Verordening 1999/174 - Specifieke uitvoeringsbepalingen van Verordening 804/68 inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31999R0174

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31999R0174

Verordening (EG) nr. 174/1999 van de Commissie van 26 januari 1999 tot vaststelling van de specifieke uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten

Publicatieblad Nr. L 020 van 27/01/1999 blz. 0008 - 0021

VERORDENING (EG) Nr. 174/1999 VAN DE COMMISSIE van 26 januari 1999 tot vaststelling van de specifieke uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1587/96 (2), en met name op artikel 13, lid 3, artikel 16a, lid 1, en artikel 17, leden 9 en 14,

  • (1) 
    Overwegende dat Verordening (EG) nr. 1466/95 van de Commissie van 27 juni 1995 tot vaststelling van de specifieke bepalingen inzake de toepassing van de uitvoerrestituties voor de sector melk en zuivelproducten (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2184/98 (4), herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd; dat, nu nieuwe wijzigingen nodig zijn, die verordening duidelijkheidshalve en uit rationele overwegingen volledig dient te worden omgewerkt;
  • (2) 
    Overwegende dat, krachtens de overeenkomst inzake de landbouw in het kader van de GATT-overeenkomsten van de Uruguay-ronde (5), hierna "overeenkomst inzake de landbouw" genoemd, de toekenning van restituties bij de uitvoer van landbouwproducten, met inbegrip van zuivelproducten, is onderworpen aan in volume en in waarde uitgedrukte maxima voor elke periode van twaalf maanden vanaf 1 juli 1995; dat, om te waarborgen dat deze maxima in acht worden genomen, de afgifte van de uitvoercertificaten moet worden gevolgd; dat ook de instrumenten voor de toewijzing van de hoeveelheden die met een restitutie kunnen worden uitgevoerd, dienen te worden vastgesteld;
  • (3) 
    Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 804/68 algemene voorschriften betreffende de toekenning van de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten zijn vastgesteld om met name het toezicht mogelijk te maken dat overschrijding van de voor de restituties geldende maxima in waarde en in volume moet voorkomen; dat de uitvoeringsbepalingen voor deze regeling dienen te worden vastgesteld;
  • (4) 
    Overwegende dat dient te worden bepaald in welke gevallen een restitutie kan worden toegekend zonder uitvoercertificaat en hoelang de producten maximaal onder douanecontrole kunnen blijven, een en ander in afwijking van Verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2334/98 (7);
  • (5) 
    Overwegende dat met name op het gebied van de certificaten specifieke bepalingen voor de sector melk en zuivelproducten dienen te worden vastgesteld in afwijking van Verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (8), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1044/98 (9); dat het ook dienstig is de bij die verordening vastgestelde tolerantie voor de uitgevoerde hoeveelheid producten in vergelijking met de in het certificaat vermelde hoeveelheid te verlagen en, met het oog op een adequate controle om te voorkomen dat de maxima worden overschreden, te bepalen dat geen restitutie wordt betaald voor de hoeveelheid boven die welke in het certificaat is vermeld; dat het bedrag van de zekerheid die bij het aanvragen van een certificaat moet worden gesteld, dient te worden vastgesteld op een niveau dat hoog genoeg is om speculatieve aanvragen uit te sluiten;
  • (6) 
    Overwegende dat de geldigheidsduur van de certificaten moet worden vastgesteld; dat die periode volgens de betrokken producten dient te worden gedifferentieerd, waarbij met name voor de producten waarbij het gevaar van speculatie groter is, een kortere periode moet worden vastgesteld;
  • (7) 
    Overwegende dat het, om voor een nauwkeurige controle op de uitgevoerde producten te zorgen en zo het gevaar van speculatieve activiteiten te minimaliseren, dienstig is beperkingen te stellen op de mogelijkheid om het product waarvoor een certificaat wordt afgegeven, te wijzigen;
  • (8) 
    Overwegende dat in artikel 2 bis, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot het gebruik van een uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de restitutie voor uitvoer van een product dat valt onder een andere code van twaalf cijfers dan die welke in vak 16 van het certificaat is vermeld; dat die bepalingen eerst voor een specifieke sector van toepassing worden als de productcategorieën in de zin van artikel 13 bis van Verordening (EEG) nr. 3719/88, respectievelijk de productgroepen in de zin van artikel 2 bis, lid 2, eerste alinea, onder b), van Verordening (EEG) nr. 3665/87 worden gedefinieerd;
  • (9) 
    Overwegende dat voor de sector melk en zuivelproducten productcategorieën zijn gedefinieerd onder verwijzing naar de categorieën als bedoeld in de overeenkomst inzake de landbouw; dat het voor een goed beheer van de regeling dienstig is, dit gebruik van de categorieën voort te zetten en het bepaalde in artikel 2 bis, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 uitsluitend op basis van een definitie van de productgroepen toe te passen;
  • (10) 
    Overwegende dat de restitutievoeten in de zuivelsector zeer sterk worden gedifferentieerd, vooral op grond van het vetgehalte van de producten; dat, om deze regeling niet in gevaar te brengen, maar toch recht te doen aan de met artikel 2 bis, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 beoogde proportionaliteit, enerzijds de productgroepen binnen nauwe marges dienen te worden gedefinieerd en anderzijds dient te worden bepaald dat voor sommige producten een uitvoercertificaat ook geldig is voor de productcodes die, wat het vetgehalte betreft, onmiddellijk aansluiten bij het product waarvoor de restitutie vooraf is vastgesteld;
  • (11) 
    Overwegende dat, om het de marktdeelnemers mogelijk te maken aan de door derde landen geopende inschrijvingen deel te nemen zonder evenwel de inachtneming van de volumebeperkingen in gevaar te brengen, een stelsel van voorlopige certificaten dient te worden ingevoerd dat de gunningnemers recht geeft op een definitief certificaat;
  • (12) 
    Overwegende dat, om op basis van de door de lidstaten aan de Commissie meegedeelde gegevens controle op de af te geven certificaten te kunnen uitoefenen, dient te worden bepaald dat de certificaten pas na een bepaalde termijn worden afgegeven; dat, voor een goede werking van de regeling, en met name voor een billijke toewijzing van de hoeveelheden binnen de door de overeenkomst inzake de landbouw opgelegde maxima, moet worden voorzien in diverse beheersmaatregelen, en vooral in de bevoegdheid om de afgifte van de certificaten te schorsen en om op de gevraagde hoeveelheden een verlagingscoëfficiënt toe te passen;
  • (13) 
    Overwegende dat dient te worden bepaald welke restitutievoet geldt voor de producten waarvoor in het kader van de voedselhulpacties uitvoerrestituties worden toegekend;
  • (14) 
    Overwegende dat voor sommige uitvoertransacties met restitutie het land van bestemming een verplichte bestemming bedoeld in artikel 21, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 dient te zijn om een correct gebruik van de certificaten te waarborgen;
  • (15) 
    Overwegende dat is gebleken dat voor kaas de ontwikkeling die de aanvragen om uitvoercertificaten te zien geven, volgens de bestemmingen uiteenloopt; dat voor de producten van GN-code 0406 bestemmingszones moeten worden vastgesteld en de in de uitvoercertificaten vermelde bestemmingszone een verplicht karakter moet dragen om de toepassing van de specifieke maatregelen naar de in de certificaataanvragen vermelde bestemming te kunnen differentiëren;
  • (16) 
    Overwegende dat voor de prijzen van zuivelproducten met toegevoegde suiker de prijzen van de bestanddelen bepalend zijn en dat de methode voor de vaststelling van de restitutie voor deze producten dient te worden gepreciseerd, bij welke methode moet worden uitgegaan van het procentuele aandeel van de bestanddelen; dat evenwel, om het beheer van de restituties voor deze producten - en met name de toepassing van de maatregelen om inachtneming van de uitvoerverbintenissen in het kader van de overeenkomst inzake de landbouw te garanderen - te vergemakkelijken, een maximumhoeveelheid verwerkte sacharose waarvoor een restitutie kan worden toegekend, dient te worden vastgesteld; dat 43 gewichtspercenten van het volledige product representatief zijn voor het sacharosegehalte van deze producten;
  • (17) 
    Overwegende dat artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 voorziet in de mogelijkheid restituties toe te kennen voor de bestanddelen van oorsprong uit de Gemeenschap van smeltkaas die in het kader van de regeling actieve veredeling wordt vervaardigd; dat, met het oog op een goede werking van en een doeltreffende controle op deze specifieke maatregel, enige bijzondere bepalingen dienen te worden vastgesteld;
  • (18) 
    Overwegende dat in het kader van de bij Besluit 95/591/EG van de Raad (10) goedgekeurde overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada overlegging van een door de Europese Gemeenschap afgegeven uitvoercertificaat verplicht is voor kaas waarvoor de preferentiële voorwaarden bij invoer in Canada worden toegepast; dat de wijze van afgifte van dat certificaat dient te worden vastgesteld; dat, om te garanderen dat de voor het Canadese invoercontingent in aanmerking genomen hoeveelheden kaas overeenstemmen met die waarvoor een certificaat is afgegeven, dient te worden voorgeschreven dat de door de Canadese autoriteiten geviseerde certificaten aan de bevoegde instanties van de lidstaten worden teruggezonden en dat de lidstaten de gegevens over de exporten aan de Commissie meedelen;
  • (19) 
    Overwegende dat, in het kader van het overleg met Zwitserland over de tenuitvoerlegging van de resultaten van de Uruguay-ronde, is overeengekomen een aantal maatregelen toe te passen die onder meer voorzien in een verlaging van de douanerechten bij de invoer van bepaalde kaassoorten uit de Gemeenschap in Zwitserland; dat moet worden gegarandeerd dat het producten van oorsprong uit de Gemeenschap betreft; dat daartoe uitvoercertificaten verplicht dienen te worden gesteld voor de uitvoer van alle onder de regeling vallende kaas, met inbegrip van de kaas die geen recht op een uitvoerrestitutie geeft; dat de afgifte van de certificaten afhankelijk moet worden gesteld van de overlegging door de exporteur van een verklaring waarin wordt bevestigd dat het om een product van oorsprong uit de Gemeenschap gaat;
  • (20) 
    Overwegende dat, wat het uit de overeenkomst inzake de landbouw voortvloeiende extra contingent voor de invoer van kaas uit de Gemeenschap in de Verenigde Staten betreft, is voorzien in de mogelijkheid voor de Gemeenschap om de importeurs aan te wijzen die in het kader van dit contingent kaas kunnen invoeren; dat de Gemeenschap door van deze mogelijkheid gebruik te maken, de waarde van het contingent kan maximaliseren; dat derhalve dient te worden voorzien in een procedure voor de aanwijzing van de importeurs op basis van de toewijzing van de uitvoercertificaten voor de betrokken producten;
  • (21) 
    Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene regeling inzake de uitvoerrestituties

Artikel 1

  • 1. 
    Voor alle uitvoer uit de Gemeenschap van in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde producten waarvoor een restitutie wordt aangevraagd, moet, behalve in de in artikel 2 bedoelde gevallen, een uitvoercertificaat worden overgelegd. De toe te passen restitutie is die welke geldt op de dag waarop het uitvoercertificaat of, in voorkomend geval, het voorlopige certificaat wordt aangevraagd.
  • 2. 
    In vak 7 van de certificaataanvraag en het certificaat moet het in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2317/97 van de Commissie (11) vastgestelde codenummer van het land van bestemming worden vermeld.
  • 3. 
    Certificaataanvragen waarvoor de dag van indiening overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 3719/88 een donderdag zou zijn, worden geacht op de eerstvolgende werkdag te zijn ingediend.

Artikel 2

De restitutie wordt slechts toegekend indien een uitvoercertificaat wordt overgelegd.

In afwijking van artikel 2 bis van Verordening (EEG) nr. 3665/87 is evenwel geen certificaat vereist:

  • a) 
    wanneer het restitutiebedrag per uitvoeraangifte, berekend op basis van de op de eerste dag van de maand van uitvoer geldende restitutievoet, niet meer dan 60 euro bedraagt.
  • b) 
    in de gevallen als bedoeld in de artikelen 34, 38, 42 en 43 en artikel 44, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3665/87.

Voor de toepassing van de tweede alinea, onder a), geldt dat wanneer een uitvoeraangifte verschillende codes van de restitutienomenclatuur, zoals vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (12), of de gecombineerde nomenclatuur bevat, de vermeldingen betreffende elk van die codes worden geacht een afzonderlijke aangifte te vormen.

Artikel 3

Er wordt geen restitutie toegekend bij uitvoer van kaas waarvan de prijs franco grens in de lidstaat van uitvoer vóór toepassing van de restitutie minder dan 230 euro per 100 kg bedraagt.

De eerste alinea geldt evenwel niet voor kaas van code 0406 90 33 9919 van de restitutienomenclatuur.

Artikel 4

  • 1. 
    De vier productcategorieën voor de uitvoering van de overeenkomst inzake de landbouw worden vastgesteld in bijlage I.
  • 2. 
    Artikel 13 bis, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 geldt niet voor de in artikel 1, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde producten.
  • 3. 
    Onverminderd de toepassing van artikel 5, lid 3, worden de productgroepen in de zin van artikel 2 bis, lid 2, eerste alinea, onder b), van Verordening (EEG) nr. 3665/87, vastgesteld in bijlage II.

Artikel 5

  • 1. 
    In vak 16 van de aanvraag om een uitvoercertificaat en van het certificaat wordt de productcode van twaalf cijfers van de restitutienomenclatuur vermeld. Behalve in de gevallen als omschreven in de leden 2 en 3 geldt het certificaat alleen voor het aldus aangeduide product.
  • 2. 
    Voor de producten van de GN-codes 0401, 0402, 0403, 0404, 0405 en 2309 kan op verzoek van de belanghebbende de in vak 16 van het uitvoercertificaat vermelde code worden gewijzigd in een andere code die tot dezelfde categorie zoals vastgesteld in bijlage I behoort en waarvoor de restitutievoet gelijk is. Het verzoek moet worden gedaan vóór de vervulling van de formaliteiten als bedoeld in artikel 3 of artikel 25 van Verordening (EEG) nr. 3665/87.
  • 3. 
    In afwijking van artikel 2 bis, lid 2, eerste alinea, onder b), van Verordening (EEG) nr. 3665/87 is een uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de restitutie ook geldig voor de uitvoer van een product dat onder een andere code van twaalf cijfers valt dan die welke in vak 16 van het certificaat is vermeld, indien beide producten in dezelfde groep zoals vastgesteld in bijlage II op elkaar volgen of indien beide producten tot groep 23 behoren.
  • 4. 
    In het in lid 3 bedoelde geval wordt de toe te kennen restitutie berekend overeenkomstig artikel 2 bis, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 3665/87.

Artikel 6

Het uitvoercertificaat is geldig vanaf de dag van afgifte ervan in de zin van artikel 21, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 tot en met:

  • a) 
    de laatste dag van de zesde maand na die waarin het is afgegeven, voor de producten van GN-code 0402 10;
  • b) 
    de laatste dag van de vierde maand na die waarin het is afgegeven, voor de producten van GN-code 0405;
  • c) 
    de laatste dag van de tweede maand na die waarin het is afgegeven, voor de producten van GN-code 0406;
  • d) 
    de laatste dag van de vierde maand na die waarin het is afgegeven, voor de overige producten als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 804/68;
  • e) 
    de datum waarop moet zijn voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit een inschrijving als bedoeld in artikel 8, lid 1, en uiterlijk tot en met de laatste dag van de achtste maand na die waarin het in artikel 8, lid 3, bedoelde definitieve certificaat is afgegeven.

Artikel 7

In afwijking van artikel 27, lid 5, en artikel 28, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 is de termijn gedurende welke de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde producten onder het stelsel als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad (13) kunnen blijven, gelijk aan de resterende geldigheidsduur van het uitvoercertificaat.

Artikel 8

  • 1. 
    In het kader van een in een derde land gehouden inschrijving door een overheidsinstantie of een publiekrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 44, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3719/88, met uitzondering van inschrijvingen voor producten van GN-code 0406, kunnen de belanghebbenden een voorlopig uitvoercertificaat aanvragen voor de hoeveelheid waarop hun offerte betrekking heeft, mits zij een zekerheid stellen. De zekerheid voor voorlopige certificaten bedraagt 75 % van het overeenkomstig artikel 9 voorgeschreven bedrag.

De belanghebbende levert het bewijs dat de instelling die de inschrijving houdt, een overheidsinstantie of een publiekrechtelijk lichaam is.

  • 2. 
    De voorlopige certificaten worden afgegeven op de vijfde werkdag na de dag waarop de aanvraag is ingediend, voorzover tijdens deze periode geen bijzondere maatregelen als bedoeld in artikel 10, lid 3, worden genomen.
  • 3. 
    In afwijking van artikel 44, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 is de termijn voor de in dat artikel bedoelde mededeling 60 dagen. Voordat deze termijn is verstreken, vraagt de belanghebbende het definitieve uitvoercertificaat aan, dat hem onmiddellijk wordt afgegeven tegen overlegging van het bewijs dat de betrokken levering aan hem is gegund.

Tegen overlegging van een bewijs dat de offerte is afgewezen of dat de levering is gegund voor een kleinere hoeveelheid dan die welke in het voorlopige certificaat is vermeld, wordt de zekerheid al naar gelang van het geval geheel of gedeeltelijk vrijgegeven.

  • 4. 
    De in de leden 2 en 3 bedoelde certificaataanvragen worden ingediend overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 3719/88.
  • 5. 
    De bepalingen van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 10, zijn van toepassing op de definitieve certificaten.

Artikel 9

De in artikel 14, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 bedoelde zekerheid is gelijk aan het hierna vermelde percentage van het restitutiebedrag voor elke productcode, dat geldt op de dag van indiening van de aanvraag om het uitvoercertificaat:

  • a) 
    5 % voor het product van GN-code 0405;
  • b) 
    15 % voor de producten van GN-code 0402 10;
  • c) 
    30 % voor de producten van GN-code 0406;
  • d) 
    20 % voor de overige producten.

Behalve voor zuivelproducten met toegevoegde suiker, is het in de eerste alinea bedoelde restitutiebedrag het bedrag zoals dit is berekend voor de totale hoeveelheid van het betrokken product.

Voor zuivelproducten met toegevoegde suiker wordt het in de eerste alinea bedoelde restitutiebedrag berekend door de totale hoeveelheid van het betrokken volledige product te vermenigvuldigen met de per kilogram zuivelproduct geldende restitutie.

Artikel 10

  • 1. 
    De uitvoercertificaten worden afgegeven op de vijfde werkdag na de dag waarop de aanvraag is ingediend, voorzover de hoeveelheden waarvoor de certificaten zijn aangevraagd, zijn meegedeeld overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 210/69 van de Commissie (14) en voorzover tijdens deze periode geen bijzondere maatregelen als bedoeld in lid 3 worden genomen.
  • 2. 
    Er kan worden besloten een of meer van de in lid 3 bedoelde bijzondere maatregelen te nemen indien afgifte van de gevraagde certificaten:
  • a) 
    ertoe zou leiden of dreigen te leiden dat de beschikbare begrotingsmiddelen worden overschreden dan wel dat, voor de betrokken periode van twaalf maanden of een overeenkomstig artikel 11 te bepalen kortere periode, de maximumhoeveelheden die met restitutie kunnen worden uitgevoerd, volledig worden opgebruikt,

of

  • b) 
    tot gevolg zou hebben dat de continuïteit van de uitvoer gedurende het resterende deel van de betrokken periode niet kan worden gewaarborgd.

Bij de toepassing van de eerste alinea wordt voor het betrokken product met name rekening gehouden met:

  • a) 
    de seizoengebonden spreiding van het handelsverkeer, de marktsituatie en vooral de ontwikkeling van de marktprijzen en van de daaruit voortvloeiende uitvoervoorwaarden;
  • b) 
    de noodzaak te voorkomen dat speculatieve aanvragen tot mededingingsdistorsie tussen marktdeelnemers leiden.
  • 3. 
    In de in lid 2 bedoelde gevallen kan de Commissie besluiten voor het betrokken product of de betrokken producten:
  • a) 
    de afgifte van certificaten gedurende ten hoogste vijf werkdagen te schorsen,
  • b) 
    op de gevraagde hoeveelheden een toewijzingscoëfficiënt toe te passen. Indien op de gevraagde hoeveelheden een coëfficiënt wordt toegepast die lager is dan 0,4, kan de belanghebbende binnen drie werkdagen na de dag waarop het besluit tot vaststelling van de coëfficiënt is bekendgemaakt, verzoeken zijn certificaataanvraag te annuleren en de zekerheid vrij te geven.

Voorts kan de Commissie volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 besluiten:

  • a) 
    onverminderd de eerste alinea, onder a), de afgifte van certificaten voor het betrokken product of de betrokken producten te schorsen gedurende een periode die langer kan zijn dan vijf werkdagen;
  • b) 
    na de periode van schorsing de restituties voor de producten van de GN-codes 0402 10 19, 0405 10 90, 0405 90 10, 0405 90 90 en 0405 10 19 bij inschrijving vast te stellen. De certificaten worden dienovereenkomstig toegewezen.
  • 4. 
    Gedurende de periode van schorsing ingediende certificaataanvragen kunnen niet in aanmerking worden genomen.

Artikel 11

Ingeval de certificaataanvragen zodanige hoeveelheden betreffen dat de maximumhoeveelheden die gedurende de betrokken periode van twaalf maanden met restitutie kunnen worden uitgevoerd, voortijdig opgebruikt dreigen te worden, kan de Commissie volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 besluiten die maximumhoeveelheden over alsdan te bepalen perioden te spreiden.

Artikel 12

  • 1. 
    Indien de uitgevoerde hoeveelheid groter is dan de in het certificaat vermelde hoeveelheid, geeft het teveel geen recht op betaling van de restitutie.

Hiertoe wordt in vak 22 van het certificaat de volgende vermelding aangebracht: "Betaling van de restitutie beperkt tot de in de vakken 17 en 18 vermelde hoeveelheid".

  • 2. 
    In afwijking van de bij artikel 8, lid 5, en artikel 33, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 vastgestelde bepalingen betreffende de voor de uitgevoerde hoeveelheden geldende toleranties worden de volgende percentages toegepast:
  • a) 
    in plaats van 5 % zoals vastgesteld bij artikel 8, lid 5, geldt 2 %;
  • b) 
    in plaats van 95 % zoals vastgesteld bij artikel 33, lid 2, eerste en tweede alinea, geldt 98 %.
  • c) 
    in plaats van 5 % zoals vastgesteld bij artikel 33, lid 2, derde alinea, geldt 2 %.

Het bepaalde in artikel 44, lid 9, onder c), van Verordening (EEG) nr. 3719/88 is niet van toepassing.

Artikel 13

  • 1. 
    Artikel 10 geldt niet voor de afgifte van de uitvoercertificaten die worden aangevraagd voor voedselhulpleveranties als bedoeld in artikel 10, lid 4, van de overeenkomst inzake de landbouw.
  • 2. 
    De voor nationale voedselhulpleveranties toe te passen restitutievoet is die welke geldt op de dag waarop de lidstaat de inschrijving voor de levering van de voedselhulp openstelt.

Artikel 14

Voor de overeenkomstig artikel 8 afgegeven certificaten is het in artikel 1, lid 2, bedoelde land van bestemming een verplichte bestemming zoals bedoeld in artikel 21, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3665/87.

Artikel 15

  • 1. 
    Voor de certificaten die worden afgegeven voor de producten van GN-code 0406, wordt in vak 20 van de certificaataanvraag en het certificaat de volgende vermelding aangebracht:

"Certificaat geldig voor zone . . ., zoals omschreven in artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 174/1999".

De zone als omschreven in lid 3 die moet worden ingevuld, is de zone waartoe het land van bestemming behoort dat in vak 7 van de certificaataanvraag en het certificaat is vermeld.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde zone is een verplichte bestemming zoals bedoeld in artikel 21, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3665/87.

Indien het werkelijke land van bestemming in een andere zone ligt dan die genoemd in de certificaataanvraag, wordt geen restitutie toegekend.

  • 3. 
    De omschrijving van de in lid 1 bedoelde zones is als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 16

  • 1. 
    Voor zuivelproducten met toegevoegde suiker is de toe te kennen restitutie gelijk aan de som van de volgende elementen:
  • a) 
    een element om rekening te houden met de hoeveelheid zuivelproducten;
  • b) 
    een element om tot een maximum van 43 gewichtspercenten van het volledige product rekening te houden met de hoeveelheid toegevoegde sacharose.

Het onder b), eerste alinea, bedoelde element wordt evenwel slechts in aanmerking genomen indien de toegevoegde sacharose is vervaardigd van in de Gemeenschap geoogste suikerbieten of in de Gemeenschap geoogst suikerriet.

  • 2. 
    Het in lid 1, onder a), bedoelde element wordt berekend door het basisbedrag van de restitutie te vermenigvuldigen met het gehalte aan zuivelproducten van het volledige product.

Het in de eerste alinea bedoelde basisbedrag is de voor 1 kg zuivelproducten in het volledige product vast te stellen restitutie.

  • 3. 
    Het in lid 1, onder b), bedoelde element wordt berekend door het sacharosegehalte van het volledige product tot een maximum van 43 % te vermenigvuldigen met het basisbedrag van de restitutie dat voor de producten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad (15) geldt op de dag waarop de certificaten worden aangevraagd.

Het element voor sacharose wordt evenwel niet in aanmerking genomen indien het basisbedrag van de restitutie voor de in lid 2, tweede alinea, bedoelde melkbestanddelen op nul is vastgesteld.

  • 4. 
    Voor de toepassing van lid 1, onder b), wordt met sacharose uit in de Gemeenschap geoogste suikerbieten of in de Gemeenschap geoogst suikerriet gelijkgesteld sacharose die, naar gelang van het geval:
  • a) 
    in de Gemeenschap is ingevoerd op grond van het aan de ACS-EEG-overeenkomst van Lomé (16) gehechte protocol nr. 8 betreffende de overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek India betreffende rietsuiker (17);
  • b) 
    is verkregen uit een van de producten die overeenkomstig de onder a) bedoelde bepalingen zijn ingevoerd.

Artikel 17

  • 1. 
    De op artikel 8, lid 3, derde streepje, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 gebaseerde aanvragen om uitvoercertificaten voor producten van de sector melk en zuivelproducten die worden uitgevoerd in de vorm van producten van GN-code 0406 30, gaan vergezeld van de door de bevoegde autoriteiten verleende machtiging om van de betrokken douaneregeling gebruik te maken.
  • 2. 
    In vak 20 van de certificaataanvraag en het certificaat wordt verwezen naar het onderhavige artikel.
  • 3. 
    De lidstaten nemen in het kader van de in lid 1 bedoelde douaneregeling de nodige maatregelen voor de bepaling van en de controle op kwaliteit en hoeveelheid van de in lid 1 bedoelde producten waarvoor een restitutie wordt aangevraagd, alsmede voor de toepassing van de geldende bepalingen betreffende het recht op de restitutie.

HOOFDSTUK II

Specifieke regelingen

Artikel 18

  • 1. 
    Voor de uitvoer van kaas naar Canada in het kader van het contingent als bedoeld in de tussen de Europese Gemeenschap en Canada gesloten overeenkomst moet een uitvoercertificaat worden overgelegd.
  • 2. 
    In de certificaataanvraag en het certificaat worden de volgende gegevens opgenomen:
  • a) 
    in vak 7, de vermelding "CANADA - 404";
  • b) 
    in vak 15, de omschrijving volgens de gecombineerde nomenclatuur op het niveau van zes cijfers voor de producten van de GN-codes 0406 10, 0406 20, 0406 30 en 0406 40 en op het niveau van acht cijfers voor de producten van GN-code 0406 90. In vak 15 van de certificaataanvraag en het certificaat mogen slechts zes aldus omschreven producten worden opgenomen;
  • c) 
    in vak 16, de code van acht cijfers van de gecombineerde nomenclatuur alsmede het in kg uitgedrukte gewicht voor elk in het vak 15 bedoelde product. Het certificaat is slechts voor de aldus aangegeven producten en hoeveelheden geldig;
  • d) 
    in de vakken 17 en 18, de in vak 16 bedoelde totale hoeveelheid aan producten;
  • e) 
    in vak 20, de volgende vermelding:

"Kaas bestemd om rechtstreeks naar Canada te worden uitgevoerd. Artikel 18 van Verordening (EG) nr. 174/1999. Contingent voor het jaar . . ."

of eventueel

"Kaas bestemd om rechtstreeks/via New York naar Canada te worden uitgevoerd. Artikel 18 van Verordening (EG) nr. 174/1999. Contingent voor het jaar . . .".

Wordt de kaas naar Canada vervoerd via derde landen in Europa, dan moeten deze landen in plaats van of samen met New York worden vermeld;

  • f) 
    in vak 22, de vermelding "zonder uitvoerrestitutie".
  • 3. 
    De certificaataanvragen kunnen slechts in aanmerking worden genomen indien de aanvrager:
  • a) 
    schriftelijk verklaart dat alle onder hoofdstuk 4 van de gecombineerde nomenclatuur vallende grondstoffen die zijn gebruikt voor de vervaardiging van de producten waarvoor de aanvraag wordt gedaan, volledig in de Gemeenschap zijn verkregen;
  • b) 
    zich er schriftelijk toe verbindt om op verzoek van de bevoegde autoriteiten alle aanvullende bewijzen te verstrekken die deze autoriteiten met het oog op de afgifte van het certificaat nodig achten, en om in voorkomend geval in te stemmen met elke controle door deze autoriteiten op de boekhouding betreffende en de omstandigheden bij de vervaardiging van de betrokken producten.
  • 4. 
    Het certificaat wordt onmiddellijk na de indiening van de aanvraag afgegeven. Op verzoek van de belanghebbende wordt een gewaarmerkte kopie van het certificaat afgegeven.
  • 5. 
    Het certificaat is geldig vanaf de dag van de afgifte ervan in de zin van artikel 21, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 tot en met 31 december volgende op de afgiftedatum.

Vanaf 20 december kunnen evenwel certificaten worden afgegeven die geldig zijn vanaf 1 januari tot en met 31 december van het daaropvolgende jaar, op voorwaarde dat in de vermelding "Contingent voor het jaar . . . . . ." in vak 20 van de certificaataanvraag en het certificaat naar het daaropvolgende jaar wordt verwezen.

  • 6. 
    De titularis van het uitvoercertificaat draagt ervoor zorg dat het uitvoercertificaat of een gewaarmerkte kopie van het certificaat:
  • a) 
    op de datum van de vervulling van de douaneformaliteiten bij invoer aan de bevoegde Canadese autoriteit wordt overgelegd;
  • b) 
    na visering door de bevoegde Canadese autoriteit binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de onder a) bedoelde datum aan de instantie van afgifte wordt teruggezonden.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de naleving van de eerste alinea, onder b), te waarborgen.

  • 7. 
    In afwijking van artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3719/88 kunnen de certificaten niet worden overgedragen.
  • 8. 
    Vóór eind januari voor het voorafgaande halfjaar en vóór eind juli voor het voorafgaande contingentjaar doet de bevoegde autoriteit van de lidstaat overeenkomstig bijlage IV aan de Commissie opgave van het aantal afgegeven certificaten en de desbetreffende hoeveelheid kaas, alsmede van het aantal door de aangevers ingediende certificaten met visum van de Canadese autoriteiten en de desbetreffende hoeveelheid.
  • 9. 
    Het bepaalde in hoofdstuk I is niet van toepassing.

Artikel 19

  • 1. 
    Voor de uitvoer naar Zwitserland van de in bijlage III omschreven kaassoorten waarvoor bij invoer in dit land verlaagde of geen douanerechten worden toegepast, moet een uitvoercertificaat worden overgelegd.
  • 2. 
    In vak 20 van de certificaataanvraag en het certificaat wordt de volgende vermelding aangebracht: "Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 174/1999".

De overeenkomstig dit artikel afgegeven certificaten zijn uitsluitend voor de in lid 1 bedoelde uitvoer geldig.

  • 3. 
    De certificaataanvragen kunnen slechts in aanmerking worden genomen indien de aanvrager:
  • a) 
    schriftelijk verklaart dat alle onder hoofdstuk 4 van de gecombineerde nomenclatuur vallende grondstoffen die zijn gebruikt voor de vervaardiging van de producten waarvoor de aanvraag wordt gedaan, volledig in de Gemeenschap zijn verkregen;
  • b) 
    zich er schriftelijk toe verbindt om op verzoek van de bevoegde autoriteiten alle aanvullende bewijzen te verstrekken die deze autoriteiten met het oog op de afgifte van het certificaat nodig achten, en om in voorkomend geval in te stemmen met elke controle door deze autoriteiten op de boekhouding betreffende en de omstandigheden bij de vervaardiging van de betrokken producten.
  • 4. 
    Het bepaalde in hoofdstuk I is van toepassing op uitvoer waarvoor een restitutie wordt aangevraagd.
  • 5. 
    In het geval van uitvoer waarvoor geen restitutie wordt aangevraagd, wordt in vak 22 van de certificaataanvraag en het certificaat de volgende vermelding aangebracht: "Zonder uitvoerrestitutie".

Het certificaat wordt zo spoedig mogelijk na de indiening van de aanvraag afgegeven.

Het certificaat is geldig vanaf de dag van de afgifte ervan in de zin van artikel 21, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 tot en met 30 juni daaropvolgend.

  • 6. 
    Met uitzondering van artikel 5, lid 1, zijn de bepalingen van hoofdstuk I niet van toepassing op de in lid 5 bedoelde uitvoer.

Evenwel wordt voor de kaassoorten die in de restitutienomenclatuur niet voorkomen, in vak 16 van de certificaataanvraag en het certificaat de code van acht cijfers van de gecombineerde nomenclatuur vermeld.

  • 7. 
    Op verzoek van de belanghebbende wordt een gewaarmerkte kopie van het certificaat afgegeven.

Artikel 20

  • 1. 
    Volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 kan de Commissie besluiten dat de uitvoercertificaten voor de onder GN-code 0406 vallende producten die naar de Verenigde Staten worden uitgevoerd in het kader van het uit de overeenkomst inzake de landbouw voortvloeiende extra contingent, alsmede van de tariefcontingenten die oorspronkelijk uit de Tokio-ronde voortvloeiden en door de Verenigde Staten in lijst XX van de Uruguay-ronde aan Oostenrijk, Finland en Zweden zijn toegekend, worden afgegeven overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 tot en met 11.
  • 2. 
    Binnen een te bepalen termijn kunnen de belanghebbenden een voorlopig uitvoercertificaat aanvragen voor uitvoer van de in lid 1 bedoelde producten in het daaropvolgende kalenderjaar, waarbij zij een zekerheid dienen te stellen die gelijk is aan 50 % van de in artikel 9 bedoelde zekerheid.

Tegelijkertijd vermelden zij:

  • a) 
    de omschrijving van de groep onder het Amerikaanse contingent vallende producten volgens de aanvullende aantekeningen 16 tot en met 23 en 25 bij hoofdstuk 4 van het Harmonized Tariff Schedule of the United States of America (meest recente versie);
  • b) 
    de omschrijving van de producten volgens het Harmonized Tariff Schedule of the United States of America (meest recente versie);
  • c) 
    de door hen in de voorafgaande drie kalenderjaren naar de Verenigde Staten uitgevoerde hoeveelheden van de producten waarvoor voorlopige certificaten worden aangevraagd. In dit verband geldt als exporteur de marktdeelnemer wiens naam in de desbetreffende uitvoeraangifte is vermeld;
  • d) 
    de naam en het adres van de door de aanvrager aangewezen importeur in de Verenigde Staten;
  • e) 
    of de importeur een dochterbedrijf van de aanvrager is.

Bovendien moet de aanvraag vergezeld gaan van een verklaring van de aangewezen importeur dat hij volgens de in de Verenigde Staten geldende regels in aanmerking komt voor aangifte van een invoercertificaat voor de in lid 1 bedoelde producten in het kader van het contingent.

  • 3. 
    Wanneer voorlopige certificaten worden aangevraagd voor hoeveelheden producten die een van de in lid 1 bedoelde contingenten voor het betrokken jaar overschrijden, kan de Commissie:
  • a) 
    de voorlopige certificaten toewijzen en daarbij rekening houden met de hoeveelheden van dezelfde producten die de aanvrager in het verleden naar de Verenigde Staten heeft uitgevoerd,

en/of

  • b) 
    voorlopige certificaten bij voorrang toewijzen aan de aanvragers die een dochterbedrijf als importeur hebben aangewezen,

en/of

  • c) 
    op de gevraagde hoeveelheden een verlagingscoëfficiënt toepassen.
  • 4. 
    Wanneer de toepassing van een verlagingscoëfficiënt tot gevolg zou hebben dat voorlopige certificaten worden toegewezen voor hoeveelheden van minder dan 5 ton, kan de Commissie besluiten tot toewijzing ervan door loting.
  • 5. 
    Wanneer voorlopige certificaten worden aangevraagd voor hoeveelheden producten die de in lid 1 bedoelde contingenten voor het betrokken jaar niet overschrijden, kan de Commissie de resterende hoeveelheden aan de belanghebbenden toewijzen in verhouding tot de ingediende aanvragen.
  • 6. 
    In vak 20 van het in lid 2, eerste alinea, bedoelde voorlopige certificaat wordt de volgende vermelding aangebracht:

"Voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 20, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 174/1999: niet geldig voor uitvoer".

  • 7. 
    De namen van de importeurs die zijn aangewezen door de marktdeelnemers aan wie de voorlopige certificaten worden afgegeven, worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten.
  • 8. 
    Wanneer onder omstandigheden die geen reden geven tot twijfel of de in lid 2, derde alinea, bedoelde verklaring te goeder trouw is ingediend, geen invoercertificaat voor de betrokken hoeveelheden wordt toegewezen aan de door een marktdeelnemer aangewezen importeur, kan de lidstaat de marktdeelnemer toestemming geven een andere importeur aan te wijzen, op voorwaarde dat deze laatste voorkomt in de lijst die overeenkomstig lid 7 is meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten. De lidstaat stelt de Commissie zo spoedig mogelijk van de wijziging van de aangewezen importeur in kennis en de Commissie geeft deze informatie aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten door.
  • 9. 
    Voor de afgewezen aanvragen of voor de hoeveelheden boven die welke zijn toegewezen, wordt de zekerheid in haar geheel dan wel gedeeltelijk vrijgegeven.
  • 10. 
    Vóór het einde van het jaar waarvoor de voorlopige certificaten zijn afgegeven, vraagt de belanghebbende, eventueel voor deelhoeveelheden, het definitieve uitvoercertificaat aan, dat hem onmiddellijk wordt afgegeven. In vak 20 van de aanvraag om een definitief certificaat en van het certificaat wordt de volgende vermelding aangebracht:

"Uit te voeren naar de Verenigde Staten: artikel 20 van Verordening (EG) nr. 174/1999".

De afgegeven definitieve certificaten zijn uitsluitend voor de in lid 1 bedoelde uitvoer in het betrokken jaar geldig.

  • 11. 
    De bepalingen van hoofdstuk I, met uitzondering van de artikelen 4 en 10, zijn van toepassing voor de aanvragen voor een definitief certificaat.

HOOFDSTUK III

Slotbepalingen

Artikel 21

De Verordeningen (EEG) nr. 3665/87 en (EEG) nr. 3719/88 zijn van toepassing, tenzij dit in de onderhavige verordening anders is bepaald.

Artikel 22

Verordening (EG) nr. 1466/95 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Verordening (EG) nr. 1466/95 blijft echter van toepassing voor de certificaten die zijn afgegeven op basis van aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening.

Artikel 23

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 januari 1999.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13.
  • (2) 
    PB L 206 van 16. 8. 1996, blz. 21.
  • (3) 
    PB L 144 van 28. 6. 1995, blz. 22.
  • (4) 
    PB L 275 van 10. 10. 1998, blz. 21.
  • (5) 
    PB L 336 van 23. 12. 1994, blz. 1.
  • (6) 
    PB L 351 van 14. 12. 1987, blz. 1.
  • (7) 
    PB L 291 van 30. 10. 1998, blz. 15.
  • (8) 
    PB L 331 van 2. 12. 1988, blz. 1.
  • (9) 
    PB L 149 van 20. 5. 1998, blz. 11.
  • (10) 
    PB L 334 van 30. 12. 1995, blz. 25.
  • (11) 
    PB L 321 van 21. 11. 1997, blz. 19.
  • (12) 
    PB L 366 van 24. 12. 1987, blz. 1.
  • (13) 
    PB L 62 van 7. 3. 1980, blz. 5.
  • (14) 
    PB L 28 van 5. 2. 1969, blz. 1.
  • (15) 
    PB L 177 van 1. 7. 1981, blz. 4.
  • (16) 
    PB L 229 van 17. 8. 1991, blz. 3.
  • (17) 
    PB L 190 van 23. 7. 1975, blz. 36.

BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

Canada Op grond van artikel 18, lid 8, te verstrekken gegevens

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.