Besluit 2016/414 - Machtiging van Oostenrijk om het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken te ondertekenen en te bekrachtigen en tot machtiging van Malta om ertoe toe te treden

1.

Wettekst

22.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 75/1

 

BESLUIT (EU) 2016/414 VAN DE RAAD

van 10 maart 2016

tot machtiging van de Republiek Oostenrijk om het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken te ondertekenen en te bekrachtigen en tot machtiging van Malta om ertoe toe te treden, in het belang van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken („het verdrag”) vereenvoudigt de wijzen van toezending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken tussen de verdragsluitende staten. Het vereenvoudigt aldus de gerechtelijke samenwerking in grensoverschrijdende geschillen in burgerlijke en handelszaken.

 

(2)

Veel landen, waaronder de lidstaten met uitzondering van de Republiek Oostenrijk en Malta, zijn partij bij het verdrag. De Republiek Oostenrijk en Malta hebben belangstelling getoond om partij te worden bij het verdrag. Het is in het belang van de Unie dat alle lidstaten partij zijn bij het verdrag. Bovendien moedigt de Unie, in het kader van haar externe beleid op het gebied van civiel recht, de toetreding tot het verdrag en de bekrachtiging ervan door derde staten aan.

 

(3)

De Unie heeft externe bevoegdheid met betrekking tot het verdrag voor zover de bepalingen daarvan gevolgen hebben voor sommige bepalingen van de Uniewetgeving of voor zover de toetreding van bijkomende lidstaten tot het verdrag leidt tot wijziging van de strekking van sommige bepalingen van de Uniewetgeving, zoals artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (2).

 

(4)

Het verdrag biedt aan regionale organisaties voor economische integratie, zoals de Unie, niet de mogelijkheid om deel te nemen. Dientengevolge kan de Unie niet tot het verdrag toetreden.

 

(5)

Derhalve dient de Raad de Republiek Oostenrijk te machtigen om het verdrag te ondertekenen en te bekrachtigen, en Malta te machtigen om ertoe toe te treden, in het belang van de Unie. De lidstaten behouden hun bevoegdheid voor de gebieden van het verdrag die geen gevolgen hebben voor de regels van de Unie noch de strekking daarvan wijzigen, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

 

(6)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad (3) en nemen bijgevolg deel aan de vaststelling en de toepassing van dit besluit.

 

(7)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Raad machtigt de Republiek Oostenrijk om het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken te ondertekenen en te bekrachtigen en machtigt Malta om ertoe toe te treden, in het belang van de Unie.

De tekst van het verdrag is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

  • 1. 
    De Republiek Oostenrijk neemt de nodige maatregelen om haar akte van bekrachtiging van het verdrag binnen een redelijke termijn en uiterlijk op 31 december 2017 neder te leggen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
  • 2. 
    De Republiek Oostenrijk stelt de Raad en de Commissie in kennis van de datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging.

Artikel 3

  • 1. 
    Na de inwerkingtreding van dit besluit stelt Malta het ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden op de hoogte van de datum waarop het verdrag op Malta van toepassing zal zijn.
  • 2. 
    Malta stelt de Raad en de Commissie eveneens in kennis van de in lid 1 bedoelde datum.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot Malta en de Republiek Oostenrijk.

Gedaan te Brussel, 10 maart 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

K.H.D.M. DIJKHOFF

 

  • (1) 
    Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
  • (2) 
    Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).
  • (3) 
    Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.