Verordening 2022/2090 - Vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee voor 2023 en tot wijziging van Verordening (EU) 2022/109 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren

1.

Wettekst

31.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/1

 

VERORDENING (EU) 2022/2090 VAN DE RAAD

van 27 oktober 2022

tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee voor 2023 en tot wijziging van Verordening (EU) 2022/109 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) moet bij de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen rekening worden gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij en van andere adviesinstanties, met de adviezen van de adviesraden die voor de betrokken geografische bevoegdheidsgebieden zijn opgericht, en met de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten.

 

(2)

Het is aan de Raad om de maatregelen aan te nemen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden, inclusief, waar nodig, bepaalde functioneel daarmee verbonden voorwaarden. In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat de vangstmogelijkheden aan de lidstaten moeten worden toegewezen op een manier die de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij waarborgt.

 

(3)

In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat het gemeenschappelijk visserijbeleid tot doel heeft het exploitatieniveau voor een maximale duurzame opbrengst (MDO) voor zo veel mogelijk bestanden in 2015 en, geleidelijk toenemend, voor alle bestanden uiterlijk in 2020 te verwezenlijken. De overgangsperiode tot en met 2020 was bedoeld om een evenwicht te vinden tussen enerzijds het bereiken van de MDO voor alle bestanden en anderzijds de mogelijke sociaal-economische implicaties van eventuele aanpassingen van vangstmogelijkheden.

 

(4)

De totale toegestane vangsten (“TAC’s”) moeten derhalve, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013, worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van zowel de biologische en de sociaal-economische gevolgen als de verplichting tot billijke behandeling van de visserijsectoren en rekening houdend met de standpunten die kenbaar zijn gemaakt tijdens raadpleging van de belanghebbenden.

 

(5)

Bij Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad (2) is een meerjarenplan vastgesteld voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en voor de visserijen die die bestanden exploiteren. Dat meerjarenplan beoogt ervoor te zorgen dat de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat populaties van gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan het niveau waarop MDO mogelijk is. In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat de vangstmogelijkheden voor bestanden die onder specifieke meerjarenplannen vallen, vastgesteld moeten worden overeenkomstig de in die meerjarenplannen vervatte voorschriften.

 

(6)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139 moesten de vangstmogelijkheden voor de in artikel 1 van die verordening vermelde bestanden zodanig worden vastgesteld dat zo spoedig mogelijk en, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 een visserijsterfte op MDO-niveau, uitgedrukt in bandbreedtes, werd bereikt. De vangstbeperkingen voor 2023 voor de betrokken bestanden in de Oostzee moeten derhalve worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen van het door die verordening vastgestelde meerjarenplan.

 

(7)

De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) heeft op 31 mei 2022 zijn jaarlijkse advies voor de Oostzeebestanden gepubliceerd, behalve zijn advies voor haring in het westelijke deel van de Oostzee, dat op 30 juni 2022 werd gepubliceerd. De ICES geeft aan dat de biomassa van haring in het westelijke deel van de Oostzee in de ICES-deelsectoren 20 tot en met 24 ondanks een lichte toename ervan slechts 59 % van het grensreferentiepunt voor de paaibiomassa (Blim) bedraagt beneden welk er sprake kan zijn van een verminderde reproductiecapaciteit. Bovendien blijft de rekrutering historisch laag. Daarom heeft de ICES voor het vijfde opeenvolgende jaar een nulvangstadvies voor haring in het westelijke deel van de Oostzee gepubliceerd. Op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 moeten daarom alle passende herstelmaatregelen worden aangenomen die waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert tot boven MDO-niveau. Bovendien vereist die bepaling dat aanvullende herstelmaatregelen worden aangenomen. Daarom werd voor 2022 de gerichte visserij op haring in het westelijke deel van de Oostzee gesloten en werd een zeer lage TAC vastgesteld voor onvermijdelijke bijvangsten van haring in het westelijke deel van de Oostzee om het fenomeen van “knelsoorten” ofwel “verstikkingssoorten” te voorkomen. Wel werd gerichte visserij op haring in het westelijke deel van de Oostzee toegestaan voor visserijverrichtingen die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (3), alsook voor kleinschalige kustvissers die vissen met bepaalde soorten passief vistuig. Gezien het ICES-advies en de ongewijzigde bestandssituatie is het passend om de vangstmogelijkheden op hetzelfde niveau te houden en de functioneel daarmee verbonden herstelmaatregelen te handhaven.

 

(8)

Wat het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee betreft, heeft de ICES zijn voorzorgsadvies sinds 2019 kunnen baseren op een meer gegevensrijke beoordeling. Volgens de ICES-ramingen ligt de biomassa van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee nog steeds onder Blim en neemt die sinds 2021 nauwelijks toe. Daarom heeft de ICES voor het vierde opeenvolgende jaar een advies voor nulvangsten van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee uitgebracht. Sinds 2019 zijn in de Unie strenge instandhoudingsmaatregelen vastgesteld. Op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 werd de gerichte visserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee gesloten en werd voor onvermijdelijke bijvangsten van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee een TAC op zeer laag niveau vastgesteld om het fenomeen van “knelsoorten” te voorkomen. Bovendien werden verdere herstelmaatregelen die functioneel met de vangstmogelijkheden verbonden zijn, vastgesteld in de vorm van paaisluitingen en een verbod op recreatievisserij in het belangrijkste verspreidingsgebied. Gezien het ICES-advies en de ongewijzigde toestand van het bestand is het passend het niveau van de vangstmogelijkheden en de functioneel daarmee verbonden herstelmaatregelen te handhaven.

 

(9)

Met betrekking tot kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee blijkt uit wetenschappelijk ramingen al sinds jaren dat de paaibiomassa onder het referentiepunt waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen (Btrigger), ligt. Daarom zijn de jongste jaren steeds strengere beheersmaatregelen vastgesteld. In 2021 besloot de ICES een diepgaandere beoordeling te verrichten, die aan het licht bracht dat de biomassa van het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee al meer dan tien jaar lang gedurende het grootste deel van die periode onder Blim lag. Daarom werd op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 de gerichte visserij op haring in het westelijke deel van de Oostzee gesloten en werd een zeer lage TAC vastgesteld voor onvermijdelijke bijvangsten van kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee om het fenomeen van “knelsoorten” te voorkomen. Bovendien werden verdere herstelmaatregelen die functioneel met de vangstmogelijkheden verbonden waren, vastgesteld in de vorm van een verlengde paaisluiting, ook voor de recreatievisserij, en een verdere verlaging van de dagelijkse meeneemlimiet in de recreatievisserij. In 2022 heeft de ICES de biomassa van het bestand naar beneden bijgesteld, en ondanks een lichte toename vorig jaar, wordt de biomassa geraamd op minder dan 40 % van de Blim-waarde. Vanwege de lichte toename van de geraamde rekrutering en vanwege onduidelijke andere sterftefactoren, die de ICES momenteel niet in zijn beoordelingsmodel kan opnemen, kunnen de totale vangsten volgens het advies voor de MDO-visserijsterfte (FMDO) worden verhoogd. Wel benadrukte de ICES dat zijn kortetermijnprognose met grote onzekerheid is omgeven en dat er gezien de onduidelijke extra sterfte waarschijnlijk een kans van 66 % bestaat dat de biomassa van het bestand in 2024 onder Blim blijft indien de vangstmogelijkheden op de FMDO-puntwaarde worden vastgesteld. Bovendien was de ICES net als in 2021 niet in staat om afzonderlijk vangstadvies voor commerciële en voor recreatieve vangsten te geven. Gezien de afname van het bestand en gezien de onzekerheid omtrent het advies voor vangsten op de FMDO-puntwaarde, is het passend om een voorzorgsbenadering te volgen en om het niveau van de vangstmogelijkheden en de functioneel daarmee verbonden herstelmaatregelen te handhaven.

 

(10)

Volgens de ICES-ramingen van 2020 was de biomassa van haring in het centrale deel van de Oostzee gedaald tot onder Btrigger en was die in 2021 de Blim-waarde dicht genaderd. Volgens de ICES-ramingen van 2022 was de biomassa toegenomen, maar bleef ze onder Btrigger. Het bestand was volledig afhankelijk van de jaarklasse van 2019, en de raming van de sterkte daarvan varieert sinds 2020 aanzienlijk. Bijgevolg is het passend de vangstmogelijkheden vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139.

 

(11)

De biomassa van haring in de Botnische Golf neemt sinds 2010 gestaag af. Vanwege een sterke retrospectieve vertekening in de beoordeling van het bestand besloot de ICES in 2019 om een advies uit te brengen op basis van de benadering voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn. Na een diepgaande analyse kon de ICES in 2021 weer een MDO-advies geven. Volgens het geactualiseerde advies voor 2021 konden de vangstmogelijkheden voor 2021 aanzienlijk verhoogd worden op grond van de raming dat de biomassa eindelijk een stijgende lijn vertoonde. Volgens het ICES-advies voor 2022 moesten de vangstmogelijkheden licht verlaagd worden. In het advies voor 2023 heeft de ICES de biomassa van het bestand echter duidelijk naar beneden bijgesteld. Volgens de ICES is de afname van de biomassa hoogstwaarschijnlijk te wijten aan het feit dat haring steeds kleiner wordt. Volgens zijn raming ligt de biomassa van het bestand net boven Btrigger. Het enige door de ICES geadviseerde vangstscenario waarin het bestand in 2024 boven Btrigger blijft, is het laagste punt van de FMDO-bandbreedte. Gezien de ongunstige ontwikkeling van het bestand en gezien de noodzaak te voorkomen dat het bestand tot onder Btrigger daalt, is het passend de vangstmogelijkheden vast te stellen op het laagste punt van de FMDO.

 

(12)

Volgens het ICES-advies voor schol wordt kabeljauw gevangen als bijvangst in de visserij op schol. Volgens het ICES-advies voor sprot wordt sprot gevangen in een gemengde visserij met haring en is sprot een prooisoort voor kabeljauw. Het is passend om met die interacties tussen de soorten rekening te houden en de vangstmogelijkheden voor schol en sprot vast te stellen binnen de overeenkomstige lagere FMDO-bandbreedte.

 

(13)

Met betrekking tot zalm in de ICES-deelsectoren 22 tot en met 31 zegt de ICES al jaren dat de toestand van de rivierbestanden zeer heterogeen is. Na een diepgaande analyse adviseerde de ICES in 2021 om alle commerciële en recreatieve vangsten in het hoofdbekken, die per definitie gemengde visserijen zijn waarbij zalm uit gezonde en uit zwakke rivierbestanden wordt gevangen, stop te zetten om de zwakke rivierbestanden te beschermen. Wel was de ICES van oordeel dat de bestaande gerichte visserij in de kustgebieden van de Botnische Golf en de Ålandzee tijdens de zalmzomertrek kon worden voortgezet. Daarom werd een specifieke TAC vastgesteld voor bijvangsten van zalm in die gebieden, met een vrijstelling voor visserijverrichtingen die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden en met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241, en voor de kustvisserij ten noorden van 59°30′ NB tussen 1 mei en 31 augustus. Er werden ook verdere herstelmaatregelen die functioneel met de vangstmogelijkheden verbonden waren, vastgesteld in de vorm van beperkingen op het gebruik van beuglijnen en een dagelijkse meeneemlimiet in de recreatievisserij. In 2022 heeft de ICES hetzelfde advies gegeven als in 2021. Daarom is het passend het niveau van de vangstmogelijkheden en de functioneel daarmee verbonden herstelmaatregelen te handhaven, en tegelijk te verduidelijken dat de recreatieve visser de visserij op zalm na het vangen van de eerste zalm met ingeknipte vetvin voor de rest van de dag moet stoppen.

 

(14)

Om de volledige benutting van de vangstmogelijkheden voor de kustvisserij te waarborgen, werd in 2019 voor zalm een beperkte flexibiliteit tussen de ICES-deelsectoren 22 tot en met 31 en ICES-deelsector 32 ingevoerd. Gezien de ongewijzigde vangstmogelijkheden voor die twee bestanden is het passend de huidige flexibiliteit te handhaven.

 

(15)

Het verbod op de visserij op zeeforel buiten vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen en de beperking van de bijvangst van zeeforel tot 3 % van de gecombineerde vangst van zeeforel en zalm hebben in belangrijke mate bijgedragen tot de aanzienlijke terugdringing van de regelmatig voorkomende onjuiste opgaven van vangsten in de zalmvisserij, die met name als vangsten van zeeforel werden gemeld. Daarom is het passend de desbetreffende bepaling te handhaven om dergelijke onjuiste opgaven op een laag niveau te houden.

 

(16)

Maatregelen inzake de recreatievisserij op kabeljauw en zalm en maatregelen voor de instandhouding van de zeeforel- en zalmbestanden mogen geen afbreuk doen aan strengere nationale maatregelen uit hoofde van de artikelen 19 en 20 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

 

(17)

De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (4), en met name artikel 33 daarvan betreffende de registratie van de vangsten en visserijinspanning, en artikel 34 daarvan betreffende de toezending van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden aan de Commissie. Daarom moeten in deze verordening de codes worden gespecificeerd die de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij gegevens aan de Commissie toezenden over de aangelande hoeveelheden van bestanden die onder deze verordening vallen.

 

(18)

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad (5) werden aanvullende voorwaarden vastgesteld voor het meerjarenbeheer van de TAC’s, waaronder de flexibiliteitsbepalingen uit hoofde van de artikelen 3 en 4 van die verordening voor bestanden waarvoor voorzorgs- en analytische TAC’s gelden. Uit hoofde van artikel 2 van die Verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s bepalen voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 van die verordening, met name op basis van de biologische toestand van de bestanden, niet van toepassing zijn. Meer recent werd bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 het jaarflexibiliteitsmechanisme vastgesteld voor alle bestanden die onder de aanlandings-verplichting vallen. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en tot een verslechtering van de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet expliciet worden bepaald dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen op analytische TAC’s van toepassing zijn wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

 

(19)

De biomassa van het kabeljauwbestand in het oostelijke en in het westelijke deel van de Oostzee en van haring in het westelijke deel van de Oostzee ligt onder Blim en in 2023 zijn alleen bijvangsten, wetenschappelijke visserij en, voor haring in het westelijke deel van de Oostzee, bepaalde kleinschalige kustvisserijen toegestaan. Daarom hebben de lidstaten die een quotumaandeel in de betrokken TAC hebben, toegezegd de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet, in 2023 niet op die bestanden toe te passen, zodat de vangsten in 2023 niet groter zijn dan de TAC voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, voor haring in het westelijke deel van de Oostzee en voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee. Voorts ligt de biomassa van vrijwel alle rivierbestanden van zalm ten zuiden van 59°30′ NB onder het grensreferentiepunt voor de productie van smolt (Rlim) en zijn in 2023 alleen bijvangsten en wetenschappelijke visserij toegestaan. Daarom hebben de betrokken lidstaten voor 2023 eenzelfde toezegging gedaan voor de jaarflexibiliteit voor zalmvangsten in het hoofdbekken.

 

(20)

Verordening (EU) 2022/109 van de Raad (6) stelt de vangstmogelijkheden voor kever vast tot en met 31 oktober 2022 in ICES-sector 3a, de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van deelgebied 4 en de wateren van het Verenigd Koninkrijk van 2a. Het visseizoen voor kever loopt van 1 november tot en met 31 oktober. Om de start van de visserij op 1 november 2022 mogelijk te maken en op basis van nieuw wetenschappelijk advies en na overleg met het Verenigd Koninkrijk, moet een voorlopige TAC voor kever in ICES-sector 3a, de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van deelgebied 4 en de wateren van het Verenigd Koninkrijk van ICES-sector 2a worden vastgesteld voor de periode van 1 november 2022 tot en met 31 december 2022. Die voorlopige TAC moet in overeenstemming met het op 7 oktober 2022 gepubliceerde ICES-advies worden vastgesteld.

 

(21)

In de Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie, enerzijds, en de regering van Groenland en de regering van Denemarken, anderzijds, en in het bijbehorende uitvoeringsprotocol (7) is bepaald dat 7,7 % van de TAC voor lodde (Mallotus villosus) die wordt gevist in de Groenlandse wateren van de ICES-deelgebieden 5 en 14, aan de Unie wordt toegewezen. Op 7 oktober 2022 heeft de Unie van de Groenlandse autoriteiten informatie ontvangen waaruit blijkt dat de regering van Groenland haar quotum heeft vastgesteld in overeenstemming met het beste beschikbare wetenschappelijke advies en op basis van een overeenkomst tussen Groenland, IJsland en Noorwegen over lodde. Overeenkomstig het uitvoeringsprotocol zou Groenland de Unie 7 760 ton lodde willen aanbieden. In afwachting van de aanvaarding door de Unie van het aanbod inzake lodde en de omzetting van dat aanbod in Unierecht moeten de vangstmogelijkheden voor dat bestand in Verordening (EU) 2022/109 worden voorzien van de vermelding “Nog vast te stellen”.

 

(22)

Op 12 oktober 2022 heeft de ICES geactualiseerd wetenschappelijk advies gepubliceerd voor zuidelijke heek in ICES-sector 8c, de deelgebieden 9 en 10 en de wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 voor 2022. Dat geactualiseerde wetenschappelijk advies is MDO-advies en is gebaseerd op een nieuw beoordelingsmodel dat door de ICES is ontwikkeld tijdens een benchmark voor dat bestand in februari 2022. De bij Verordening (EU) 2022/109 vastgestelde vangstmogelijkheden voor dat bestand voor 2022 moeten worden gewijzigd op basis van dat geactualiseerde wetenschappelijk advies, en de TAC moet worden vastgesteld in overeenstemming met de hoogste waarde binnen de FMDO-bandbreedte (“FMDO upper”), aangezien zuidelijke heek de voornaamste knelsoort in de gemengde visserijen is.

 

(23)

Verordening (EU) 2022/109 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

 

(24)

Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen, moeten de bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op de Oostzee, met ingang van 1 januari 2023 van toepassing zijn. De vangstbeperkingen van Verordening (EU) 2022/109 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2022. De bepalingen die zijn ingevoerd bij deze verordening betreffende die vangstbeperkingen moeten derhalve eveneens van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2022. Deze verordening moet evenwel van 1 november 2022 tot en met 31 oktober 2023 van toepassing zijn op kever in ICES-sector 3a, de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van ICES-deelgebied 4 en de wateren van het Verenigd Koninkrijk van ICES-sector 2a, omdat dat het visseizoen voor kever is. Gezien de dringende noodzaak om duurzame visserijactiviteiten voort te zetten en tijdig, bij de opening van de visseizoenen, met de betrokken visserij te kunnen beginnen, moeten de bepalingen van deze verordening betreffende de vangstbeperkingen voor lodde in de Groenlandse wateren van de ICES-deelgebieden 5 en 14 van toepassing zijn met ingang van 15 oktober 2022. Aangezien de betrokken vangstmogelijkheden ofwel nog niet zijn opgebruikt of door deze verordening zullen worden verhoogd, worden de beginselen van rechtszekerheid en de bescherming van legitieme verwachtingen niet aangetast door de toepassing met terugwerkende kracht van deze verordening. Gezien de urgentie moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene Bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee de vangstmogelijkheden voor 2023 vastgesteld en worden sommige bij Verordening (EU) 2022/109 vastgestelde vangstmogelijkheden in andere wateren gewijzigd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die actief zijn in de Oostzee.
  • 2. 
    Deze verordening is ook van toepassing op de recreatievisserij indien in de toepasselijke bepalingen uitdrukkelijk naar die visserij wordt verwezen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Daarnaast gelden de volgende definities:

 

1)

“deelsector”: een deelsector van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) in de Oostzee als gedefinieerd in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8);

 

2)

“totale toegestane vangst” (TAC): de hoeveelheid van elk bestand die in een jaar mag worden gevangen;

 

3)

“quotum”: een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;

 

4)

“recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee mariene biologische rijkdommen worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden.

HOOFDSTUK II

Vangstmogelijkheden

Artikel 4

TAC’s en toewijzingen

De TAC’s, de quota en, waar passend, de functioneel daarmee verbonden voorwaarden worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden

De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening aan de lidstaten toegewezen, onverminderd:

 

a)

uitwisselingen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

b)

kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

 

c)

extra aanlandingen die worden toegestaan uit hoofde van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 of uit hoofde van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

d)

hoeveelheden die worden ingehouden overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 of die worden overgedragen uit hoofde van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

e)

verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 6

Voorwaarden voor het aanlanden van vangsten en bijvangsten

De bestanden van niet-doelsoorten die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, als bedoeld in artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en die in aanmerking komen voor de afwijking van de verplichting om vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota, zijn opgenomen in de desbetreffende TAC-tabellen van de bijlage bij deze verordening.

Artikel 7

Sluitingen ter bescherming van paaiende kabeljauw

  • 1. 
    Van 1 mei tot en met 31 augustus is het verboden om met welk vistuig dan ook te vissen in de deelsectoren 25 en 26.
  • 2. 
    Het in lid 1 neergelegde verbod geldt niet voor:
 

a)

visserijverrichtingen die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241;

 

b)

vissersvaartuigen van de Unie van minder dan twaalf meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen binnen vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen, vrije beuglijnen, handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten;

 

c)

vissersvaartuigen van de Unie die in deelsector 25 vissen op pelagische bestanden voor rechtstreekse menselijke consumptie, met vistuig met een maaswijdte van 45 mm of minder, in gebieden waar de waterdiepte minder dan vijftig meter bedraagt volgens de coördinaten op de officiële zeekaart van de bevoegde nationale autoriteiten, en waarvan de aanlandingen zijn gesorteerd.

  • 3. 
    Het is van 15 januari tot en met 31 maart verboden met welk vistuig dan ook te vissen in de deelsectoren 22 en 23 en van 15 mei tot en met 15 augustus in deelsector 24.
  • 4. 
    Het in lid 3 neergelegde verbod geldt niet voor:
 

a)

visserijverrichtingen die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241;

 

b)

vissersvaartuigen van de Unie van minder dan twaalf meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen binnen vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen, vrije beuglijnen, handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten;

 

c)

vissersvaartuigen van de Unie die in deelsector 24 vissen op pelagische bestanden voor rechtstreekse menselijke consumptie, met vistuig met een maaswijdte van 45 mm of minder, in gebieden waar de waterdiepte minder dan veertig meter bedraagt volgens de coördinaten op de officiële zeekaart van de bevoegde nationale autoriteiten, en waarvan de aanlandingen zijn gesorteerd;

 

d)

vissersvaartuigen van de Unie die vissen met dreggen op tweekleppige weekdieren in deelsector 22 in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaart van de bevoegde nationale autoriteiten.

  • 5. 
    Kapiteins van vissersvaartuigen als bedoeld in lid 2, punt b) of c), en lid 4, punt b), c) of d), zorgen ervoor dat hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de bevoegde lidstaat kan worden gemonitord.

Artikel 8

Maatregelen betreffende de recreatievisserij op kabeljauw in de deelsectoren 22 tot en met 26

  • 1. 
    In het kader van de recreatievisserij mag elke visser in de deelsectoren 22 en 23 en in deelsector 24 binnen zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen per dag niet meer dan één kabeljauwexemplaar in bezit hebben. Van 15 januari tot en met 31 maart is de recreatievisserij op kabeljauw in die gebieden echter verboden.
  • 2. 
    De recreatievisserij op kabeljauw is verboden in deelsector 24 buiten zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen en in de deelsectoren 25 en 26.
  • 3. 
    Dit artikel geldt onverminderd strengere nationale maatregelen uit hoofde van de artikelen 19 en 20 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 9

Maatregelen betreffende de recreatievisserij op zalm in de deelsectoren 22 tot en met 31

  • 1. 
    Recreatievisserij op zalm is verboden in de deelsectoren 22 tot en met 31. Elk incidenteel gevangen zalmexemplaar wordt onmiddellijk weer in zee vrijgelaten.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 is de recreatievisserij op zalm toegestaan onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
 

a)

per visser mag per dag niet meer dan één zalmexemplaar met ingeknipte vetvin worden gevangen en aan boord worden gehouden;

 

b)

na het vangen van de eerste zalm met ingeknipte vetvin stopt de recreatievisser de visserij op zalm voor de rest van de dag;

 

c)

alle exemplaren van alle vissoorten aan boord moeten in gehele staat worden aangeland.

  • 3. 
    In afwijking van de leden 1 en 2 is de recreatievisserij op zalm ten noorden van 59°30′ NB van 1 mei tot en met 31 augustus toegestaan in gebieden binnen vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen.
  • 4. 
    Dit artikel geldt onverminderd strengere nationale maatregelen uit hoofde van de artikelen 19 en 20 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 10

Maatregelen voor de instandhouding van de zeeforel- en zalmbestanden in de deelsectoren 22 tot en met 32

  • 1. 
    Vissersvaartuigen van de Unie mogen van 1 januari tot en met 31 december 2023 niet vissen op zeeforel buiten vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen in de deelsectoren 22 tot en met 32. Bij het vissen op zalm buiten vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen in deelsector 32 mogen bijvangsten van zeeforel op elk moment aan boord of bij aanlanding na elke visreis niet meer bedragen dan 3 % van de totale zalm- en zeeforelvangst.
  • 2. 
    Het is verboden met beuglijnen te vissen buiten vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen in de deelsectoren 22 tot en met 31.
  • 3. 
    Dit artikel geldt onverminderd strengere nationale maatregelen uit hoofde van de artikelen 19 en 20 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 11

Flexibiliteit

  • 1. 
    Tenzij anders vermeld in de bijlage bij deze verordening, is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC geldt, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC geldt.
  • 2. 
    Artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

Artikel 12

Toezending van gegevens

Lidstaten die op grond van de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens over hoeveelheden van bestanden die gevangen of aangeland zijn, aan de Commissie toezenden, gebruiken daarvoor de bestandscodes in de bijlage bij deze verordening.

HOOFDSTUK III

Slotbepalingen

Artikel 13

Wijziging van Verordening (EU) 2022/109

Verordening (EU) 2022/109 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

In deel A van bijlage IA wordt de tabel met de vangstmogelijkheden voor heek (Merluccius merluccius) in ICES-sector 8c, de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 vervangen door:

 

“Soort:

Heek

Merluccius merluccius

Gebied:

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

(HKE/8C3411)

Spanje

 

9 021

 

Analytische TAC”

Frankrijk

866

Portugal

4 209

Unie

14 096

   

TAC

14 429

 

2)

In deel B van bijlage IA wordt de tabel met de vangstmogelijkheden voor kever (Trisopterus esmarkii) in ICES-sector 3a, de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van ICES-deelgebied 4 en de wateren van het Verenigd Koninkrijk van ICES-sector 2a vervangen door:

 

“Soort:

Kever en geassocieerde bijvangsten

Trisopterus esmarkii

Gebied:

3a; wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van 4; wateren van het Verenigd Koninkrijk van 2a

(NOP/2A3A4.)

Jaar

2022

 

2023

   

Denemarken

49 478

(1)(3)

24 727

(1)(6)

Analytische TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Duitsland

9

(1)(2)(3)

5

(1)(2)(6)

Nederland

36

(1)(2)(3)

18

(1)(2)(6)

Unie

49 524

(1)(3)

24 750

(1)(6)

Verenigd Koninkrijk

10 204

(2)(3)

5 250

(2)(6)

Noorwegen

0

(4)

0

(4)

Faeröer

0

(5)

0

(5)

TAC

59 728

 

30 000

 

(1)

Maximaal 5 % van het quotum mag bestaan uit bijvangsten van schelvis en wijting (OT2/*2A3A4). Overeenkomstig deze bepaling op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van schelvis en wijting en overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van soorten mogen samen niet hoger zijn dan 9 % van het quotum.

(2)

Het quotum mag alleen worden gevangen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van 2a, 3a en 4.

(3)

Mag alleen worden gevangen van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2022.

(4)

Er moet een sorteerrooster worden gebruikt.

(5)

Er moet een sorteerrooster worden gebruikt. Deze hoeveelheid omvat maximaal 15 % onvermijdelijke bijvangsten (NOP/*2A3A4) die op dit quotum in mindering moeten worden gebracht.

(6)

Mag alleen worden gevangen van 1 november 2022 tot en met 31 oktober 2023.”.

 

3)

In bijlage IB wordt de tabel met de vangstmogelijkheden voor lodde (Mallotus villosus) in de Groenlandse wateren van de ICES-deelgebieden 5 en 14 vervangen door:

 

“Soort:

Lodde

Mallotus villosus

Gebied:

Groenlandse wateren van 5 en 14

(CAP/514GRN)

Denemarken

Nog vast te stellen

 

Analytische TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Duitsland

Nog vast te stellen

 

Zweden

Nog vast te stellen

 

Alle lidstaten

Nog vast te stellen

(1)

Unie

Nog vast te stellen

(2)(3)

Noorwegen

Nog vast te stellen

(3)

TAC

Niet van toepassing

 

(1)

Denemarken, Duitsland en Zweden mogen pas gebruikmaken van het quotum voor “alle lidstaten” wanneer zij hun eigen quotum hebben opgebruikt. Lidstaten waaraan meer dan 10 % van het quotum van de Unie is toegewezen, mogen het quotum voor “alle lidstaten” evenwel niet gebruiken. Vangsten die in mindering moeten worden gebracht op dit gedeelde quotum, worden afzonderlijk gerapporteerd (CAP/514GRN_AMS).

(2)

Met de visserij mag worden begonnen wanneer de Unie een aanbod van de Groenlandse autoriteiten voor dergelijke quota aanvaardt in het kader van de Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie, enerzijds, en de regering van Groenland en de regering van Denemarken, anderzijds, en het bijbehorende uitvoeringsprotocol. De lidstaten zien erop toe dat hun vangsten niet meer bedragen dan de van de Groenlandse autoriteiten ontvangen hoeveelheid, na aftrek van de aan Noorwegen overgedragen hoeveelheden.

(3)

Voor een vangstperiode van 15 oktober 2022 tot en met 15 april 2023.”.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

In afwijking van de tweede alinea geldt het volgende:

 

a)

artikel 13, punt 1), is van toepassing met ingang van 1 januari 2022;

 

b)

artikel 13, punt 2), is van toepassing met ingang van 1 november 2022 tot en met 31 oktober 2023;

 

c)

artikel 13, punt 3), is van toepassing met ingang van 15 oktober 2022 tot en met 15 april 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 oktober 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    BEK
 

  • (1) 
    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
  • (2) 
    Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).
  • (3) 
    Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).
  • (4) 
    Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
  • (5) 
    Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).
  • (6) 
    Verordening (EU) 2022/109 van de Raad van 27 januari 2022 tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 21 van 31.1.2022, blz. 1).
  • (8) 
    Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).
 

BIJLAGE

NAAR SOORT EN GEBIED UITGESPLITSTE TAC’S VOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DE UNIE IN GEBIEDEN WAAR TAC’S GELDEN

De onderstaande tabellen bevatten de TAC’s en quota per bestand (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) en de functioneel daarmee verbonden voorwaarden.

Tenzij anders vermeld, gaat het bij de genoemde visserijzones om ICES-gebieden.

De visbestanden worden vermeld in alfabetische volgorde op de wetenschappelijke naam van de vissoort.

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende vergelijkende tabel van wetenschappelijke en gewone namen:

 

Wetenschappelijke naam

Drielettercode

Gewone naam

Clupea harengus

HER

Haring

Gadus morhua

COD

Kabeljauw

Pleuronectes platessa

PLE

Schol

Salmo salar

SAL

Atlantische zalm

Sprattus sprattus

SPR

Sprot

Tabel 1

 

Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsectoren 30-31

(HER/30/31.)

Finland

65 627

 

Analytische TAC

Zweden

14 420

 

Unie

80 047

 

TAC

80 047

 

Tabel 2

 

Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsectoren 22-24

(HER/3BC+24)

Denemarken

110

(1)

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Duitsland

435

(1)

Finland

0

(1)

Polen

103

(1)

Zweden

140

(1)

Unie

788

(1)

TAC

788

(1)

(1)

Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijverrichtingen die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden, gericht op haring worden gevist, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

In afwijking van de eerste alinea is de visserij op dit quotum toegestaan voor vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van minder dan twaalf meter die vissen met kieuwnetten, warnetten, handlijnen, kommen of peuren. Kapiteins van die vissersvaartuigen zorgen ervoor dat hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de bevoegde lidstaat kan worden gemonitord.

Tabel 3

 

Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

(HER/3D-R30)

Denemarken

1 558

 

Analytische TAC

Duitsland

413

 

Estland

7 957

 

Finland

15 531

 

Letland

1 964

 

Litouwen

2 068

 

Polen

17 645

 

Zweden

23 686

 

Unie

70 822

 

TAC

Niet van toepassing

Tabel 4

 

Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsector 28.1

(HER/03D.RG)

Estland

21 078

 

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing

Letland

24 565

 

Unie

45 643

 

TAC

45 643

 

Tabel 5

 

Soort:

Kabeljauw

Gadus morhua

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-32

(COD/3DX32.)

Denemarken

 

137

(1)

Voorzorgs-TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Duitsland

54

(1)

Estland

13

(1)

Finland

10

(1)

Letland

51

(1)

Litouwen

33

(1)

Polen

159

(1)

Zweden

138

(1)

Unie

595

(1)

TAC

Niet van toepassing

(1)

(1)

Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijverrichtingen die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden, gericht op kabeljauw worden gevist, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

Tabel 6

 

Soort:

Kabeljauw

Gadus morhua

Gebied:

Deelsectoren 22-24

(COD/3BC+24)

Denemarken

214

(1)

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Duitsland

104

(1)

Estland

5

(1)

Finland

4

(1)

Letland

18

(1)

Litouwen

11

(1)

Polen

57

(1)

Zweden

76

(1)

Unie

489

(1)

TAC

489

(1)

(1)

Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijverrichtingen die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden, gericht op kabeljauw worden gevist, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

Tabel 7

 

Soort:

Schol

Pleuronectes platessa

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

(PLE/3BCD-C)

Denemarken

8 105

 

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.

Duitsland

900

 

Polen

1 697

 

Zweden

611

 

Unie

11 313

 

TAC

11 313

 

Tabel 8

 

Soort:

Atlantische zalm

Salmo salar

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-31

(SAL/3BCD-F)

Denemarken

13 223

(1)(2)

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Duitsland

1 471

(1)(2)

Estland

1 344

(1)(2)(3)

Finland

16 488

(1)(2)

Letland

8 411

(1)(2)

Litouwen

989

(1)(2)

Polen

4 011

(1)(2)

Zweden

17 874

(1)(2)

Unie

63 811

(1)(2)

TAC

Niet van toepassing

(1)

Aantal stuks.

(2)

Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijverrichtingen die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden, gericht op zalm worden gevist, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

In afwijking van de eerste alinea is de visserij op dit quotum voor vissersvaartuigen van de Unie toegestaan ten noorden van 59°30′ NB in gebieden binnen vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen in de periode van 1 mei tot en met 31 augustus.

(3)

Bijzondere voorwaarde: van dit quotum mogen niet meer dan 450 exemplaren worden gevist in wateren van de Unie van deelsector 32 (SAL/ * 3D32)

Tabel 9

 

Soort:

Atlantische zalm

Salmo salar

Gebied:

Wateren van de Unie van deelsector 32

(SAL/3D32.)

Estland

969

(1)

Voorzorgs-TAC

Finland

8 486

(1)

Unie

9 455

(1)

TAC

Niet van toepassing

(1)

Aantal stuks.

Tabel 10

 

Soort:

Sprot

Sprattus sprattus

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

(SPR/3BCD-C)

Denemarken

22 107

 

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.

Duitsland

14 006

 

Estland

25 671

 

Finland

11 573

 

Letland

31 005

 

Litouwen

11 216

 

Polen

65 798

 

Zweden

42 738

 

Unie

224 114

 

TAC

Niet van toepassing

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.