Verordening 2022/615 - Wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 om de voorspelbaarheid voor de lidstaten te vergroten en de procedures voor geschillenbeslechting bij de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen te verduidelijken

1.

Wettekst

13.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/51

 

VERORDENING (EU, Euratom) 2022/615 VAN DE RAAD

van 5 april 2022

tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 om de voorspelbaarheid voor de lidstaten te vergroten en de procedures voor geschillenbeslechting bij de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen te verduidelijken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 322, lid 2,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Hoewel Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (2) voor een solide en stabiele verankering van de mechanismen voor de financiering van de Unie heeft gezorgd, moeten de bepalingen inzake de terbeschikkingstelling van eigen middelen worden verbeterd om de voorspelbaarheid ervan voor de lidstaten te vergroten en de procedures voor geschillenbeslechting te verduidelijken.

 

(2)

Momenteel beheren enkel de lidstaten eigenmiddelenrekeningen die op naam van de Commissie zijn geopend. Een vermindering van het aantal bankrekeningen dat wordt gebruikt voor de inning van eigen middelen, zou efficiënter zijn en een gemeenschappelijke aanpak van het kasbeheer mogelijk maken. Om het beheer van de eigenmiddelenrekeningen te moderniseren, moet de Commissie een gecentraliseerde eigenmiddelenrekening kunnen instellen. De lidstaten moeten kunnen kiezen of zij gebruikmaken van die gecentraliseerde eigenmiddelenrekening dan wel van een rekening die op naam van de Commissie bij hun schatkist of nationale centrale bank is geopend. Opdat de lidstaten met kennis van zaken een keuze kunnen maken, moet de Commissie een gedetailleerde kosten-batenanalyse van het gebruik van de gecentraliseerde eigenmiddelenrekening verrichten.

 

(3)

Momenteel staat Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 de lidstaten niet toe vooruitbetalingen te doen. In het verleden hebben sommige lidstaten hun nationale bijdragen echter vooruitbetaald nadat de Commissie daarmee had ingestemd. Ten behoeve van de rechtszekerheid moet in die verordening worden bepaald dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om per geval vooruitbetalingen te doen, mits zij de Commissie daarvan vooraf in kennis stellen. Indien een lidstaat van die mogelijkheid gebruik maakt, mogen de andere lidstaten om redenen van billijkheid geen kosten dragen die verband houden met de vooruitbetaling, zoals negatieve rente.

 

(4)

De datum van betaling door de lidstaten van de aanpassingen van de btw- en bni-middelen van voorgaande begrotingsjaren moet worden verschoven naar maart van het volgende jaar om de voorspelbaarheid voor de nationale begrotingsprocedures te vergroten. De datum van betaling door de lidstaten van de aanpassingen moet ook gelden voor bedragen waarover de Commissie vóór de inwerkingtreding van deze verordening informatie heeft verstrekt.

 

(5)

Ten behoeve van de begrotingsstabiliteit die nodig is om de beleidsdoelstellingen van de Unie te financieren, moet de procedure voor de berekening van rente er met name voor zorgen dat eigen middelen tijdig en volledig beschikbaar worden gesteld.

 

(6)

De huidige drempel waaronder rentebedragen worden kwijtgescholden, moet worden aangepast. Daarom moet het bedrag waarvoor wordt afgezien van de invordering van rente, worden verhoogd om de kosteneffectiviteit van de invorderingsprocedures te verbeteren.

 

(7)

Bij Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 is de verhoging van de rente boven het basispercentage beperkt tot 16 procentpunten. Deze beperking op 16 procentpunten geldt echter enkel voor gevallen die bekend zijn geworden na de inwerkingtreding van Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad (3). Bijgevolg kunnen gevallen die reeds bekend waren vóór de inwerkingtreding van Verordening (EU, Euratom) 2016/804, waarbij bijzonder hoge rentebedragen in het geding zijn, niet profiteren van deze beperking van de rente, ongeacht of het bedrag van de rente reeds aan de lidstaten is meegedeeld. In die gevallen moeten de lidstaten nog steeds rentebedragen betalen die disproportioneel zijn ten opzichte van de verschuldigde hoofdsom. Om de proportionaliteit van het systeem te garanderen zonder afbreuk te doen aan het afschrikkende effect ervan, moet de stijging van de rente boven het basispercentage verder worden beperkt tot 14 procentpunten. Om de relevante bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 te verduidelijken en te vereenvoudigen, moet de beperking van de verhoging tot 14 procentpunten gelden voor alle rentebedragen die niet vóór de inwerkingtreding van deze verordening aan de lidstaten zijn meegedeeld.

 

(8)

Binnen het huidige wettelijke kader heeft de praktijk aangetoond dat het moeilijk kan zijn om de begindatum van de vertragingsrente te bepalen, omdat het moeilijk is om het precieze tijdstip te bepalen waarop de invorderingsinspanningen als ontoereikend kunnen worden beschouwd. Ter wille van vereenvoudiging moet er een “respijtperiode” van vijf jaar na de datum van vaststelling van het bedrag zijn, op voorwaarde dat het bedrag is vastgesteld, tijdig in de specifieke boekhouding is geboekt en in de specifieke boekhouding overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 is bijgehouden. Bijgevolg mag de rente pas na vijf jaar gaan lopen, terwijl de verplichting voor de hoofdsom moet worden gehandhaafd.

 

(9)

Ten behoeve van een eerlijke behandeling van gevallen waarin bedragen die overeenkomen met vastgestelde rechten van traditionele eigen middelen oninbaar blijken, moet een lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om de bedragen die overeenkomen met vastgestelde rechten van traditionele eigen middelen ter beschikking van de Commissie te stellen indien deze lidstaat kan aantonen dat een vergissing die de lidstaat na de vaststelling van de rechten heeft begaan, geen invloed heeft gehad op de oninbaarheid van het bedrag van die rechten. Voorbeelden van een dergelijke vergissing zijn een te late boeking in de specifieke boekhouding of gebreken in de invorderingsprocedure.

 

(10)

Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 bevat slechts één termijn, op grond waarvan de Commissie haar opmerkingen betreffende de afboekingsgevallen waarover bij de Commissie een verslag is ingediend aan de betrokken lidstaat moet meedelen binnen zes maanden na ontvangst van het verslag van deze lidstaat. Ten behoeve van een tijdige en meer flexibele opvolging van de afboekingsverslagen en teneinde een snelle en volledig transparante beoordeling mogelijk te maken van het besluit van een lidstaat om het oninbare bedrag aan traditionele eigen middelen niet ter beschikking te stellen, moeten de procedurele termijnen voor de Commissie en de lidstaten worden aangepast.

 

(11)

Om de periode waarover rente oploopt, te kunnen onderbreken, moeten in geval van onenigheid tussen de lidstaten en de Commissie bepalingen worden ingevoerd om rekening te houden met de huidige praktijk van betaling onder voorbehoud van bedragen aan eigen middelen die verschuldigd zijn aan de begroting van de Unie, hetgeen de mogelijkheid biedt om tegen de Commissie een vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking in te stellen overeenkomstig artikel 268 en artikel 340, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

 

(12)

Bij een geschil tussen de lidstaten en de Commissie over de terbeschikkingstelling van traditionele eigen middelen moet in Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 worden voorzien in een herzieningsprocedure om de transparantie te verbeteren en de rechten van verdediging van de lidstaten te verduidelijken. Op verzoek van de betrokken lidstaat moeten de resultaten van de herzieningsprocedure en de stand van zaken van de aanhangige zaken met de Commissie worden besproken in een jaarlijkse vergadering. Die vergadering moet worden gehouden met een passende vertegenwoordiging van het management, teneinde tot een heroverweging te komen van de respectieve standpunten en om te voorkomen dat een beroep wordt gedaan op mogelijke inbreukprocedures, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie.

 

(13)

De Commissie moet de werking van de herzieningsprocedure evalueren in het kader van een mogelijke herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 of uiterlijk eind 2026 en met name nagaan of het wenselijk is de herzieningsprocedure te stroomlijnen; indien dit het geval is, kan de stroomlijning geschieden bij besluit van de Commissie.

 

(14)

De artikelen 6 en 10 bis van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 moeten worden aangepast om de verwijzing naar de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie te schrappen en Duitsland op te nemen als begunstigde van forfaitaire correcties overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad (4).

 

(15)

Conform de beginselen van betere regelgeving mogen verschillende terbeschikkingstellingsverordeningen slechts tijdelijk naast elkaar bestaan en moeten zij zo spoedig mogelijk tot een enkele verordening worden samengevoegd.

 

(16)

Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

In artikel 6, lid 3, derde alinea, wordt de eerste zin vervangen door:

“Het btw-middel en het bni-middel worden evenwel, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering, als volgt opgenomen in de in de eerste alinea genoemde boekhouding:”.

 

2)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Op de in de artikelen 10, 10 bis en 10 ter aangegeven wijze boekt iedere lidstaat de eigen middelen op het credit van een rekening die vrijwillig wordt gekozen uit de volgende soorten rekeningen:

 

a)

een op naam van de Commissie bij de schatkist van de lidstaat geopende rekening;

 

b)

een op naam van de Commissie bij de nationale centrale bank geopende rekening, of

 

c)

een centrale rekening die daartoe door de Commissie bij een openbare financiële instelling van haar keuze is geopend.

Behoudens de heffing van negatieve rente als bedoeld in de derde en de vierde alinea, naargelang het geval, mag deze rekening slechts worden gedebiteerd in opdracht van de Commissie.

De in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde rekeningen worden in nationale valuta bijgehouden en er worden geen kosten noch rente aangerekend. Indien negatieve rente wordt geheven op deze rekeningen, boekt de betrokken lidstaat een bedrag op het credit van de rekening dat overeenstemt met de geheven negatieve rente, uiterlijk op de eerste werkdag van de tweede maand die volgt op die waarin die negatieve rente is geheven.

De lidstaten boeken bedragen op het credit van de in de eerste alinea, punt c), bedoelde rekening in hun nationale valuta. Indien negatieve rente wordt geheven op de centrale rekening, boekt de betrokken lidstaat een bedrag op het credit van de centrale rekening dat overeenstemt met zijn aandeel aan eigen middelen dat op het credit van die rekening wordt geboekt, uiterlijk op de eerste werkdag van de tweede maand die volgt op die waarin die negatieve rente is toegepast.

De Commissie voert haar kasverrichtingen op de in de eerste alinea bedoelde rekeningen uit overeenkomstig artikel 14, lid 4, eerste alinea.

De Commissie verricht zonder onnodige vertraging een gedetailleerde kosten-batenanalyse van het gebruik van de in de eerste alinea, punt c), bedoelde rekening en brengt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening verslag uit aan de Raad over de implementatie van de centrale rekening.”;

 

b)

het volgende wordt ingevoegd:

“2 bis.   Elke maand zendt de Commissie de lidstaten langs elektronische weg een prognose toe van de behoeften aan kasmiddelen voor de volgende vier maanden.”.

 

3)

Artikel 10 bis wordt vervangen door:

“Artikel 10 bis

Terbeschikkingstelling van de btw- en de bni-middelen

  • 1. 
    De btw-middelen en de bni-middelen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering, worden op de eerste werkdag van elke maand geboekt. De te boeken bedragen zijn één twaalfde van de uit dien hoofde uit de begroting voortvloeiende bedragen, omgerekend in nationale valuta’s tegen de wisselkoersen van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie.
  • 2. 
    Voor de specifieke betalingsbehoeften van het Europees Landbouwgarantiefonds uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*1) en daaropvolgende relevante wetgeving van de Unie, en afhankelijk van de kaspositie van de Unie, kan de Commissie de lidstaten verzoeken de boeking van één twaalfde van de bedragen die in de begroting zijn opgenomen uit hoofde van de btw- en de bni-middelen, of een fractie daarvan, met maximaal twee maanden in de loop van het eerste kwartaal van het begrotingsjaar te vervroegen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering.

Onverminderd de derde alinea kan de Commissie, voor de specifieke betalingsbehoeften van de Europese structuur- en investeringsfondsen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*2) en daaropvolgende relevante wetgeving van de Unie, en afhankelijk van de kaspositie van de Unie, de lidstaten verzoeken de boeking van maximaal een bijkomende helft van één twaalfde van de bedragen die in de begroting zijn opgenomen uit hoofde van de btw- en de bni-middelen in de loop van de eerste zes maanden van het begrotingsjaar te vervroegen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering.

Het totale bedrag van de boeking die de Commissie de lidstaten kan vragen in eenzelfde maand te vervroegen uit hoofde van de eerste en de tweede alinea, is in geen geval hoger dan een bedrag dat overeenstemt met twee bijkomende twaalfden.

Na de eerste zes maanden mag de gevraagde maandelijkse boeking niet hoger zijn dan één twaalfde van de btw-middelen en de bni-middelen, steeds binnen de grenzen van de daartoe in de begroting opgenomen bedragen.

De Commissie stelt de lidstaten hiervan vooraf en uiterlijk twee weken vóór een uit hoofde van de eerste of de tweede alinea gevraagde boeking, in kennis.

De Commissie informeert de lidstaten ruim van tevoren en uiterlijk zes weken vóór een uit hoofde van de tweede alinea gevraagde boeking, over haar voornemen om te verzoeken om die boeking.

Lid 4 betreffende de boeking in de maand januari van elk jaar en lid 5 dat van toepassing is wanneer de begroting vóór het begin van het begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, zijn van toepassing op deze vervroegde boekingen.

Bij wijze van uitzondering en in naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten de Commissie verzoeken de terbeschikkingstelling van de btw-middelen en de bni-middelen te vervroegen, met name in het kader van gewijzigde begrotingen aan het einde van het jaar, met inachtneming van de gevolgen voor die eigen middelen van de aan Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering. Van elke vooruitbetaling wordt ten minste zeven werkdagen van tevoren kennisgeving gedaan en het desbetreffende verzoek wordt door de betrokken lidstaat met redenen omkleed. De Commissie beoordeelt het verzoek, rekening houdend met de kaspositie en de liquiditeitsbehoeften van de Commissie. lidstaten mogen de vooruitbetaling pas uitvoeren na toestemming van de Commissie. Eventuele extra kosten in verband met de vervroegde terbeschikkingstelling van de eigen middelen btw en bni worden gedragen door de verzoekende lidstaat.

  • 3. 
    Iedere wijziging van het uniforme percentage voor de btw-middelen, van het percentage voor de bni-middelen en de financiering van de aan Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering wordt gerechtvaardigd door de definitieve vaststelling van een gewijzigde begroting; de sedert het begin van het begrotingsjaar geboekte twaalfden worden dienovereenkomstig aangepast.

Die aanpassingen geschieden bij de eerste boeking na de definitieve vaststelling van de gewijzigde begroting indien deze vaststelling vóór de zestiende van de maand plaatsvindt. In het andere geval geschieden die aanpassingen bij de tweede boeking na de voornoemde definitieve vaststelling. In afwijking van artikel 10 van het Financieel Reglement worden die aanpassingen in de rekening van het begrotingsjaar van de desbetreffende gewijzigde begroting opgenomen.

  • 4. 
    De twaalfden betreffende de boeking van de maand januari van elk begrotingsjaar worden berekend op basis van de in de ontwerpbegroting, zoals bedoeld in artikel 314, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), opgenomen bedragen en worden in nationale valuta’s omgerekend tegen de wisselkoersen van de eerste noteringsdag na 15 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar. Deze bedragen worden bij de boeking van de volgende maand geregulariseerd.
  • 5. 
    Indien de begroting uiterlijk twee weken vóór de boeking van januari van het volgende begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, boeken de lidstaten op de eerste werkdag van elke maand, met inbegrip van de maand januari, één twaalfde van het bedrag van het in de laatste definitief vastgestelde begroting opgenomen btw-middel en bni-middel, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering. De regularisatie geschiedt dan op de eerste vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting, indien de begroting vóór de zestiende van de maand wordt vastgesteld. In het andere geval geschiedt de regularisatie op de tweede vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting.
  • 6. 
    Bij wijziging van de bni-gegevens overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) 2019/516 van het Europees Parlement en de Raad (*3) wordt de financiering van de aan Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering niet achteraf bijgesteld.

(*1)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608)."

(*2)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320)."

(*3)  Verordening (EU) 2019/516 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen en tot intrekking van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (bni-verordening) (PB L 91 van 29.3.2019, blz. 19).”."

 

4)

In artikel 10 ter, lid 5, wordt de derde alinea vervangen door:

“De Commissie deelt de lidstaten de uit deze berekening voortvloeiende bedragen mee vóór 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de gegevens voor de aanpassingen zijn verstrekt. Elke lidstaat boekt het nettobedrag op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening op de eerste werkdag van maart van het jaar volgende op dat waarin de Commissie de lidstaten in kennis heeft gesteld van de uit de berekening resulterende bedragen.

De termijn waarbinnen de lidstaten de aanpassingen moeten betalen, geldt ook voor bedragen waarvoor de Commissie vóór 3 mei 2022 informatie heeft verstrekt.”.

 

5)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

aan lid 1 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“Voor de in artikel 2, lid 1, punt a), van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad (*4) bedoelde traditionele eigen middelen is rente verschuldigd voor de periode vanaf het tijdstip waarop het bedrag ter beschikking had moeten worden gesteld tot het tijdstip waarop het bedrag daadwerkelijk op de in artikel 9 bedoelde rekening van de Commissie is overgemaakt.

Onverminderd artikel 13, lid 1, en op voorwaarde dat het bedrag overeenkomstig artikel 2 is vastgesteld, tijdig op de in artikel 6 bedoelde specifieke boekhouding is geboekt en overeenkomstig artikel 13, lid 2, in de specifieke boekhouding wordt bijgehouden, zal gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van vaststelling van het bedrag geen rente verschuldigd zijn.

In geval van een administratief of gerechtelijk beroep gaat de periode van vijf jaar in na de vaststelling, kennisgeving of bekendmaking van het definitieve besluit. In geval van betaling in termijnen gaat de periode van vijf jaar in uiterlijk na de laatste betaling die is verricht, voor zover de schuld hiermee niet is voldaan.

(*4)  Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).”;"

 

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Indien het rentebedrag lager is dan 1 000 EUR, wordt afgezien van de inning.”;

 

c)

in lid 4 wordt de derde alinea vervangen door:

“De totale stijging uit hoofde van de eerste en de tweede alinea mag niet meer dan 14 procentpunten bedragen. De beperking van de stijging tot 14 procentpunten geldt voor alle gevallen waarin het rentebedrag niet vóór 3 mei 2022 aan de betrokken lidstaat is meegedeeld. De verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging als bedoeld in lid 1.”;

 

d)

in lid 5 wordt de derde alinea vervangen door:

"De totale stijging uit hoofde van de eerste en de tweede alinea mag niet meer dan 14 procentpunten bedragen. De beperking van de stijging tot 14 procentpunten geldt voor alle gevallen waarin het rentebedrag niet vóór 3 mei 2022 aan de betrokken lidstaat is meegedeeld. De verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging als bedoeld in lid 1.”.

 

6)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

in lid 2 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

“Ook behoeven de lidstaten de bedragen van de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten niet ter beschikking van de Commissie te stellen indien zij aantonen dat een vergissing die de lidstaat na de vaststelling van deze rechten heeft begaan, bijvoorbeeld een vergissing die heeft geleid tot een te late boeking in de specifieke boekhouding, geen invloed heeft gehad op de oninbaarheid van het bedrag van de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten.”;

 

b)

in lid 2 wordt de vijfde alinea vervangen door:

“In geval van betaling in termijnen gaat de periode van vijf jaar in uiterlijk na de laatste betaling die is verricht, voor zover de schuld hiermee niet is voldaan.”;

 

c)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De Commissie zendt binnen drie maanden na de ontvangst van het in lid 3 bedoelde verslag haar opmerkingen aan de betrokken lidstaat toe. De Commissie kan die termijn één keer met drie maanden verlengen en de betrokken lidstaat daarvan in kennis stellen.

De Commissie kan aanvullende informatie vragen. In die gevallen gaat de in de eerste alinea bedoelde termijn in op de datum van ontvangst van de gevraagde aanvullende informatie. De betrokken lidstaat verstrekt de aanvullende informatie binnen drie maanden. Op verzoek van de betrokken lidstaat wordt die termijn één keer met drie maanden verlengd.

Indien de lidstaat door de Commissie gevraagde aanvullende informatie niet kan verstrekken, kan hij de Commissie daarvan in kennis stellen. De Commissie deelt dan binnen drie maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving op basis van de beschikbare informatie haar definitieve opmerkingen mee. De Commissie kan die termijn één keer met drie maanden verlengen en de betrokken lidstaat daarvan in kennis stellen.”;

 

d)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“5.   Indien een lidstaat en de Commissie het niet eens kunnen worden over de in lid 2 bedoelde redenen, kan de lidstaat de Commissie verzoeken haar opmerkingen te herzien overeenkomstig artikel 13 ter.”.

 

7)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

“HOOFDSTUK III bis

BETALING ONDER VOORBEHOUD EN HERZIENINGSPROCEDURE

Artikel 13 bis

Betaling onder voorbehoud

  • 1. 
    Bij geschillen tussen een lidstaat en de Commissie over bedragen aan traditionele eigen middelen die aan de begroting van de Unie verschuldigd zijn of over btw-bedragen waarvoor de in artikel 12, lid 2, punt c), bedoelde maatregelen gelden, kan de lidstaat bij de betaling van het betwiste bedrag voorbehoud maken bij het standpunt van de Commissie.

De lidstaten verstrekken nadere informatie over die gevallen van voorbehoud, wat betreft de bedragen in verband met de traditionele eigen middelen, samen met hun maandoverzicht als bedoeld in artikel 6, lid 4, en wat betreft de bedragen in verband met de btw-middelen samen met hun overzicht als bedoeld in artikel 10 ter, lid 1. De lidstaten stellen de Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van de intrekking van een voorbehoud.

  • 2. 
    Indien een geschil als bedoeld in lid 1 in het voordeel van de lidstaat wordt beslecht, wordt die lidstaat door de Commissie gemachtigd het betaalde bedrag in mindering te brengen op zijn volgende betaling(en) uit eigen middelen.
  • 3. 
    De boeking op de in artikel 9 bedoelde rekening van de onder voorbehoud verrichte betaling onderbreekt de periode als bedoeld in artikel 12 waarover rente verschuldigd is.
  • 4. 
    Uiterlijk eind september van elk jaar verstrekt de Commissie een informatieve nota met een overzicht van het totale bedrag dat onder voorbehoud is betaald en het totale aantal gevallen waarin een voorbehoud in de loop van het voorgaande jaar is ingetrokken.

Artikel 13 ter

Herzieningsprocedure

  • 1. 
    Bij geschillen tussen een lidstaat en de Commissie over traditionele eigen middelen die aan de begroting van de Unie verschuldigd zijn, kan de lidstaat de Commissie verzoeken haar beoordeling binnen zes maanden na ontvangst ervan te herzien. Dit verzoek vermeldt de redenen voor de gevraagde herziening en bevat de bewijsstukken en ondersteunende documenten waarop het is gebaseerd. Het verzoek en de daaruit voortvloeiende procedure doen geen afbreuk aan de verplichting van de lidstaten om eigen middelen ter beschikking te stellen wanneer deze aan de begroting van de Unie verschuldigd zijn.
  • 2. 
    Binnen drie maanden na ontvangst van een verzoek als bedoeld in lid 1 stelt de Commissie de betrokken lidstaat in kennis van haar opmerkingen over de in het verzoek vermelde redenen. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie die termijn één keer met drie maanden verlengen en de betrokken lidstaat daarvan in kennis stellen.
  • 3. 
    Indien de Commissie om aanvullende informatie verzoekt, gaat de in lid 2 bedoelde termijn in op de datum van ontvangst van de gevraagde aanvullende informatie. De betrokken lidstaat verstrekt de aanvullende informatie binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie om aanvullende informatie. Op verzoek van de betrokken lidstaat verlengt de Commissie die termijn eenmaal met nog eens drie maanden.
  • 4. 
    Indien een lidstaat geen aanvullende informatie kan verstrekken, kan hij de Commissie daarvan in kennis stellen. De Commissie zal dan haar opmerkingen overmaken op basis van de beschikbare informatie. De in lid 2 bedoelde termijn gaat in dat geval in op de datum van ontvangst van die kennisgeving.
  • 5. 
    De herzieningsprocedure eindigt uiterlijk twee jaar nadat de lidstaat het in lid 1 bedoelde verzoek om herziening heeft verzonden.
  • 6. 
    Een lidstaat kan eenmaal per jaar verzoeken om een vergadering op hoog niveau met de Commissie om de stand van zaken te bespreken van zaken die aan de herzieningsprocedure onderworpen zijn of waren, en om deze te onderzoeken teneinde de respectieve standpunten te heroverwegen en te proberen tot een akkoord te komen.
  • 7. 
    In het kader van een mogelijke herziening van deze verordening of uiterlijk eind 2026 voert de Commissie een beoordeling uit van de werking van de in dit artikel bedoelde herzieningsprocedure. Deze beoordeling omvat overleg met de lidstaten en houdt rekening met hun bevindingen en standpunten. De Commissie doet zo nodig voorstellen om de werking van de herzieningsprocedure te verbeteren.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 5 april 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

  • B. 
    LE MAIRE
 

  • (2) 
    Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39).
  • (3) 
    Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad van 17 mei 2016 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 85).
  • (4) 
    Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.