Oprichting van nationale comités voor de productiviteit

1.

Wettekst

24.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 349/1

 

AANBEVELING VAN DE RAAD

van 20 september 2016

over de oprichting van nationale comités voor de productiviteit

(2016/C 349/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292, in samenhang met artikel 121, lid 2, en artikel 136,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De potentiële groei in de eurozone en in de Unie als geheel is sinds 2000 aanzienlijk vertraagd. De neerwaartse tendens in de potentiële productiegroei is voornamelijk toe te schrijven aan een gestage afname van de bijdrage van de totale factorproductiviteit. De economische groei is sinds 2008 verder verzwakt door dalende investeringen. Vooruitblikkend wordt aangenomen dat de economische groei uiteindelijk zal afhangen van het doen toenemen van de productiviteit. Verhoging van de productiviteit is een veelzijdige uitdaging die een reeks evenwichtige maatregelen vergt die met name zijn gericht op het ondersteunen van innovatie, het verbeteren van vaardigheden, het terugdringen van starheid op de arbeids- en productmarkten, en op het mogelijk maken van een betere toewijzing van middelen. Hoewel de productiviteits- en concurrentievermogenprestaties in de Unie verbetering behoeven, heeft de recente crisis duidelijk gemaakt dat de lidstaten die de euro als munt hebben („eurozonelidstaten”), in het bijzonder te maken kunnen krijgen met de mogelijke opbouw en plotselinge afbouw van macro-economische onevenwichtigheden die uitstralingseffecten op andere eurozonelidstaten en op niet-eurozonelidstaten kunnen sorteren. Zonder flexibele nominale wisselkoersen hebben zij adequate aanpassingsmechanismen voor landspecifieke schokken nodig. De dynamiek van de productiviteit en die van het concurrentievermogen zijn van belang voor zowel de cumulatie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (bijvoorbeeld handelstekorten, tekorten op de lopende rekening, de omvang van de binnenlandse en externe verplichtingen) als voor de doeltreffende aanpassing na asymmetrische schokken. Onderzoek en analyse van beleid dat van invloed is op de dynamiek van de productiviteit en het concurrentievermogen moeten een basis vormen voor ontwikkelingen die stroken met het doel van een soepele werking van de economische en monetaire unie.

 

(2)

Hoewel deze aanbeveling is gericht tot de eurozonelidstaten, worden de niet-eurozonelidstaten aangemoedigd om soortgelijke organen op te zetten of aan te wijzen. Niet-eurozonelidstaten die uiting geven aan hun voornemen om deze aanbeveling op te volgen, moet worden toegestaan op voet van gelijkheid deel te nemen aan alle aspecten van de samenwerking in verband met de comités voor de productiviteit.

 

(3)

Het Europees Semester, en met name de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden, zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad (1) en Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad (2), biedt een kader voor een geïntegreerde coördinatie van en een geïntegreerd toezicht op het economisch beleid. Met het oog op de bevordering van de voortgang met structurele hervormingen moeten deze bestaande mechanismen profijt hebben van een sterke nationale eigen inbreng. Zorgen voor onafhankelijke analyse op nationaal niveau en versterken van de beleidsdialoog in de lidstaten lijken daarvoor geboden.

 

(4)

De oprichting van nationale comités voor de productiviteit die de ontwikkelingen volgen en het nationale debat inzake productiviteit en concurrentievermogen verrijken, moet leiden tot een sterker eigenaarschap van het nodige beleid en de nodige hervormingen op nationaal niveau, en tot een verbeterde kennisbasis voor de coördinatie van het economisch Uniebeleid. Deze comités moeten ontwikkelingen in productiviteit en concurrentievermogen analyseren, ook ten opzichte van concurrenten wereldwijd, met inachtneming van nationale kenmerken en vaste praktijken.

 

(5)

De werkingssfeer van diagnose en analyse door de comités voor de productiviteit bestrijkt een brede opvatting van productiviteit en concurrentievermogen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de factoren en drijvende krachten achter de productiviteit en het concurrentievermogen op de lange termijn, zoals innovatie, en het vermogen om investeringen, ondernemingen en menselijk kapitaal aan te trekken, en om kostenfactoren en andere factoren die van invloed kunnen zijn op de prijs en kwaliteit van goederen en diensten aan te pakken, ook ten opzichte van concurrenten wereldwijd op de korte termijn.

 

(6)

Bovendien verhoogt een onafhankelijke, kwalitatief hoogwaardige economische analyse van de beleidsuitdagingen de transparantie in de discussies ter zake. Een beoordeling van beleidsuitdagingen zou het bewustzijn van alle belanghebbenden kunnen verhogen. Dit kan een positieve invloed hebben op het maatschappelijk draagvlak en het eigenaarschap voor de noodzakelijke hervormingen. De comités voor de productiviteit zouden, indien en voor zover dat tot hun nationale mandaat behoort, ook een beoordeling kunnen maken van de effecten van beleidsopties door de beleidsafwegingen expliciet te maken.

 

(7)

De comités voor de productiviteit moeten functionele autonomie krijgen ten opzichte van de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het uitwerken en uitvoeren van beleidsmaatregelen op het gebied van productiviteit en concurrentievermogen op nationaal of Europees niveau. Zij moeten in het bijzonder onafhankelijke analyses kunnen maken op hun werkterrein. De samenstelling van de comités voor de productiviteit, die weliswaar valt onder de nationale beslissingsbevoegdheid, moet ook onpartijdig zijn in de zin dat zij niet uitsluitend of hoofdzakelijk de zienswijze van bepaalde groepen belanghebbenden mogen verkondigen. Deze onafhankelijkheid en onpartijdigheid moeten ervoor zorgen dat de comités voor de productiviteit bevoegd zijn om deskundige analyses te maken die in het algemeen belang worden geformuleerd.

 

(8)

De kenmerken van de comités voor de productiviteit moeten volledig met artikel 152 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in overeenstemming zijn en moeten rekening houden met de nationale praktijk en instellingen voor de loonvorming. Overeenkomstig artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie mag de werking van de comités voor de productiviteit geen afbreuk doen aan het recht dat werkgevers en werknemers of hun respectieve organisaties overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken hebben om op passende niveaus te onderhandelen over collectieve overeenkomsten en deze te sluiten of om collectieve actie te voeren.

 

(9)

De comités voor de productiviteit moeten contacten onderhouden met de comités voor de productiviteit van andere deelnemende lidstaten om hun standpunten uit te dragen en beste praktijken uit te wisselen, met inachtneming van de gehele eurozone en de ruimere dimensie van de Unie. De Commissie zou de uitwisseling van standpunten tussen de comités voor de productiviteit van alle deelnemende lidstaten kunnen faciliteren. Er moeten ook regelmatige besprekingen plaatsvinden tussen de comités voor de productiviteit en het Comité voor de economische politiek betreffende aangelegenheden die tot het bevoegdheidsgebied van laatstgenoemd comité behoren, met deelname van experts ter zake in niet-deelnemende lidstaten.

 

(10)

De comités voor de productiviteit moeten hun werkzaamheden op doorlopende basis uitvoeren. Zij moeten hun analyses openbaar maken en een jaarverslag publiceren, dat zou kunnen worden geïntegreerd in een reeds bestaand verslag. De onafhankelijke expertise die deze comités beschikbaar stellen, onder meer via de jaarverslagen, zou door de lidstaten en de Commissie kunnen worden gebruikt in de context van het Europees Semester en de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden.

 

(11)

Om de uitwisseling van inzichten op supranationaal niveau te vergemakkelijken, moet er in elke lidstaat één als zodanig herkenbaar comité voor de productiviteit zijn. Het is belangrijk om voort te bouwen op bestaande structuren zodat wat reeds werkt, behouden blijft en de administratieve kosten tot een minimum worden beperkt. Het comité voor de productiviteit zou, in voorkomend geval, kunnen worden gebaseerd op een reeds gevestigde, gerespecteerde nationale structuur, inclusief wat betreft de betrokkenheid en raadpleging van belanghebbenden. Dit neemt niet weg dat de comités voor de productiviteit met het oog op een correcte uitvoering van hun werkzaamheden mogen leunen op diverse andere en bestaande organen, mits hun analyse van even hoge kwaliteit is.

 

(12)

Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan de toegewezen taken voor het Europees Semester, met inbegrip van het opstellen en monitoren van de landspecifieke aanbevelingen of de toepassing van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden, zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1176/2011,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

  • I. 
    Doelen en toepassingsgebied
 
 

1.

Het doel van deze aanbeveling is de aanwijzing of oprichting van nationale comités voor de productiviteit om de ontwikkelingen en beleidsmaatregelen op het gebied van productiviteit en concurrentievermogen te analyseren, en aldus bij te dragen tot meer eigen eigenaarschap en de uitvoering van de noodzakelijke hervormingen op nationaal niveau, waardoor duurzame economische groei en convergentie worden gestimuleerd.

 
 

2.

Deze aanbeveling is gericht tot de eurozonelidstaten. De niet-eurozonelidstaten worden ook aangemoedigd om soortgelijke organen aan te wijzen of op te richten.

 
 

3.

Bij de toepassing van deze aanbeveling moet artikel 152 VWEU volledig in acht worden genomen en moet rekening worden gehouden met de nationale praktijk en instellingen voor de loonvorming. Deze aanbeveling neemt artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in acht en doet bijgevolg geen afbreuk aan het recht om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten en de naleving ervan af te dwingen, of om collectieve actie te voeren in overeenstemming met de nationale wetgevingen en praktijken.

II.   De comités voor de productiviteit

 
 

4.

Elke lidstaat zou over een comité voor de productiviteit moeten beschikken dat tot taak heeft:

 

a)

diagnoses en analyses te maken van de ontwikkelingen op het gebied van productiviteit en concurrentievermogen in de betrokken lidstaat. Bij de analyse zou rekening moeten worden gehouden met aspecten inzake de eurozone en de Unie, en zouden de factoren en drijvende krachten achter de productiviteit en het concurrentievermogen op de lange termijn, zoals innovatie, en het vermogen om investeringen, ondernemingen en menselijk kapitaal aan te trekken, moeten worden aangepakt, evenals het vermogen om de kostenfactoren en andere factoren aan te pakken die van invloed kunnen zijn op de prijs en kwaliteit van goederen en diensten, ook ten opzichte van concurrenten wereldwijd op de korte termijn. Analyses zouden moeten worden gebaseerd op transparante en vergelijkbare indicatoren, en

 

b)

onafhankelijke analyses te verrichten van de beleidsuitdagingen op het gebied van productiviteit en concurrentievermogen en, indien en in de mate waarin dat tot hun nationale mandaat behoort, de effecten van beleidsopties te beoordelen en daarbij beleidsafwegingen expliciet te maken.

 
 

5.

Elke lidstaat zou één comité voor de productiviteit moeten aanwijzen, dat op zijn beurt mag leunen op, of bestaan uit, andere, bestaande organen.

 
 

6.

De comités voor de productiviteit zouden hun werkzaamheden op doorlopende basis moeten uitvoeren. Zij zouden hun analyses openbaar moeten maken en een jaarverslag moeten publiceren. Zij zouden contacten moeten onderhouden met comités voor de productiviteit van niet-eurozonelidstaten om hun standpunten uit te dragen en beste praktijken uit te wisselen, en in passende gevallen gezamenlijke analyses te maken, daarbij tevens de gehele eurozone en de ruimere dimensie van de Unie in acht nemend. De Commissie zal regelmatig standpunten uitwisselen met alle deelnemende comités voor de productiviteit, bijvoorbeeld tijdens studiereizen naar de lidstaten, en zou de uitwisseling van standpunten tussen de comités voor de productiviteit kunnen faciliteren.

III.   Kenmerken van de comités voor de productiviteit

 
 

7.

De comités voor de productiviteit zouden functionele autonomie moeten krijgen ten opzichte van de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het uitwerken en uitvoeren van beleidsmaatregelen op het gebied van productiviteit en concurrentievermogen op nationaal of Europees niveau. Om de taken van deze aanbeveling te kunnen vervullen, zouden zij moeten worden geschraagd door nationale bepalingen die een hoge mate van functionele autonomie en verantwoordingsplicht bieden, met inbegrip van:

 

a)

de bevoegdheid om tijdig openbare mededelingen te doen;

 

b)

procedures voor de benoeming van leden op basis van ervaring en deskundigheid;

 

c)

passende toegang tot informatie om hun mandaat uit te voeren.

 
 

8.

Comités voor de productiviteit zouden objectief, neutraal en volledig onafhankelijk moeten zijn met betrekking tot analyse en inhoud. Zij mogen belanghebbenden raadplegen, maar zouden niet uitsluitend of hoofdzakelijk de opvattingen en belangen van een bepaalde groep belanghebbenden mogen verkondigen.

 
 

9.

Comités voor de productiviteit zouden in staat moeten zijn economische en statistische analyses te verrichten die als hoogwaardig gelden, ook in de academische wereld. De analyse zou kunnen worden gedaan door bestaande andere organen, mits hun analyse van even hoge kwaliteit is.

IV.   Verhouding tot het Europees Semester

 
 

10.

De onafhankelijke expertise die deze comités beschikbaar stellen, onder meer via de jaarverslagen, zou door de lidstaten en de Commissie kunnen worden gebruikt in de context van het Europees Semester en de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden. Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan de toegewezen taken voor het Europees Semester, met inbegrip van het opstellen en monitoren van de landspecifieke aanbevelingen of de toepassing van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden, zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1176/2011.

  • V. 
    Verantwoordingsplicht en transparantie
 
 

11.

De analyses van deze comités zouden in principe openbaar moeten worden gemaakt.

VI.   Slotbepalingen

 
 

12.

De eurozonelidstaten worden uitgenodigd om de in deze aanbeveling vervatte beginselen uiterlijk 20 maart 2018 te implementeren.

 
 

13.

De Commissie wordt uitgenodigd om uiterlijk 20 maart 2019 op basis van relevante informatie van alle lidstaten een voortgangsverslag op te stellen over de uitvoering en de geschiktheid van deze aanbeveling, alsmede over de vraag of het noodzakelijk is om verdere bepalingen vast te stellen. Dat verslag gaat indien nodig vergezeld van een voorstel tot aanpassing van deze aanbeveling.

Gedaan te Brussel, 20 september 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

  • I. 
    KORČOK
 

  • (1) 
    Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).
  • (2) 
    Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.