Verordening 2012/765 - Wijziging van Verordening 1225/2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de EG

1.

Wettekst

3.9.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 237/1

 

VERORDENING (EU) Nr. 765/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 juni 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Op 28 juli 2011 heeft het Orgaan voor Geschillenbeslechting (het „Orgaan”) van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organisation, WTO) het rapport van de Beroepsinstantie en het panelrapport, zoals gewijzigd door de Beroepsinstantie, („de rapporten”) aangenomen in de zaak „Europese Gemeenschappen — Definitieve antidumpingmaatregelen inzake ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen uit China” (2).

 

(2)

In de rapporten werd onder meer vastgesteld dat artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (3) („basisverordening inzake antidumping”) niet in overeenstemming was met de artikelen 6.10, 9.2, en 18.4 van de WTO-antidumpingovereenkomst en artikel XVI:4, van de WTO-overeenkomst. Volgens artikel 9, lid 5, van de basisverordening inzake antidumping is op individuele producent-exporteurs in landen zonder markteconomie aan wie geen behandeling als marktgerichte onderneming ingevolge artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening inzake antidumping is toegekend, het voor het gehele land geldende recht van toepassing, tenzij de exporteurs in kwestie kunnen aantonen dat zij voldoen aan de criteria voor een individuele behandeling als bedoeld in artikel 9, lid 5, van de basisverordening inzake antidumping.

 

(3)

De Beroepsinstantie concludeerde dat artikel 9, lid 5, van de basisverordening inzake antidumping uitgaat van het vermoeden dat producent-exporteurs in landen zonder markteconomie geen recht hebben op een individuele behandeling en dat, teneinde voor een dergelijke behandeling in aanmerking te komen, de bewijslast bij hen ligt om aan te tonen dat zij aan de criteria voor individuele behandeling voldoen. Volgens de Beroepsinstantie is in de desbetreffende WTO-overeenkomsten geen rechtsgrondslag voor een dergelijk vermoeden te vinden.

 

(4)

De Beroepsinstantie heeft evenwel verduidelijkt dat, indien een enkele dumpingmarge en een enkel antidumpingsrecht voor een aantal exporteurs wordt vastgesteld, de samenhang van die vaststelling met de artikelen 6.10 en 9.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst afhangt van de aanwezigheid van situaties die erop wijzen dat twee of meer exporteurs, hoewel zij juridisch van elkaar gescheiden zijn, op dusdanige wijze met elkaar verbonden zijn dat zij als één eenheid moeten worden behandeld. Dergelijke situaties omvatten: i) het bestaan van zakelijke en structurele banden tussen de exporteurs, zoals gezamenlijke zeggenschap, gezamenlijk aandelenbezit en gemeenschappelijk beheer; ii) het bestaan van zakelijke en structurele banden tussen de staat en de exporteurs, zoals gezamenlijke zeggenschap, gezamenlijk aandelenbezit en gemeenschappelijk beheer; en iii) zeggenschap of wezenlijke invloed door de staat met betrekking tot prijsstelling en productie. In dit verband dienen de begrippen in de voorgestelde wijzigingen van artikel 9, lid 5, van de basisverordening inzake antidumping, die deze situaties weergeven, te worden gelezen in het licht van de verduidelijkingen van de Beroepsinstantie, onverminderd de begrippen in andere bepalingen van de basisverordening inzake antidumping, die dezelfde of vergelijkbare formulering gebruiken.

 

(5)

Op 18 augustus 2011 heeft de Unie het Orgaan in kennis gesteld van haar voornemen de aanbevelingen en uitspraken van het Orgaan met betrekking tot dit geschil in overeenstemming met haar WTO-verplichtingen uit te voeren.

 

(6)

Daartoe moet artikel 9, lid 5, van de basisverordening inzake antidumping worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 wordt vervangen door:

„5.   Een antidumpingrecht wordt, op niet-discriminerende wijze, in een passend percentage, ingesteld op producten uit alle bronnen waarvan de invoer met dumping plaatsvindt en schade veroorzaakt, tenzij in verband met die invoer overeenkomstig deze verordening verbintenissen zijn aanvaard.

In de verordening waarbij het antidumpingrecht wordt ingesteld, wordt de heffing voor elke leverancier vermeld of, indien dit onmogelijk is, voor het desbetreffende land van levering. Leveranciers die juridisch gescheiden zijn van andere leveranciers of die juridisch gescheiden zijn van de staat, kunnen niettemin voor de vaststelling van de heffing als één eenheid worden beschouwd. Voor de toepassing van deze alinea kan rekening worden gehouden met factoren als het bestaan van structurele of zakelijke banden tussen de leveranciers en de staat of tussen leveranciers onderling, zeggenschap of wezenlijke invloed van de staat met betrekking tot prijsstelling en productie, of de economische structuur van het land van levering.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op alle procedures die op grond van Verordening (EG) nr. 1225/2009 na de inwerkingtreding van deze verordening worden ingeleid.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 13 juni 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • M. 
    SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

  • N. 
    WAMMEN
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 10 mei 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2012.
  • (2) 
    WTO, Rapport van de Beroepsinstantie, AB-2011-2, WT/DS397/AB/R, 15 juli 2011. WTO, Rapport van het panel, WT/DS397/R, 3 december 2010.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.