2003/748/EG: Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad EU-Letland van 27 mei 2003 tot wijziging van protocol 3 bij de overeenkomst betreffende de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking - Protocol nr. 3 betreffende de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 22003D0748

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

22003D0748

2003/748/EG: Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad EU-Letland van 27 mei 2003 tot wijziging van protocol 3 bij de Europa-overeenkomst betreffende de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking - Protocol nr. 3 betreffende de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking

Publicatieblad Nr. L 274 van 24/10/2003 blz. 0001 - 0115

Besluit Nr. 1/2003 van de Associatieraad EU-Letland

van 27 mei 2003

tot wijziging van protocol 3 bij de Europa-overeenkomst betreffende de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking

(2003/748/EG)

DE ASSOCIATIERAAD,

Gelet op de op 12 juni 1995 te Brussel ondertekende Europa-overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Letland, anderzijds(1), hierna "de Overeenkomst" te noemen, met name artikel 38 van protocol 3;

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Protocol 3 van de Overeenkomst betreffende de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking, hierna "het protocol" te noemen, is verscheidene malen gewijzigd. Om redenen van duidelijkheid en rechtszekerheid over de toe te passen oorsprongsregels lijkt het daarom dienstig over te gaan tot een consolidatie van deze wijzigingen van het protocol.
  • (2) 
    Daarnaast moeten de regels voor de be- of verwerking worden aangepast aan de wijzigingen in het geharmoniseerd systeem voor de omschrijving en codering van goederen ("het geharmoniseerd systeem") die op 1 januari 2002 in werking zijn getreden.
  • (3) 
    Bepaalde eisen inzake de bewerking om niet van oorsprong zijnde materialen de oorsprong te verlenen, moeten worden gewijzigd om rekening te houden met het feit dat een bepaald materiaal binnen de partijen bij de overeenkomst niet wordt vervaardigd en met de bijzondere voorwaarden waarop sommige producten ("monolitische geïntegreerde schakelingen") worden verkregen, hetgeen met zich brengt dat enkele minder belangrijke bewerkingen buiten de partijen bij de overeenkomst worden uitgevoerd.
  • (4) 
    Sommige technische aanpassingen zijn noodzakelijk om anomalieën recht te zetten in en tussen de verschillende taalversies van de tekst.
  • (5) 
    Voor de goede werking van de overeenkomst en ter vereenvoudiging van het werk van gebruikers en douane, is het gewenst alle bepalingen in kwestie in een nieuwe versie van het protocol op te nemen.
  • (6) 
    De gemeenschappelijke verklaringen betreffende het Prinsdom Andorra, de Republiek San Marino en het onderzoek van de aanpassingen op de oorsprongsregels als gevolg van wijzigingen in het geharmoniseerd systeem moeten, tezamen met het protocol, worden gehandhaafd,

BESLUIT:

Artikel 1

Protocol 3 van de Overeenkomst betreffende de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking wordt vervangen door de bijgevoegde tekst, tezamen met de desbetreffende gemeenschappelijke verklaringen.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt goedgekeurd.

Het is vanaf 1 januari 2003 van toepassing.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2003.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

  • S. 
    Kalniete
  • (1) 
    PB L 26 van 2.2.1998, blz. 3.

Protocol Nr. 3

betreffende de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking

INHOUDSOPGAVE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

  • a) 
    "vervaardiging": elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;
  • b) 
    "materiaal": alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;
  • c) 
    "product": het verkregen product, zelfs indien het bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;
  • d) 
    "goederen": zowel materialen als producten;
  • e) 
    "douanewaarde": de waarde zoals bepaald bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 (Overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);
  • f) 
    "prijs af fabriek": de prijs die voor het product af fabriek is betaald aan de fabrikant in de Gemeenschap of in Letland in wiens bedrijf de laatste be- of verwerking is verricht, voorzover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;
  • g) 
    "waarde van de materialen": de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of Letland is betaald;
  • h) 
    "waarde van de materialen van oorsprong": de waarde van deze materialen zoals omschreven onder g), welke omschrijving van dienovereenkomstige toepassing is;
  • i) 
    "toegevoegde waarde": de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van alle gebruikte materialen die van oorsprong zijn uit de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die in de Gemeenschap of in Letland voor deze materialen is betaald;
  • j) 
    "hoofdstukken" en "posten": de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen vormt, in dit protocol "het geharmoniseerde systeem" of "GS" genoemd;
  • k) 
    "ingedeeld": de indeling van een product of materiaal onder een bepaalde post;
  • l) 
    "zending": producten die gelijktijdig van een exporteur naar een geadresseerde worden verzonden of vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadresseerde dekt, of, bij gebreke daarvan, een enkele factuur;
  • m) 
    "gebieden": ook de territoriale wateren.

TITEL II

DEFINITIE VAN HET BEGRIP "PRODUCTEN VAN OORSPRONG"

Artikel 2

Algemene voorwaarden

  • 1. 
    Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong te zijn uit de Gemeenschap:
  • a) 
    geheel en al in de Gemeenschap verkregen producten in de zin van artikel 5;
  • b) 
    in de Gemeenschap verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de Gemeenschap een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6;
  • c) 
    goederen van oorsprong uit de Europese Economische Ruimte (EER), in de zin van Protocol nr. 4 bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
  • 2. 
    Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong te zijn uit Letland:
  • a) 
    geheel en al in Letland verkregen producten, in de zin van artikel 5;
  • b) 
    in Letland verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in Letland een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6.

Artikel 3

Cumulatie in de Gemeenschap

  • 1. 
    Onverminderd artikel 2, lid 1, worden producten als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit Bulgarije, Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein)(1), Tsjechië, Estland, Hongarije, IJsland, Litouwen, Letland, Noorwegen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Turkije(2) of de Gemeenschap overeenkomstig het bepaalde in het protocol betreffende de oorsprongsregels dat als bijlage aan de overeenkomsten tussen de Gemeenschap en elk van deze landen is gehecht, op voorwaarde dat deze materialen in de Gemeenschap be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.
  • 2. 
    Indien de in de Gemeenschap verrichte be- of verwerkingen niet meer inhouden dan de in artikel 7 bedoelde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product slechts als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde hoger is dan die van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere in lid 1 bedoelde landen. Is dit niet het geval, dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land dat de hoogste waarde vertegenwoordigt van de bij de vervaardiging in de Gemeenschap gebruikte materialen van oorsprong.
  • 3. 
    De producten van oorsprong uit een van de in lid 1 genoemde landen die in de Gemeenschap geen enkele be- of verwerking ondergaan, behouden hun oorsprong wanneer zij naar een van deze landen worden uitgevoerd.
  • 4. 
    De cumulatie waarin dit artikel voorziet, kan uitsluitend worden toegepast op materialen en producten die de oorsprong hebben verkregen door toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan die van dit protocol.

De Gemeenschap zal Letland door tussenkomst van de Commissie van de Europese Gemeenschappen nadere gegevens verstrekken over de overeenkomsten en de daarin opgenomen oorsprongsregels die met de andere in lid 1 genoemde landen worden toegepast. De Commissie van de Europese Gemeenschappen maakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie de datum bekend met ingang waarvan de in lid 1 genoemde landen die aan de gestelde voorwaarden voldoen, de in dit artikel bedoelde cumulatie mogen toepassen.

Artikel 4

Cumulatie in Letland

  • 1. 
    Onverminderd artikel 2, lid 2, worden producten als van oorsprong uit Letland beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit Bulgarije, Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein)(3), Tsjechië, Estland, Hongarije, IJsland, Litouwen, Letland, Noorwegen, Polen, Roemenië, Slovenië, Letland, Turkije(4) of de Gemeenschap overeenkomstig het bepaalde in het protocol betreffende de oorsprongsregels dat als bijlage aan de overeenkomsten tussen Letland en elk van deze landen is gehecht, op voorwaarde dat deze materialen in Letland be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.
  • 2. 
    Indien de in Letland verrichte be- of verwerkingen niet meer inhouden dan de in artikel 7 bedoelde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product slechts als van oorsprong uit Letland beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde hoger is dan die van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere in lid 1 bedoelde landen. Is dit niet het geval, dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land dat de hoogste waarde vertegenwoordigt van de bij de vervaardiging in Letland gebruikte materialen van oorsprong.
  • 3. 
    De producten van oorsprong uit een van de in lid 1 genoemde landen die in Letland geen enkele be- of verwerking ondergaan, behouden hun oorsprong wanneer zij naar een van deze landen worden uitgevoerd.
  • 4. 
    De cumulatie waarin dit artikel voorziet, kan uitsluitend worden toegepast op materialen en producten die de oorsprong hebben verkregen door toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan die van dit protocol.

Letland zal de Gemeenschap door tussenkomst van de Commissie van de Europese Gemeenschappen nadere gegevens verstrekken over de overeenkomsten en de daarin opgenomen oorsprongsregels die met de andere in lid 1 genoemde landen worden toegepast. De Commissie van de Europese Gemeenschappen maakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie de datum bekend met ingang waarvan de in lid 1 genoemde landen die aan de gestelde voorwaarden voldoen, de in dit artikel bedoelde cumulatie mogen toepassen.

Artikel 5

Geheel en al verkregen producten

  • 1. 
    Als geheel en al in de Gemeenschap of in Letland verkregen worden beschouwd:
  • a) 
    aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen producten;
  • b) 
    aldaar geoogste producten van het plantenrijk;
  • c) 
    aldaar geboren en opgefokte levende dieren;
  • d) 
    producten afkomstig van aldaar gehouden levende dieren;
  • e) 
    voortbrengselen van de aldaar bedreven jacht en visserij;
  • f) 
    producten van de zeevisserij en andere door hun schepen buiten de territoriale wateren van de Gemeenschap of Letland uit de zee gewonnen producten;
  • g) 
    producten uitsluitend van de onder f) bedoelde producten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigd;
  • h) 
    aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te worden voorzien of die slechts als afval kunnen worden gebruikt;
  • i) 
    afval afkomstig van aldaar verrichte fabrieksbewerkingen;
  • j) 
    producten, gewonnen van of vanonder de zeebodem buiten de territoriale wateren, mits zij het alleenrecht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;
  • k) 
    goederen die aldaar uitsluitend van de onder a) tot en met j) bedoelde producten zijn vervaardigd.
  • 2. 
    De termen "hun schepen" en "hun fabrieksschepen" in lid 1, onder f) en g), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:
  • a) 
    die in een lidstaat van de Gemeenschap of Letland zijn ingeschreven of geregistreerd;
  • b) 
    die de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap of van Letland voeren;
  • c) 
    die voor ten minste 50 % toebehoren aan onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Letland of aan een onderneming die haar hoofdkantoor in een van deze staten heeft en waarvan de bedrijfsvoerder(s), de voorzitter van de raad van bestuur of raad van toezicht en de meerderheid van de leden van deze raden onderdanen zijn van een lidstaat van de Gemeenschap of van Letland en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebehoort aan deze staten of aan openbare lichamen of onderdanen daarvan;
  • d) 
    waarvan de kapitein en de officieren onderdanen zijn van lidstaten van de Gemeenschap of van Letland; en
  • e) 
    waarvan de bemanning voor ten minste 75 % uit onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Letland bestaat.

Artikel 6

Toereikende be- of verwerking

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 2 worden producten die niet geheel en al verkregen zijn, geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II is voldaan.

In deze lijst is voor alle onder deze overeenkomst vallende producten aangegeven welke be- of verwerkingen niet van oorsprong zijnde materialen moeten ondergaan om de oorsprong te verkrijgen en deze zijn slechts op deze materialen van toepassing. Dit betekent dat indien een product de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de voorwaarden in die lijst voor dat product heeft voldaan en als materiaal wordt gebruikt bij de vervaardiging van een ander product, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het wordt verwerkt daarvoor niet gelden. Er wordt dan geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan zijn gebruikt.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de lijst bij de vervaardiging van een bepaald product niet mogen worden gebruikt, toch worden gebruikt wanneer:
  • a) 
    de totale waarde ervan niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek van het product;
  • b) 
    de in de lijst aangegeven maximumpercentages voor de waarde van materialen die niet van oorsprong zijn, door de toepassing van dit lid niet worden overschreden.

Dit lid is niet van toepassing op producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem zijn ingedeeld.

  • 3. 
    De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 7.

Artikel 7

Ontoereikende be- of verwerking

  • 1. 
    Behoudens het bepaalde in lid 2 worden de volgende be- of verwerkingen als ontoereikend beschouwd om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 6 is voldaan:
  • a) 
    behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;
  • b) 
    het splitsen en samenvoegen van colli;
  • c) 
    het wassen, schoonmaken; het stofvrij maken, verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;
  • d) 
    het strijken of persen van textiel;
  • e) 
    het eenvoudig schilderen of polijsten;
  • f) 
    het doppen, het geheel of gedeeltelijk bleken, het polijsten of glanzen van granen en rijst;
  • g) 
    het kleuren van suiker of het vormen van suikerklonten;
  • h) 
    het pellen, ontpitten of schillen van noten, vruchten of groenten;
  • i) 
    het aanscherpen, eenvoudig vermalen of eenvoudig versnijden;
  • j) 
    het zeven, sorteren, classificeren of assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen);
  • k) 
    het eenvoudig plaatsen in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de opmaak;
  • l) 
    het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;
  • m) 
    het eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten;
  • n) 
    het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel dan wel het uit elkaar nemen van artikelen in onderdelen;
  • o) 
    twee of meer van de onder a) tot en met n) vermelde behandelingen tezamen;
  • p) 
    het slachten van dieren.
  • 2. 
    Om te bepalen of de be- of verwerkingen die een bepaald product heeft ondergaan, ontoereikend zijn in de zin van lid 1 worden alle be- of verwerkingen die dit product in de Gemeenschap of in Letland heeft ondergaan, tezamen genomen.

Artikel 8

Determinerende eenheid

  • 1. 
    De determinerende eenheid voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol is het product dat bij de bepaling van de indeling volgens het geharmoniseerde systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.

Hieruit volgt dat:

  • a) 
    wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder één enkele post van het geharmoniseerde systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;
  • b) 
    wanneer een zending bestaat uit een aantal identieke producten die onder dezelfde post van het geharmoniseerde systeem worden ingedeeld, elk product voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol afzonderlijk moet worden genomen.
  • 2. 
    Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.

Artikel 9

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden geleverd en deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs daarvan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht één geheel te vormen met het materieel en de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.

Artikel 10

Stellen of assortimenten

Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem worden als van oorsprong beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt evenwel als van oorsprong beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn, niet hoger is dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment.

Artikel 11

Neutrale elementen

Om te bepalen of een product van oorsprong is, is het niet noodzakelijk de oorsprong na te gaan van:

  • a) 
    energie en brandstof;
  • b) 
    fabrieksuitrusting;
  • c) 
    machines en werktuigen;
  • d) 
    goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen,

die bij de vervaardiging gebruikt kunnen zijn.

TITEL III

TERRITORIALE VOORWAARDEN

Artikel 12

Territorialiteitsbeginsel

  • 1. 
    Behoudens het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder c), de artikelen 3 en 4, en lid 3 van dit artikel moet aan de voorwaarden in titel II voor het verkrijgen van de oorsprong zonder onderbreking in de Gemeenschap of in Letland zijn voldaan.
  • 2. 
    Behoudens het bepaalde in de artikelen 3 en 4 worden producten van oorsprong die uit de Gemeenschap of Letland naar een ander land worden uitgevoerd en vervolgens opnieuw worden ingevoerd, als niet van oorsprong beschouwd, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
  • a) 
    de terugkerende goederen dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen; en
  • b) 
    de goederen in de periode waarin ze zich in dat andere land bevonden of waren uitgevoerd, geen andere bewerkingen hebben ondergaan dan die welke voor hun bewaring in goede staat noodzakelijk waren.
  • 3. 
    Het verkrijgen van de oorsprong overeenkomstig de voorwaarden van titel II wordt niet beïnvloed door be- of verwerkingen buiten de Gemeenschap of Letland van uit de Gemeenschap of Letland uitgevoerde en later wederingevoerde materialen, indien:
  • a) 
    deze materialen geheel en al in de Gemeenschap of Letland zijn verkregen dan wel, voorafgaand aan de uitvoer, aldaar be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd.
  • b) 
    ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:
  • i) 
    de wederingevoerde goederen het resultaat zijn van de be- of verwerking van de uitgevoerde materialen; en
  • ii) 
    de totale buiten de Gemeenschap of Letland door de toepassing van dit artikel toegevoegde waarde niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek van het eindproduct waarvoor de status van product van oorsprong wordt geclaimd.
  • 4. 
    Voor de toepassing van lid 3 is het bepaalde in titel II betreffende het verkrijgen van de oorsprong niet van toepassing op buiten de Gemeenschap of Letland verrichte be- of verwerkingen. Wanneer evenwel de lijst in bijlage II de regel bevat volgens welke de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen een bepaalde waarde niet mogen overschrijden, mag de totale waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die in het gebied van de betrokken partij zijn be- of verwerkt, tezamen met de totale, door de toepassing van dit artikel buiten de Gemeenschap of Letland toegevoegde waarde, het vermelde percentage niet overschrijden.
  • 5. 
    Voor de toepassing van de leden 3 en 4 wordt onder "totale toegevoegde waarde" verstaan alle buiten de Gemeenschap of Letland gemaakte kosten, met inbegrip van de waarde van de aldaar toegevoegde materialen.
  • 6. 
    De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op producten die niet aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II voldoen of die slechts kunnen worden aangemerkt als toereikend te zijn be- of verwerkt door toepassing van de algemene tolerantieregel van artikel 6, lid 2.
  • 7. 
    De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op producten van de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem.
  • 8. 
    De in dit artikel bedoelde be- of verwerkingen buiten de Gemeenschap of Letland vinden plaats in het kader van de regeling passieve veredeling of een soortgelijke regeling.

Artikel 13

Rechtstreeks vervoer

  • 1. 
    De bij deze overeenkomst vastgestelde preferentiële regeling is uitsluitend van toepassing op producten die aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en die rechtstreeks tussen de Gemeenschap en Letland of over het grondgebied van een ander in de artikelen 3 en 4 genoemd land zijn vervoerd. Goederen die één enkele zending vormen, kunnen via een ander grondgebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dit grondgebied, voorzover zij in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren.

Producten van oorsprong mogen per pijpleiding via een ander grondgebied dan dat van de Gemeenschap of van Letland worden vervoerd.

  • 2. 
    Het bewijs dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:
  • a) 
    een enkel vervoerdocument dat het vervoer dekt van het land van uitvoer door het land van doorvoer, of
  • b) 
    een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat:
  • i) 
    waarin de goederen nauwkeurig zijn omschreven,
  • ii) 
    waarin de data zijn vermeld waarop de producten zijn gelost en opnieuw geladen, in voorkomend geval onder opgave van de naam van de gebruikte schepen, of van de andere gebruikte vervoermiddelen; en
  • iii) 
    dat een verklaring bevat over de voorwaarden waarop de goederen in het land van doorvoer verbleven;
  • c) 
    hetzij, bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk.

Artikel 14

Tentoonstellingen

  • 1. 
    De overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong die naar een tentoonstelling in een ander dan een in de artikelen 3 en 4 genoemd land zijn verzonden en die na de tentoonstelling in de Gemeenschap of in Letland worden ingevoerd, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
  • a) 
    een exporteur deze producten vanuit de Gemeenschap of Letland naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en ze daar heeft tentoongesteld;
  • b) 
    deze exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze heeft afgestaan aan een geadresseerde in de Gemeenschap of Letland;
  • c) 
    de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, zijn verzonden; en
  • d) 
    de producten, vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.
  • 2. 
    Een bewijs van oorsprong wordt overeenkomstig de bepalingen van titel V afgegeven of opgesteld en op de gebruikelijke wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend. Op dit bewijs zijn de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd ten aanzien van de voorwaarden waarop de producten werden tentoongesteld.
  • 3. 
    Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.

TITEL IV

TERUGGAVE OF VRIJSTELLING

Artikel 15

Verbod op de teruggave of vrijstelling van douanerechten

  • 1. 
    a) Niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Letland of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarvoor overeenkomstig de bepalingen van titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap of in Letland niet in aanmerking voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.
  • b) 
    De onder hoofdstuk 3 en de posten 1604 en 1605 van het geharmoniseerde systeem ingedeelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), waarvoor overeenkomstig het bepaalde in titel V een bewijs van de oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap niet in aanmerking voor teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.
  • 2. 
    Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor de algehele of gedeeltelijke teruggave, kwijtschelding of vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in de Gemeenschap of in Letland van toepassing is op materialen die bij de vervaardiging zijn gebruikt, en op de in lid 1, onder b), bedoelde producten, indien een dergelijke teruggave, kwijtschelding of vrijstelling uitdrukkelijk of feitelijk wordt toegekend indien de producten die uit deze materialen zijn verkregen worden uitgevoerd, doch niet indien deze producten voor binnenlands gebruik zijn bestemd.
  • 3. 
    De exporteur van door een bewijs van oorsprong gedekte producten dient steeds bereid te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten alle stukken over te leggen waaruit blijkt dat geen teruggave, kwijtschelding of vrijstelling van rechten is verkregen voor de bij de vervaardiging van de betrokken producten gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, en dat alle douanerechten en heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, inderdaad zijn betaald.
  • 4. 
    De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op de verpakking in de zin van artikel 8, lid 2, op accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen in de zin van artikel 9 en op artikelen die deel uitmaken van een stel of assortiment in de zin van artikel 10, wanneer dergelijke artikelen niet van oorsprong zijn.
  • 5. 
    De leden 1 tot en met 4 zijn uitsluitend van toepassing op materialen waarop de overeenkomst van toepassing is. Voorts doen zij geen afbreuk aan het systeem van restituties bij de uitvoer van landbouwproducten overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

TITEL V

BEWIJS VAN OORSPRONG

Artikel 16

Algemene voorwaarden

  • 1. 
    Producten van oorsprong uit de Gemeenschap die in Letland worden ingevoerd, en producten van oorsprong uit Letland die in de Gemeenschap worden ingevoerd, vallen onder de toepassing van de overeenkomst op overlegging van:
  • a) 
    een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage III is opgenomen, of
  • b) 
    in de in artikel 21, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur, waarvan de tekst in bijlage IV is opgenomen, op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument waarin de producten voldoende gedetailleerd zijn omschreven om geïdentificeerd te kunnen worden (hierna "factuurverklaring" genoemd).
  • 2. 
    Niettegenstaande lid 1 vallen producten van oorsprong in de zin van dit protocol in de in artikel 26 bedoelde gevallen onder de toepassing van deze overeenkomst zonder dat een van de hierboven genoemde documenten behoeft te worden overgelegd.

Artikel 17

Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1. 
    Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde.
  • 2. 
    Te dien einde vult de exporteur of diens gemachtigde zowel het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 als het aanvraagformulier in, waarvan modellen in bijlage III zijn opgenomen. Deze formulieren worden ingevuld in een van de talen waarin de overeenkomst is opgesteld, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de formulieren met de hand worden ingevuld, dient dit met inkt en in blokletters te gebeuren. De producten moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak en er mogen geen regels worden opengelaten. Indien dit vak niet volledig is ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.
  • 3. 
    De exporteur die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoekt, dient steeds in staat te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer waar dit certificaat wordt afgegeven, de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
  • 4. 
    Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van een lidstaat van de Gemeenschap of van Letland indien de uit te voeren goederen kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, uit Letland of uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen en indien aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
  • 5. 
    De met de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 belaste douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om te controleren of de producten inderdaad van oorsprong zijn en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. Zij zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de goederen bestemde vak zo is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.
  • 6. 
    De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.
  • 7. 
    Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.

Artikel 18

Afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1. 
    In afwijking van artikel 17, lid 7, kan een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, indien
  • a) 
    dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd;
  • b) 
    ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wel was afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard.
  • 2. 
    Met het oog op de toepassing van lid 1 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.
  • 3. 
    De douaneautoriteiten kunnen eerst tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het betrokken dossier.

4.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • 5. 
    De in lid 4 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak "Opmerkingen" van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

Artikel 19

Afgifte van een duplicaat van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1. 
    In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, kan de exporteur de douaneautoriteiten die dit certificaat hadden afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.

2.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak "Opmerkingen" van het duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
  • 4. 
    Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, geldt vanaf die datum.

Artikel 20

Afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong

Voor producten van oorsprong die in de Gemeenschap of in Letland onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong door één of meer certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden vervangen bij verzending van deze producten of een gedeelte daarvan naar een andere plaats in de Gemeenschap of in Letland. Dit certificaat wordt of deze certificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat op de producten toezicht houdt.

Artikel 20 bis

Gescheiden boekhouding

  • 1. 
    Wanneer het aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt om afzonderlijke voorraden aan te houden van identieke en onderling verwisselbare materialen die van oorsprong en die niet van oorsprong zijn, kunnen de douaneautoriteiten op schriftelijk verzoek van de betrokkene toestaan dat voor het beheer van deze voorraden de methode van gescheiden boekhouding wordt gebruikt.
  • 2. 
    Met behulp van deze methode moet het mogelijk zijn dat in een bepaalde referentieperiode hetzelfde aantal producten "van oorsprong" wordt verkregen als verkregen zou zijn indien de voorraden fysiek waren gescheiden.
  • 3. 
    De douaneautoriteiten kunnen vergunning verlenen voor het gebruik van deze methode, op de door hen passend geachte voorwaarden.
  • 4. 
    De gescheiden boekhouding wordt gevoerd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen die van toepassing zijn in het land waarin het product is vervaardigd.
  • 5. 
    De vergunninghouder kan bewijzen van oorsprong afgeven of aanvragen, al naar gelang van het geval, voor de hoeveelheid producten die als van oorsprong kunnen worden beschouwd. De vergunninghouder verstrekt op verzoek van de douaneautoriteiten een verklaring over de wijze waarop de hoeveelheden zijn beheerd.
  • 6. 
    De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning en kunnen deze te allen tijde intrekken wanneer de vergunninghouder deze niet correct gebruikt of niet aan een van de andere in dit protocol omschreven voorwaarden voldoet.

Artikel 21

Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring

  • 1. 
    De in artikel 16, lid 1, onder b) genoemde factuurverklaring kan worden opgesteld door:
  • a) 
    een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22;
  • b) 
    een willekeurige exporteur, voor zendingen bestaande uit één of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet hoger is dan 6000 EUR.
  • 2. 
    Een factuurverklaring kan worden opgesteld indien de producten als van oorsprong uit de Gemeenschap, Letland of een van de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen kan worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen.
  • 3. 
    De exporteur die de factuurverklaring opstelt moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds bereid zijn de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
  • 4. 
    Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage IV is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen talenversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. De factuurverklaring mag ook met de hand, met inkt en in blokletters, worden geschreven.
  • 5. 
    De factuurverklaring wordt door de exporteur eigenhandig ondertekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 behoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle factuurverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt, alsof hij deze eigenhandig had ondertekend.
  • 6. 
    Een factuurverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij de uitvoer van de producten waarop zij betrekking heeft of later, maar moet uiterlijk twee jaar na de invoer van de producten waarop zij betrekking heeft in het land van invoer worden aangeboden.

Artikel 22

Toegelaten exporteur

  • 1. 
    De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een exporteur (hierna "toegelaten exporteur" genoemd) die veelvuldig producten verzendt waarop de overeenkomst van toepassing is, vergunning verlenen factuurverklaringen op te stellen ongeacht de waarde van de betrokken producten. Om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen, moet de exporteur naar het oordeel van de douaneautoriteiten de nodige waarborgen bieden met betrekking tot de controle op de oorsprong van de producten en de naleving van alle andere voorwaarden van dit protocol.
  • 2. 
    De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van de door hen noodzakelijk geachte voorwaarden.
  • 3. 
    De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe dat in de factuurverklaringen wordt vermeld.
  • 4. 
    De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.
  • 5. 
    De douaneautoriteiten kunnen de vergunning steeds intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet langer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning niet op de juiste wijze gebruikt.

Artikel 23

Geldigheid van het bewijs van oorsprong

  • 1. 
    Een bewijs van oorsprong is vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer. Het moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.
  • 2. 
    Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
  • 3. 
    In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.

Artikel 24

Overlegging van het bewijs van oorsprong

Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze autoriteiten kunnen om een vertaling van dit bewijs vragen. Zij kunnen voorts eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van de overeenkomst voldoen.

Artikel 25

Invoer in deelzendingen

Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2, onder a), voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerde systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.

Artikel 26

Vrijstelling van het bewijs van oorsprong

  • 1. 
    Producten die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat het nodig is een bewijs van oorsprong over te leggen, voorzover aan zulke producten ieder handelskarakter vreemd is en verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voor de toepassing van dit protocol voldoen en er over de juistheid van een dergelijke verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.
  • 2. 
    Als invoer waaraan ieder handelskarakter vreemd is, wordt beschouwd de invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor het persoonlijke gebruik van de geadresseerde, de reiziger of de leden van zijn gezin, voorzover noch de aard noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijst.
  • 3. 
    Voorts mag de totale waarde van deze producten niet hoger zijn dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 27

Bewijsstukken

De in artikel 17, lid 3 en artikel 21, lid 3, bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten die door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een factuurverklaring worden gedekt, producten van oorsprong zijn uit de Gemeenschap, Letland of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:

  • a) 
    een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de producten te verkrijgen;
  • b) 
    in de Gemeenschap of in Letland afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt;
  • c) 
    in de Gemeenschap of in Letland afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking in de Gemeenschap of in Letland blijkt;
  • d) 
    certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of factuurverklaringen waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt, die overeenkomstig dit protocol in de Gemeenschap of in Letland zijn afgegeven of opgesteld of die in een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen zijn opgesteld overeenkomstig oorsprongsregels die gelijk zijn aan de oorsprongsregels in dit protocol.

Artikel 28

Bewaring van de bewijzen van oorsprong en de andere bewijsstukken

  • 1. 
    De exporteur die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoekt, bewaart de in artikel 17, lid 3, bedoelde bewijsstukken gedurende een periode van ten minste drie jaar.
  • 2. 
    De exporteur die een factuurverklaring heeft opgesteld, bewaart een kopie van deze factuurverklaring en van de in artikel 21, lid 3, bedoelde documenten gedurende een periode van ten minste drie jaar.
  • 3. 
    De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgeven, bewaren het in artikel 17, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende een periode van ten minste drie jaar.
  • 4. 
    De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en factuurverklaringen die bij hen werden ingediend, gedurende een periode van ten minste drie jaar.

Artikel 29

Verschillen en vormfouten

  • 1. 
    Geringe verschillen tussen de gegevens in het bewijs van oorsprong en de gegevens in de documenten die in verband met de formaliteiten bij invoer bij het douanekantoor worden ingediend, maken het bewijs van oorsprong niet automatisch ongeldig indien blijkt dat het wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
  • 2. 
    Kennelijke vormfouten, zoals typefouten, op het bewijs van oorsprong leiden niet tot weigering van dit document indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 30

In euro uitgedrukte bedragen

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, onder b), en artikel 26, lid 3, wordt, wanneer de producten gefactureerd zijn in een andere valuta dan de euro, de tegenwaarde van de in euro uitgedrukte bedragen in de nationale valuta van lidstaten van de Gemeenschap, van Letland of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen jaarlijks door elk van de betrokken landen vastgesteld.
  • 2. 
    Artikel 21, lid 1, onder b), en artikel 26, lid 3, zijn op een zending van toepassing op basis van de valuta waarin de factuur is opgesteld overeenkomstig het door het betrokken land vastgestelde bedrag.
  • 3. 
    De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn gelijk aan de tegenwaarde in die valuta van de in euro uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van oktober. De bedragen worden de Commissie van de Europese Gemeenschappen vóór 15 oktober meegedeeld en zijn van toepassing vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Commissie van de Europese Gemeenschappen stelt alle betrokken landen in kennis van de betrokken bedragen.
  • 4. 
    Een land mag het bedrag dat het resultaat is van de omrekening in zijn nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag, naar boven of beneden afronden. Het afgeronde bedrag mag niet meer dan 5 % afwijken van het bedrag dat het resultaat is van de omrekening. Een land kan de tegenwaarde in nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag handhaven, indien de omrekening van dat bedrag, bij de in lid 3 bedoelde jaarlijkse aanpassing, vóór het afronden, leidt tot een stijging van minder dan 15 % van de tegenwaarde in nationale valuta. De tegenwaarde in nationale valuta kan worden gehandhaafd, indien de omrekening tot een daling van die tegenwaarde leidt.
  • 5. 
    De in euro uitgedrukte bedragen worden op verzoek van de Gemeenschap of Letland door het Associatiecomité herzien. Bij deze herziening onderzoekt het Associatiecomité of het wenselijk is de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan te dien einde besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.

TITEL VI

REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 31

Wederzijdse bijstand

  • 1. 
    De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap en van Letland doen elkaar, via de Commissie van de Europese Gemeenschappen, afdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten en de factuurverklaringen.
  • 2. 
    Met het oog op de correcte toepassing van dit protocol verlenen de Gemeenschap en Letland elkaar, via de bevoegde douane-instanties, bijstand bij de controle op de echtheid van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en de factuurverklaringen en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 32

Controle van de bewijzen van oorsprong

  • 1. 
    De bewijzen van oorsprong worden steekproefsgewijs gecontroleerd en wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.
  • 2. 
    Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, de factuur, indien deze werd voorgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten terug naar de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, in voorkomend geval onder vermelding van de redenen waarom een onderzoek wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.
  • 3. 
    De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Te dien einde zijn zij gerechtigd elk bewijsmateriaal op te vragen, elke controle van de administratie van de exporteur uit te voeren of elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten.
  • 4. 
    Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, doen zij de importeur het voorstel de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
  • 5. 
    De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de douaneautoriteiten die deze hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documenten echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Letland of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen beschouwd kunnen worden en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
  • 6. 
    Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de aanvragende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, behoudens buitengewone omstandigheden.

Artikel 33

Regeling van geschillen

Geschillen ten aanzien van de in artikel 32 bedoelde controles die niet onderling geregeld kunnen worden door de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd, en de douaneautoriteiten die deze hebben moeten uitvoeren, en problemen in verband met de interpretatie van dit protocol worden aan het Associatiecomité voorgelegd.

In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.

Artikel 34

Sancties

Tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel producten onder de preferentiële regeling te doen vallen, worden sancties getroffen.

Artikel 35

Vrije zones

  • 1. 
    De Gemeenschap en Letland nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat producten die onder geleide van een bewijs van de oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.
  • 2. 
    In afwijking van het bepaalde in lid 1 dienen de bevoegde douaneautoriteiten, wanneer producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Letland die onder dekking van een bewijs van de oorsprong in een vrije zone zijn ingevoerd, een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 af te geven mits deze be- of verwerking met de bepalingen van dit protocol overeenstemt.

TITEL VII

CEUTA EN MELILLA

Artikel 36

Toepassing van het protocol

  • 1. 
    De in artikel 2 gebruikte term "Gemeenschap" heeft geen betrekking op Ceuta en Melilla.
  • 2. 
    Producten van oorsprong uit Letland die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, vallen in elk opzicht onder dezelfde douaneregeling als de regeling die op grond van Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Gemeenschappen van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap. Letland zal op onder de overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde regeling toepassen als op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die vanuit de Gemeenschap worden ingevoerd.
  • 3. 
    Bij toepassing van lid 2 op producten van oorsprong uit Ceuta en Mellilla, is dit protocol van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de bijzondere voorwaarden van artikel 37.

Artikel 37

Bijzondere voorwaarden

  • 1. 
    Mits zij rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, worden beschouwd als:
  • 1. 
    producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla:
  • a) 
    geheel en al in Ceuta en Melilla verkregen producten;
  • b) 
    in Ceuta en Melilla verkregen producten bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a) bedoelde producten zijn gebruikt, voor zover:
  • i) 
    deze producten be- of verwerkingen hebben ondergaan die toereikend zijn in de zin van artikel 6, of voor zover
  • ii) 
    deze producten van oorsprong zijn uit Letland of de Gemeenschap en zij be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan de in artikel 7 genoemde be- of verwerkingen;
  • 2. 
    producten van oorsprong uit Letland:
  • a) 
    geheel en al in Letland verkregen producten;
  • b) 
    in Letland verkregen producten, bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a) bedoelde producten zijn gebruikt, voor zover:
  • i) 
    deze producten een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6, of voor zover
  • ii) 
    deze producten van oorsprong zijn uit Ceuta en Melilla of de Gemeenschap en zij be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan de in artikel 7 genoemde be- of verwerkingen.
  • 2. 
    Ceuta en Melilla worden als één enkel grondgebied beschouwd.
  • 3. 
    De exporteur of zijn gemachtigde vermeldt "Letland" en "Ceuta en Melilla" in vak 2 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of in factuurverklaringen. Voor producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla wordt dit bovendien vermeld in vak 4 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of in de factuurverklaring.
  • 4. 
    De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit protocol in Ceuta en Melilla.

TITEL VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 38

Wijziging van het protocol

De Associatieraad kan besluiten de bepalingen van dit protocol te wijzigen.

  • (1) 
    Het vorstendom Liechtenstein heeft een douaneunie met Zwitserland en is partij bij de Overeenkomst betreffende de Europese economische ruimte.
  • (2) 
    De in dit artikel bedoelde cumulatie geldt niet voor materialen van oorsprong uit Turkije die in de lijst in bijlage V zijn vermeld.
  • (3) 
    Het vorstendom Liechtenstein heeft een douaneunie met Zwitserland en is partij bij de Overeenkomst betreffende de Europese economische ruimte.
  • (4) 
    De in dit artikel bedoelde cumulatie geldt niet voor materialen van oorsprong uit Turkije die in de lijst in bijlage V zijn vermeld.

BIJLAGE I

INLEIDENDE AANTEKENINGEN BIJ DE LIJST IN BIJLAGE II

Aantekening 1

In deze lijst zijn de be- en verwerkingen omschreven waardoor producten als voldoende be- of verwerkt worden beschouwd in de zin van artikel 6 van het protocol.

Aantekening 2

2.1. In de eerste twee kolommen van de lijst is het verkregen product omschreven. Kolom 1 bevat het nummer van de post of het hoofdstuk volgens het geharmoniseerde systeem en kolom 2 de omschrijving van de goederen die volgens dat systeem onder die post of dat hoofdstuk vallen. Voor iedere post of ieder hoofdstuk in de kolommen 1 en 2 wordt in kolom 3 of 4 een regel gegeven. Een nummer in kolom 1 voorafgegaan door "ex" betekent dat de regel in kolom 3 of 4 alleen geldt voor het gedeelte van die post of dat hoofdstuk dat in kolom 2 is omschreven.

2.2. Wanneer in kolom 1 verscheidene postnummers zijn gegroepeerd of wanneer een hoofdstuknummer is vermeld en de omschrijving van het product in kolom 2 derhalve in algemene bewoordingen is gesteld, dan is de regel daarnaast in kolom 3 of 4 van toepassing op alle producten die volgens het geharmoniseerde systeem onder de posten van het hoofdstuk of onder elk van de in kolom 1 gegroepeerde posten worden ingedeeld.

2.3. Wanneer de lijst verschillende regels geeft voor verschillende producten die onder één post zijn ingedeeld, is bij ieder gedachtestreepje dat gedeelte van de post omschreven waarop de daarnaast in kolom 3 of 4 vermelde regel van toepassing is.

2.4. Wanneer zowel in kolom 3 als in kolom 4 een regel is gegeven voor het in de kolommen 1 en 2 omschreven product, kan de exporteur kiezen welke regel - die in kolom 3 of die in kolom 4 - hij toepast. Indien in kolom 4 geen regel is gegeven, moet de regel in kolom 3 worden toegepast.

Aantekening 3

3.1. Op producten die de oorsprong hebben verkregen en die bij de vervaardiging van andere producten worden gebruikt, is artikel 6 van het protocol van toepassing ongeacht het feit of de oorsprong verkregen werd in de fabriek waar deze producten worden gebruikt, of in een andere fabriek in de Gemeenschap of in Letland.

Bijvoorbeeld:

Een motor van post 8407 waarvoor de regel geldt dat de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die daarin worden verwerkt, niet meer bedraagt dan 40 % van de prijs af fabriek, is vervaardigd van "ander gelegeerd staal, enkel ruw voorgesmeed" van post ex 7224.

Indien dit smeedijzer in de Gemeenschap van niet van oorsprong zijnde ingots werd vervaardigd, heeft het reeds de oorsprong verkregen krachtens de regel voor post ex 7224 in de lijst. Bij de waardeberekening van de motor telt het smeedijzer dan als materiaal van oorsprong, of het nu in dezelfde fabriek werd vervaardigd of in een andere fabriek in de Gemeenschap. De waarde van de niet van oorsprong zijnde ingots wordt dus niet meegerekend bij het berekenen van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn.

3.2. De regel in de lijst geeft de minimumbewerking of -verwerking aan die vereist is; meer be- of verwerking verleent eveneens de oorsprong; omgekeerd kan minder be- of verwerking geen oorsprong verlenen. Mag een niet van oorsprong zijnd materiaal in een bepaald productiestadium worden gebruikt, dan kan hetzelfde materiaal in een vroeger productiestadium ook worden gebruikt. Hetzelfde materiaal mag evenwel niet worden gebruikt in een later productiestadium.

3.3. Onverminderd aantekening 3.2 geldt dat, wanneer in een regel de uitdrukking "materialen van om het even welke post" wordt gebezigd, materialen van alle posten (zelfs die welke onder dezelfde omschrijving en dezelfde post vallen als het product) mogen worden gebruikt, onder voorbehoud van de specifieke beperkingen die in een regel kunnen zijn neergelegd.

Wanneer echter de uitdrukking "vervaardiging uit materialen van om het even welke post, met inbegrip van andere materialen van post ..." of "vervaardiging uit materialen van om het even welke post, met inbegrip van andere materialen van dezelfde post als het product" wordt gebezigd, mogen materialen van alle posten worden gebruikt, met uitzondering van die welke onder dezelfde omschrijving in kolom 2 vallen als het product.

3.4. Wanneer volgens de regel in de lijst een product van meer dan een materiaal mag worden vervaardigd, betekent dit dat één of meer van deze materialen kunnen worden gebruikt. Het is niet noodzakelijk dat zij alle worden gebruikt.

Bijvoorbeeld:

Volgens de regel voor weefsels van de posten 5208 tot en met 5212 mogen natuurlijke vezels en andere materialen, waaronder chemische, worden gebruikt. Dit betekent niet dat beide moeten worden gebruikt; het ene of het andere materiaal of beide kunnen worden gebruikt.

3.5. Wanneer volgens een regel in de lijst een product van een bepaald materiaal moet worden vervaardigd, betekent dit niet dat geen andere materialen mogen worden gebruikt die vanwege hun aard niet aan de regel kunnen voldoen. (Zie ook aantekening 6.2 met betrekking tot textielproducten.)

Bijvoorbeeld:

De regel voor post 1904 sluit nadrukkelijk het gebruik uit van granen en graanderivaten. Minerale zouten, chemicaliën en andere additieven die niet van granen zijn vervaardigd, mogen evenwel worden gebruikt.

Dit geldt evenwel niet voor producten die, hoewel zij niet kunnen worden vervaardigd van het in de lijst genoemde materiaal, wel vervaardigd kunnen worden van een materiaal van dezelfde aard in een vroeger productiestadium.

Bijvoorbeeld:

Indien voor een kledingstuk van ex hoofdstuk 62, van gebonden textielvlies, slechts het gebruik van garen dat niet van oorsprong is, is toegestaan, dan is het niet mogelijk uit te gaan van stof van gebonden textielvlies - zelfs al kan gebonden textielvlies normalerwijze niet van garen worden vervaardigd. In een dergelijk geval zou het uitgangsmateriaal zich in het stadium vóór garen moeten bevinden, dat wil zeggen in het vezelstadium.

3.6. Indien een regel in de lijst twee of meer percentages geeft als maximumwaarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die kunnen worden gebruikt, dan mogen deze percentages niet bij elkaar worden opgeteld. De maximumwaarde van alle gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, mag het hoogste van de opgegeven percentages nooit overschrijden. Bovendien mogen de afzonderlijke percentages voor bepaalde materialen niet worden overschreden.

Aantekening 4

4.1. De term "natuurlijke vezels" in de lijst heeft betrekking op andere dan kunstmatige of synthetische vezels, met inbegrip van afval, in het stadium vóór het spinnen. Tenzij anders vermeld, omvat de term "natuurlijke vezels" vezels die zijn gekaard, gekamd of anderszins bewerkt, doch niet gesponnen.

4.2. De term "natuurlijke vezels" omvat paardenhaar van post 0503, zijde van de posten 5002 en 5003 en wol, fijn of grof haar van de posten 5101 tot en met 5105, katoen van de posten 5201 tot en met 5203 en andere plantaardige vezels van de posten 5301 tot en met 5305.

4.3. De termen "textielmassa", "chemische materialen" en "materialen voor het vervaardigen van papier" in de lijst hebben betrekking op materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen, maar die gebruikt kunnen worden bij de vervaardiging van kunstmatige, synthetische of papieren vezels of garens.

4.4. De term "synthetische en kunstmatige stapelvezels" in de lijst heeft betrekking op kabel van synthetische of kunstmatige filamenten, op synthetische of kunstmatige stapelvezels en op synthetisch of kunstmatig afval van de posten 5501 tot en met 5507.

Aantekening 5

5.1. Indien voor een bepaald product in de lijst naar deze aantekening wordt verwezen, zijn de in kolom 3 van de lijst genoemde voorwaarden niet van toepassing op basistextielmaterialen die bij de vervaardiging zijn gebruikt en die, samen genomen, ten hoogste 10 % van het totale gewicht van alle gebruikte basistextielmaterialen uitmaken (zie ook de aantekeningen 5.3 en 5.4).

5.2. Deze in aantekening 5.1 genoemde afwijking is evenwel slechts van toepassing op gemengde producten die van twee of meer basistextielmaterialen zijn vervaardigd.

Basistextielmaterialen zijn:

  • zijde,
  • wol,
  • grof haar,
  • fijn haar,
  • paardenhaar (crin),
  • katoen,
  • papier en materiaal voor het vervaardigen van papier,
  • vlas,
  • hennep,
  • jute en andere bastvezels,
  • sisal en andere textielvezels van het geslacht "Agave",
  • kokosvezels, abaca, ramee en andere plantaardige textielvezels,
  • synthetische filamenten,
  • kunstmatige filamenten,
  • filamenten die elektriciteit geleiden,
  • synthetische stapelvezels van polypropyleen,
  • synthetische stapelvezels van polyester,
  • synthetische stapelvezels van polyamide,
  • synthetische stapelvezels van polyacrylonitryl,
  • synthetische stapelvezels van polyimide,
  • synthetische stapelvezels van polytetrafluorethyleen,
  • synthetische stapelvezels van poly(fenyleensulfon),
  • synthetische stapelvezels van poly(vinylchloride),
  • andere synthetische stapelvezels,
  • kunstmatige stapelvezels van viscose,
  • andere kunstmatige stapelvezels,
  • garens gemaakt van polyurethaan met soepele segmenten van polyether, al dan niet omwoeld,
  • garens gemaakt van polyurethaan met soepele segmenten van polyester, al dan niet omwoeld,
  • producten van post 5605 (metaalgaren) waarin strippen zijn verwerkt bestaande uit een kern van aluminiumfolie of van kunststoffolie, al dan niet met aluminiumpoeder bedekt, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een transparant of gekleurd kleefmiddel tussen twee strippen kunststof is aangebracht,
  • andere producten van post 5605.

Bijvoorbeeld:

Garen van post 5205, vervaardigd van katoenvezels van post 5203 en van synthetische stapelvezels van post 5506, is een gemengd garen. Derhalve mogen niet van oorsprong zijnde stapelvezels die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging uit chemische materialen of textielmassa is vereist), worden gebruikt tot 10 gewichtspercenten van het garen.

Bijvoorbeeld:

Een weefsel van wol van post 5112, vervaardigd van garens van wol van post 5107 en van synthetische garens van stapelvezels van post 5509, is een gemengd weefsel. Derhalve mogen synthetische garens die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging uit chemische materialen of textielmassa is vereist), of garens van wol, die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging is vereist uit natuurlijke vezels die niet gekaard zijn of gekamd, noch anderszins met het oog op het spinnen bewerkt), of een combinatie van deze twee soorten garens worden gebruikt tot 10 gewichtspercenten van het weefsel.

Bijvoorbeeld:

Getufte textielstoffen van post 5802, vervaardigd van garens van katoen van post 5205 en van weefsels van katoen van post 5210, is slechts een gemengd product wanneer het katoenweefsel zelf een gemengd product is, vervaardigd van onder twee verschillende posten ingedeelde garens, of wanneer de gebruikte katoengarens zelf gemengde garens zijn.

Bijvoorbeeld:

Indien de betrokken getufte textielstof is vervaardigd van katoengarens van post 5205 en van synthetisch weefsel van post 5407, zijn de gebruikte garens uiteraard van twee verschillende soorten basistextielmateriaal gemaakt en is de getufte textielstof bijgevolg een gemengd product.

5.3. Voor weefsels die garens bevatten "gemaakt van polyurethaan, met soepele segmenten van polyether, ook indien omwoeld", bedraagt de tolerantie voor dit garen ten hoogste 20 %.

5.4. Voor weefsels die strippen bevatten bestaande uit een kern van aluminiumfolie of een kern van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een kleefmiddel is bevestigd tussen twee strippen kunststof, bedraagt de tolerantie voor de strippen 30 %.

Aantekening 6

6.1. Wordt voor een bepaald textielproduct in de lijst in een voetnoot naar deze aantekening verwezen, dan mogen textielmaterialen, met uitzondering van voeringen en tussenvoeringen, die niet voldoen aan de regel in kolom 3 van de lijst voor de betreffende geconfectioneerde producten, worden gebruikt voorzover zij onder een andere post vallen dan het product en de waarde ervan niet meer bedraagt dan 8 % van de prijs af fabriek van het product.

6.2. Onverminderd aantekening 6.3 mogen materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld, bij de vervaardiging van textielprodukten vrij worden gebruikt, of zij nu textiel bevatten of niet.

Bijvoorbeeld:

Wanneer volgens een regel in de lijst voor een bepaald textielartikel, zoals een broek, garen moet worden gebruikt, dan sluit dit het gebruik van artikelen van metaal, zoals knopen, niet uit, omdat deze niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld. Om dezelfde reden is het gebruik van bijvoorbeeld ritssluitingen toegelaten, al bevatten deze normalerwijze ook textiel.

6.3. Wanneer een percentageregel van toepassing is, moet met de waarde van materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld, rekening worden gehouden bij de berekening van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn.

Aantekening 7

7.1. Wat de posten ex 2707, 2713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 betreft, wordt onder "specifieke behandelingen" verstaan:

  • a) 
    vacuümdistillatie,
  • b) 
    herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing,
  • c) 
    kraken,
  • d) 
    reforming,
  • e) 
    extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen,
  • f) 
    een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwavelzuur of met zwavelzuuranhydride, neutraliseren met behulp van alkalische stoffen, ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet,
  • g) 
    polymeriseren,
  • h) 
    alkyleren,
  • i) 
    isomeriseren.

7.2. Wat de posten 2710 tot en met 2712 betreft, wordt onder "specifieke behandelingen" verstaan:

  • a) 
    vacuümdistillatie,
  • b) 
    herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing,
  • c) 
    kraken,
  • d) 
    reforming,
  • e) 
    extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen,
  • f) 
    een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwavelzuur of met zwavelzuuranhydride, neutraliseren met behulp van alkalische stoffen, ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet,
  • g) 
    polymeriseren,
  • h) 
    alkyleren,

ij) isomeriseren,

  • k) 
    uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: ontzwavelen met gebruikmaking van waterstof, waardoor het zwavelgehalte van de behandelde producten met ten minste 85 % wordt verlaagd (methode ASTM D 1266-59 T),
  • l) 
    uitsluitend voor de producten van post 2710: ontparaffineren, anders dan door enkel filtreren,
  • m) 
    uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: behandelen met waterstof, uitgezonderd ontzwavelen, waarbij de waterstof actief deelneemt aan een scheikundige reactie die, met behulp van een katalysator, onder een druk van meer dan 20 bar en bij een temperatuur van meer dan 250 °C wordt teweeggebracht. Eindbehandeling met waterstof van smeeroliën van post ex 2710 die in het bijzonder verbetering van de kleur of de stabiliteit ten doel heeft (bijvoorbeeld "hydrofinishing" of ontkleuren), wordt daarentegen niet als een specifieke behandeling aangemerkt,
  • n) 
    uitsluitend voor stookolie van post ex 2710: atmosferische distillatie, mits deze producten, distillatieverliezen inbegrepen, voor minder dan 30 % van het volume ervan overdistilleren bij 300 °C, een en ander bepaald volgens de methode ASTM D 86,
  • o) 
    uitsluitend voor andere zware oliën dan gasolie of stookolie van post ex 2710: behandelen met gebruikmaking van hoogfrequente glimontlading,
  • p) 
    uitsluitend voor ruwe producten van post ex 2712 (met uitzondering van vaseline, ozokeriet, montaanwas of turfwas, paraffine bevattende minder dan 0,75 gewichtspercent olie): olieafscheiding door gefractioneerde kristallisatie.

7.3. Wat de posten ex 2707, 2713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 betreft, wordt geen oorsprong verkregen door eenvoudige behandelingen zoals reinigen, decanteren, ontzouten, afsplitsen van water, filtreren, kleuren, merken, het verkrijgen van een bepaald zwavelgehalte door het mengen van producten met uiteenlopende zwavelgehaltes, alle combinaties van die behandelingen of soortgelijke behandelingen.

BIJLAGE II

LIJST VAN BE- OF VERWERKINGEN VAN MATERIALEN DIE NIET VAN OORSPRONG ZIJN WAARDOOR HET VERVAARDIGDE PRODUCT HET KARAKTER VAN PRODUCT VAN OORSPRONG VERKRIJGT

Niet alle in de lijst genoemde producten vallen onder de overeenkomst. De lijst dient daarom samen met de andere delen van de overeenkomst te worden gelezen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

CERTIFICAAT INZAKE GOEDERENVERKEER EUR.1 EN AANVRAAG OM EEN CERTIFICAAT INZAKE GOEDERENVERKEER EUR.1

Aanwijzingen voor het drukken

  • 1. 
    De afmetingen van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 zijn 210 × 297 mm, waarbij in de lengte een afwijking van ten hoogste 5 mm minder of 8 mm meer is toegestaan. Het te gebruiken papier is wit, zodanig gelijmd dat het goed beschrijfbaar is en houtvrij, met een gewicht van ten minste 25 g/m2. Het is voorzien van een groene geguillocheerde onderdruk die vervalsingen met behulp van mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt.
  • 2. 
    De bevoegde instanties van de lidstaten van de Gemeenschap en Letland kunnen zich het recht voorbehouden de certificaten zelf te drukken of te laten drukken door daartoe gemachtigde drukkerijen. In het laatste geval wordt op ieder certificaat van deze vergunning melding gemaakt. Op elk certificaat worden bovendien de naam en het adres van de drukker vermeld of wordt een merkteken ter identificatie van de drukker aangebracht. De certificaten worden van een al dan niet gedrukt volgnummer voorzien.

>PIC FILE= "L_2003274NL.010701.TIF">

>PIC FILE= "L_2003274NL.010801.TIF">

>PIC FILE= "L_2003274NL.010901.TIF">

>PIC FILE= "L_2003274NL.011001.TIF">

BIJLAGE IV

>PIC FILE= "L_2003274NL.011102.TIF">

>PIC FILE= "L_2003274NL.011201.TIF">

BIJLAGE V

Lijst van materialen van oorsprong uit Turkije, naar hoofdstuk en post van het geharmoniseerde systeem (GS), waarop de bepalingen van de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING

betreffende het Prinsdom Andorra

  • 1. 
    Producten van de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het geharmoniseerde systeem, van oorsprong uit het Prinsdom Andorra, worden door Letland behandeld als producten van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van deze overeenkomst.
  • 2. 
    Protocol nr. 3 is van overeenkomstige toepassing voor het bepalen van de oorsprong van de bovenvermelde producten.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING

betreffende de Republiek San Marino

  • 1. 
    Producten van oorsprong uit de Republiek San Marino worden door Letland behandeld als producten van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van deze overeenkomst.
  • 2. 
    Protocol nr. 3 is van overeenkomstige toepassing voor het bepalen van de oorsprong van de vorengenoemde producten.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING

betreffende de herziening van wijzigingen in de regels van oorsprong als gevolg van wijzigingen in het geharmoniseerde systeem

Wanneer, ten gevolge van wijzigingen in de nomenclatuur, wijzigingen in de oorsprongsregels, zoals vastgesteld bij Besluit nr. 1/2003, de inhoud veranderen van een regel die voor Besluit nr. 1/2003 bestond, en een dergelijke verandering nadelig lijkt te zijn voor de belangen van de betrokken sectoren, zal, indien een van de partijen bij de overeenkomst hierom in de periode tot en met 31 december 2004 verzoekt, de Associatieraad als een dringende kwestie onderzoeken of de inhoud van de betrokken regel in de toestand moet worden hersteld zoals die was voordat Besluit nr. 1/2003 werd vastgesteld.

De Associatieraad zal binnen drie maanden na het verzoek door een van de partijen bij de overeenkomst besluiten de inhoud van de betrokken regel te herstellen of niet te herstellen.

Indien de inhoud van de betrokken regel wordt hersteld, zorgen de partijen bij de overeenkomst ook voor het juridische kader dat nodig is om de terugbetaling mogelijk te maken van de douanerechten op de betrokken producten die na 1 januari 2002 zijn ingevoerd.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.