Uitvoeringsbesluit 2011/484 - Gebiedsinformatieformulier voor Natura 2000-gebieden

1.

Wettekst

30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/39

 

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 11 juli 2011

betreffende een gebiedsinformatieformulier voor Natura 2000-gebieden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4892)

(2011/484/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (1), en met name artikel 4, lid 1, tweede alinea,

Gezien Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (2), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Artikel 3, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG bepaalt dat het Natura 2000-netwerk ook de door de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 79/409/EEG van de Raad (3) aangewezen speciale beschermingszones omvat.

 

(2)

Voor ieder Natura 2000-gebied is een formulier vereist dat een kaart van het gebied en de naam, de ligging en de omvang daarvan bevat, alsmede de gegevens die door toepassing van de voor de selectie van het gebied gehanteerde criteria zijn verkregen.

 

(3)

Het formulier dient ter documentatie van het Natura 2000-netwerk.

 

(4)

De inhoud van het Natura 2000-standaardgegevensformulier moet regelmatig worden bijgewerkt op basis van de beste beschikbare informatie voor elk gebied dat deel uitmaakt van het netwerk, teneinde de Commissie in staat te stellen haar coördinerende rol te spelen en overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 92/43/EEG periodiek de bijdrage te evalueren die Natura 2000 levert tot de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 van die richtlijn omschreven doelstellingen.

 

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het krachtens artikel 20 van Richtlijn 92/43/EEG ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het formulier voor de verstrekking van informatie over het Natura 2000-netwerk, „Natura 2000-standaardgegevensformulier” genoemd, is opgenomen in de bijlage.

Artikel 2

Beschikking 97/266/EG van de Commissie (4) wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2011.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie

 

 

BIJLAGE

NATURA 2000

STANDAARDGEGEVENS-FORMULIER

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raadinzake het behoud van de vogelstand en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna

STANDAARDGEGEVENSFORMULIER

voor speciale beschermingszones uit hoofde van de Vogelrichtlijn (SPA’s), voorgestelde gebieden van communautair belang (pSCI’s), gebieden van communautair belang (SCI’s) en speciale beschermingszones uit hoofde van de Habitatrichtlijn (SAC’s)

  • 1. 
    IDENTIFICATIE VAN HET GEBIED
  • 2. 
    LIGGING VAN HET GEBIED

Image

  • 3. 
    ECOLOGISCHE INFORMATIE

Image

Image

Image

  • 4. 
    BESCHRIJVING VAN HET GEBIED

Image

Image

  • 5. 
    BESCHERMINGSSTATUS VAN HET GEBIED (FACULTATIEF)

Image

  • 6. 
    BEHEER VAN HET GEBIED

Image

  • 7. 
    KAART VAN HET GEBIED

Image

STANDAARDGEGEVENSFORMULIER

TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING

 

1.

IDENTIFICATIE VAN HET GEBIED

 

1.1.

Type gebied

 

1.2.

Code van het gebied

 

1.3.

Naam van het gebied

 

1.4.

Datum van eerste registratie

 

1.5.

Datum bijwerking

 

1.6.

Beantwoorder

 

1.7.

Datums van selectie en van aanwijzing van het gebied

 

2.

LIGGING VAN HET GEBIED

 

2.1.

Ligging van het gebiedscentrum

 

2.2.

Oppervlakte van het gebied

 

2.3.

Percentage marien areaal in het gebied

 

2.4.

Lengte van het gebied (facultatief)

 

2.5.

Code en naam van de administratieve regio

 

2.6.

Biogeografische regio(’s)

 

3.

ECOLOGISCHE INFORMATIE

 

3.1.

In het gebied voorkomende habitattypen en evaluatie van het gebied voor deze habitattypen

 

3.2.

Soorten bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG en soorten vermeld in bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG, en evaluatie van het gebied voor deze soorten

 

3.3.

Andere belangrijke dier- en plantensoorten (facultatief)

 

4.

BESCHRIJVING VAN HET GEBIED

 

4.1.

Algemene kenmerken van het gebied

 

4.2.

Kwaliteit en belang

 

4.3.

Bedreigingen, pressiefactoren en activiteiten die van invloed zijn op het gebied

 

4.4.

Eigendom (facultatief)

 

4.5.

Documentatie (facultatief)

 

5.

BESCHERMINGSSTATUS VAN HET GEBIED (FACULTATIEF)

 

5.1.

Beschermingstype op nationaal en regionaal niveau

 

5.2.

Relatie van het betrokken gebied met andere gebieden (aangrenzende gebieden en gebieden vallend onder andere beschermingsregelingen)

 

5.3.

Nadere bijzonderheden betreffende de beschermingsregeling

 

6.

BEHEER VAN HET GEBIED

 

6.1.

Voor het beheer van het gebied verantwoordelijke instantie(s)

 

6.2.

Beheersplan

 

6.3.

Instandhoudingsmaatregelen (facultatief)

 

7.

KAART VAN HET GEBIED

Aanhangsel

Afkortingen:

 

EG

Europese Gemeenschappen

EEG

Europese Economische Gemeenschap

GIS

geografisch informatiesysteem

Inspire

infrastructuur voor ruimtelijke informatie in Europa

pSCI

voorgesteld gebied van communautair belang

SCI

gebied van communautair belang

SAC

speciale beschermingszone uit hoofde van de Habitatrichtlijn

SGF

standaardgegevensformulier

SPA

speciale beschermingszone uit hoofde van de Vogelrichtlijn

INLEIDING

Natura 2000 is het ecologische netwerk voor de instandhouding van de wilde dier- en plantensoorten en de natuurlijke habitats van communautair belang in de Unie. Het omvat de gebieden die bescherming genieten uit hoofde van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG), die in 1979 voor het eerst is aangenomen, en van de in 1992 vastgestelde Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG).

Van cruciaal belang voor het succes van Natura 2000 is de kwaliteit van de informatie over habitats en soorten van communautair belang. Gegevens en informatie moeten daarom in een gestructureerd en uniform format beschikbaar zijn.

De rechtsgrondslag voor het verzamelen van gegevens ter uitvoering van deze fase van Natura 2000 vormt artikel 4, lid 1, van de Habitatrichtlijn, dat bepaalt: „Deze informatie omvat een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede gegevens die werden verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, en wordt verstrekt op basis van een door de Commissie volgens de procedure van artikel 21 opgesteld formulier.”. Krachtens artikel 4, lid 3, van de Vogelrichtlijn rust op de lidstaten reeds de verplichting „de Commissie alle nuttige gegevens (toe te zenden) zodat zij de geëigende initiatieven kan nemen voor de coördinatie die nodig is om te bereiken dat de zones bedoeld in de leden 1 en 2 (van artikel 4) een samenhangend geheel vormen dat voldoet aan de eisen inzake bescherming van de soorten in de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn van toepassing is”.

Doel en gebruik van het standaardgegevensformulier

De belangrijkste doelen van het Natura 2000-standaardgegevensformulier (SGF) en de resulterende databank zijn:

 

1.

de gegevens ter beschikking te stellen die de Commissie in staat moeten stellen samen met de lidstaten maatregelen met het oog op het opzetten en in stand houden van een geïntegreerd Natura 2000-netwerk te coördineren en de doeltreffendheid van dit netwerk voor het behoud van de habitats van bijlage I en de habitats van de soorten van bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG, alsmede de habitats van de vogelsoorten van bijlage I en de andere trekvogelsoorten waarop Richtlijn 2009/147/EG betrekking heeft, te evalueren;

 

2.

de lijsten van SCI’s en SAC’s uit hoofde van de Habitatrichtlijn op het niveau van de Unie bij te werken;

 

3.

informatie te verstrekken waarvan de Commissie gebruik kan maken bij de besluitvorming op andere terreinen, zodat met het Natura 2000-netwerk terdege rekening wordt gehouden in andere beleidstakken en -sectoren waarover de activiteiten van de Commissie zich uitstrekken, met name het regionaal beleid en het beleid inzake landbouw, energie, vervoer en toerisme;

 

4.

de Commissie en de betrokken comités te helpen bij het selecteren van acties voor subsidiëring in het kader van Life + of andere financieringsinstrumenten, door het ter beschikking stellen van gegevens die voor het behoud van de betrokken gebieden relevant zijn en die derhalve het besluitvormingsproces kunnen vergemakkelijken;

 

5.

te voorzien in een consistent en handzaam format voor de uitwisseling en mededeling van informatie over Natura 2000-gebieden, overeenkomstig de bepalingen van de Inspire-verordening en andere besluiten van de Commissie en verdragen over de toegang tot informatie (bv. het Verdrag van Aarhus);

 

6.

gegevens beschikbaar te maken voor onderzoek, planning en andere doeleinden ter ondersteuning van het beleid inzake natuurbehoud;

 

7.

een betrouwbare referentie- en informatiebron te verschaffen voor de beoordeling van specifieke problemen in geval van overtredingen van de wetgeving van de Unie.

De SGF’s, die het Natura 2000-netwerk op Unieniveau documenteren, vormen voor al deze doeleinden een belangrijke informatiebron. Wil deze documentatie goed aan haar diverse doelstellingen beantwoorden, dan dient zij behoorlijk up-to-date te worden gehouden. De lidstaten wordt daarom met aandrang geadviseerd deze documentatie geregeld bij te werken op basis van de beste beschikbare informatie. Zo kunnen bijvoorbeeld monitoringresultaten in het kader van artikel 11, beleidsontwikkelingen, effectbeoordelingen enz. nieuwe informatie opleveren die in geactualiseerde SGF’s moet worden verwerkt. Gedetailleerde monitoring van elk gebied, naast de krachtens artikel 11 voorgeschreven monitoring, wordt door de Habitatrichtlijn evenwel niet uitdrukkelijk vereist.

Hoewel sommige veranderingen die door lidstaten in de SGF’s worden aangebracht, wettelijke gevolgen kunnen hebben (bv. veranderingen die bij besluit van de Commissie in de lijsten op Unieniveau worden aangebracht), worden herzieningen van gegevens in de SGF’s als zodanig niet geacht automatisch juridische effecten te sorteren. Het verdwijnen van een soort uit een gebied zal bijvoorbeeld niet noodzakelijk aan slecht beheer worden geweten en dus niet automatisch resulteren in gerechtelijke stappen. Evenmin volgt uit de in het SGF vermelde informatie over bedreigingen en pressiefactoren met negatieve gevolgen voor een gebied noodzakelijk dat de lidstaat zijn verplichtingen niet nakomt: al deze informatie moet in het juiste kader worden gezien.

Het herziene standaardgegevensformulier

Het eerste „standaardgegevensformulier” (SGF) werd in 1997 vastgesteld (Beschikking 97/266/EG). In 2008 hebben de lidstaten en de Commissie gewezen op de noodzaak de gegevensstroom in het kader van beide richtlijnen te verbeteren, te stroomlijnen en te moderniseren, en in dat kader is een begin gemaakt met de herziening van het SGF. Een en ander geschiedde in nauwe samenwerking met de lidstaten in het kader van een technische werkgroep (de „deskundigengroep rapportage”).

Het SGF is herzien met het oog op een betere beschikbaarheid en kwaliteit van de gegevens die impliciet noodzakelijk zijn voor de werking van het Natura 2000-netwerk. In dat proces zijn bepaalde rubrieken van het oude formulier geschrapt omdat zij geen nut meer hadden; daarbij is met name rekening gehouden met de toegenomen beschikbaarheid van digitale ruimtelijke gegevens via de infrastructuur voor ruimtelijke informatie. Daarnaast zijn bepaalde belangrijke lacunes opgevuld (bv. informatie over het procentuele aandeel marien areaal in elk gebied) en zijn noodzakelijke verbeteringen aangebracht in de structuur van de ecologische informatie.

Een andere aanleiding voor de herziening vormt de snelle ontwikkeling van de informatietechnologie voor gegevensbeheer (bv. automatische kwaliteitscontrole of het exact signaleren van veranderingen tussen opeenvolgende indieningen) alsook de toenemende beschikbaarheid van digitale geografische informatie- en analyse-instrumenten. Daarom zijn niet langer kaarten of formulieren op papier vereist en hoeven de gegevens alleen nog in elektronische vorm te worden ingediend.

In dit document wordt informatie verstrekt over de verschillende gegevensvelden van het SGF en over de vereiste geografische informatie en wordt geïllustreerd hoe een en ander moet worden ingevuld.

Referentieportaal voor Natura 2000

Sommige elementen zullen hoe dan ook in de loop van de tijd evolueren en onderhevig zijn aan veranderingen als gevolg van technische ontwikkelingen. Die elementen zullen worden aangeboden via een „referentieportaal voor Natura 2000”, waar zij steeds in actuele vorm kunnen worden geraadpleegd. Het betreft referentiedocumenten (bv. codering van soorten), ondersteunend technisch materiaal (bv. datamodellen, toepassingen) alsook richtsnoeren om te garanderen dat alle lidstaten het SGF op dezelfde wijze gebruiken en om de technische en administratieve procedures voor de indiening van gegevens bij de Commissie te verduidelijken. Omdat het referentieportaal een integrerend onderdeel van de SGF-documentatie vormt, is voor elke aanpassing of verandering van de documenten in het portaal die door DG Milieu en het Comité habitats worden beheerd (zie het aanhangsel voor het onderscheid tussen deze en andere documenten) de voorafgaande goedkeuring van het Comité habitats vereist (1). Het referentieportaal is te vinden op de website van DG Milieu van de Commissie. De referentiedocumenten in dit portaal worden opgesomd in de bijlage.

Natura 2000-standaardgegevensformulier en databank

Voor elk voorgesteld, aangewezen of beschermd gebied dient een volledig ingevuld SGF beschikbaar te zijn. In bepaalde gevallen kan tussen twee of meer Natura 2000-gebieden een bijzonder verband bestaan. Figuur 1 schetst de drie mogelijke relaties die tussen twee Natura 2000-gebieden kunnen bestaan. Ingeval twee gebieden elkaar overlappen (maar niet volledig samenvallen), of indien één van beide zich binnen het andere bevindt, moeten twee afzonderlijke formulieren worden ingevuld.

Alle velden van het SGF moeten worden ingevuld, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 1. 
    IDENTIFICATIE VAN HET GEBIED

1.1.   Type gebied

Deze uit één karakter bestaande code geeft aan of het gebied valt onder de Habitatrichtlijn (als pSCI, SCI of SAC) dan wel uit hoofde van de Vogelrichtlijn als SPA is aangewezen, of beide. Wanneer een SCI en een SPA elkaar overlappen maar niet volledig samenvallen, worden de gebieden als afzonderlijke items behandeld.

Figuur 1

Mogelijke relaties tussen gebieden

 

Image

A

Aangewezen SPA

Vul één formulier in voor de SPA

Image

B

pSCI, SCI of SAC

Vul één formulier in voor de pSCI/SCI/SAC

Image

C

Een pSCI/SCI/SAC valt volledig samen met een aangewezen SPA

Vul één formulier in voor de pSCI/SCI/SAC en de ermee samenvallende SPA

Image

 

Wanneer een SCI en een SPA elkaar overlappen maar niet volledig samenvallen, worden de gebieden als afzonderlijke items behandeld. Voor de SCI en voor de SPA moeten afzonderlijke formulieren worden ingevuld

1.2.   Code van het gebied

Elk gebied wordt gekenmerkt door een unieke code van negen karakters, die twee delen omvat:

 

1.

de eerste twee karakters vormen de landencode. Pas de in de Unie gangbare regel inzake het gebruik van tweeletterige ISO 3166-landencodes toe (zie referentieportaal) (2);

 

2.

de overige zeven karakters vormen een voor ieder gebied unieke alfanumerieke code waarvan de toekenning geschiedt volgens een door de bevoegde nationale instantie te kiezen logisch en coherent systeem. Aangezien de gebieden aan de hand van hun code worden geïdentificeerd, dienen de codes stabiel te zijn in de tijd.

1.3.   Naam van het gebied

De naam van het gebied wordt vermeld in de taal van de streek. Zodoende worden vertaalproblemen vermeden en kunnen de op nationaal of lokaal niveau bestaande gegevens zonder meer worden ingepast. Indien in de naam andere dan de gewone lettertekens (bv. Griekse of Cyrillische) worden gebruikt, is transliteratie naar het Latijnse alfabet vereist. Vermeld de naam van het gebied niet in louter kapitalen (schrijf dus bijvoorbeeld „Gave de Pau” en niet „GAVE DE PAU”).

1.4.   Datum van eerste registratie

Vul de datum in die u als „datum van eerste registratie” van de in het SGF medegedeelde informatie vermeld wenst te zien. De codering geschiedt in de vorm: jaar (vier cijfers) gevolgd door maand (twee cijfers).

Bijvoorbeeld: 199305: gegevens voor het eerst geregistreerd in mei 1993.

Laat, ingeval een gebied wordt uitgebreid, de „datum van eerste registratie” ongewijzigd, aangezien deze datum alleen betrekking heeft op de eerste aanmelding van het gebied. Vul daarentegen de datum waarop de uitbreiding heeft plaatsgevonden, in in het veld „datum bijwerking” (zie 1.5).

1.5.   Datum bijwerking

Vul de datum in waarop de gegevens met betrekking tot het gebied het laatst zijn gewijzigd (zelfde formaat als voor de datum in het voorbeeld van punt 1.4). Op het eerste formulier dat met betrekking tot een bepaald gebied wordt ingevuld, moet het veld „datum bijwerking” worden opengelaten. Wanneer de gegevens meermaals zijn bijgewerkt, bevat dit veld de datum van de meest recente wijziging.

1.6.   Beantwoorder

Vul hier de officiële contactgegevens in van de organisatie (bv. de bevoegde administratieve instantie) die de op het formulier vermelde informatie heeft opgesteld. De beantwoorder is het aanspreekpunt voor vragen van technische aard; dit kan een „rol” zijn binnen de organisatie (bv. een functie binnen een administratieve eenheid).

1.7.   Datums van selectie en van aanwijzing van het gebied

In voorkomend geval zijn er drie verplicht te vermelden datums: die waarop het gebied als SPA is aangewezen, die waarop het als SCI is voorgesteld en die waarop het door de lidstaat als SAC is aangewezen. In de subvelden worden voor elke datum het jaar en de maand aangegeven. Indien een gebied na de aanwijzing ervan is uitgebreid, worden de datum van de aanvankelijke aanwijzing en het meest recente cijfer voor de totale oppervlakte vermeld.

De „datum waarop de SCI-status van het gebied is bekrachtigd” hoeft niet noodzakelijk door de lidstaat te worden ingevuld; de bekrachtigingsdatum (datum van aanneming van de betreffende lijst van de Unie) wordt door DG Milieu gedocumenteerd.

Vermeld het nationaal rechtsinstrument waarbij de SAC/SPA is aangewezen in het overeenkomstige vrijetekstveld. In het vrijetekstveld „toelichting” kan desgewenst extra uitleg worden gegeven, bv. met betrekking tot de aanwijzingsdatum(s) van gebieden die uit meerdere initieel onderscheiden SPA’s en/of SCI’s bestaan.

  • 2. 
    LIGGING VAN HET GEBIED

2.1.   Ligging van het gebiedscentrum

De geografische lengte- en breedtecoördinaten van het middelpunt van het gebied moeten in decimale graden worden aangegeven. Aan punten gelegen ten westen van de Greenwich-meridiaan wordt een negatieve lengtecoördinaat toegekend en aan punten ten oosten daarvan een positieve (dit laatste kan worden geëxpliciteerd met een plusteken; indien geen teken is aangegeven, wordt het getal als een positieve waarde geïnterpreteerd).

Voor gebieden die uit meerdere niet-aaneengesloten subgebieden bestaan, dienen de coördinaten van het belangrijkste subgebied te worden opgegeven (kies, om praktische redenen, bij voorkeur het grootste subgebied). De vermelde coördinaten moeten een punt beschrijven dat in het gebied ligt. Als de coördinaten van het middelpunt automatisch worden gegenereerd, moet zorgvuldig te werk worden gegaan. In het voorbeeld hierna omvat het gebied meerdere veelhoekige subgebieden. In de eerste afbeelding (a) zijn de coördinaten automatisch gegenereerd; merk op dat het middelpunt van de grootste veelhoek buiten die veelhoek ligt. In de tweede afbeelding (b) is één stel coördinaten opgesteld voor het grootste gebied, maar het daardoor beschreven punt ligt buiten het gebied. In de derde afbeelding (c) is een stel coördinaten verkregen voor het grootste deelgebied en ligt het daardoor beschreven punt binnen de veelhoek. Alleen de in (c) gebruikte procedure is correct (3).

Image

De omzetting van DMS-coördinaten (uitgedrukt in graden, minuten en seconden) in decimale coördinaten levert geen probleem op. Een DMS-waarde wordt naar een decimale coördinaat omgerekend met behulp van de formule (D + M/60 + S/3600). Voorbeeld: (9° 15′ 30″ westerlengte, 54° 36′ 30″ noorderbreedte) wordt (– 9,2583 westerlengte, 54,6083 noorderbreedte)

2.2.   Oppervlakte van het gebied

Vul zo nauwkeurig mogelijk de totale oppervlakte van het gebied in hectare in; het gebruik van decimalen is toegestaan. Vermeld, indien het niet mogelijk is de oppervlakte van het gebied te bepalen, de lengte van het gebied in veld 2.4 („lengte van het gebied”); alleen in dit geval wordt het veld „oppervlakte van het gebied” niet ingevuld.

Grotten: het verdient aanbeveling om, voor zover mogelijk, de geprojecteerde oppervlakte van grotten te rapporteren; vul in het andere geval veld 2.4 in.

Indien de oppervlakte van het gebied in de loop van de tijd is veranderd, wordt de meest recente totale oppervlakte ingevuld.

2.3.   Percentage marien areaal in het gebied

Vermeld het percentage marien areaal in het gebied. De bepaling van de kustlijn die de grens vormt van het mariene bereik geschiedt overeenkomstig het internationaal recht (bv. VN-verdrag inzake het recht van de zee — UNCLOS) of nationale wetgeving. Elke lidstaat deelt de Commissie mee hoe hij de grenslijn heeft bepaald; deze informatie wordt bekendgemaakt via het referentieportaal (bv. „areaal beneden springeb-niveau”).

Gebruik ramingen wanneer geen exacte gegevens beschikbaar zijn. Indien het percentage marien areaal in het gebied in de loop van de tijd is veranderd, wordt het meest recente percentage ingevuld.

2.4.   Lengte van het gebied (facultatief)

Vul dit veld in als „lengte” een relevante parameter is (bv. voor kliffen). De lengte van het gebied wordt uitgedrukt in kilometer.

Indien in veld 2.2 geen oppervlakte wordt vermeld, moet hier de (geraamde) lengte van het gebied worden vermeld.

Indien de lengte van het gebied in de loop van de tijd is veranderd, wordt de meest recente totale lengte ingevuld.

2.5.   Code en naam van de administratieve regio

Met het oog op het ordenen en structureren van statistische gegevens heeft Eurostat een standaardsysteem voor de hiërarchische codering van de regio’s van de Unie ontwikkeld. Deze codering dient door de Commissie bij elk gebruik van de aan de regio’s gerelateerde gegevens te worden toegepast (zie Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (4)). Voor een volledige beschrijving wordt voorts verwezen naar de thuispagina van Eurostat.

Voor elk gebied worden de codes van NUTS-niveau 2 ingevuld; er moet ten miste één code worden vermeld. Indien een gebied zich over twee of meer regio’s uitstrekt, worden er in de databank evenveel codes opgevoerd als er betrokken regio’s zijn. De naam van de regio dient ter controle. Vul, als een gebied niet in een NUTS-regio valt, de NUTS-code voor „extra regio” in. (Aan een extra regio van niveau 2 in België kan bijvoorbeeld de correcte code „BEZZ” worden toegekend; „BE0” is niet correct.) De codes zijn te vinden via het referentieportaal.

2.6.   Biogeografische regio(’s)

Geef, gebruikmakend van de kaart van de biogeografische regio’s (zie referentieportaal), door het aankruisen van de passende vakken aan in welke biogeografische regio(’s) het gebied zich bevindt; idem voor mariene gebieden.

Vermeld, ingeval een gebied in meer dan één regio is gelegen, het areaalpercentage in elke betrokken regio (facultatief).

Aanvullende informatie over mariene regio’s: De specificatie van de mariene regio’s in het SGF is nodig om praktische/technische redenen en is van belang voor lidstaten op welker grondgebied één terrestrische biogeografische regio grenst aan twee mariene regio’s; dit heeft geen verdere consequenties. De meest recente afbakeningen van de biogeografische regio’s en de mariene regio’s alsook de codes kunnen worden gedownload van het referentieportaal.

  • 3. 
    ECOLOGISCHE INFORMATIE

Voor gebieden die als SPA uit hoofde van de Vogelrichtlijn zijn aangewezen, verstrekken de lidstaten:

 

alle relevante informatie over de onder artikel 4 van de Vogelrichtlijn vallende soorten, d.w.z. de soorten van bijlage I en regelmatig voorkomende trekvogelsoorten die niet in bijlage I zijn opgenomen (rubriek 3.2) (vereist);

 

in het geval van gebieden die overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG geheel of gedeeltelijk als gebied van communautair belang zijn erkend of tegelijk als pSCI/SCI/SAC zijn aangewezen: informatie (wat het betrokken gedeelte betreft) met betrekking tot de habitats van bijlage I van de Habitatrichtlijn (in rubriek 3.1) en de dier- en plantensoorten van bijlage II (in rubriek 3.2) (facultatief);

 

andere relevante informatie over belangrijke dier- en plantensoorten (rubriek 3.3) (facultatief maar wenselijk);

 

in het geval van gebieden die als SPA zijn aangewezen maar niet overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG geheel of gedeeltelijk als gebied van communautair belang zijn erkend: bepaalde informatie met betrekking tot natuurlijke habitats en dier- en plantensoorten die van belang zijn voor het behoud van de vogelsoorten waarvoor de SPA in eerste instantie is ingesteld (facultatief maar wenselijk).

Voor gebieden die vallen onder de Habitatrichtlijn (pSCI/SCI/SAC) verstrekken de lidstaten:

 

alle relevante informatie betreffende de habitattypen van bijlage I (rubriek 3.1) en de dier- en plantensoorten van bijlage II (rubriek 3.2) (vereist);

 

in het geval van gebieden die tegelijk als SPA zijn aangewezen: alle relevante informatie (wat het als SPA aangewezen gedeelte betreft) met betrekking tot de vogelsoorten van bijlage I van Richtlijn 2009/147/EG en trekvogelsoorten (rubriek 3.2) (facultatief);

 

andere relevante informatie over belangrijke dier- en plantensoorten (rubriek 3.3) (facultatief maar wenselijk).

3.1.   In het gebied voorkomende habitattypen en evaluatie van het gebied voor deze habitattypen

  • i) 
    Codes en oppervlakte van habitattypen van bijlage I in het gebied

Code: vul hier de vier karakters tellende codes van de habitattypen van bijlage I van Richtlijn 92/43/EEG in. Gebruik alleen codes zoals vermeld in de thans geldende versie van bijlage I van de Habitatrichtlijn. Codes voor subtypen zoals vermeld in eerdere versies van de interpretatiehandleiding dienen niet te worden gebruikt.

Prioritaire varianten (PF): Opgelet: geef, indien in het gebied de prioritaire varianten van de habitats 6210, 7130 en 9430 worden aangetroffen (afhankelijk van hun kenmerken kunnen deze habitattypen namelijk zowel in een prioritaire als in een niet-prioritaire vorm voorkomen), de aanwezigheid van de prioritaire variant aan door het plaatsen van een kruisje „x” in de kolom „PF” (zie voorbeeld hieronder). Om technische redenen is de asterisk „*” die deel uitmaakt van de code in bijlage I, vervangen door een „x” in deze extra kolom. (Als zowel de prioritaire als de niet-prioritaire variant in het gebied voorkomen, moet voor elke variant een afzonderlijke regel worden ingevuld.)

Afwezigheid (NP) (facultatief): geef, ingeval een habitattype van bijlage I waarvoor het gebied oorspronkelijk was aangewezen (en dat daar dus eertijds werd aangetroffen) niet langer voorkomt in het gebied, dit feit aan door het plaatsen van een kruisje „x” in de kolom „NP”. (Dit verdient veruit de voorkeur boven het schrappen van de informatie over dat habitattype uit het SGF).

Oppervlakte: alle habitattypen van bijlage I die in het gebied voorkomen, moeten worden opgevoerd met de daardoor bedekte oppervlakte, uitgedrukt in hectare (zie figuur 2). Het gebruik van decimalen is toegestaan.

Er kunnen zich situaties voordoen waarin habitats van bijlage I elkaar overlappen (bv. zandbanken in een estuarium). Vermeld in dit geval de met elke habitat overeenkomende oppervlakte (bv. oppervlakte van het estuarium en oppervlakte van de zandbanken). In dergelijke gevallen kan de totale oppervlakte van alle habitats van bijlage I groter zijn dan de oppervlakte van het gebied. Als deze berekeningwijze niet kan worden toegepast, dient de oppervlakte van de kleinere habitat van die van de grotere te worden afgetrokken.

Opgelet: Om aan te geven dat een habitat voor introductie in het gebied in aanmerking komt, wordt in het veld „oppervlakte” de waarde „– 1” ingevuld.

Grotten: voor grotten (habitattypen 8310 en 8330) kan het aantal grotten worden ingevuld indien geen raming van de oppervlakte beschikbaar is.

Kwaliteit van de gegevens: geef in het veld „kwaliteit gegevens” de kwaliteit van de metingen/bepalingen aan. Vermeld, voor zover mogelijk, de kwaliteit van de gegevens als volgt: G = „goed” (bv. gebaseerd op inventarisaties); M = „matig” (bv. gebaseerd op onvolledige gegevens en extrapolaties); P = „gering” (bv. ruwe schattingen).

  • ii) 
    Criteria ter beoordeling van het gebied voor een type natuurlijke habitat van bijlage I (overeenkomstig punt A van bijlage III)

—   REPRESENTATIVITEIT: zie punt A, onder a), van bijlage III: mate van representativiteit van het type natuurlijke habitat in het gebied.

Het criterium van punt A, onder a), van bijlage III moet worden gehanteerd in het licht van de interpretatiehandleiding voor de habitattypen van bijlage I, waarin voor ieder habitattype een omschrijving, een opgave van karakteristieke soorten en andere nuttige gegevens worden verstrekt. De mate van representativiteit drukt uit hoe „typisch” een habitat is voor het desbetreffende habitattype. Zo nodig moet bij de beoordeling ook rekening worden gehouden met de mate van representativiteit van de habitat in het betrokken gebied voor een groep habitattypen of voor een specifieke combinatie van habitattypen.

Indien ter vergelijking geen kwantitatieve veldgegevens ter beschikking staan of indien het criterium zich niet leent voor een kwantitatieve benadering, mag de inschaling van de habitat op het advies van ervaren deskundigen worden gebaseerd.

Er dient gebruik te worden gemaakt van de volgende rangordeschaal:

A:

uitstekende representativiteit,

B:

goede representativiteit,

C:

beduidende representativiteit.

Ten slotte moet in die gevallen waarin van een habitattype slechts een weinig waardevolle vorm in het gebied voorkomt, een vierde categorie worden aangegeven:

D:

aanwezig maar weinig waardevol

Vul, als van een habitat van bijlage I alleen varianten worden aangetroffen die van weinig waarde zijn voor het natuurbehoud, „D” (aanwezig maar weinig waardevol) in. De aanwezigheid van een sterk gedegradeerd bostype waaruit veel van de kenmerkende soorten ontbreken, wordt bijvoorbeeld met een „D” gerapporteerd.

Met betrekking tot een habitat in het betrokken gebied waarvan de representativiteit voor het habitattype als „D: aanwezig maar weinig waardevol” is ingeschaald, worden geen verdere aanduidingen betreffende de andere evaluatiecriteria geregistreerd. In dit geval dienen de velden „relatieve oppervlakte”, „behoudsstatus” en „algemene beoordeling” derhalve leeg te blijven.

—   RELATIEVE OPPERVLAKTE: zie punt A, onder b), van bijlage III: door het type natuurlijke habitat bestreken oppervlakte in het gebied ten opzichte van de totale door dit type natuurlijke habitat op het nationale grondgebied bestreken oppervlakte.

In theorie is het voor de toepassing van het criterium van punt A, onder b), noodzakelijk de oppervlakte te meten die door het habitattype in kwestie wordt bedekt in het betrokken gebied enerzijds en op het gehele nationale grondgebied anderzijds. Dit spreekt eigenlijk vanzelf, al kan met name de bepaling van de nationale referentieoppervlakte in de praktijk grote problemen opleveren.

Als maat voor dit criterium wordt het percentage „p” gebruikt. Ongeacht of de twee genoemde oppervlaktematen beschikbaar c.q. bepaalbaar zijn (zodat het percentage kan worden berekend) dan wel of de medegedeelde waarde het resultaat is van een geïnformeerde schatting (het meest waarschijnlijke geval) dient „p” te worden gerapporteerd als vallend in een van de volgende klassen:

 

A

:

100 ≥ p > 15 %

B

:

15 ≥ p > 2 %

C

:

2 ≥ p > 0 %

—   BEHOUDSSTATUS: zie punt A, onder c), van bijlage III: mate van instandhouding van de structuur en de functies van het betrokken type natuurlijke habitat en herstelmogelijkheid.

Dit criterium omvat de volgende subcriteria:

 

i)

mate van instandhouding van de structuur,

 

ii)

mate van instandhouding van de functies,

 

iii)

herstelmogelijkheid.

Hoewel deze subcriteria afzonderlijk kunnen worden geëvalueerd, bestaat daartussen een complex onderling verband en dienen zij derhalve te worden gecombineerd met het oog op de selectie van de in het kader van de nationale lijst voorgestelde gebieden.

  • i) 
    Mate van instandhouding van de structuur

Bij het evalueren van dit subcriterium moet gebruik worden gemaakt van de interpretatiehandleiding voor de habitattypen van bijlage I, aangezien daarin een omschrijving, een lijst van karakteristieke soorten en andere relevante gegevens worden vermeld.

Door de structuur van een bepaald habitattype zoals het in het gebied voorkomt, te vergelijken met de gegevens in de interpretatiehandleiding en eventuele andere wetenschappelijke bronnen alsmede, in voorkomend geval, met hetzelfde habitattype in andere gebieden, moet het mogelijk zijn een op het advies van ervaren deskundigen gebaseerde rangorde op te stellen, als volgt:

 

I

:

uitstekende structuur,

II

:

goed bewaarde structuur,

III

:

passabele of gedeeltelijk aangetaste structuur.

Indien de kwalificatie „uitstekende structuur” wordt toegekend, moet voor het criterium van punt A, onder c), in zijn geheel de code „A: uitstekende behoudsstatus” worden toegekend, ongeacht de inschaling voor de andere twee subcriteria.

Wanneer de habitat van het betrokken type in het beschouwde gebied geen „uitstekende structuur” vertoont, dient hij niettemin in het licht van de andere twee subcriteria te worden geëvalueerd.

  • ii) 
    Mate van instandhouding van de functies

Het kan lastig zijn om de functies van een bepaald habitattype in een gebied, alsmede de mate van instandhouding daarvan, te omschrijven en te kwantificeren onafhankelijk van andere habitattypen. Daarom is het nuttig de „instandhouding van de functies” te interpreteren als de vooruitzichten (potentialiteit en slaagkans) voor de instandhouding van de structuur van dat habitattype in het gebied, rekening houdend met eventuele ongunstige factoren enerzijds en met alle realistisch geachte beschermingsmaatregelen anderzijds.

 

I

:

uitstekende vooruitzichten,

II

:

goede vooruitzichten,

III

:

passabele of ongunstige vooruitzichten.

Wanneer de kwalificatie „I: uitstekende vooruitzichten” of „II: goede vooruitzichten” voorkomt in combinatie met de kwalificatie „II: goed bewaarde structuur” voor het eerste subcriterium, wordt voor het criterium van punt A, onder c), in zijn geheel de code „A: uitstekende behoudsstatus” respectievelijk „B: goede behoudsstatus” toegekend, ongeacht de inschaling voor het derde subcriterium (dat dan verder niet relevant is).

Wanneer de kwalificatie „III: passabele of ongunstige vooruitzichten” voorkomt in combinatie met de kwalificatie „III: passabele of gedeeltelijk aangetaste structuur” voor het eerste subcriterium, wordt voor het criterium van punt A, onder c), in zijn geheel de code „C: passabele of verminderde behoudsstatus” toegekend, ongeacht de inschaling voor het derde subcriterium (dat dan verder niet relevant is).

  • iii) 
    Herstelmogelijkheid

Dit subcriterium geeft aan in hoeverre het herstel van het betrokken habitattype in het betrokken gebied mogelijk wordt geacht.

In de eerste plaats moet worden geëvalueerd of de nodige wetenschappelijke basis voor dit herstel voorhanden is: kunnen, bij de huidige stand van de kennis, alle vragen betreffende het „wat” en „hoe” van de restauratie worden beantwoord? Daartoe is een volledige kennis vereist van de structuur en de functies van het habitattype alsmede van de concrete beheersplannen en -voorschriften die het herstel moeten garanderen, d.w.z. ervoor moeten zorgen dat de door dat habitattype ingenomen oppervlakte wordt gestabiliseerd of gaat toenemen, dat de specifieke structuur en functies die voor het behoud ervan op lange termijn noodzakelijk zijn, worden geregenereerd en dat voor de karakteristieke soorten een gunstige behoudsstatus wordt gehandhaafd of hersteld.

Vervolgens dient men zich af te vragen of dit herstel uit het oogpunt van het natuurbehoud verantwoord is (kosten/batenanalyse). Daarbij dient rekening te worden gehouden met de ernst van de bedreiging en de zeldzaamheid van het habitattype.

Op basis van het advies van ervaren deskundigen dienen de herstelkansen te worden gesitueerd op de volgende rangordeschaal:

 

I

:

herstel gemakkelijk,

II

:

herstel mogelijk zonder buitensporige inspanningen,

III

:

herstel moeilijk of onmogelijk.

Overzicht: algemene inschaling op basis van de drie subcriteria

A: uitstekende behoudsstatus

B: goede behoudsstatus

C: passabele of verminderde behoudsstatus

—   ALGEMENE BEOORDELING: zie punt A, onder d), van bijlage III: algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van het betrokken type natuurlijke habitat.

Dit criterium behelst een algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van het betrokken habitattype. Met dit criterium wordt beoogd om op basis van de voorgaande criteria een geïntegreerde beoordeling tot stand te brengen waarbij rekening wordt gehouden met het relatieve belang van die criteria voor de habitat in kwestie. Bij de beoordeling van de meest relevante elementen voor een algemene evaluatie van de positieve en negatieve invloeden op de instandhouding van het habitattype kan ook met andere aspecten rekening worden gehouden. Die „meest relevante elementen” hoeven niet voor ieder habitattype dezelfde te zijn: het gaat onder meer om menselijke activiteiten in en om het gebied die de behoudsstatus van het habitattype kunnen beïnvloeden, de eigendom van de grond, de huidige juridische status van het gebied, de ecologische relaties tussen de verschillende habitattypen en soorten, enz.

Bij deze algemene waardebepaling mag een beroep worden gedaan op het advies van ervaren deskundigen en wordt de volgende rangordeschaal toegepast:

A:

uiterst waardevol,

B:

waardevol,

C:

beduidend.

Op te merken valt dat het standaardgegevensformulier bedoeld is voor de beoordeling van de behoudsstatus van een habitat of soort in een bepaald gebied, terwijl de beoordelingen ex artikel 17 betrekking hebben op de staat van instandhouding over het geheel van een biogeografische regio op het grondgebied van een lidstaat. De term „staat van instandhouding” wordt in artikel 1, onder e) en i), van de Habitatrichtlijn omschreven met verwijzing naar de algemene situatie van een habitattype of een soort in een biogeografische regio. Die „staat van instandhouding” wordt thans op regelmatige basis beoordeeld in het kader van de zesjaarlijkse voortgangsverslagen ex artikel 17 van de Habitatrichtlijn. De beoordeling van gebieden aan de hand van de criteria van bijlage III van de Habitatrichtlijn behelst een beoordeling van de behoudsstatus van een habitattype of soort in een specifiek gebied.

Figuur 2

Voorbeeld van gegevens over in het gebied voorkomende habitattypen en evaluatie van het gebied voor deze habitattypen (3.1)

 

Habitattypen van bijlage I

Beoordeling van het gebied

Code

PF

NP

Oppervlakte [ha]

Grotten

Kwaliteit gegevens

A|B|C|D

A|B|C

Representativiteit

Relatieve oppervlakte

Behoudsstatus

Algemene beoordeling

7130

x

 

2 212,70

 

G

B

B

B

B

8310

   

0

3

P

C

C

C

C

3150

   

921

 

G

A

C

B

C

1110

   

1 700

 

P

C

A

A

B

Figuur 3

Voorbeeld van gegevens over soorten bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn en soorten vermeld in bijlage II van de Habitatrichtlijn, en evaluatie van het gebied voor deze soorten (3.2)

 

Soort

Populatie in het gebied

Beoordeling van het gebied

Groep

Code

Naam

S

NP

Type

Populatiegrootte

Eenheid

Cat.

Kwaliteit gegevens

A|B|C|D

A|B|C

Min.

Max.

 

C|R|V|P

G|M|P|DD

Populatie

Behoudsstatus

Isolement

Algemene beoordeling

B

A038

Cygnus cygnus

   

w

800

1 000

I

 

M

B

B

C

B

B

A038

Cygnus cygnus

   

c

1 500

1 500

I

 

P

A

B

A

B

P

1903

Liparis loeselii

   

p

20

30

I

 

G

C

A

C

A

I

1014

Vertigo angustior

   

p

     

R

DD

C

B

B

B

3.2.   Soorten bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG en soorten vermeld in bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG, en evaluatie van het gebied voor deze soorten

  • i) 
    Code en naam van de soorten en gegevens over de populaties ervan

Vul voor alle vogelsoorten vallend onder artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 2009/147/EG en voor alle dier- en plantensoorten van bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG die in het gebied voorkomen, de groep, de code en de wetenschappelijke naam in en verstrek gegevens over hun populatie in het gebied (zie verder).

Groep: A = amfibieën, B = vogels, F = vissen, I = ongewervelden, M = zoogdieren, P = planten, R = reptielen.

Code: de vier karakters tellende sequentiële code van elke soort vindt u via het referentieportaal.

Gevoeligheid van gegevens (S): geef in dit veld aan of de openbaarmaking van de met betrekking tot een soort verstrekte informatie haar instandhoudingsvooruitzichten zou kunnen schaden, bijvoorbeeld omdat illegale onttrekking aan de natuur plaatsvindt en de openbaarheid van de gegevens in het SGF die dreiging reëel zou verhogen. Vermeld in dat geval „ja” in dit veld. Indien de gegevens met betrekking tot een soort als gevoelig worden aangemerkt, geeft de Commissie uit eigen beweging geen ruchtbaarheid aan de aanwezigheid van de soort in het gebied (bijvoorbeeld door die informatie op te nemen in een publiek toegankelijke databank of internetsite). Indien de informatie dat de soort in een bepaald gebied voorkomt evenwel reeds openbaar is gemaakt (bv. online beschikbaar is), kan de kwalificatie „gevoelig” niet worden gerechtvaardigd.

Afwezigheid (NP) (facultatief): geef, ingeval een soort waarvoor het gebied oorspronkelijk was aangewezen (en die daar dus eertijds werd aangetroffen) niet langer voorkomt in het gebied, dit feit aan door het plaatsen van een kruisje „x” in de kolom „NP”. (Dit verdient veruit de voorkeur boven het schrappen van de informatie over die soort uit het SGF). Soorten die sedert de inwerkingtreding van de richtlijn niet in het gebied zijn aangetroffen en „historische waarnemingen” dienen niet te worden vermeld.

Opgelet: Soorten worden geacht niet meer in een gebied voor te komen als zij langere tijd niet meer in dat gebied zijn waargenomen. Wat „langere tijd” is, zal van soort tot soort verschillen: als een makkelijk waarneembare soort gedurende enkele jaren niet wordt gezien, wijst dit waarschijnlijk op verdwijning, maar bij weinig opvallende soorten zoals mossen en sommige insecten hoeft het jarenlang ontbreken van waarnemingen niet noodzakelijk op plaatselijk uitsterven te wijzen als niet tevens de habitat is veranderd.

Type: gebruik de volgende categorieën:

 

Standpopulatie (p)

:

wordt het jaar rond in het gebied aangetroffen (niet-trekkende diersoort, plant, standpopulatie van een trekkende diersoort)

Voortplantingspopulatie (r)

:

gebruikt het gebied om jongen groot te brengen (bv. paarvorming, nestelen/broeden)

Concentratie (c)

:

gebruikt het gebied als verzamelplek, roestgebied, pleisterplaats op een trekroute of ruigebied buiten de voortplantingsgebieden (maar niet om er te overwinteren)

Overwinterende populatie (w)

:

gebruikt het gebied in de winter.

Als een niet-standpopulatie in meer dan één seizoen in het gebied wordt aangetroffen, moet voor elk van de „populatietypen” een afzonderlijke regel worden ingevuld (zie het voorbeeld in figuur 3). Aangezien heel wat diersoorten (en met name vogels) trekken, kan een gebied immers een belangrijke rol spelen in uiteenlopende fasen van hun levenscyclus.

Vul, als het niet mogelijk is de gegevens voor de verschillende seizoenen afzonderlijk op te voeren, de gegevens in voor de belangrijkste fase (overwintering of concentratie).

Populatiegrootte: vermeld met betrekking tot de abundantie steeds echte populatiegegevens als die beschikbaar zijn. Als de populatiegrootte bekend is, vult u in beide velden („min.” en „max.”) dezelfde waarde in. Als het gepaster is een populatiegrootte-interval te rapporteren, vult u de geraamde ondergrens (min.) en bovengrens (max.) daarvan in. Indien de intervalgrootte onbekend is maar er wel informatie voorhanden is over hetzij de onder-, hetzij de bovengrens daarvan, vult u in plaats van de ontbrekende waarde een schatting in. Merk op dat als „populatieminimum” en „populatiemaximum” gemiddelden over meerdere jaren moeten worden gerapporteerd en niet de meest extreme waarden.

Vul, indien zelfs geen ruwe schatting van de populatiegrootte kan worden verkregen, het type populatie in (bv. standpopulatie) en vermeld in het veld „kwaliteit gegevens” de code „DD” („gegevens ontbreken”). In dit geval mogen de velden voor populatiegrootte leeg worden gelaten en wordt in plaats daarvan in het veld voor abundantiecategorie („cat.”) de passende code (algemeen (C), zeldzaam (R), zeer zeldzaam (V) of aanwezig (P)) ingevuld. De aard van de populatie in het gebied kan nader worden beschreven in het tekstveld „kwaliteit en belang” (4.2) (bv. „abundant”, „verspreid” of „geïsoleerd”). De vermelding van gegevens over de populatiegrootte sluit het gebruik van de abundantiecategorieën niet uit.

Opgelet: Om aan te geven dat een soort voor introductie in het gebied in aanmerking komt, wordt in het veld „populatiegrootte” de waarde „– 1” ingevuld.

Eenheid: geef in het betreffende veld aan in welke eenheid de populatiegrootte is uitgedrukt. Gebruik zo veel mogelijk de aanbevolen eenheden „individuen” (= i) of „paren” (= p). Gebruik in de andere gevallen de meest precieze beschikbare eenheid uit de standaardlijst van populatie-eenheden en codes voor rapportage in het kader van de artikelen 12 en 17 (zie referentieportaal).

Abundantiecategorie („Cat.”): zie hiervoor de toelichting op „populatiegrootte”. Codes: C = algemeen, R = zeldzaam, V = zeer zeldzaam, P = aanwezig. Dit veld wordt ingevuld indien gegevens ontbreken (DD) en er geen raming van de populatiegrootte mogelijk is, dan wel in combinatie met een kwantitatieve schatting van de populatiegrootte.

Kwaliteit gegevens: geef de kwaliteit van de gegevens aan met behulp van de volgende codes: G = „goed” (bv. gebaseerd op inventarisaties); M = „matig” (bv. gebaseerd op onvolledige gegevens en extrapolaties); P = „gering” (bv. ruwe schattingen); DD = „gegevens ontbreken” (deze code in dit veld invullen indien zelfs geen schatting van de populatiegrootte mogelijk is).

  • ii) 
    Criteria voor de evaluatie van een gebied voor een soort bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG of een soort van bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG (overeenkomstig punt B van bijlage III)

—   POPULATIE: zie punt B, onder a), van bijlage III: omvang en dichtheid van de populatie van de soort in het gebied ten opzichte van de populaties op het nationale grondgebied.

Met dit criterium wordt beoogd de relatieve omvang en dichtheid van de populatie in het betrokken gebied ten opzichte van de populatie op het nationale grondgebied te evalueren.

Een goede schatting van de nationale populatie is echter vaak moeilijk te verkrijgen. In het optimale geval resulteert dit criterium in een percentage „p”, namelijk de verhouding van de populatiegrootte in het gebied en de populatiegrootte op het nationale grondgebied. Net als voor het criterium van punt A, onder b), moet de schatting worden gesitueerd in één van de categorieën van de volgende rangordeschaal:

 

A

:

100 % ≥ p > 15 %,

B

:

15 % ≥ p > 2 %,

C

:

2 % ≥ p > 0 %.

Voor alle gevallen waarin een soort slechts sporadisch in het gebied in kwestie wordt aangetroffen, is voorzien in een vierde categorie.

D:

populatie verwaarloosbaar

Als een soort in een gebied slechts zelden wordt waargenomen, bijvoorbeeld alleen als dwaalgast, geldt dit niet als een beduidende presentie en wordt dit als „D” gerapporteerd.

Indien de populatie in het betrokken gebied als „D: verwaarloosbaar” is ingeschaald, hoeft met betrekking tot de andere criteria geen verdere evaluatie van het gebied voor de soort te worden uitgevoerd. In dit geval dienen de velden „behoudsstatus”, „isolement” en „algemene beoordeling” leeg te blijven.

—   BEHOUDSSTATUS: zie punt B, onder b), van bijlage III: mate van instandhouding van de elementen van de habitat die van belang zijn voor de betrokken soort en herstelmogelijkheid.

Dit criterium omvat twee subcriteria:

 

i)

mate van instandhouding van de elementen van de habitat die van belang zijn voor de betrokken soort;

 

ii)

herstelmogelijkheid.

  • i) 
    Mate van instandhouding van de elementen van de habitat die van belang zijn voor de betrokken soort

Subcriterium i) impliceert een algemene evaluatie van de elementen van de habitat in het licht van de eisen die elke soort aan haar milieu stelt. Zowel voor planten als dieren zijn de elementen die de populatiedynamiek beïnvloeden van het grootste belang. De structuur van de habitat en bepaalde abiotische factoren moeten worden beoordeeld.

Op basis van het advies van ervaren deskundigen moet het gebied worden gesitueerd op de volgende rangordeschaal:

 

I.

:

elementen volkomen gaaf,

II.

:

elementen goed geconserveerd,

III

:

elementen in matige conditie of gedeeltelijk aangetast.

Wanneer het gebied voor dit subcriterium de kwalificatie „I: elementen volkomen gaaf” of „II: elementen goed geconserveerd” meekrijgt, moet het voor het criterium van punt B, onder b), in zijn geheel worden gekenmerkt als „A: uitstekende behoudsstatus” respectievelijk „B: goede behoudsstatus”, ongeacht de beoordeling in het licht van het andere subcriterium.

  • ii) 
    Herstelmogelijkheid

Voor dit subcriterium, dat alleen in aanmerking moet worden genomen wanneer de elementen in matige conditie verkeren of gedeeltelijk zijn aangetast, wordt een soortgelijke aanpak gevolgd als voor het criterium van punt A, onder c), iii), waarbij inzonderheid moet worden gelet op de levensvatbaarheid van de beschouwde populatie. Dit resulteert in de volgende rangordeschaal:

 

I

:

herstel gemakkelijk,

II

:

herstel mogelijk zonder buitensporige inspanningen,

III

:

herstel moeilijk of onmogelijk.

Overzicht: inschaling met betrekking tot de twee subcriteria

A.: uitstekende behoudsstatus

B: goede behoudsstatus

C: passabele of verminderde behoudsstatus

—   ISOLEMENT: zie punt B, onder c), van bijlage III: mate van isolatie van de populatie in het gebied ten opzichte van het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort.

Dit criterium kan worden beschouwd als een manier om bij benadering zowel de kwetsbaarheid van de beschouwde populatie als de bijdrage van die populatie aan de genetische diversiteit van de soort te bepalen. Sterk vereenvoudigend kan men stellen dat hoe meer een populatie is geïsoleerd (ten opzichte van het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort), hoe belangrijker haar bijdrage is tot de genetische diversiteit van die soort. Daarom is het wenselijk de term „isolement” voldoende ruim te interpreteren, waarbij zowel aan strikte endemen en ondersoorten/variëteiten/rassen als aan deelpopulaties van een metapopulatie moet worden gedacht. Men gebruike daarbij de volgende rangordeschaal:

A:

(vrijwel) geheel geïsoleerde populatie,

B:

niet-geïsoleerde populatie aan de rand van het areaal,

C:

niet-geïsoleerde, door de rest van het areaal omsloten populatie.

—   ALGEMENE BEOORDELING: zie punt B, onder d), van bijlage III: algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van de betrokken soort.

Dit criterium behelst een algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van de betrokken soort. Naast de drie eerder genoemde criteria mag daarbij rekening worden gehouden met andere kenmerken van het gebied die voor de instandhouding van de betrokken soort van belang worden geacht. Tot deze factoren, die van soort tot soort kunnen verschillen, kunnen onder meer worden gerekend: de menselijke activiteiten in en om het gebied die de behoudsstatus van de soort kunnen beïnvloeden, de aard van het grondbeheer, de juridische bescherming van het gebied, de ecologische relaties tussen de verschillende habitattypen en soorten, enz.

Deze algemene beoordeling, die op het advies van ervaren deskundigen mag worden gebaseerd, resulteert in de toekenning van een van de volgende kwalificaties:

A:

uiterst waardevol,

B:

waardevol,

C:

beduidend.

Op te merken valt dat het standaardgegevensformulier bedoeld is voor de beoordeling van de behoudsstatus van een habitat of soort in een bepaald gebied, terwijl de beoordelingen ex artikel 17 betrekking hebben op de staat van instandhouding over het geheel van een biogeografische regio op het grondgebied van een lidstaat. De term „staat van instandhouding” wordt in artikel 1, onder e) en i), van de Habitatrichtlijn omschreven met verwijzing naar de algemene situatie van een habitattype of een soort in een biogeografische regio. Die „staat van instandhouding” wordt thans op regelmatige basis beoordeeld in het kader van de zesjaarlijkse voortgangsverslagen ex artikel 17 van de Habitatrichtlijn. De beoordeling van gebieden aan de hand van de criteria van bijlage III van de Habitatrichtlijn behelst een beoordeling van de behoudsstatus van een habitattype of soort in een specifiek gebied.

3.3.   Andere belangrijke dier- en plantensoorten (facultatief)

Alle andere belangrijke dier- en plantensoorten kunnen hier worden genoemd voor zover zij voor het behoud en het beheer van het gebied van belang zijn. Ga daarbij als volgt tewerk:

 

Groep: vermeld de code van de betrokken groep (A = amfibieën, B = vogels, F = vissen, Fu = fungi, I = ongewervelden, L = korstmossen, M = zoogdieren, P = planten, R = reptielen).

 

Naam en code: vermeld de wetenschappelijke naam van de soort; in het geval van vogelsoorten en soorten van de bijlagen IV en V moet naast de wetenschappelijke naam ook de in het referentieportaal verstrekte code worden vermeld.

 

Gevoeligheid van gegevens (S): geef in dit veld aan of de openbaarmaking van de met betrekking tot een soort verstrekte informatie haar instandhoudingsvooruitzichten zou kunnen schaden, bijvoorbeeld omdat illegale onttrekking aan de natuur plaatsvindt en de openbaarheid van de gegevens in het SGF die dreiging reëel zou verhogen. Vermeld in dat geval „ja” in dit veld. Indien de gegevens met betrekking tot een soort als gevoelig worden aangemerkt, geeft de Commissie uit eigen beweging geen ruchtbaarheid aan de aanwezigheid van de soort in het gebied (bijvoorbeeld door die informatie op te nemen in een publiek toegankelijke databank of internetsite). Indien het feit dat de soort in een bepaald gebied voorkomt evenwel reeds is bekendgemaakt (bv. door een publicatie of online beschikbaar gestelde informatie), kan de kwalificatie „gevoelig” niet worden gerechtvaardigd.

 

Afwezigheid (NP) (facultatief): indien een soort die eertijds in het gebied werd aangetroffen, daar niet langer voorkomt, kan dit feit worden aangegeven door het plaatsen van een kruisje „x” in de kolom „NP”. (Dit verdient de voorkeur boven het schrappen van de informatie over die soort uit het SGF).

Opgelet: Soorten worden geacht niet meer in een gebied voor te komen als zij langere tijd niet meer in dat gebied zijn waargenomen. Wat „langere tijd” is, zal van soort tot soort verschillen: als een makkelijk waarneembare soort gedurende enkele jaren niet wordt gezien, wijst dit waarschijnlijk op verdwijning, maar bij weinig opvallende soorten zoals mossen en sommige insecten hoeft het jarenlang ontbreken van waarnemingen niet noodzakelijk op plaatselijk uitsterven te wijzen als niet tevens de habitat is veranderd.

 

Populatiegrootte: verstrek informatie over de populatiegrootte. Rapporteer, als geen exacte populatiegrootte bekend is, zo mogelijk een populatiegrootte-interval door vermelding van een ondergrens („min.”) en bovengrens („max.”). Indien de intervalgrootte onbekend is maar er wel informatie voorhanden is over hetzij de onder-, hetzij de bovengrens daarvan, vult u in plaats van de ontbrekende waarde een schatting in. Geef in het betreffende veld aan in welke eenheid de populatiegrootte is uitgedrukt. Gebruik zo veel mogelijk de aanbevolen eenheden „individuen” (= i) of „paren” (= p). Maak in de andere gevallen gebruik van de standaardlijst van populatie-eenheden en codes voor rapportage in het kader van artikel 17 (zie referentieportaal). Indien nodig mogen andere eenheden worden gebruikt dan die welke voor rapportage in het kader van artikel 17 gebruikelijk zijn.

 

Categorie: geef, als geen kwantitatieve gegevens voorhanden zijn, aan of de soort algemeen (C), zeldzaam (R) of zeer zeldzaam (V) is. Indien populatiegegevens volstrekt ontbreken, wordt alleen de presentie (P) van de soort gerapporteerd (zie het voorbeeld in figuur 4).

Geef voor elke soort door het aankruisen van één van de volgende categorieën aan om welke reden zij wordt vermeld:

 

IV: soort van bijlage IV (Habitatrichtlijn),

 

V: soort van bijlage V (Habitatrichtlijn),

 

A: nationale Rode Lijst,

 

B: endeem,

 

C: internationale overeenkomst (bv. Verdrag van Bern, Verdrag van Bonn, Verdrag inzake biologische diversiteit),

 

D: andere redenen.

Er kan meer dan één categorie worden aangekruist. Nadere toelichting op de redenen voor het vermelden van specifieke soorten, met name in geval D, kan worden verstrekt in het vrijetekstveld van deel 4.2 van het formulier waar „kwaliteit en belang” van het gebied worden omschreven.

De codes en soortnamen van vogelsoorten en soorten van de bijlagen IV en V moeten worden gebruikt zoals aangegeven in het referentieportaal. De betekenis van het gebied voor deze soorten hoeft niet te worden geëvalueerd.

Figuur 4

Voorbeeld van gegevens voor andere belangrijke soorten (3.3)

 

Soort

Populatie in het gebied

Motivering

Groep

Code

Naam

S

NP

Populatiegrootte

Eenheid

Cat.

Soort van bijlage

Andere categorieën

Min.

Max.

 

C|R|V|P

IV

V

A

B

C

D

P

 

Acer heldreichii

   

51

100

I

       

x

   

P

 

Accipter nisus

   

2

4

I

           

x

M

 

Eptesicus serotinus

   

150

200

I

 

x

 

x

     

I

 

Ectemnius massiliensis

         

R

         

x

R

 

Elaphe longissima

         

C

x

     

x

 

P

 

Campanula morettiana

         

C

x

 

x

     
  • 4. 
    BESCHRIJVING VAN HET GEBIED

4.1.   Algemene kenmerken van het gebied

In dit veld moet een „totaalbeeld” van het gebied worden geschetst. Begin de karakterisering van het gebied met het aangeven van het relatieve aandeel van de grote habitatklassen op basis van hun door ervaren deskundigen geschatte bedekkingspercentage. (De te beschouwen habitatklassen en hun codes zijn vermeld in het referentieportaal.) Samen dienen deze habitatklassen 100 % van de oppervlakte van het gebied te vertegenwoordigen. Wegens het gebruik van verschillende gegevensbronnen zal de hier opgevoerde informatie niet noodzakelijk precies overeenstemmen met de in punt 3.1 (habitattypen van bijlage I) vermelde informatie.

„Andere kenmerken van het gebied”: De belangrijkste geologische, geomorfologische en landschappelijke kenmerken van het gebied worden beschreven in het vrijetekstveld 4.1. Vermeld in voorkomend geval de overheersende vegetatietypen. Vermeld eveneens de andere niet in bijlage I opgenomen habitats en niet in de bijlagen opgenomen doelsoorten die voor het behoud van het gebied van belang zijn. Wanneer het voor het behoud van het gebied noodzakelijk is bepaalde habitatklassen verder op te splitsen (bijvoorbeeld om een onderscheid te maken tussen dehesa’s en wijngaarden), wordt deze informatie in dit vrijetekstveld verstrekt. In hetzelfde tekstveld moet informatie worden verstrekt over kleinschalige boomrijke habitatmozaïeken en lineaire landschapselementen (houtkanten, bosjes, boomrijen).

4.2.   Kwaliteit en belang

Bespreek in het algemeen de kwaliteit en het belang van het gebied in het licht van de doelstellingen van de richtlijnen inzake natuurbehoud.

Indien het gaat om een wetland van internationaal belang waar regelmatig meer dan 20 000 watervogels worden aangetroffen, moet dit feit hier worden vermeld.

Voor soorten die in deel 3.3 van het formulier zijn opgevoerd met als motivering „D”, moet de reden hier nader worden toegelicht.

4.3.   Bedreigingen, pressiefactoren en activiteiten die van invloed zijn op het gebied

Van belang zijn alle factoren (zowel menselijke activiteiten als natuurlijke processen) die de instandhouding en het beheer van het gebied in gunstige of ongunstige zin kunnen beïnvloeden. Erkend wordt dat een factor een negatief effect kan hebben op één habitat of soort in het gebied en een positief effect op een andere. De bedoeling is dat in dit veld informatie over de belangrijkste bedreigingen, pressiefactoren en activiteiten bijeen wordt gebracht voor het gebied als geheel, zonder in details te treden. Hou ook rekening met bedreigingen, pressiefactoren en activiteiten in de omgeving van het gebied indien zij van invloed zijn op de integriteit van het gebied. Of dit het geval is, hangt onder meer af van factoren zoals de lokale topografie, de aard en omvang van het beschermde gebied en het type menselijke activiteiten. De informatie dient betrekking te hebben op de huidige situatie. Het uitgangspunt is dat bedreigingen, pressiefactoren en activiteiten met negatieve effecten op het gebied kunnen worden tegengegaan met beheersmaatregelen. Deze informatie dient dan ook te worden gelezen en geïnterpreteerd in samenhang met, bijvoorbeeld, beheersplannen voor het gebied.

De gangbare referentielijst van bedreigingen, pressiefactoren en activiteiten is te vinden via het referentieportaal. Vermeld voor de belangrijkste bedreigingen, pressiefactoren en activiteiten die van invloed zijn op het gebied de code van de passende categorie van niveau 3 of, indien de categorieën van niveau 3 niet bruikbaar zijn, van niveau 2. De lijst van codes is dezelfde als voor de rapportage van factoren en activiteiten in het kader van artikel 17 van de Habitatrichtlijn.

Het relatieve belang van een bedreiging, pressiefactor of activiteit wordt ingeschaald aan de hand van de volgende drie categorieën:

 

H:

Groot belang/effect

grote directe of onmiddellijke invloed en/of invloed werkzaam over een uitgestrekt gebied

M:

Matig belang/effect

matige directe of onmiddellijke invloed, hoofdzakelijk indirecte invloed en/of invloed werkzaam over een middelgroot deel van het gebied

L:

Gering belang/effect

geringe directe of onmiddellijke invloed, indirecte invloed en/of invloed werkzaam over een klein deel van het gebied.

In de hoogste categorie kunnen maximaal vijf negatieve en vijf positieve factoren worden opgevoerd. In elke tabel moet ten minste één regel worden ingevuld. Vul, als er geen factoren te vermelden vallen, een kruisje „x” in. Binnen een categorie (H, M of L) wordt geen verdere rangorde onderscheiden. In de categorieën „matig belang” en „gering belang” kunnen ten hoogste 20 factoren of activiteiten worden opgevoerd. Het verdient echter aanbeveling de aandacht te concentreren op de factoren en activiteiten die voor het gebied het relevantst zijn.

Nadere omschrijving verontreiniging (facultatief)

Omdat verontreiniging zeer verschillende bronnen en, naar gelang van de betrokken stoffen, zeer uiteenlopende effecten kan hebben (bijvoorbeeld stikstof- of fosfaatinputs in aquatische ecosystemen of atmosferische stikstofdepositie in terrestrische oligotrofe habitats), kan de aard van de verontreinigende stoffen nader worden omschreven.

Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de volgende categorieën:

 

N

:

stikstoftoevoer

P

:

fosfor- of fosfaattoevoer

A

:

zuurtoevoer/verzuring

T

:

toxische anorganische stoffen

O

:

toxische organische stoffen

X

:

gemengde verontreiniging.

Omschrijving oorsprong verontreiniging (intern/extern)

Geef aan of de bedreiging, pressiefactor of activiteit plaatsvindt/werkzaam is binnen het gebied, daarbuiten of beide.

4.4.   Eigendom (facultatief)

Geef een algemene beschrijving van de eigendomsstructuur van het gebied aan de hand van de hierna genoemde categorieën. Vermeld tevens het geraamde aandeel van de oppervlakte van het gebied dat binnen elke eigendomscategorie valt. Gebruik de eigendomscategorieën overeenstemmend met die welke gebruikelijk zijn in de Werelddatabank van beschermde gebieden.

Openbaar bezit:

 

nationaal/federaal: land van alle burgers, toebehorend aan de nationale/federale overheid,

 

regionaal/provinciaal: land van alle burgers, toebehorend aan de deelstaat of de provinciale overheid,

 

plaatselijk/gemeentelijk: land van alle burgers, toebehorend aan de plaatselijke/gemeentelijke overheid.

Gezamenlijk bezit of mede-eigendom: gezamenlijk bezit of gezamenlijke eigendom van twee of meer entiteiten (bv. publiek en privaat)

Particulier bezit: land dat niet in openbaar bezit is maar bv. eigendom is van ngo’s, particulieren of rechtspersonen

4.5.   Documentatie (facultatief)

Hier moet worden verwezen naar eventuele publicaties en/of wetenschappelijke gegevens met betrekking tot het gebied. Daarbij dient de standaardvorm voor verwijzingen naar wetenschappelijke werken te worden gebruikt. In voorkomend geval kan het wenselijk zijn ongepubliceerde werken en mondelinge mededelingen met betrekking tot de op het formulier verstrekte gegevens te vermelden. In het geval van links naar online informatiebronnen moet er rekening mee worden gehouden dat URL’s vaak veranderen: vermijd verwijzingen naar onbestendige URL’s. Dit veld kan ook worden benut voor het meedelen van andere informatie die voor het documenteren van het gebied van belang is.

  • 5. 
    BESCHERMINGSSTATUS VAN HET GEBIED (FACULTATIEF)

5.1.   Beschermingstype op nationaal en regionaal niveau

Voor elke lidstaat wordt door het Europees Milieuagentschap een geordende lijst (met definities) bijgehouden van voor het natuurbehoud relevante juridische regelingen waardoor aan gebieden op nationaal/regionaal niveau een beschermde status wordt verleend. Deze lijst kan worden geraadpleegd via het referentieportaal. De gedefinieerde beschermingstypen omvatten drie categorieën:

 

A.

Juridische regelingen met het oog op de bescherming van fauna, flora, habitats en landschappen (in laatstgenoemd geval slechts in de mate dat ook de fauna, de flora en de habitats erdoor worden beschermd).

 

B.

Regelingen in het kader van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van sectorale aard (met name in verband met de bosbouw) waardoor fauna, flora en habitats adequaat worden beschermd.

 

C.

Particuliere reglementen waardoor fauna, flora of habitats duurzaam worden beschermd.

De beschermingstypen zijn geordend naar dalende striktheid van bescherming.

Indien het gebied geen bescherming geniet, is het belangrijk de nationale code in te vullen die met „geen beschermde status” overeenstemt.

Tegenover de code van elk relevant beschermingstype wordt aangegeven op welk percentage van de totale oppervlakte van het gebied dit beschermingstype van toepassing is. Bij het invullen van dit veld wordt uitgegaan van die beschermingstypen: indien een gebied bijvoorbeeld meerdere natuurreservaten van eenzelfde type omvat, dient de totale oppervlakte daarvan (als % van de oppervlakte van het hele gebied) te worden ingevuld.

De relatie met andere beschermde gebieden is aan de orde in punt 5.2.

5.2.   Relatie van het betrokken gebied met andere gebieden (aangrenzende gebieden en gebieden vallend onder andere beschermingsregelingen)

In dit deel van het gegevensformulier wordt een opsomming gegeven van de aangrenzende beschermde gebieden alsmede van de gebieden met een andere beschermingsstatus die aan het beschouwde gebied grenzen of dit gedeeltelijk overlappen. Het onderling verband tussen de verschillende gebieden wordt aangegeven door een kruisverwijzing in codevorm. Met de volgende tekenset kunnen alle mogelijke gevallen worden weergegeven:

 

de gebieden vallen volledig samen (code „=”);

 

het andere gebied is volledig in het beschouwde gebied vervat (code „+”);

 

het andere gebied omvat het beschouwde gebied volledig (code „–”);

 

de twee gebieden overlappen elkaar gedeeltelijk (code „*”).

Naast deze codes moet ook het percentage van het beschouwde gebied dat het andere gebied overlapt, worden aangegeven.

 

aangrenzende gebieden worden aangegeven met „/”.

Bovendien kunnen op het formulier ook gebieden worden aangegeven die op internationaal niveau beschermd zijn, bijvoorbeeld Ramsar-gebieden, biogenetische reservaten, Eurodiploma-gebieden, gebieden aangewezen krachtens het Verdrag van Barcelona, biosfeerreservaten, werelderfgoedgebieden, Ospar-gebieden, Helcom-gebieden, gebieden aangewezen krachtens het Verdrag van Boekarest, beschermde zeegebieden, enz.

Vermeld de internationale beschermingsregeling en de naam van elk gebied, het type verband met het beschouwde gebied (zie hierboven) en het overlappingspercentage ten opzichte van het beschouwde gebied.

5.3.   Nadere bijzonderheden betreffende de beschermingsregeling

Vermeld in dit vrijetekstveld alle aspecten van de bescherming van het gebied die niet adequaat worden weergegeven door de beschermingstype-codes in de betreffende velden onder 5.1 en 5.2.

  • 6. 
    BEHEER VAN HET GEBIED

6.1.   Voor het beheer van het gebied verantwoordelijke instantie(s)

Verstrek informatie over de instantie(s) die verantwoordelijk is/zijn voor het beheer van het gebied.

Vermeld naam, adres, telefoon-/fax en e-mailadres van de instantie en/of de persoon die verantwoordelijk is voor het beheer van het gebied.

Het is mogelijk de volledige gegevens van meer dan één instantie te vermelden.

6.2.   Beheersplan

Geef aan of er al dan niet een specifiek en geactualiseerd beheersplan voor het gebied bestaat, en zo niet, of een dergelijk plan wordt voorbereid. Beheersplannen zijn krachtens de richtlijn weliswaar niet vereist, maar deze informatie is bijzonder nuttig om een beter inzicht te verkrijgen in de instrumenten die de lidstaten gebruiken om hun netwerk te beheren en om, zo nodig, specifieke informatie te traceren.

Als er een beheersplan van toepassing is, vermeld dan de naam en een link naar de bijbehorende online informatiebronnen (bv. naar de webpagina van een nationaal informatiesysteem). Hou er rekening mee dat URL’s vaak veranderen en vermijd verwijzingen naar onbestendige URL’s.

6.3.   Instandhoudingsmaatregelen (facultatief)

In dit vrijetekstveld kan informatie worden verstrekt over reeds genomen of noodzakelijk geachte instandhoudingsmaatregelen voor het gebied.

  • 7. 
    KAART VAN HET GEBIED

Een voorwaarde voor het gebruik van deze herziene versie van het SGF is de beschikbaarheid van aan geografische coördinaten gerelateerde en gedigitaliseerde gebiedsgrenzen. Relevante informatie, bv. voor statistische doeleinden, kan worden verkregen door combinatie met andere digitale ruimtelijke gegevens (GIS-gegevens). De indiening van aan geografische coördinaten gerelateerde, gedigitaliseerde gebiedsgrenzen is daarom van wezenlijk belang.

De grenzen van de gebieden moeten worden ontleend aan gepubliceerde topografische kaarten of gegevensbestanden op een schaal van 1:50 000 of nauwkeuriger. De ruimtelijke nauwkeurigheid van de kaart mag op schaal 1:50 000 niet minder dan 1,0 mm bedragen, wat overeenstemt met 50 m op het terrein. De GIS-gegevens moeten vergezeld gaan van metagegevens zoals bepaald in de Inspire-metagegevensverordening (meest recente versie).

Inspire-identificatiecode: dit is een externe, unieke objectidentificatiecode van een beschermd gebied, die door de bevoegde instantie wordt toegekend. Deze identificatiecode wordt door externe toepassingen gebruikt om naar het ruimtelijk object te verwijzen. De vermelding van de Inspire-identificatiecode is verplicht vanaf het moment dat de betreffende Inspire-uitvoeringsverordening van kracht wordt.

Pdf: de lidstaat kan, naast de gedigitaliseerde gebiedsgrenzen, een digitale kaart indienen die voldoet aan ISO-norm 19005-1 („Document Management — Electronic document file format for long term preservation”). De identificatiecode van het gebied (gebiedscode) en de publicatiedatum van de kaart moeten op zodanige wijze in het pdf-document worden opgenomen dat het document langs elektronische weg kan worden opgehaald aan de hand van de gebiedscode en de publicatiedatum (facultatief).

Verwijzing(en) (facultatief): neem hier de nationale verwijzing(en) op naar de oorspronkelijke kaart die voor het digitaliseren van de elektronische grenzen is gebruikt. Het kan bijvoorbeeld gaan om het/de officiële identificatienummer(s) en benaming(en) van de topografische kaart(en).

 

  • (1) 
    Met uitzondering van kleine correcties in de webpagina zoals spelfouten en aanpassingen aan de meest recente technische normen.
  • (2) 
    Uitzondering: „UK” wordt gebruikt in plaats van „GB” om de bestaande gebiedsidentificatiecodes te kunnen behouden.
  • (3) 
    De meeste GIS-softwarepakketten beschikken over een functie die automatisch de coördinaten van het (interne) middelpunt van het grootste deelgebied berekent.

Aanhangsel

Inhoudsopgave van het Natura 2000-referentieportaal

 

1.

Titel: ISO 3166-landencode

Bijgehouden door: Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO)

SGF-veld: 1.2

 

2.

Titel: Lijst van SCI’s per biogeografische regio

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-veld: 1.7

 

3.

Titel: Overzicht van de bepaling van de zeegrens zoals gehanteerd door de lidstaten

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-veld: 2.3

 

4.

Titel: NUTS-regio’s van niveau 2

Bijgehouden door: Eurostat

SGF-veld: 2.5

 

5.

Titel: Biogeografische regio’s in Europa

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-veld: 2.6

 

6.

Titel: Lijst van codes van habitattypen van bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-veld: 3.1

 

7.

Titel: Codes van soortengroepen, kwaliteit van gegevens, abundantiecategorieën en motivering

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-velden: 3.2, 3.3

 

8.

Titel: Lijst van codes van onder Richtlijn 2009/147/EG vallende vogelsoorten

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-velden: 3.2, 3.3

 

9.

Titel: Lijst van codes van de soorten van bijlage II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-velden: 3.2, 3.3

 

10.

Titel: Lijst van populatie-eenheden en codes (overeenkomstig artikel 17)

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-velden: 3.2, 3.3

 

11.

Titel: Habitatklassen ter omschrijving van de algemene kenmerken van het gebied

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-veld: 4.1

 

12.

Titel: Referentielijst van bedreigingen, pressiefactoren en activiteiten (overeenkomstig artikel 17)

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

SGF-veld: 4.3

 

13.

Titel: Lijst van voor het natuurbehoud relevante beschermingstypen (resulterend in een beschermde status)

Bijgehouden door: Europees Milieuagentschap (EMA)

SGF-veld: 5.1

 

14.

Titel: Inspire-identificatiecode

Bijgehouden door: de lidstaten, conform de Inspire-uitvoeringsverordening

SGF-veld: 7

 

15.

Titel: Technische en administratieve richtsnoeren voor de indiening van Natura 2000-gegevens bij de Commissie

Bijgehouden door: DG Milieu en het Europees Milieuagentschap (EMA) (1)

 

  • (1) 
    Document beheerd door DG Milieu en het Comité habitats
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.