Kaderbesluit 2008/919 - Wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding

1.

Wettekst

9.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/21

 

KADERBESLUIT 2008/919/JBZ VAN DE RAAD

van 28 november 2008

tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 29, artikel 31, lid 1, onder e), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Terrorisme is een van de ernstigste schendingen van de universele waarden van menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, eerbiediging van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden waarop de Europese Unie is gegrondvest. Het is ook een van de ernstigste aantastingen van de democratie en de rechtsstaat, beginselen die de lidstaten gemeen hebben en waarop de Europese Unie is gebaseerd.

 

(2)

Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (2) is de basis van het beleid inzake terrorismebestrijding van de Europese Unie. De totstandkoming van een juridisch kader voor alle lidstaten en, met name, van een geharmoniseerde omschrijving van terroristische misdrijven, heeft de ontwikkeling en uitbreiding van het beleid inzake terrorismebestrijding van de Europese Unie mogelijk gemaakt, in overeenstemming met de grondrechten en de rechtstaat.

 

(3)

De dreiging van terrorisme is de laatste jaren toegenomen en heeft zich snel ontwikkeld. Er hebben veranderingen plaatsgevonden in de werkwijze van terroristische activisten en aanhangers, waaronder de vervanging van gestructureerde en hiërarchische groepen door semiautonome cellen die los met elkaar in verband staan. Dergelijke cellen vormen de verbinding tussen internationale netwerken en zijn in toenemende mate afhankelijk van het gebruik van nieuwe technologieën, in het bijzonder het internet.

 

(4)

Internet wordt gebruikt om lokale terroristennetwerken en personen in Europa te inspireren en mobiliseren en dient ook als bron van informatie over terroristische middelen en methoden, waardoor het als een „virtueel trainingskamp” fungeert. Het aantal activiteiten gericht op het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en op werving en training voor terrorisme is zonder veel kosten en met weinig risico verveelvoudigd.

 

(5)

In het Haags programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, door de Europese Raad aangenomen op 5 november 2004, wordt onderstreept dat het daadwerkelijk voorkomen en bestrijden van terrorisme, met volledige inachtneming van de grondrechten, vereist dat lidstaten hun activiteiten niet beperken tot het handhaven van hun eigen veiligheid, maar zich tevens richten op de veiligheid van de Unie als geheel.

 

(6)

In het Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags Programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie (3) wordt eraan herinnerd dat een mondiale reactie vereist is om het terrorisme te bestrijden en de Unie niet voorbij mag gaan aan de verwachtingen die de burgers hebben van de Unie, maar daarop moet reageren. Bovendien wordt gesteld dat de aandacht moet worden gericht op verschillende aspecten van preventie, paraatheid en reactie om het vermogen van de lidstaten om het terrorisme te bestrijden, verder te vergroten en waar nodig aan te vullen, vooral als het gaat om rekrutering, financiering, risicoanalyse, bescherming van kritieke infrastructuur en effectbeheersing.

 

(7)

Dit kaderbesluit regelt de strafbaarstelling van misdrijven die verband houden met terroristische activiteiten, teneinde bij te dragen aan de meer algemene beleidsdoelstelling van voorkoming van terrorisme door het beperken van de verspreiding van materiaal dat personen kan aanzetten tot het plegen van terroristische aanslagen.

 

(8)

Resolutie 1624 (2005) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties roept landen op om, met inachtneming van hun verplichtingen op grond van internationaal recht, maatregelen te nemen die noodzakelijk en evenredig zijn om het uitlokken van terroristische handelingen bij wet te verbieden en dergelijke gedragingen te voorkomen. In het verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 27 april 2006 met de titel „Eén tegen terrorisme: aanbevelingen voor een mondiale strategie voor terrorismebestrijding” wordt de bovengenoemde resolutie uitgelegd als basis voor de strafbaarstelling van het uitlokken van terroristische handelingen en werving, onder andere via het internet. In de mondiale strategie voor terrorismebestrijding van de Verenigde Naties van 8 september 2006 wordt gesteld dat de lidstaten van de Verenigde Naties hebben besloten op zoek te gaan naar manieren en middelen om de inspanningen op het gebied van terrorismebestrijding in al haar vormen en manifestaties op het internet op internationaal en regionaal niveau te coördineren.

 

(9)

Het verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme verplicht de verdragsluitende staten het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme, wanneer dit wederrechterlijk en opzettelijk geschiedt, strafbaar te stellen.

 

(10)

De omschrijving van terroristische misdrijven, met inbegrip van misdrijven die verband houden met terroristische activiteiten, moet door alle lidstaten onderling verder worden aangepast, zodat het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme, wanneer dit opzettelijk geschiedt, eronder vallen.

 

(11)

Er moeten straffen gelden voor natuurlijke personen die zich opzettelijk schuldig hebben gemaakt aan, of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme. Deze gedragingen moeten in alle lidstaten op gelijke wijze worden bestraft, ongeacht of ze via het internet zijn gepleegd of niet.

 

(12)

Aangezien de doelstellingen van dit kaderbesluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en zij derhalve, vanwege de behoefte aan Europese geharmoniseerde regels, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het EG-Verdrag en als bedoeld in artikel 2 van het EU-Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel van artikel 5 van het EG-Verdrag gaat dit kaderbesluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

 

(13)

De Unie neemt de beginselen in acht die zijn neergelegd in artikel 6, lid 2, van het EU-Verdrag en zijn terug te vinden in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder in de hoofdstukken II en VI daarvan. Niets in dit kaderbesluit kan zo worden uitgelegd dat het een beperking of belemmering ten doel zou hebben van rechten of fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting, vergadering of vereniging en het recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven, waaronder het recht op eerbiediging van de vertrouwelijkheid van briefwisseling.

 

(14)

Het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme zijn opzettelijke misdrijven. Derhalve kan niets in dit kaderbesluit zo worden uitgelegd dat het een beperking of belemmering ten doel zou hebben van de verspreiding van informatie voor wetenschappelijke, academische of verslagleggende doeleinden. Het uitdrukking geven aan radicale, polemische of controversiële standpunten in het publieke debat over gevoelige politieke kwesties, waaronder terrorisme, valt buiten de reikwijdte van dit kaderbesluit en, met name, van de omschrijving van het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven.

 

(15)

De uitvoering van de strafbaarstelling ingevolge het kaderbesluit dient evenredig te zijn ten opzichte van de aard en de omstandigheden van het strafbare feit, rekening houdend met de legitieme doelen die worden nagestreefd en de noodzaak daarvan in een democratische samenleving, waarbij elke vorm van willekeur of discriminatie wordt uitgesloten,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Kaderbesluit 2002/475/JBZ wordt als volgt gewijzigd:

 

1.

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Strafbare feiten die verband houden met terroristische activiteiten

  • 1. 
    In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:
 

a)

„publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf”: de verspreiding, of het anderszins beschikbaar maken, van een boodschap aan het publiek, met het oogmerk aan te zetten tot het plegen van een strafbaar feit, in de zin van artikel 1, lid 1, onder a) tot en met h), indien deze gedraging, ongeacht of daarmee al dan niet rechtstreeks terroristische misdrijven worden bepleit, het gevaar oplevert dat één of meer van dergelijke misdrijven zouden kunnen worden gepleegd;

 

b)

„werving voor terrorisme”: het aansporen van een andere persoon een handeling in de zin van artikel 1, lid 1, onder a) tot en met h), of in artikel 2, lid 2, te plegen;

 

c)

„training voor terrorisme”: het geven van instructie voor het vervaardigen of gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, of voor andere specifieke methoden of technieken, met als doel het plegen van een strafbaar feit in de zin van artikel 1, lid 1, onder a) tot en met h), in de wetenschap dat beoogd wordt de verstrekte vaardigheden daarvoor in te zetten.

  • 2. 
    Iedere lidstaat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om de volgende opzettelijke gedragingen als strafbare feiten die verband houden met terroristische activiteiten aan te merken:
 

a)

het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven;

 

b)

werving voor terrorisme;

 

c)

training voor terrorisme;

 

d)

gekwalificeerde diefstal gepleegd met het oogmerk om een van de in artikel 1, lid 1, genoemde strafbare feiten te plegen;

 

e)

afpersing met het oogmerk om een van de in artikel 1, lid 1, genoemde strafbare feiten te begaan;

 

f)

het valselijk opmaken van administratieve documenten met het oogmerk om een van de in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met h), of een van de in artikel 2, lid 2, onder b), genoemde strafbare feiten te plegen.

  • 3. 
    Om een gedraging aan te merken als een strafbaar feit als vervat in lid 2, is het niet noodzakelijk dat daadwerkelijk een terroristisch misdrijf wordt gepleegd.”.
 

2.

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Uitlokking, medeplichtigheid, poging

  • 1. 
    Iedere lidstaat neemt de maatregelen die ervoor zorgen dat medeplichtigheid aan een van de in artikel 1, lid 1, en in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten strafbaar wordt gesteld.
  • 2. 
    Iedere lidstaat neemt de maatregelen die ervoor zorgen dat uitlokken van een van de in artikel 1, lid 1, artikel 2 en artikel 3, lid 2, onder d) tot en met f), bedoelde strafbare feiten strafbaar wordt gesteld.
  • 3. 
    Iedere lidstaat neemt de maatregelen die ervoor zorgen dat poging tot het plegen van een van de in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 2, onder d) tot en met f), genoemde strafbare feiten, met uitzondering van poging tot het plegen van het in artikel 1, lid 1, onder f), bedoelde bezit en het in artikel 1, lid 1, onder i), bedoelde strafbare feit, strafbaar wordt gesteld.
  • 4. 
    Iedere lidstaat kan besluiten de maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat poging tot het plegen van een strafbaar feit in de zin van artikel 3, lid 2, onder b) en c), strafbaar wordt gesteld.”.

Artikel 2

Fundamentele beginselen betreffende de vrijheid van meningsuiting

Met dit kaderbesluit wordt van de lidstaten niet verlangd dat zij maatregelen nemen die in tegenspraak zijn met fundamentele beginselen betreffende de vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder de vrijheid van drukpers en de vrijheid van meningsuiting in andere media zoals die voortvloeien uit constitutionele tradities, of met bepalingen betreffende de rechten en verantwoordelijkheden van, en de procedurele waarborgen voor, de pers en andere media, indien die bepalingen betrekking hebben op het vaststellen of beperken van aansprakelijkheid.

Artikel 3

Uitvoering en verslag

  • 1. 
    De lidstaten treffen de nodige maatregelen om vóór 9 december 2010 aan dit kaderbesluit te voldoen. Bij de uitvoering van dit kaderbesluit dragen de lidstaten er zorg voor dat de strafbaarstelling in verhouding staat tot de legitieme doelen die worden nagestreefd en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, waarbij elke vorm van willekeur of discriminatie wordt uitgesloten.
  • 2. 
    Uiterlijk op 9 december 2010 delen de lidstaten de tekst van de bepalingen waarmee de verplichtingen die dit kaderbesluit hun oplegt, worden omgezet in hun nationale recht, mede aan het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie. Op basis van een naar aanleiding van deze mededelingen opgesteld verslag en van een verslag van de Commissie, controleert de Raad uiterlijk op 9 december 2011, of de lidstaten de maatregelen hebben genomen die noodzakelijk zijn om aan dit kaderbesluit te voldoen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 november 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

  • M. 
    ALLIOT-MARIE
 

  • (1) 
    Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.