl ook wordt ingezet op gendergelijkheid bij keuzes van ouders wat betreft het evenwicht tussen werk en privéleven en het gebruik van ECEC-voorzieningen. Wanneer kinderen nog niet voltijds naar ECEC gaan, moeten beide ouders gebruikmaken van de rechten op ouderschapverlof en van flexibele werkregelingen waarin Richtlijn (EU) 2019/1158 voorziet, zoals deeltijdwerk, flexibele werktijden en telewerken, zodat de zorgtaken gelijk worden verdeeld, en moet deelname aan ECEC geleidelijk toenemen met de leeftijd van het kind. Gezien het belang van dat aspect is het belangrijk de tijd die kinderen in ECEC doorbrengen samen met de algemene deelname aan ECEC te monitoren.

 

(15)

Bovendien stuiten laagopgeleide vrouwen, vrouwen met een migratieachtergrond, vrouwen uit huishoudens met kinderen en een laag inkomen, en alleenstaande vrouwen met kinderen op meer obstakels bij hun opleiding en bij het vinden van een baan, en op meer belemmeringen om (opnieuw) aan het werk te gaan omdat financiële en andere beperkingen de deelname van hun kinderen aan ECEC in de weg staan. Aanmoedigen dat meer kinderen in kwetsbare situaties en uit kansarme milieus aan inclusieve ECEC deelnemen, zou een gunstig effect hebben op de kansen van hun moeders om opnieuw aan de slag te gaan. Het zou vrouwen ook helpen om werk, gezin en privéleven beter met elkaar te combineren.

 

(16)

Ouders met een handicap en ouders van kinderen met een handicap worden geconfronteerd met bijzondere belemmeringen en uitdagingen wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt. Het vergemakkelijken van de deelname, waar passend, van kinderen met een handicap aan reguliere ECEC – rekening houdend met de soort en mate van handicap, beoordeling door deskundigen en het belang van het kind – kan hun ouders helpen om werk, gezin en privéleven beter te combineren.

 

(17)

Deelname aan ECEC heeft meerdere voordelen voor kinderen. Uit gegevens blijkt dat de verstrekking van hoogwaardige ECEC een cruciale rol speelt bij het verbeteren van de cognitieve, sociale en educatieve ontwikkeling van kinderen vanaf jonge leeftijd. Volgens de aanbeveling van de Raad betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang kan deelname aan ECEC een doeltreffend instrument zijn om kansengelijkheid in het onderwijs te bereiken voor kinderen in kwetsbare situaties, onder wie kinderen met een handicap of speciale onderwijsbehoeften, kinderen uit gezinnen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd, waaronder eenoudergezinnen, kinderen met een migratieachtergrond, vluchtelingenkinderen, Romakinderen en kinderen uit andere minderheidsgroepen, kinderen in plattelandsgebieden en afgelegen gebieden met onaangepaste opvangvoorzieningen en kinderen in alternatieve zorgstelsels.

 

(18)

In de aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie en de aanbeveling van de Raad inzake gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma (9) wordt benadrukt dat gelijke toegang tot hoogwaardige en inclusieve ECEC van cruciaal belang is om de overdracht van sociale uitsluiting te doorbreken en gelijke kansen voor kinderen in kwetsbare situaties te waarborgen. De Europese kindergarantie beveelt de lidstaten aan om uiterlijk negen maanden na de vaststelling van de aanbeveling nationale plannen voor de uitvoering ervan in te dienen. Het deelnamepercentage van kinderen in kwetsbare situaties blijft echter aanzienlijk lager, met name onder de jongste kinderen, wat later kan leiden tot slechtere onderwijsresultaten en een hoog percentage voortijdige schoolverlaters, met name van Romakinderen of kinderen met een migrantenachtergrond en kinderen die van ouderlijke zorg verstoken zijn. Het is daarom belangrijk de kloof in ECEC-deelname tussen deze kinderen en de totale kinderpopulatie te dichten. Er moet ook aandacht worden besteed aan het verkleinen van de deelnamekloof tussen de hoogste en de laagste inkomenskwintielen. Deelname aan ECEC is ook relevant voor kinderen die de oorlog in Oekraïne ontvluchten, evenals voor andere kinderen die bescherming zoeken of genieten in de Unie. Gelijke toegang tot algemene, inclusieve en niet-gesegregeerde ECEC-diensten moet worden gewaarborgd voor al die potentieel kwetsbare kinderen.

 

(19)

Evenzo hebben kinderen met een handicap het recht om op voet van gelijkheid deel te nemen aan reguliere ECEC. De helft van de kinderen met een handicap wordt alleen door hun ouders verzorgd. Daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat ECEC toegankelijk en inclusief is en wordt gecombineerd met gerichte maatregelen die helpen tegemoet te komen aan specifieke behoeften, onder meer door middel van maatregelen om belemmeringen en segregatie aan te pakken, personeel met de nodige vaardigheden uit te rusten of specifiek personeel in dienst te nemen om in individuele behoeften te voorzien en waar nodig in geïndividualiseerde curricula.

 

(20)

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het dichten van de deelnamekloof van kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd, evenals van kinderen met een handicap of met speciale onderwijsbehoeften in ECEC-systemen, waarbij de nationale overheden voor sociale zaken, gezondheid en onderwijs afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor verschillende onderdelen van ECEC.

 

(21)

Een hoge kwaliteit van ECEC is essentieel om ervoor te zorgen dat kinderen kunnen profiteren van deelname aan ECEC. Hoewel er verschillende definities zijn van het begrip kwaliteit in ECEC en verschillende meetmethoden om deze kwaliteit te bepalen, ligt de essentie ervan in de kwaliteit van de interactie tussen volwassenen en kinderen, ongeacht het bestaande ECEC-systeem. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er ECEC van hoge kwaliteit wordt aangeboden, rekening houdend met de verschillende dimensies die zijn uiteengezet in de aanbeveling betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang, met inbegrip van toegang tot voorzieningen voor ECEC, de kwalificaties en arbeidsvoorwaarden van het personeel, het pedagogisch curriculum, toezicht en evaluatie, en beheer en financiering van ECEC-voorzieningen. Van bijzonder belang zijn elementen als de verhouding van het aantal kinderen ten opzichte van het aantal personeelsleden, kwalificaties van het personeel en permanente bijscholing.

 

(22)

De kwaliteit van de ECEC-voorzieningen is ook een belangrijke factor bij het opbouwen van vertrouwen tussen de ouders en de instellingen die onderwijs en zorg verstrekken, en is derhalve een belangrijke factor voor het bevorderen van een grotere deelname aan ECEC.

 

(23)

Toegankelijkheid is een andere belangrijke dimensie van ECEC-verstrekking. Dit betekent adequate infrastructuur en passende opvangcapaciteit en openingstijden, evenals aanpassing aan de bijzondere behoeften van ouders, en assistentie bij het doorlopen van complexe administratieve procedures. Ondersteuning bij het doorlopen van administratieve procedures moet in verschillende vormen worden geboden, waaronder taalkundige en digitale ondersteuning, met name voor groepen in kwetsbare situaties of uit kansarme milieus die bijvoorbeeld geen gebruik kunnen maken van of geen toegang hebben tot digitale instrumenten. Het gaat ook om toegankelijkheid voor personen met een handicap, met inbegrip van kinderen, ouders en beroepsbeoefenaars, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en de toegankelijkheidseisen van Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad (10).

 

(24)

Voorts omvat toegankelijkheid de vereenvoudiging van de procedures en de professionalisering van personeel en specialisten om kinderen met een handicap of speciale onderwijsbehoeften en andere kwetsbare groepen adequaat te ondersteunen in reguliere, niet-gesegregeerde voorzieningen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat belemmeringen voor het gebruik van ECEC-voorzieningen worden weggenomen en voorkomen, ook voor personen met een handicap, en dat ECEC-voorzieningen werkelijk inclusief zijn.

 

(25)

Bij de aanpak van de dimensie toegankelijkheid moet rekening worden gehouden met territoriale onevenwichtigheden. Lange woon-werkreistijden als gevolg van afstand, gebrek aan of beperkte vervoersverbindingen en verkeerscongestie kunnen een belemmering vormen voor deelname, met name voor kinderen met een handicap of speciale onderwijsbehoeften. Afgelegen en plattelandsgebieden worden bijzonder benadeeld door het gebrek aan voldoende lokale ECEC-voorzieningen. Dergelijke territoriale onevenwichtigheden kunnen het probleem van de betaalbaarheid nog verergeren. Het is daarom belangrijk om in mobiliteitsplannen rekening te houden met de verschillende profielen van gebruikers van ECEC-voorzieningen, en om territoriale dekking op te nemen in de gegevensverzameling voor evaluatie- en monitoringdoeleinden.

 

(26)

In veel lidstaten vormen de hoge kosten van ECEC nog steeds een sterke belemmering voor deelname. Uit gegevens van Eurostat blijkt dat in veel landen de kostenfactor een belangrijke rol speelt bij de beslissing om geen gebruik te maken van formele kinderopvang, met name voor huishoudens die met armoede worden bedreigd. Volgens de statistieken van de Unie over inkomens en levensomstandigheden voor 2016 maakt 13 % van de ouders geen gebruik van kinderopvang vanwege de kosten ervan en kan 11 % zich deze moeilijk of zeer moeilijk veroorloven. Deze percentages bedragen meer dan het dubbele, respectievelijk 28 % en 27 %, voor huishoudens die met armoede worden bedreigd. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat hoogwaardige ECEC aanzienlijke economische, sociale, educatieve en ontwikkelingsvoordelen oplevert. Het waarborgen van betaalbare ECEC is nuttig om tegemoet te komen aan de bij- en omscholingsbehoeften van vrouwen en om hun arbeidsmarktdeelname te faciliteren; dit heeft ook een positief langetermijneffect op onderwijs vanaf jonge leeftijd, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor een levenslange positieve houding ten aanzien van leren, die verder reikt dan de betrokken kinderen en zich uitstrekt tot de samenleving in het algemeen. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de kosten van ECEC in verhouding staan tot het gezinsinkomen en geen belemmering vormen voor deelname aan ECEC. Bovendien moeten de lidstaten ook rekening houden met andere kosten in verband met deelname aan ECEC, zoals vervoer, kledij en uitrusting die nodig zijn in zorgsituaties.

 

(27)

Een manier om te zorgen voor een adequaat aanbod van toegankelijke en betaalbare ECEC van hoge kwaliteit is de invoering van een wettelijk recht op ECEC, waarmee overheidsinstanties een plaats garanderen voor alle kinderen wier ouders erom vragen, ongeacht hun beroeps-, sociaal-economische of gezinssituatie. In de meeste lidstaten bestaat een dergelijk wettelijk recht al, maar de aanvangsleeftijd daarvoor loopt sterk uiteen. Er zou idealiter geen kloof mogen zijn tussen het einde van naar behoren betaald of vergoed moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof en het wettelijk recht op een plaats in ECEC.

 

(28)

Een betere beschikbaarheid van hoogwaardige, toegankelijke en betaalbare ECEC voor gezinnen en betere arbeidsvoorwaarden en lonen in de ECEC-sector leveren naar verwachting economische voordelen op. Tegelijkertijd kan de budgettaire duurzaamheid van investeringen in ECEC worden geoptimaliseerd door het effect op de overheidsfinanciën te evalueren en door de kosteneffectiviteit regelmatig te monitoren en voortdurend te verbeteren, voortbouwend op beste praktijken, met inbegrip van een efficiënt ontwerp van financieringsmechanismen die in overeenstemming zijn met de algemene duurzaamheid van de overheidsfinanciën.

 

(29)

Gemakkelijke en gelijke toegang tot adequate online- en offline-informatie over ECEC zonder discriminatie is van cruciaal belang voor alle ouders, ongeacht de gezinssamenstelling en -status, met inbegrip van geregistreerde partnerschappen, zoals erkend in het nationale recht. Hierbij gaat het om informatie over het recht op en de beschikbaarheid van passende diensten, toegangsmodaliteiten en, in voorkomend geval, de voorwaarden om in aanmerking te komen voor financiële steun.

 

(30)

Het gebrek aan bewustzijn betreffende de rechten van ouders en kinderen met betrekking tot ECEC en de relevantie ervan voor toekomstige schoolprestaties is een extra belemmering voor de toegang tot diensten die van invloed zijn op de arbeidsmarktdeelname van vrouwen. Een correcte en grondige voorlichting van ouders moet leiden tot weloverwogen, geïnformeerde beslissingen over zorgopties.

 

(31)

De ECEC-sector heeft in veel landen te kampen met personeelstekorten. Dit kan worden aangepakt door middel van meerdere strategieën, zoals het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden, loopbaanvooruitzichten en beloning, het verstrekken van regelmatige bij- en omscholingsmogelijkheden, het ontwikkelen van creatieve wervingsstrategieën en het oproepen van verschillende ondervertegenwoordigde groepen om in de ECEC te werken, zoals mannen en personen met verschillende culturele achtergronden, bijvoorbeeld migranten en vluchtelingen. Een eenvoudig en snel mechanisme voor de erkenning van kwalificaties kan helpen bij de aanpak van tekorten. Aanbeveling (EU) 2022/554 van de Commissie (11) heeft bijvoorbeeld betrekking op de toegang tot gereglementeerde beroepen van personen die op de vlucht zijn voor de oorlog in Oekraïne.

 

(32)

De bevordering van rechtvaardige arbeidsvoorwaarden voor het personeel in ECEC moet bijdragen tot het aantrekken van nieuwe werknemers en er tegelijkertijd voor zorgen dat degenen die in die sector werkzaam zijn, bereid en in staat zijn om er tot aan hun pensioen te blijven werken. Dit kan ook bijdragen tot het aanpakken van gendersegregatie in de ECEC-sector. In dit verband bieden de richtsnoeren van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake de bevordering van fatsoenlijk werk voor personeel in de voor- en vroegschoolse educatie (12) een leidraad voor de mogelijke uitvoering van aanbevelingen inzake beroeps- en loopbaanontwikkeling, passende beloning, met inbegrip van gelijke beloning, en duurzame werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, evenals de bevordering van de sociale dialoog in deze sector.

 

(33)

De zorg voor kinderen stopt niet wanneer zij naar de lagere school gaan. De zorgbehoeften voor kinderen vanaf de leeftijd van het basisonderwijs kunnen ook de arbeidsmarktdeelname en de arbeidstijd van moeders beperken als er in het kader van de nationale schoolstelsels geen adequate, hoogwaardige en betaalbare oplossingen voor naschoolse opvang en opvang tijdens vakanties bestaan. Als er geen zorgmogelijkheden voor oudere kinderen beschikbaar zijn, zal de beschikbaarheid van ECEC voor jongere broers en zussen de arbeidsmarktdeelname van de ouders belemmeren, wat op zijn beurt gevolgen kan hebben voor de deelname aan ECEC van jongere broers en zussen. De lidstaten moeten daarom zorgen voor adequate, hoogwaardige en betaalbare buitenschoolse opvang. Aanbevolen wordt dat de door de lidstaten genomen maatregelen in voorkomend geval een aanbod omvatten voor het toezicht op en de ondersteuning van huiswerk voor alle kinderen, met inbegrip van kinderen uit kansarme milieus.

 

(34)

Het evenwicht tussen werk en privéleven blijft een grote uitdaging voor veel ouders en vooral voor vrouwen. De moeilijkheid om werk en zorgtaken met elkaar in evenwicht te brengen is een belangrijk obstakel dat bijdraagt tot de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt. In dit verband zijn genderstereotypen vaak van invloed op de rol van vrouwen en mannen op het gebied van zorg. Het gebrek aan evenwicht tussen zorgverlening door vrouwen in vergelijking met mannen versterkt op zijn beurt genderstereotypen over de beroepen en rollen van zowel mannen als vrouwen.

 

(35)

Deze aanhoudende zorgkloof tussen mannen en vrouwen moet worden aangepakt, met name door vaders aan te moedigen gebruik te maken van vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en flexibele werktijdregelingen, waar nodig, in combinatie met een gelijkere verdeling van zorgtaken binnen stellen wat betaald en onbetaald werk betreft (13). De uitvoering van Richtlijn (EU) 2019/1158 moet de rechten van werknemers met zorgtaken versterken om vaderschaps- en ouderschapsverlof op te nemen en om flexibele werktijdregelingen aan te vragen. Verdere maatregelen moeten gericht zijn op de bewustmaking van deze nieuwe rechten en op het toezicht op de vraag of werknemers die rechten ten volle kunnen uitoefenen zonder dat zij ongunstig worden behandeld op het werk.

 

(36)

Naast andere maatregelen om werk, gezin en privéleven te combineren, moeten waar nodig flexibele oplossingen voor het gebruik van ECEC worden bevorderd. Werknemers met zorgtaken, bijvoorbeeld, zouden baat hebben bij toegang tot aanvullende kinderopvangvoorzieningen, zoals vroege opening, het verstrekken van maaltijden en late sluiting.

 

(37)

Om een beter inzicht te krijgen in de zorgbehoeften en -beperkingen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat adequate gegevens beschikbaar zijn die voldoende fijnmazig, betrouwbaar en vergelijkbaar zijn. Aangezien Richtlijn (EU) 2019/1158 geen specifieke bepalingen inzake gegevensverzameling bevat, moeten die gegevens ook betrekking hebben op het opnemen van vaderschaps- en ouderschapsverlof, rekening houdend met de methodologische handleiding voor het kader voor indicatoren met betrekking tot het evenwicht tussen werk en privéleven, die door het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO) en het Comité voor sociale bescherming (SPC) is ontwikkeld om de correcte monitoring en evaluatie van de richtlijn te ondersteunen.

 

(38)

De voortgang bij de uitvoering van deze aanbeveling moet regelmatig worden gemonitord in het kader van het Europees Semester, het jaarverslag over gendergelijkheid in de Unie en het portaal voor de monitoring van de strategie voor gendergelijkheid. Daartoe moeten de lidstaten de Commissie met name ondersteunen bij de mogelijke ontwikkeling en berekening van een indicator voor het meten van de genderzorgkloof, d.w.z. het verschil in tijd dat vrouwen en mannen aan zorg besteden, de loonkloof tussen mannen en vrouwen en de besteding van tijd voor betaald en onbetaald werk, om beter inzicht te krijgen in de onderlinge afhankelijkheden tussen die elementen, teneinde de ontwikkeling van empirisch onderbouwd beleid voor gendergelijkheid en sociaal beleid te ondersteunen. De lidstaten moeten zich ook blijven inspannen om hervormingen in de ECEC-sector te ontwerpen en uit te voeren, en daarbij optimaal gebruikmaken van de steun van de Commissie, onder meer via het instrument voor technische ondersteuning, door de uitwisseling van goede praktijken, het gebruik van geschikte processen en methoden, en door middel van gegevensverzameling, betrokkenheid van belanghebbenden en een effectievere en efficiëntere interinstitutionele coördinatie en personeelsplanning, toewijzing van middelen en beroepsontwikkeling in de ECEC-sector.

 

(39)

Onder “voor- en vroegschoolse educatie en opvang” moet overeenkomstig de aanbeveling van de Raad betreffende kwaliteitsvolle ECEC worden verstaan: elke regeling voor onderwijs en opvang voor kinderen vanaf de geboorte tot de leerplichtige leeftijd – ongeacht het bestel, de financiering, het werk- of lesrooster of de programma-inhoud – met inbegrip van dagopvang in kinderdagverblijven en gezinnen, met private en publieke middelen gefinancierde voorzieningen, evenals voorschoolse voorzieningen en voorzieningen voor kleuteronderwijs.

 

(40)

Om het effect van deze aanbeveling te beoordelen, moet de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, toezien op de voortgang van de uitvoering ervan en daarover regelmatig verslag uitbrengen aan de Raad,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED

 
 

1.

Het doel van deze aanbeveling is de lidstaten aan te moedigen om, rekening houdend met hun nationale context, de deelname aan toegankelijke, betaalbare en hoogwaardige voor- en vroegschoolse educatie en opvang (early childhood education and care – ECEC) te vergroten teneinde de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen te vergemakkelijken en te stimuleren en de sociale en cognitieve ontwikkeling en de slaagkansen in het onderwijs van kinderen, met name kinderen in kwetsbare situaties of kinderen uit kansarme milieus, te bevorderen.

 
 

2.

Deze aanbeveling heeft betrekking op ECEC voor alle kinderen.

DOELSTELLINGEN INZAKE ECEC

 
 

3.

a)

De lidstaten wordt aanbevolen hoogwaardige ECEC-voorzieningen aan te bieden in overeenstemming met de nationale bevoegdheden, met de mate waarin ouderschapsverlof wordt opgenomen en met de patronen op het gebied van verstrekking van ECEC, waarbij ervoor wordt gezorgd dat in 2030 ten minste 45 % van de kinderen jonger dan drie jaar aan ECEC deelneemt volgens EU-SILC-gegevens.

Niettegenstaande de eerste alinea wordt aanbevolen dat de lidstaten die het in 2002 vastgestelde streefcijfer van 33 % deelname aan ECEC voor deze leeftijdsgroep nog niet hebben gehaald, ervoor zorgen dat zij hun huidige cijfer tegen 2030 minimaal met een bepaald percentage verhogen, zoals uiteengezet in de punten i) en ii) van dit punt. Het huidige deelnamepercentage wordt berekend als het gemiddelde percentage van deelname aan ECEC van kinderen jonger dan drie jaar in de jaren 2017-2021 volgens EU-SILC-gegevens. Aanbevolen wordt dat de lidstaten de deelname aan ECEC in verhouding tot hun respectieve huidige deelnamepercentages als volgt verhogen:

 

i.

met ten minste 90 % voor lidstaten met een deelnamepercentage van minder dan 20 %; of

 

ii.

met ten minste 45 %, of tot een minimaal deelnamepercentage van 45 %, voor lidstaten met een deelnamepercentage tussen 20 % en 33 %;

 

b)

De lidstaten wordt aanbevolen hoogwaardige ECEC-voorzieningen aan te bieden aan kinderen vanaf drie jaar om in 2030 het streefcijfer te bereiken dat is overeengekomen in de resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese onderwijsruimte en verder (2021-2030) (14), namelijk dat ten minste 96 % van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd voor basisonderwijs moet deelnemen aan ECEC.

INDICATOR VOOR INTENSITEIT VAN PARTICIPATIE

 
 

4.

De lidstaten wordt aanbevolen een niveau van beschikbaarheid van ECEC-voorzieningen te ondersteunen dat verenigbaar is met het welzijn en de ontwikkeling van het kind en dat een zinvolle arbeidsmarktparticipatie van ouders, met name moeders, mogelijk maakt, terwijl ook wordt ingezet op gendergelijkheid bij ouders die voor het gebruik van ECEC-voorzieningen kiezen.

 
 

5.

De lidstaten wordt aanbevolen maatregelen te nemen om ECEC-voorzieningen op zodanige wijze beschikbaar te stellen dat kinderen ten minste 25 uur per week kunnen deelnemen.

 
 

6.

De lidstaten wordt aanbevolen de beschikbaarheid van ECEC-voorzieningen of, zo nodig, van aanvullende diensten voor en na de reguliere werktijden van ECEC-voorzieningen te bevorderen, teneinde verplaatsingstijd in te ruimen en kinderopvang ten volle in overeenstemming te brengen met het welzijn van het kind en de werktijden van de ouders en met het feit dat zij werk, gezin en privéleven moeten kunnen combineren.

INCLUSIE VAN KINDEREN UIT KANSARME MILIEUS EN KINDEREN MET EEN HANDICAP, MET SPECIFIEKE BEHOEFTEN OF MET SPECIALE ONDERWIJSBEHOEFTEN

 
 

7.

De lidstaten wordt aanbevolen:

a)

te beschikken over gerichte maatregelen om de deelname aan ECEC van kinderen uit kansarme milieus, met inbegrip van kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd, kinderen met een migratieachtergrond, kinderen met ontoereikende kennis van de schooltaal, en kinderen met een handicap, met specifieke behoeften of met speciale onderwijsbehoeften, mogelijk te maken en te vergroten;

 

b)

de nodige maatregelen te nemen om de kloof qua deelname aan ECEC tussen kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd en de algemene kinderpopulatie te dichten;

 

c)

te streven naar een verhoogde deelname aan de reguliere ECEC van kinderen met een handicap, kinderen met specifieke behoeften of met speciale onderwijsbehoeften, naargelang het geval; en

 

d)

te voorzien in steun voor opleidingsprogramma's voor ECEC-personeel om hen te helpen hoogwaardige ECEC aan te bieden aan kinderen uit kansarme milieus, met inbegrip van kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd en kinderen met een handicap, met specifieke behoeften of met speciale onderwijsbehoeften.

KWALITEIT

 
 

8.

De lidstaten wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat:

a)

ECEC-voorzieningen voor alle kinderen van hoge kwaliteit zijn, om bij te dragen tot de gezonde ontwikkeling en het welzijn van het kind op lichamelijk, sociaal, emotioneel, cognitief en educatief gebied, en om het vertrouwen van de ouders in de voorzieningen te vergroten; en dat

 

b)

de nationale of regionale kwaliteitskaders die de lidstaten overeenkomstig de aanbeveling van de Raad betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle ECEC worden gevraagd te ontwikkelen, de verstrekking van voorzieningen omvatten voor kinderen van beide leeftijdsgroepen die onder deze aanbeveling vallen; de nationale kwaliteitskaders moeten met name voorzien in:

 

een adequate verhouding van het aantal kinderen ten opzichte van het aantal personeelsleden en een adequate omvang van de groepen, rekening houdend met de leeftijd van de kinderen en eventuele handicaps of speciale onderwijsbehoeften die zij kunnen hebben, met name in gesplitste ECEC-systemen, teneinde tekorten in de opvang te vermijden;

 

de ondersteuning van de professionalisering van al het ECEC-personeel, onder meer door het vereiste niveau van de initiële opleiding te verhogen en te zorgen voor permanente bijscholing, ook inzake kennis van kinderrechten, door middel van adequate mogelijkheden voor een leven lang leren; en

 

een veilige, opvoedende en verzorgende omgeving, een hoogwaardig curriculum en leermogelijkheden die zijn afgestemd op de specifieke behoeften van elke categorie kinderen en elke leeftijdsgroep, en een sociale, culturele en fysieke ruimte waar kinderen op velerlei manieren hun potentieel kunnen ontwikkelen.

TERRITORIALE SPREIDING

 
 

9.

De lidstaten wordt aanbevolen de problemen die kinderen en hun gezinnen ondervinden om toegang te krijgen tot een geschikte onderwijs- en zorginstelling aan te pakken door te voorzien in voldoende territoriale dekking van ECEC-voorzieningen. Daartoe wordt aanbevolen dat de lidstaten, met name:

a)

ECEC-voorzieningen op adequate wijze organiseren in stedelijke en landelijke gebieden, welvarende en achtergestelde buurten, regio's en ultraperifere gebieden, rekening houdend met nationale structuren en met de specifieke kenmerken van gebieden zoals de dichtheid van de kinderpopulatie en de verdeling van kinderen naar leeftijd; dit moet gebeuren op een manier die volledig strookt met de beginselen van desegregatie en non-discriminatie en in nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden; en

 

b)

bij het organiseren van ECEC of het ontwikkelen van beleid met betrekking tot locaties voor ECEC-voorzieningen, in voorkomend geval rekening houden met de noodzaak van redelijke woon-werkreistijden, ook voor ouders die gebruikmaken van actieve mobiliteit en het openbaar vervoer.

BETAALBAARHEID

 
 

10.

Voor kinderen die niet onder de aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie vallen – een groep die volgens die aanbeveling aanspraak moet kunnen maken op gratis onderwijs en betaalbare en daadwerkelijke toegang tot hoogwaardige ECEC-voorzieningen – wordt de lidstaten aanbevolen ervoor te zorgen dat de nettokosten van ECEC in redelijke verhouding staan tot de andere uitgaven en tot het beschikbare inkomen van de huishoudens, met bijzondere aandacht voor huishoudens, inclusief alleenstaande ouders met een laag inkomen. Met name worden de lidstaten ertoe aangemoedigd:

a)

om de eigen kosten van de ouders te beperken; en

 

b)

indien van toepassing, degressieve tarieven in te voeren die in verhouding staan tot het gezinsinkomen, of een maximumbedrag voor ECEC.

TOEGANKELIJKHEID

 
 

11.

De lidstaten wordt aanbevolen de belemmeringen voor gelijke toegang tot ECEC voor alle kinderen continu en op niet-discriminerende wijze weg te nemen. In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan:

a)

het bieden van oplossingen voor ouders met atypische werktijden om werk en privéleven beter te combineren, en daarbij het welzijn van het kind te waarborgen;

 

b)

het tegemoetkomen aan de specifieke behoeften van alleenstaande ouders, van wie de meesten vrouwen zijn;

 

c)

het verbeteren van de toegang tot ECEC, ongeacht de arbeidsmarktsituatie van de ouders, terwijl ook prikkels worden geboden om te werken;

 

d)

het waarborgen van de toegankelijkheid van gebouwen, infrastructuur, gemeenschapsondersteunende diensten en vervoer, alsook leermateriaal en digitale hulpmiddelen voor ouders en kinderen met een handicap of met specifieke onderwijsbehoeften;

 

e)

het aanbieden van effectieve onderwijs- en zorgondersteuning en passende informatie en communicatie voor kinderen en ouders met een handicap of met speciale onderwijsbehoeften en voor kinderen in kwetsbare situaties, en het aanpakken van taal- en culturele barrières, inclusief barrières waarmee kinderen met een migratieachtergrond worden geconfronteerd, zodat kinderen kunnen deelnemen aan ECEC in reguliere, inclusieve en niet-gesegregeerde voorzieningen;

 

f)

het proactief verstrekken van steun en duidelijke informatie over de voordelen van het deelnemen aan ECEC en over bestaande mogelijkheden, subsidiabiliteitsregels en administratieve procedures voor toegang tot ECEC-voorzieningen voor alle ouders op niet-discriminerende basis, ongeacht de gezinssamenstelling en -situatie; en

 

g)

het verlenen van administratieve ondersteuning bij inschrijving, met bijzondere aandacht voor ouders in kwetsbare situaties of uit kansarme milieus.

 
 

12.

De lidstaten wordt aanbevolen de invoering van een wettelijk recht op ECEC te overwegen. Bij het bepalen van de aanvangsleeftijd voor dat recht is het aanbevolen dat de lidstaten rekening houden met de beschikbaarheid en de duur van naar behoren betaald of gecompenseerd moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof, en dat zij hiaten tussen het einde van dit verlof en het begin van de ECEC voorkomen.

AANVULLENDE DIENSTEN EN BUITENSCHOOLSE OPVANG

 
 

13.

De lidstaten wordt aanbevolen om naast het verstrekken van ECEC-voorzieningen ook te zorgen voor een alomvattende aanpak van de opvang van kinderen, waarbij rekening wordt gehouden met de zorgbehoeften van kinderen van verschillende leeftijd, met inbegrip van de basisschoolleeftijd, door betaalbare, toegankelijke en hoogwaardige buitenschoolse opvang te vergemakkelijken voor kinderen in het basisonderwijs (naschoolse opvang en opvang tijdens vakanties), met inbegrip van kinderen met een handicap of met specifieke onderwijsbehoeften, rekening houdend met de nationale organisatie van scholen en vakanties. De lidstaten wordt aanbevolen om in deze voorzieningen, indien van toepassing, huiswerkbegeleiding op te nemen voor alle kinderen, met name ook voor kinderen uit kansarme milieus of in kwetsbare situaties.

BEWUSTMAKING VAN RECHTEN

 
 

14.

De lidstaten wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat ouders op de hoogte zijn van hun rechten, met inbegrip van, in voorkomend geval, het recht op een plaats in ECEC, rekening houdend met het feit dat verschillende tradities en achtergronden van invloed kunnen zijn op de kennis en de perceptie van en het vertrouwen in het ECEC-systeem.

 
 

15.

De lidstaten worden aangemoedigd om ouders proactief te informeren over de mogelijkheden, voordelen en kosten van het gebruik van ECEC, en, in voorkomend geval, over de beschikbare financiële ondersteuning. Daarbij moet worden rekening gehouden met:

a)

de behoefte van de ouders aan informatie over ECEC, rekening houdend met de verschillen in hun vaardigheden, capaciteiten, sociaal-economische achtergrond en eventuele handicaps; en

 

b)

het gemakkelijk zowel online als offline toegankelijk maken van informatie, rekening houdend met de verschillende taalbehoeften en de beschikbaarheid van digitale instrumenten.

 
 

16.

De lidstaten wordt aanbevolen effectieve, onpartijdige en toegankelijke klachtenprocedures in te voeren om problemen of incidenten aan de bevoegde autoriteiten te melden.

ARBEIDSVOORWAARDEN EN VAARDIGHEDEN VAN HET PERSONEEL

 
 

17.

De lidstaten wordt aanbevolen hoogwaardige werkgelegenheid en eerlijke arbeidsvoorwaarden voor ECEC-personeel te ondersteunen, met name door de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen te bevorderen en door de ontwikkeling van aantrekkelijke lonen, adequate werkregelingen, hoge normen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, en gelijkheid en non-discriminatie in de sector te ondersteunen, met inachtneming van de autonomie van de sociale partners.

 
 

18.

De lidstaten wordt aanbevolen de behoeften aan vaardigheden en het tekort aan werknemers in ECEC aan te pakken, met name door:

a)

de initiële en permanente educatie en opleiding te verbeteren om huidige en toekomstige werknemers in ECEC uit te rusten met de nodige vaardigheden en competenties;

 

b)

loopbaantrajecten in de sector van ECEC te ontwikkelen, onder meer via bij- en omscholing en informatie- en begeleidingsdiensten;

 

c)

een aantrekkelijke beroepsstatus en loopbaanperspectieven te bieden aan werknemers in ECEC;

 

d)

maatregelen te nemen om genderstereotypen en gendersegregatie aan te pakken en het beroep aantrekkelijker te maken; en

 

e)

waar nodig, professionele netwerken te ontwikkelen voor personen die werkzaam zijn in de ECEC-sector.

DE ZORGKLOOF TUSSEN MANNEN EN VROUWEN AANPAKKEN

 
 

19.

De lidstaten wordt aanbevolen een gelijke verdeling van de zorg voor kinderen tussen ouders aan te moedigen door:

a)

het bestrijden van genderstereotypen en het aanmoedigen van een evenwichtige deelname van beide ouders bij zorgtaken op voet van gelijkheid, onder meer door middel van communicatiecampagnes; en

 

b)

het bevorderen en ondersteunen van de beschikbaarheid en gendergelijke gebruikmaking van gezinsvriendelijke werkregelingen, en het opnemen van ouderschapsverlof door beide ouders, met name mannen, gedurende het hele leven.

GOVERNANCE EN GEGEVENSVERZAMELING

 
 

20.

De lidstaten wordt aanbevolen te zorgen voor een degelijke en effectieve governance van het beleid op het gebied van ECEC, met name door:

a)

te zorgen voor nauwe samenwerking tussen verschillende instellingen voor beleidsvorming en ECEC-voorzieningen, en samenwerking met andere beleidsbepalende instellingen en diensten die belast zijn met de ontwikkeling en het onderwijs van jonge kinderen, te ondersteunen; en

 

b)

passende en duurzame financiering voor ECEC te mobiliseren en kosteneffectief te gebruiken, onder meer door gebruik te maken van de fondsen en instrumenten van de Unie en door beleid te voeren dat bevorderlijk is voor de duurzame financiering van ECEC-voorzieningen die in overeenstemming is met de algemene houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

 
 

21.

De lidstaten wordt aanbevolen om, waar nodig, de verzameling te ontwikkelen of te verbeteren van gegevens over:

a)

de deelname van kinderen aan ECEC, op regelmatige basis en, indien enquêtes worden gebruikt, met een adequate steekproefomvang, en om de verzamelde gegevens uit te splitsen naar leeftijd en, indien mogelijk, naar geslacht, en daarbij ook te verwijzen naar kinderen in kwetsbare situaties of uit kansarme milieus;

 

b)

de verschillen tussen vrouwen en mannen met zorgtaken in besteding van de tijd aan betaald en onbetaald werk, bij voorkeur door middel van tijdsbestedingsenquêtes op basis van de norm die is vastgesteld door de geharmoniseerde Europese tijdbestedingsenquêtes;

 

c)

de opname van ouderschapsverlof uitgesplitst naar geslacht, op basis van administratieve gegevens die op geharmoniseerde wijze zijn verzameld in de Unie en die uitgaan van het kader voor indicatoren met betrekking tot het evenwicht tussen werk en privéleven dat is ontwikkeld door de gezamenlijke subgroep van het EMCO en het SPC;

 

d)

de arbeidsvoorwaarden van het personeel in ECEC, met name wat betreft de in de aanbevelingen 17 en 18 genoemde aspecten; en

 

e)

tekorten in ECEC, toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van ECEC, op regelmatige basis, en de territoriale verdeling van ECEC, met name om territoriale verschillen te beoordelen, ook in afgelegen en plattelandsgebieden.

 
 

22.

De lidstaten wordt aanbevolen meer te doen om ervoor te zorgen dat gegevens op Unieniveau vergelijkbaar zijn en voldoende fijnmazig zijn.

UITVOERING, MONITORING EN EVALUATIE

 
 

23.

De lidstaten wordt aanbevolen om de Commissie binnen 18 maanden na de aanneming van deze aanbeveling in kennis stellen van de reeks maatregelen die zij hebben genomen of gepland om deze aanbeveling uit te voeren, in voorkomend geval voortbouwend op bestaande nationale strategieën of plannen. In voorkomend geval kan worden verwezen naar verslagen die zijn ingediend in het kader van bestaande verslagleggingsmechanismen, zoals de open coördinatiemethode, het Europees Semester en andere relevante programmerings- en verslagleggingsmechanismen van de Unie.

IS INGENOMEN MET HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:

 
 

24.

a)

de regelmatige verstrekking van gegevens te verbeteren, in samenwerking met de lidstaten, door op de website van Eurostat en op het portaal voor de monitoring van de strategie voor gendergelijkheid het volgende beschikbaar te stellen:

 

i)

een verdere uitsplitsing naar leeftijd en, indien passend, naar gezinsinkomenskwintiel, van de kinderen die aan ECEC deelnemen, de tijd die de kinderen doorbrengen in ECEC en het deelnamepercentage van kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd;

 

ii)

betrouwbaarheidsintervallen voor de EU-SILC-hoofdindicator “Children in formal childcare or education” en andere relevante indicatoren, naast de deelnamepercentages, om de vergelijkbaarheid tussen verscheidene jaren en landen te waarborgen; en

 

iii)

uitgebreidere uitleg over de verzamelde gegevens, met name voor ECEC-programma's die onder de definitie van de indicatoren vallen.

 

b)

financiering van de Unie te mobiliseren om nationale hervormingen en investeringen in ECEC te ondersteunen;

 

c)

na te gaan of het mogelijk is om, in samenwerking met het EMCO en het SPC en in nauwe samenwerking met het Onderwijscomité en de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, verdere indicatoren te ontwikkelen, en de uitwisseling van goede praktijken en wederzijds leren tussen de lidstaten en van activiteiten voor technischecapaciteitsopbouw te vergemakkelijken, en de lidstaten te blijven ondersteunen bij hun inspanningen om hervormingen op het gebied van ECEC uit te denken en uit te voeren, met name via het strategisch kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding en het TSI;

 

d)

agentschappen van de Unie zoals het Europees Instituut voor gendergelijkheid en Eurofound aan te moedigen regelmatig gegevens te verzamelen, indicatoren te ontwikkelen en analyses uit te voeren in verband met de zorgkloof en de loonkloof tussen mannen en vrouwen en de besteding van de tijd aan betaald en onbetaald werk, individuele en sociale activiteiten door vrouwen en mannen met zorgtaken en werkregelingen gedurende hun hele beroepsleven;

 

e)

de uitvoering van deze aanbeveling te monitoren in het kader van het jaarverslag over gendergelijkheid in de Unie en bestaande regelingen van het Europees Semester, met de steun van het EMCO en het SPC, en – voor kinderen ouder dan drie jaar – de Onderwijs- en opleidingsmonitor; en

 
 

25.

binnen vijf jaar aan de Raad verslag uit te brengen over de vooruitgang die met betrekking tot deze aanbeveling is geboekt.

Gedaan te Brussel, 8 december 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    JUREČKA
 

  • (1) 
    Europese Raad van Barcelona, 15-16 maart 2002 (SN 100/1/02 REV 1).
  • (2) 
    Eurostat-databank, tabel LFSA_IGAR, “Care of adults with disabilities or children and other family or personal reasons”, percentage van de bevolking dat niet actief is op de arbeidsmarkt en wil werken, leeftijdsgroep 15-64 jaar.
  • (3) 
    Verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE): “Genderongelijkheid in de zorg en gevolgen voor de arbeidsmarkt” (doc. 12953/20 ADD 1).
  • (4) 
    Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79).
  • (7) 
    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de EU-strategie voor de rechten van het kind (COM(2021) 142 final van 24 maart 2021, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).
  • Aanbeveling (EU) 2022/554 van de Commissie van 5 april 2022 betreffende de erkenning van kwalificaties van mensen die op de vlucht zijn door de Russische invasie van Oekraïne (PB L 107 van 6.4.2022, blz. 1).
  • Internationale Arbeidsorganisatie, “Meeting of Experts on Policy Guidelines on the promotion of decent work for early childhood education personnel” (beschikbaar op: https://www.ilo.org/sector/Resources/codes-of-practice-and-guidelines/WCMS_236528/lang--en/index.htm).
  • Conclusies van de Raad over het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen: waardering en verdeling van betaalde en onbetaalde zorg (doc. 13584/20).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.