Verordening 2008/1010 - Instelling van een definitief antisubsidierecht op de invoer van sulfanilzuur uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97 en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 2026/97 en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1000/2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur uit China en India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96

1.

Wettekst

17.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/3

 

VERORDENING (EG) Nr. 1010/2008 VAN DE RAAD

van 13 oktober 2008

tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97 en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 2026/97 en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1000/2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op de artikelen 15, 18 en 19,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

  • 1. 
    PROCEDURE

1.1.   Vorige onderzoeken en geldende maatregelen

 

(1)

In juli 2002 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1338/2002 (2) een definitief compenserend recht („de bestaande maatregelen”) van 7,1 % ingesteld op de invoer van sulfanilzuur, ingedeeld onder GN-code ex29214210 (Taric-code 2921421060) van oorsprong uit India. Deze maatregelen zijn gebaseerd op de bevindingen van een antisubsidieprocedure die was ingeleid op grond van artikel 10 van de basisverordening („het oorspronkelijke onderzoek”).

 

(2)

Tegelijkertijd heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1339/2002 (3) een definitief antidumpingrecht van 18,3 % ingesteld op de invoer van hetzelfde product van oorsprong uit India.

 

(3)

In het kader van de bovengenoemde compensatie- en antidumpingprocedures heeft de Commissie bij Besluit 2002/611/EG (4) een prijsverbintenis aanvaard die was aangeboden door de Indiase onderneming Kokan Synthetics & Chemicals Pvt. Ltd („Kokan”).

 

(4)

In december 2003 heeft Kokan de Commissie ervan in kennis gesteld dat zij haar verbintenis wenste op te zeggen. Bijgevolg werd het besluit van de Commissie tot aanvaarding van de verbintenis ingetrokken bij Besluit 2004/255/EG (5).

 

(5)

In april 2005 (6) heeft de Commissie op verzoek van Kokan op grond van respectievelijk artikel 19 van de basisverordening en artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (7) („de antidumpingbasisverordening”) een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend dat beperkt bleef tot een onderzoek naar de vraag of een door de onderneming aangeboden verbintenis kon worden aanvaard.

 

(6)

Na een onderzoek in december 2005 heeft de Commissie bij Besluit 2006/37/EG (8) een verbintenis aanvaard die door Kokan was aangeboden in het kader van de antidumping- en compensatieprocedure betreffende de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit India.

 

(7)

Naar aanleiding van het in overweging 6 genoemde onderzoek zijn in januari 2006 Verordening (EG) nr. 123/2006 van de Raad (9), Verordening (EG) nr. 1338/2002 tot instelling van een definitief compenserend recht op sulfanilzuur uit India en Verordening (EG) nr. 1339/2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op sulfanilzuur uit onder meer India, gewijzigd om rekening te houden met de aanvaarding van de genoemde verbintenis.

 

(8)

Naar aanleiding van een onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1000/2008 (10) een antidumpingrecht ingesteld op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en India.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

 

(9)

Na de publicatie van een bericht dat de bestaande maatregelen op korte termijn zouden vervallen (11), heeft de Commissie op 24 april 2007 een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening ontvangen. Dit verzoek is ingediend door twee communautaire producenten („de indieners”) die 100 % van de productie van sulfanilzuur in de Europese Unie vertegenwoordigen.

 

(10)

Het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

(11)

De Commissie heeft het door de indieners van het verzoek voorgelegde bewijsmateriaal onderzocht en achtte dit toereikend om een nieuw onderzoek te openen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie op 24 juli 2007 met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (12) bekendgemaakt dat overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen zou worden geopend.

 

(12)

Voorafgaand aan de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en overeenkomstig artikel 10, lid 9, en artikel 22, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen en heeft zij de Indiase overheid uitgenodigd voor overleg teneinde de situatie in verband met de inhoud van de klacht op te helderen en gezamenlijk tot overeenstemming te komen. De Indiase overheid heeft op deze uitnodiging tot overleg niet gereageerd. Wel is de Indiase overheid ingegaan op een uitnodiging tot overleg in de context van het bovengenoemde gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek. Dit overleg heeft niet geleid tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing die de opening van het onderzoek overbodig zou maken.

1.3.   Gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

 

(13)

Met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie op 29 september 2007 (13) („bericht van opening krachtens artikel 19”) heeft de Commissie op grond van artikel 19 van de basisverordening op eigen initiatief een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend dat beperkt was tot een onderzoek naar de hoogte van de subsidiëring, aangezien zij over voldoende voorlopig bewijsmateriaal beschikte dat de omstandigheden aan de hand waarvan de maatregelen waren vastgesteld, waren gewijzigd en dat deze wijzigingen van blijvende aard waren.

 

(14)

Het nieuwe onderzoek was beperkt tot de hoogte van de subsidiëring van de onderneming Kokan die is opgenomen in de bijlage bij het bericht van opening krachtens artikel 19, en tot andere exporteurs die werden uitgenodigd zich bekend te maken onder de voorwaarden en binnen de termijn die in het bericht van inleiding werden vermeld.

1.4.   Onderzoek

1.4.1.   Onderzoektijdvak

 

(15)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van subsidiëring had betrekking op de periode van 1 april 2006 tot en met 31 maart 2007 (hierna „het nieuwe onderzoektijdvak” genoemd). Deze periode werd ook gebruikt voor het onderzoek van de beweerde gewijzigde omstandigheden die tot de opening van het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek hadden geleid. Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn om te beoordelen of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of zich zal herhalen, had betrekking op de periode van 2003 tot het einde van het nieuwe onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

1.4.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

 

(16)

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten/exporteurs, importeurs en gebruikers en hun verenigingen, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, de indiener van het verzoek en de communautaire producenten officieel van de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord.

 

(17)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

 

(18)

Tijdens het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen zijn vragenlijsten gestuurd naar alle bekende betrokken partijen, namelijk de twee communautaire producenten, de Indiase producent/exporteur, de bekende importeurs en gebruikers en de Indiase overheid. In het kader van het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek zijn vragenlijsten gestuurd naar de Indiase producent/exporteur en naar de Indiase overheid.

 

(19)

De Indiase overheid, beide communautaire producenten en de producent/exporteur van het betrokken land alsmede vier gebruikers stuurden de vragenlijsten ingevuld terug. Geen van de importeurs beantwoordde de vragenlijst, terwijl ook geen van de andere importeurs de Commissie informatie verschafte of zich tijdens het onderzoek meldde.

 

(20)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of voorzetting of herhaling van subsidiëring en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Gemeenschap en de beweerde gewijzigde hoogte van de subsidiëring te bepalen. In dit verband heeft de Commissie controlebezoeken gebracht aan de Indiase overheid in Delhi, de regering van Maharashtra in Mumbai, de Reserve Bank of India (Indiase centrale bank) in Mumbai en aan de volgende ondernemingen:

 

a)

producent/exporteur in India:

 

Kokan Synthetics & Chemicals Pvt Ltd, Mumbai, India;

 

b)

communautaire producenten:

 

Ardenity, Givet, Frankrijk,

 

CUF Químicos Industriais, Estarreja, Portugal;

 

c)

gebruikers:

 

Kemira Germany GmbH, Leverkusen, Duitsland,

 

Robama SA, Palafolls, Spanje.

  • 2. 
    BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

 

(21)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op sulfanilzuur van oorsprong uit India („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder GN-code ex29214210 (Taric 2921421060). Er zijn in feite twee soorten sulfanilzuur: een technisch zuivere kwaliteit en sulfanilzuur pa. De laatstgenoemde soort wordt bovendien ook wel in de handel gebracht in de vorm van een zout van sulfanilzuur. Sulfanilzuur wordt gebruikt als grondstof bij de productie van optische witmakers, additieven voor beton, kleurstoffen voor levensmiddelen en speciale verfstoffen. Hoewel sulfanilzuur diverse toepassingen kent, worden alle soorten en vormen door de verwerkende industrie als in hoge mate substitueerbaar beschouwd, zijn ze voor de meeste toepassingen onderling verwisselbaar en moeten zij, zoals in het oorspronkelijke onderzoek, als een enkel product worden beschouwd.

2.2.   Soortgelijk product

 

(22)

Dit nieuwe onderzoek bevestigde wat bij het oorspronkelijke onderzoek al was vastgesteld, namelijk dat sulfanilzuur en de zouten ervan echte basisproducten zijn en dat de kwaliteit en de fysische eigenschappen ervan identiek zijn, ongeacht het land van oorsprong. Het betrokken product en de door de producent/exporteur vervaardigde en op hun binnenlandse markt verkochte en naar derde landen uitgevoerde producten, alsmede de producten die de communautaire producenten in de Gemeenschap vervaardigen en verkopen, hebben dus dezelfde fysische en chemische eigenschappen en worden in wezen voor dezelfde doeleinden gebruikt, zodat zij als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 5, van de basisverordening moeten worden beschouwd.

  • 3. 
    WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

3.1.   Inleiding

 

(23)

Op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:

 

Subsidieregelingen die tijdens het oorspronkelijke onderzoek zijn onderzocht

 

Voor het gehele land geldende regelingen

 

a)

Export Processing Zones Scheme („EPZS”, regeling exportproductiezones)/Special Economic Zones Scheme („SEZS”, regeling bijzondere economische zones)/Export Oriented Units Scheme („EOUS”, regeling exportgerichte bedrijven)

 

b)

Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten)

 

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling exportbevordering kapitaalgoederen)

 

d)

Income Tax Exemption Scheme („ITES”, regeling vrijstelling vennootschapsbelasting)

 

e)

Advance Licence Scheme („ALS”)/Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen)

 

Regionale regelingen

 

f)

Package Scheme of Incentives („PSI”, pakket stimuleringsmaatregelen) van de overheid van Maharashtra

 

Subsidieregelingen die niet tijdens het oorspronkelijke onderzoek zijn onderzocht

 

Voor het gehele land geldende regelingen

 

g)

Export Credit Scheme (pre-shipment and post-shipment) („ECS”, regeling exportkredieten) (vóór en na verzending)

 

(24)

De regelingen a), b), c) en e) zijn gebaseerd op de Wet op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 („Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No 22 of 1992)”), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden („de Wet buitenlandse handel”). Deze wet staat de Indiase overheid toe mededelingen over het in- en uitvoerbeleid te doen. Deze worden samengevat in documenten over het in- en uitvoerbeleid (sinds 1 september „buitenlandsehandelbeleid” genoemd) die het ministerie van Handel om de vijf jaar uitgeeft en die regelmatig worden bijgewerkt. Eén van deze documenten is relevant voor het nieuwe onderzoektijdvak, namelijk het vijfjarenprogramma voor de periode van 1 september 2004 tot en met 31 maart 2009 („document in- en uitvoerbeleid 2004-2009”). Voorts heeft de Indiase overheid de procedures voor haar in- en uitvoerbeleid in de periode 2004-2009 vastgesteld in het Handboek van procedures, 1 september 2004 tot en met 31 maart 2009, deel I („HOP I 2004-2009”).

 

(25)

De onder d) vermelde regeling Vrijstelling vennootschapsbelasting is gebaseerd op de Wet Vennootschapsbelasting van 1961, die jaarlijks bij de begrotingswet wordt gewijzigd.

 

(26)

De onder f) genoemde regeling wordt beheerd door de deelstaat Maharashtra en is gebaseerd op besluiten van het ministerie voor Industrie, energie en werkgelegenheid van de overheid van Maharashtra.

 

(27)

De onder g) genoemde Regeling exportkredieten is gebaseerd op de artikelen 21 en 35A van de Bankwet van 1949, die de Reserve Bank of India („RBI”) machtigt handelsbanken instructies over exportkredieten te geven.

3.2.   Export Processing Zones Scheme („EPZS”, regeling exportproductiezones)/Special Economic Zones Scheme („SEZS”, regeling bijzondere economische zones)/Export Oriented Units Scheme („EOUS”, regeling exportgerichte bedrijven)

 

(28)

De medewerkende producent/exporteur bleek zich niet in een bijzondere economische zone of in een exportproductiezone te bevinden. Wel was de medewerkende producent/exporteur opgericht in het kader van de Regeling exportgerichte bedrijven en ontving hij tijdens het nieuwe onderzoektijdvak subsidies die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. De onderstaande beschrijving en beoordeling betreft dus uitsluitend de exportgerichte bedrijven.

3.2.1.   Rechtsgrondslag

 

(29)

De Regeling exportgerichte bedrijven is beschreven in hoofdstuk 6 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en in het HOP I 2004-2009.

3.2.2.   In aanmerking komende ondernemingen

 

(30)

Met uitzondering van zuivere handelsmaatschappijen komen alle ondernemingen die zich er in beginsel toe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren, voor de Regeling exportgerichte bedrijven in aanmerking. Industriële ondernemingen moeten evenwel een minimumbedrag (10 miljoen Indiase roepies) in vaste activa investeren om voor de Regeling exportgerichte bedrijven in aanmerking te komen.

3.2.3.   Toepassing in de praktijk

 

(31)

Exportgerichte bedrijven kunnen overal in India worden gevestigd of opgericht.

 

(32)

In een aanvraag om als exportgericht bedrijf te worden erkend, moeten onder meer gegevens worden verstrekt over het geplande volume van de productie, de geprojecteerde exportwaarde en de behoefte aan ingevoerde en binnenlandse inputs over een periode van vijf jaar. Indien de aanvraag wordt aanvaard, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming meegedeeld. De erkenning als exportgericht bedrijf geldt voor vijf jaar. De overeenkomst kan worden verlengd.

 

(33)

Een belangrijke verplichting voor exportgerichte bedrijven is volgens het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 dat hun deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, d.w.z. dat de totale waarde van hun uitvoer gedurende een referentieperiode van vijf jaar groter moet zijn geweest dan de totale waarde van hun invoer.

 

(34)

Exportgerichte bedrijven komen in aanmerking voor de volgende voordelen:

 

vrijstelling van invoerrechten voor alle soorten goederen (waaronder kapitaalgoederen, grondstoffen en verbruiksgoederen) die nodig zijn voor de fabricage, productie of verwerking of die in verband daarmee worden gebruikt;

 

vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen;

 

terugbetaling van de nationale omzetbelasting op ter plaatse aangekochte goederen;

 

de mogelijkheid een deel van de productie (maximaal 50 % van de fob-waarde van de export) op de binnenlandse markt te verkopen, mits hun deviezenrekening na betaling van verlaagde rechten (accijnzen op afgewerkte producten) een positief saldo vertoont;

 

gedeeltelijke terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof;

 

vrijstelling van de normaliter verschuldigde vennootschapsbelasting op de exportwinsten overeenkomstig artikel 10 B van de Wet op de vennootschapsbelasting voor een periode van tien jaar vanaf het begin van de activiteiten van de onderneming, maar uiterlijk tot 2010;

 

de mogelijkheid voor 100 % in buitenlandse handen te zijn.

 

(35)

Bedrijven die in het kader van deze regelingen werkzaam zijn, staan overeenkomstig artikel 65 van de Douanewet onder toezicht van douaneambtenaren.

 

(36)

Overeenkomstig artikel 6.11.1 van HOP I 2004-2009 zijn deze bedrijven wettelijk verplicht een betrouwbare boekhouding te voeren van alle ingevoerde goederen, van het gebruik dat daarvan is gemaakt en van de uitgevoerde goederen. Deze bescheiden moeten periodiek aan de bevoegde autoriteiten worden overgelegd (driemaandelijkse en jaarlijkse voortgangsverslagen).

 

(37)

Overeenkomstig artikel 6.11.2 van HOP I 2004-2009 wordt echter van een exportgericht bedrijf niet verlangd dat het iedere invoer in verband brengt met uitvoer, overdracht naar andere bedrijven, verkoop op de binnenlandse markt tegen lagere rechten of voorraden.

 

(38)

Bij verkopen in het binnenland zorgt de producent zelf voor de verzending en registratie. Bij uitvoer door een exportgericht bedrijf ziet een douane- of accijnsambtenaar die permanent in het bedrijf aanwezig is, toe op de verzending van de goederen.

 

(39)

In het onderhavige geval heeft de medewerkende producent/exporteur gebruikgemaakt van de regeling om goederen op de binnenlandse markt vrij van accijnzen aan te kopen, om de nationale omzetbelasting terugbetaald te krijgen en om de accijnzen op brandstof die hij bij binnenlandse oliemaatschappijen had aangekocht, gedeeltelijk terugbetaald te krijgen. Uit het onderzoek bleek dat de producent/exporteur evenwel geen gebruik had gemaakt van de vrijstelling van inkomstenbelasting voor exportgerichte bedrijven.

3.2.4.   Conclusies over het exportgerichte bedrijf

 

(40)

Wat de vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen betreft, bleek dat de belasting die was betaald over aankopen door een niet als exportgericht erkend bedrijf later weer van toekomstige betalingen kan worden afgetrokken, bijvoorbeeld van accijnzen over binnenlandse verkoop (het zogenaamde „CENVAT-mechanisme”). De over aankopen betaalde accijnzen zijn dus niet definitief. Door het „CENVAT”-mechanisme wordt alleen op de toegevoegde waarde een definitief recht geheven, maar niet op de inputs. Door de vrijstelling van accijnzen voor aankopen door een exportgericht bedrijf derft de Indiase overheid dan ook geen aanvullende inkomsten en ontvangt het exportgerichte bedrijf geen extra voordelen.

 

(41)

De terugbetaling van de nationale omzetbelasting en de gedeeltelijke terugbetaling van accijnzen op brandstof die bij binnenlandse oliemaatschappijen is aangekocht, zijn subsidies in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten en verleent het exportgerichte bedrijf aldus een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, daar dit bedrijf hierdoor over meer liquide middelen beschikt doordat het nationale omzetbelasting en brandstofaccijnzen terugbetaald krijgt die het normaliter verschuldigd zou zijn. De subsidies zijn rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en worden derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Om voor deze voordelen in aanmerking te komen, moet een bedrijf volgens punt 6.1 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 exportgericht zijn.

3.2.5.   Berekening van het subsidiebedrag

 

(42)

Het subsidiebedrag was berekend op basis van de terugbetaling van de nationale omzetbelasting op de plaatselijk aangekochte goederen en de gedeeltelijke terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof, dit alles in het nieuwe onderzoektijdvak. De kosten om de subsidie te verkrijgen, werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van dit bedrag afgetrokken, waarna het resulterende bedrag als teller van de breuk diende. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag toegerekend aan de omzet die het exportgerichte bedrijf in het nieuwe onderzoektijdvak met het betrokken product heeft behaald (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge bedroeg 3,2 %.

3.3.   Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten)

3.3.1.   Rechtsgrondslag

 

(43)

De DEPBS is beschreven in artikel 4.3 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en in de artikelen 4.37- 4.53 van HOP I 2004-2009.

3.3.2.   Bevindingen

 

(44)

De medewerkende Indiase producent/exporteur bleek tijdens het nieuwe onderzoektijdvak in het kader van deze regeling geen voordelen te hebben verkregen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

3.4.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling exportbevordering kapitaalgoederen)

3.4.1.   Rechtsgrondslag

 

(45)

De EPCGS is beschreven in hoofdstuk 5 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en hoofdstuk 5 van het HOP I 2004-2009.

3.4.2.   Bevindingen

 

(46)

De medewerkende Indiase producent/exporteur bleek tijdens het nieuwe onderzoektijdvak in het kader van deze regeling geen voordelen te hebben verkregen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

3.5.   Income Tax Exemption Scheme („ITES”, regeling vrijstelling vennootschapsbelasting)

 

(47)

De medewerkende Indiase producent/exporteur bleek tijdens het nieuwe onderzoektijdvak in het kader van deze regeling geen voordelen te hebben verkregen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

3.6.   Advance Licence Scheme („ALS”, regeling voorafgaande vergunningen)/Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling vergunning vooraf)

3.6.1.   Rechtsgrondslag

 

(48)

Deze regeling is uitvoerig beschreven in de punten 4.1 tot en met 4.1.14 van het EXIM 2004-2009 en de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van HOP I 2004-2009. De naam van de regeling is met ingang van 1 april 2006 gewijzigd in Advance Authorisation Scheme (regeling vergunning vooraf).

3.6.2.   Bevindingen

 

(49)

De medewerkende Indiase producent/exporteur bleek tijdens het nieuwe onderzoektijdvak in het kader van deze regeling geen voordelen te hebben verkregen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

3.7.   Package Scheme of Incentives („PSI”, pakket stimuleringsmaatregelen) van de overheid van Maharashtra

3.7.1.   Rechtsgrondslag

 

(50)

Om ondernemingen aan te moedigen zich in minder ontwikkelde gebieden van Maharashtra te vestigen, verleent de overheid van deze deelstaat sedert 1964 in het kader van het PSI voordelen voor nieuwe fabrieken die in ontwikkelingsgebieden worden opgezet. De regeling is sinds de invoering ervan herhaaldelijk gewijzigd: zo gold het „PSI 2001” voor het tijdvak van 1 april 2001 tot 31 maart 2006 en werd deze vervolgens met een jaar verlengd tot 31 maart 2007. Het PSI bestaat uit diverse subregelingen. De belangrijkste hiervan zijn: i) terugbetaling van de octrooibelasting/inschrijvingsbelasting, ii) vrijstelling van elektriciteitsheffing en iii) vrijstelling/uitstel van betaling van de plaatselijke omzetbelasting. Volgens de overheid van Maharashtra omvat de regeling van 2001 niet de laatstgenoemde belastingregeling; er is dus geen vrijstelling van de plaatselijke omzetbelasting en geen uitstel van betaling. Tijdens het onderzoek is echter vastgesteld dat de aanspraken van een onderneming op de voordelen van de regeling zijn vastgesteld in een certificaat. Uit het onderzoek bleek dat de enige subregeling waarvan de medewerkende producent/exporteur tijdens het nieuwe onderzoektijdvak gebruikmaakte, de subregeling betreffende uitstel van betaling was (gedeelte van punt iii).

3.7.2.   In aanmerking komende ondernemingen

 

(51)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen in de regel in minder ontwikkelde gebieden van de deelstaat investeren (die op grond van hun economische ontwikkeling zijn ingedeeld in verschillende categorieën, nl. weinig ontwikkelde, minder ontwikkelde en minst ontwikkelde gebieden) door daar een nieuwe fabriek op te zetten of door grootschalige investeringen te doen in de uitbreiding of diversificatie van bestaande fabrieken. De voornaamste criteria voor het toekennen van voordelen zijn de classificatie van het gebied waar de fabriek is of zal worden gevestigd en de omvang van de investeringen.

3.7.3.   Toepassing in de praktijk

 

(52)

In het certificaat dat door de overheid van Maharashtra aan de medewerkende producent/exporteur is verstrekt, werd bepaald dat de onderneming, op grond van de subregeling „uitstel betaling omzetbelasting”, de betaling van de over de binnenlandse verkoop geheven nationale omzetbelasting mocht uitstellen voor een periode van twaalf jaar vanaf het jaar van heffing.

3.7.4.   Conclusie

 

(53)

In het kader van het pakket stimuleringsmaatregelen van de overheid van Maharashtra worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, punt 1, onder a), ii), en artikel 2, punt 2, van de basisverordening. De hierboven onderzochte subregeling is een financiële bijdrage van de overheid van Maharashtra, aangezien hierdoor de inning van inkomsten van deze overheid wordt uitgesteld, die anders opeisbaar zouden zijn geweest. Dit uitstel verleent de onderneming voordeel, aangezien haar liquiditeit hierdoor verbetert.

 

(54)

Alleen ondernemingen die geïnvesteerd hebben in bepaalde geografische gebieden die onder de jurisdictie van de staat van Maharashtra vallen, komen voor de subregeling in aanmerking. Ondernemingen die buiten deze gebieden zijn gevestigd, komen niet in aanmerking. De hoogte van het voordeel is afhankelijk van het gebied in kwestie. De regeling is specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 3, van de basisverordening en geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

3.7.5.   Berekening van het subsidiebedrag

 

(55)

Het bedrag aan omzetbelasting waarvoor in het kader van het uitstelelement van de regeling tijdens het nieuwe onderzoektijdvak uitstel van betaling was verleend, werd beschouwd als een rentevrije lening voor hetzelfde bedrag van de overheid van Maharashtra. Het voordeel van de medewerkende producent/exporteur werd derhalve berekend op basis van de rente die de onderneming voor een vergelijkbare commerciële lening tijdens het nieuwe onderzoektijdvak verschuldigd zou zijn geweest.

 

(56)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (de teller van de breuk) omgeslagen over de totale omzet van de onderneming in het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en evenmin van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(57)

Op basis van het bovenstaande heeft de onderneming in het kader van deze regeling een subsidie van 0,6 % verkregen.

3.8.   Export Credit Scheme („ECS”, regeling exportkredieten)

3.8.1.   Rechtsgrondslag

 

(58)

Deze regeling is beschreven in Master Circular IECD nr. 02/04.02.02/2006-07 (exportkredieten in buitenlandse valuta) en Master Circular IECD nr. 01/04.02.02/2006-07 (exportkredieten in roepies) van de RBI, die alle handelsbanken in India hebben ontvangen.

3.8.2.   In aanmerking komende ondernemingen

 

(59)

Voor deze regeling komen exporterende fabrikanten en exporterende handelaren in aanmerking. De medewerkende producent/exporteur bleek in het kader van deze regeling geen voordelen te hebben verkregen.

3.8.3.   Toepassing in de praktijk

 

(60)

In het kader van deze regeling stelt de RBI vast welke maximumrentetarieven (in Indiase roepies en in vreemde valuta) handelsbanken exporteurs mogen aanrekenen voor exportkrediet. Doel is ervoor te zorgen dat deze exporteurs tegen internationaal concurrerende tarieven exportkrediet kunnen verkrijgen. Er zijn twee soorten exportkrediet, namelijk exportkrediet voorafgaand aan verzending („voorschot aan de exporteur”), dat wordt verstrekt ter financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen vóór de uitvoer, en exportkrediet na verzending, waarbij bedrijfskapitaal wordt verschaft ter financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken ook opdracht om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te houden.

 

(61)

Tengevolge van de Master Circulars van de RBI kunnen de exporteurs exportkredieten verkrijgen tegen een tarief dat voordelig is vergeleken met het gewone handelskrediet („kaskrediet”) waarvoor marktvoorwaarden gelden.

3.8.4.   Conclusie over de ECS

 

(62)

Ten eerste kunnen de voordelige rentetarieven voor exportkredieten overeenkomstig de Master Circulars van de RBI leiden tot lagere rentekosten voor de exporteur dan bij een marktconforme lening; in dat geval verkrijgt de exporteur een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Alleen in gevallen waarin daadwerkelijk een dergelijk verschil in rentetarieven werd vastgesteld, werd geconcludeerd dat een voordeel werd verkregen. De verschillen in rentetarieven tussen de kredieten die overeenkomstig de Master Circulars van de RBI werden verleend en commerciële „kaskredieten” kunnen niet worden verklaard door een louter marktconform gedrag van de handelsbanken.

 

(63)

Ten tweede — en ondanks het feit dat de voordelige ECS-kredieten door handelsbanken worden verleend — komt dit voordeel neer op een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 1, lid 3, van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in handen van de overheid, streeft doelstellingen van het overheidsbeleid (bijvoorbeeld het monetaire beleid) na en de bestuursleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening, aangezien de handelsbanken zich moeten houden aan de voorwaarden die de RBI hen oplegt, onder meer de in de Master Circulars van de RBI ingestelde maximumrentetarieven voor exportkredieten en de bepalingen van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Hierdoor zijn handelsbanken ertoe verplicht een functie te vervullen die is vermeld in artikel 2, lid 1, onder a), i), van de basisverordening, in dit geval de verstrekking van exportkredieten tegen gunstige voorwaarden. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van kredietverlening op bepaalde voorwaarden is normaliter een taak van de overheid en deze praktijk verschilt in werkelijkheid niet van de praktijken die overheden normaliter toepassen in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening. Deze subsidie wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de gunstige rentetarieven uitsluitend gelden voor de financiering van exporttransacties en dus van exportprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

3.8.5.   Berekening van het subsidiebedrag

 

(64)

Het subsidiebedrag werd berekend op basis van het verschil tussen de rente die is betaald voor exportkrediet dat in het nieuwe onderzoektijdvak is gebruikt en de rente die de betrokken onderneming voor een gewoon handelskrediet zou hebben betaald. Dit subsidiebedrag (de teller van de breuk) is omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De medewerkende producent/exporteur heeft gebruikgemaakt van de ECS en een subsidie van 0,9 % ontvangen.

3.9.   Totaal van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

 

(65)

De ad-valoremsubsidiemarge tijdens het nieuwe onderzoektijdvak voor de onderzochte producent/exporteur is overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening 4,7 %.

 

(66)

Op basis van de beschikbare informatie nam de medewerkende producent/exporteur tijdens de nieuwe onderzoektijdvak 100 % van de uitvoer van sulfanilzuur vanuit India naar de Gemeenschap voor zijn rekening. Er was geen informatie beschikbaar waaruit bleek dat de hoogte van de subsidiëring van andere eventueel bestaande producenten/exporteurs geringer zou zijn.

 

REGELING

ONDERNEMING

EOU (14)

DEPBS

EPCGS

ITES

ALS

Regeling deelstaat Maharashtra

ECS (14)

Totaal

%

%

%

%

%

%

%

%

Kokan Synthetics and Chemicals Private Limited

3,2

nul

nul

nul

nul

0,6

0,9

4,7

3.10.   Conclusies met betrekking tot de voortzetting of herhaling van subsidiëring

 

(67)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk was dat de subsidiëring zou worden voortgezet of herhaald indien de thans geldende maatregelen zouden vervallen.

 

(68)

Vastgesteld werd dat — hoewel de bij het nieuwe onderzoek vastgestelde subsidiemarge lager is dan die welke tijdens het oorspronkelijke onderzoek naar voren kwam — de medewerkende Indiase exporteur van het betrokken product in het onderzoektijdvak nog steeds voordeel had verkregen door subsidies van de Indiase overheid die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. In het kader van de tijdens het nieuwe onderzoektijdvak onderzochte hoofdregeling — d.w.z. de EOUS — levert de status van exportgericht bedrijf op grond van het in- en uitvoerbeleid nog steeds voordelen op en niets wijst erop dat deze regelingen in de nabije toekomst zullen worden afgeschaft. Onder deze omstandigheden is het duidelijk dat de exporteur van het betrokken product ook in de toekomst subsidies zal blijven ontvangen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

 

(69)

Aangezien gebleken is dat de subsidiëring in het nieuwe onderzoektijdvak werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal worden voortgezet, hoeft niet te worden onderzocht of de subsidiëring waarschijnlijk zal worden hervat.

3.11.   Blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden

 

(70)

Overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening werd tevens onderzocht of de gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het oorspronkelijke onderzoek naar subsidiëring konden worden geacht van blijvende aard te zijn.

 

(71)

Opgemerkt moet worden dat het tussentijds onderzoek, bij gebrek aan medewerking door andere exporteurs in India, is beperkt tot de hoogte van de subsidiëring van Kokan Synthetics & Chemicals Pvt. Ltd.

 

(72)

Met betrekking tot de blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden werd — gezien de in overweging 68 vermelde bevindingen — geconcludeerd dat er geen redenen waren om aan te nemen dat de gewijzigde hoogte van de subsidiëring niet van blijvende aard was.

  • 4. 
    DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
 

(73)

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door twee producenten wier productie wordt geacht de totale communautaire productie van het soortgelijke product in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening te vormen.

 

(74)

Er wordt op gewezen dat de ondernemingen „Sorochimie Chimie Fine” en „Quimigal SA” na het oorspronkelijke onderzoek een nieuwe naam hebben gekregen. Zij heten nu respectievelijk „Ardenity” en „CUF Químicos Industriais”.

 

(75)

Deze twee producenten hebben aan het onderzoek meegewerkt en hebben het verzoek om een nieuw onderzoek gesteund. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening.

  • 5. 
    SITUATIE OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT

5.1.   Verbruik op de communautaire markt

 

(76)

Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van:

 

invoer van het betrokken product in de communautaire markt, zoals afgeleid uit gegevens van Eurostat,

 

totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt, zoals afgeleid uit de antwoorden op de vragenlijsten.

 

(77)

Het verbruik van sulfanilzuur in de Gemeenschap bedroeg in het nieuwe onderzoektijdvak ongeveer 10 000 t. Tijdens de beoordelingsperiode is het verbruik met 6 % afgenomen.

Tabel 1

Verbruik op de communautaire markt

 
 

2003

2004

2005

2006

NOT

Verbruik (t)

10 684

10 443

10 899

9 939

9 997

Index

100

98

102

93

94

5.1.1.   Huidige invoer uit het betrokken land

 

(78)

Gezien de vertrouwelijke aard van de gegevens — aangezien Kokan 100 % van de invoer van oorsprong uit India vertegenwoordigt en de bedrijfstak van de Gemeenschap uit slechts twee producenten bestaat — moest de informatie in de tabellen 2 tot en met 5 geïndexeerd worden weergegeven.

5.1.2.   Invoervolume en marktaandeel van de betrokken invoer in het nieuwe onderzoektijdvak

 

(79)

De ontwikkeling van het volume en het marktaandeel van de invoer uit India is in de onderstaande tabel aangegeven.

Tabel 2

Invoer uit het betrokken land

 

Invoer ()

2003

2004

2005

2006

NOT

Index

100

54

59

56

60

Bron: Eurostat.

Tabel 3

Marktaandeel van het betrokken land

 

Marktaandeel

2003

2004

2005

2006

NOT

Index

100

55

58

60

64

 

(80)

De invoer vanuit het betrokken land is tussen 2003 en het nieuwe onderzoektijdvak afgenomen met 40 %, terwijl het marktaandeel van de invoer uit India is afgenomen met 36 %.

5.2.   Prijsontwikkeling en prijsgedrag van de invoer van het betrokken product

Tabel 4

Prijzen van de betrokken invoer

 

Eenheidsprijzen

2003

2004

2005

2006

NOT

Index

100

85

96

110

111

Bron: Eurostat.

 

(81)

De gemiddelde prijs van de betrokken invoer van oorsprong uit India is in de beoordelingsperiode met 11 % gestegen.

 

(82)

Voor de berekening van de prijsonderbieding tijdens het nieuwe onderzoektijdvak werden de af-fabriekprijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers berekende, vergeleken met de cif-importprijzen, grens Gemeenschap, van het betrokken land, naar behoren aangepast aan de prijs inclusief lossen, inklaring en invoerrechten. Deze aanpassing werd gerealiseerd door de prijzen te verhogen met het normale douanerecht en de kosten na invoer. De vergelijking toonde aan dat de aangepaste Indiase prijzen niet lager waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De waargenomen prijsstijging en het ontbreken van prijsonderbieding moeten worden gezien in het licht van de verschillende prijsverbintenissen die door de Indiase exporteur zijn aangeboden sinds de instelling van maatregelen in 2002.

5.3.   Invoer uit andere derde landen

Tabel 5

Invoer uit andere derde landen

 

Rest van de wereld

2003

2004

2005

2006

NOT

Invoer (Index)

100

93

114

91

91

Marktaandeel (Index)

100

95

112

98

97

Gemiddelde prijzen (EUR/t)

855

930

1 077

1 059

1 018

Index

100

109

126

124

119

Bron: Eurostat.

 

(83)

Het volume van de invoer uit andere derde landen is tijdens de beoordelingsperiode met 9 % gedaald. Het marktaandeel ervan is licht gedaald met 3 %. De belangrijkste exporterende landen, namelijk de Verenigde Staten van Amerika en de Volksrepubliek China, namen in de beoordelingsperiode bijna 100 % van deze invoer voor hun rekening.

 

(84)

De prijzen van sulfanilzuur uit andere derde landen waren gemiddeld lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap en ook lager dan de Indiase prijzen. Op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit de VRC was in 2002 een antidumpingrecht van 21 % van toepassing, dat in 2004 na een anti-absorptieonderzoek werd verhoogd tot 33,7 %.

5.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

5.4.1.   Opmerkingen vooraf

 

(85)

Gezien de vertrouwelijke aard van de gegevens over de twee ondernemingen die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen, zijn deze geïndexeerd weergegeven.

 

(86)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening werden alle relevante economische factoren en indicatoren betreffende de bedrijfstak van de Gemeenschap onderzocht.

5.4.2.   Gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap

  • a) 
    Productie, geïnstalleerde productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 6

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 
 

2003

2004

2005

2006

NOT

Capaciteit (t) (index)

100

100

100

105

112

Productie (t) (index)

100

119

115

115

117

Bezettingsgraad (index)

100

119

115

109

105

Bron: Antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst.

 

(87)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap was in het nieuwe onderzoektijdvak 17 % hoger dan de productie aan het begin van de beoordelingsperiode. De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de beoordelingsperiode toegenomen met 12 %, aangezien één producent in de Gemeenschap zijn capaciteit heeft verhoogd door te investeren in apparatuur om zuiver sulfanilzuur te produceren. De combinatie van deze twee factoren leidde tot een algemene stijging van de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode. Ook moet worden opgemerkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het nieuwe onderzoektijdvak een toereikende bezettingsgraad bereikte (ongeveer 75-80 %).

  • b) 
    Voorraden
 

(88)

De eindejaarsvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen in de beoordelingsperiode af met 22 %. De voorraden slonken in 2004 en 2005 aanzienlijk, maar namen in 2006 en tijdens het nieuwe onderzoektijdvak weer toe.

Tabel 7

Eindvoorraad in volume

 
 

2003

2004

2005

2006

NOT

Voorraden (t) (index)

100

35

38

64

78

Bron: Antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst.

  • c) 
    Verkoopvolume, marktaandeel en groei
 

(89)

Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap was tijdens het nieuwe onderzoektijdvak 5 % hoger dan in het begin van de beoordelingsperiode. Omdat het verbruik in de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode met 6 % afnam (zie bovenstaande overweging 77), daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in die periode met 12 %. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap groeide tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 7 procentpunten. De bedrijfstak van de Gemeenschap behield in de beoordelingsperiode een marktaandeel van meer dan 50 %.

Tabel 8

Verkoopvolume en marktaandeel

 
 

2003

2004

2005

2006

NOT

Verkoopvolume (t) (index)

100

114

107

105

105

Marktaandeel (%) (index)

100

116

105

113

112

Bron: Antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst.

 

(90)

De daling van het verbruik in de Gemeenschap in 2006 en tijdens het nieuwe onderzoektijdvak heeft enige weerslag gehad op de groei van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De groei van het marktaandeel is voor vrijwel gelijke delen te verklaren door een toename in het verkoopvolume en door het geringere verbruik tegen het einde van de beoordelingsperiode.

  • d) 
    Factoren die van invloed zijn op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap
 

(91)

De gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap stegen in de beoordelingsperiode aanzienlijk, namelijk met 26 %. De vastgestelde ontwikkelingen vanaf 2005 lijken overeen te stemmen met de gevolgen van de anti-absorptiemaatregelen die in 2004 tegen de Chinese invoer zijn genomen. De gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn tussen 2004 en 2005 aanzienlijk gestegen en sindsdien redelijk stabiel gebleven. Deze stijging was echter geringer dan de stijging van de prijs van aniline, dat de belangrijkste grondstof voor de productie van sulfanilzuur is. Aniline, een benzeenderivaat dat tijdens het nieuwe onderzoektijdvak ongeveer 50 % van de totale productiekosten uitmaakte, steeg tussen 2003 en het nieuwe onderzoektijdvak ongeveer 45 % in prijs.

Tabel 9

Verkoopprijzen

 
 

2003

2004

2005

2006

NOT

Gemiddelde verkoopprijs (index)

100

104

124

125

126

Bron: Antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst.

  • e) 
    Werkgelegenheid en productiviteit
 

(92)

De werkgelegenheid is tussen 2003 en het nieuwe onderzoektijdvak met 9 % gedaald, bij een groeiende productie; de productiviteit en het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn dus vergroot. De gemiddelde kosten per werknemer zijn tijdens die periode echter gestegen met 15 %.

Tabel 10

Werkgelegenheid en productiviteit

 
 

2003

2004

2005

2006

NOT

Werkgelegenheid (index)

100

96

96

98

91

Productiviteit (index)

100

125

120

117

129

Gemiddelde arbeidskosten (index)

100

82

94

106

115

Bron: Antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst.

  • f) 
    Winstgevendheid

Tabel 11

Winstgevendheid

 
 

2003

2004

2005

2006

NOT

Index

100

–1 286

1 519

335

191

Bron: Antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst.

 

(93)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap bedroeg, met uitzondering van het jaar 2005, ongeveer 1 % of minder. In 2004 zijn er grote verliezen geleden, terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2005, 2006 en tijdens het nieuwe onderzoektijdvak winst heeft geboekt. Aangezien de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap bijzonder laag was in 2003, leidde de duidelijke stijging in de beoordelingsperiode tot een winstgevendheidsniveau dat nog altijd veel lager lag dan in dit type bedrijfstak aanvaardbaar kan worden genoemd.

 

(94)

Bovendien werd de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap aangetast door de ontwikkeling van de grondstofprijzen. De gemiddelde productiekosten namen tussen 2003 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met 25 % toe. Zoals vermeld in overweging 91), is aniline de belangrijkste grondstof voor de productie van sulfanilzuur en maakt deze stof ongeveer de helft van de productiekosten uit. De anilineprijzen zijn in 2004 aanzienlijk gestegen, maar de bedrijfstak van de Gemeenschap kon deze prijsstijging niet afwentelen op zijn afnemers en leed verlies. In 2005 is de situatie voor de bedrijfstak van de Gemeenschap verbeterd toen de anilineprijzen zich stabiliseerden en de bedrijfstak van de Gemeenschap de prijzen van sulfanilzuur voldoende kon verhogen om de stijging van de grondstofprijzen te compenseren. In 2006 en tijdens het nieuwe onderzoektijdvak werd de bedrijfstak van de Gemeenschap geconfronteerd met nieuwe prijsstijgingen van aniline en daalde de winstgevendheid tot minder dan 1 % van de omzet.

  • g) 
    Investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 12

Investeringen en rendement van investeringen

 
 

2003

2004

2005

2006

NOT

Investeringen (index)

100

39

57

255

305

Rendement van investeringen (index)

100

–1 779

2 498

420

224

Bron: Antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst.

 

(95)

De bedrijfstak van de Gemeenschap bleef in de beoordelingsperiode investeren in sulfanilzuuractiviteiten. In 2006 en tijdens het nieuwe onderzoektijdvak deed één producent in de Gemeenschap, naast investeringen in het onderhoud van bestaande kapitaalgoederen, ook investeringen in een grotere capaciteit voor de productie van zuiver sulfanilzuur. Deze nieuwe productiecapaciteit wordt echter naar verwachting pas volledig operationeel vanaf 2008.

 

(96)

Omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap in de gehele beoordelingsperiode weinig winst heeft geboekt, was het rendement van de investeringen, d.w.z. de resultaten vóór belastingen, uitgedrukt in percentage van de gemiddelde nettoboekwaarde aan het begin en einde van het boekjaar van de activa die zijn gebruikt voor de productie van sulfanilzuur, eveneens zeer laag, namelijk ongeveer 2 % tijdens het nieuwe onderzoektijdvak.

 

(97)

Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet altijd over het benodigde kapitaal kond beschikken vanwege de moeilijke financiële situatie. Eén van de communautaire producenten maakt weliswaar deel uit van een grote groep, maar er staat niet altijd voldoende kapitaal ter beschikking omdat de financiële middelen binnen een groep meestal naar de meest winstgevende bedrijven gaan.

  • h) 
    Kasstroom
 

(98)

De kasstroom is aanzienlijk gedaald — met 85 % tussen 2003 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak — maar bleef positief. De kasstroom volgt niet de trend van de winstgevendheid, aangezien deze werd beïnvloed door niet-geldelijke posten zoals waardevermindering van activa en inventarisbewegingen.

Tabel 13

Kasstroom

 

Kasstroom

2003

2004

2005

2006

NOT

Index

100

41

64

32

15

Bron: Antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst.

5.5.   Conclusie

 

(99)

In de periode van 2003 tot het eind van het nieuwe onderzoektijdvak hebben de meeste indicatoren zich positief voor de bedrijfstak van de Gemeenschap ontwikkeld: verkoopvolume, bezettingsgraad, productievolume, eindvoorraden, productiviteit, investeringen en rendement van investeringen. De winstgevendheid bleef tijdens het nieuwe onderzoektijdvak echter lager dan 1 % van de omzet.

 

(100)

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft met name in de periode van 2004 tot het einde van het onderzoektijdvak geprofiteerd van een stijging van de eenheidsprijs van sulfanilzuur. De stijging van de verkoopprijs woog echter niet volledig op tegen de gestegen productiekosten en als gevolg daarvan daalden de winstmarges.

 

(101)

Bovendien heeft de daling van het verbruik in de Gemeenschap in 2006 en in het nieuwe onderzoektijdvak enige weerslag gehad op de groei van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

(102)

Het is duidelijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich door de invoering van de antisubsidiemaatregelen heeft kunnen stabiliseren, maar de schade niet volledig heeft kunnen herstellen als gevolg van de stijging van de grondstofprijzen die de bedrijfstak niet op zijn afnemers kon afwentelen. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode is begonnen met investeren in nieuwe uitrusting.

 

(103)

Uit het bovenstaande onderzoek is enerzijds gebleken dat de volume-indicatoren tijdens de beoordelingsperiode een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt. Anderzijds bleek uit de financiële indicatoren betreffende de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals winstgevendheid en kasstroom, dat de economische positie van de bedrijfstak van de Gemeenschap nog kwetsbaar is. Derhalve luidt de conclusie dat de bedrijfstak nog niet volledig was hersteld van de gevolgen van de schadeveroorzakende subsidiëring.

  • 6. 
    WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN SCHADE

6.1.   Algemeen

 

(104)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening is onderzoek verricht naar de waarschijnlijkheid dat de intrekking van de bestaande maatregelen tot herhaling van schade zal leiden. In dit verband werd met name de te verwachten ontwikkeling van de uitvoervolumes en prijzen vanuit het betrokken land onderzocht, en de te verwachten gevolgen ervan voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij afwezigheid van maatregelen.

6.2.   Ontwikkeling van de volumes en prijzen van de invoer uit het betrokken land indien de maatregelen worden ingetrokken

 

(105)

Zelfs met de bestaande antisubsidiemaatregelen had de invoer van het betrokken land in het nieuwe onderzoektijdvak een marktaandeel van 9,7 %.

 

(106)

Uit het onderzoek bleek dat de medewerkende Indiase exporteur/producent over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikte, namelijk meer dan 30 % van het verbruik in de Gemeenschap. Deze ongebruikte capaciteit wijst erop dat de genoemde exporteur/producent zijn huidige productie, en dus ook zijn uitvoer van sulfanilzuur naar de Gemeenschap, kan opvoeren.

 

(107)

Ook moet worden opgemerkt dat het verbruik in de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode licht is gedaald en dat de vraag in de komende jaren naar verwachting niet zodanig zal toenemen dat de potentiële groei van de invoer uit India wordt geabsorbeerd indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. In dat geval zou de uitvoer uit India van sulfanilzuur zeer waarschijnlijk een groot deel van de afzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap vervangen, aangezien de prijzen van invoer waarschijnlijk lager zijn dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

(108)

Uit het onderzoek bleek dat de communautaire markt aantrekkelijk blijft voor de Indiase exporteur/producent. Er werd namelijk vastgesteld dat de gemiddelde prijs bij uitvoer naar andere derde landen aanmerkelijk lager lag dan de gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap. Het feit dat er bij de Indiase uitvoerprijzen geen sprake van prijsonderbieding bleek te zijn, is op de voor India geldende prijsverbintenis, dus op de maatregelen, terug te voeren. Ondanks deze verbintenis bleken de Indiase CIF-uitvoerprijzen gemiddeld lager te zijn dan de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap (ongeveer 7 %).

 

(109)

Derhalve is het waarschijnlijk dat bij het ontbreken van maatregelen de Indiase producent/exporteur in de verleiding zou komen om een aanzienlijk deel van de ongebruikte capaciteit te benutten en om zijn uitvoer te verleggen van andere derde landen naar de meer aantrekkelijke communautaire markt, en prijzen aan te rekenen die aanzienlijk lager liggen dan de huidige prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

6.3.   Conclusie over de waarschijnlijkheid van herhaling van schade

 

(110)

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat bij het vervallen van de maatregelen zeer waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden uit het betrokken land in de Gemeenschap zullen worden ingevoerd tegen gesubsidieerde prijzen die lager liggen dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Dit zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de prijzen op de communautaire markt worden gedrukt, met naar verwachting nadelige gevolgen voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Met name zou dit een belemmering zijn voor voortzetting van het gedeeltelijke financiële herstel dat tijdens de beoordelingsperiode heeft plaatsgevonden, zodat een herhaling van schade waarschijnlijk zou zijn.

  • 7. 
    BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

7.1.   Inleiding

 

(111)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antisubsidiemaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Gemeenschap. Het belang van de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van een beoordeling van alle verschillende betrokken belangen.

 

(112)

Dit onderzoek is een nieuw onderzoek, wat betekent dat een situatie wordt onderzocht waarin al antisubsidiemaatregelen van toepassing zijn, zodat kan worden nagegaan of deze maatregelen negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben.

 

(113)

Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van herhaling van schadeveroorzakende subsidiëring, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Gemeenschap is.

7.2.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

 

(114)

Redelijkerwijze mag worden verwacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap blijft profiteren van de thans geldende maatregelen en zich verder zal herstellen doordat hij weer marktaandeel wint en de winstgevendheid verbetert. Als de maatregelen niet worden gehandhaafd, is het waarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw schade lijdt door een stijging van de invoer met gesubsidieerde prijzen uit het betrokken land en dat de huidige fragiele financiële situatie verslechtert.

 

(115)

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat verlenging van de maatregelen duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou zijn.

7.3.   Belang van de importeurs

 

(116)

Bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de instelling van maatregelen geen aanzienlijke gevolgen voor de importeurs van sulfanilzuur in de Gemeenschap zou hebben. Het gebrek aan medewerking aan dit onderzoek lijkt dit te bevestigen. Er zijn dan ook geen dwingende redenen aangevoerd dat de instelling van maatregelen het belang van de importeurs zou schaden.

7.4.   Belang van de gebruikers

 

(117)

De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan alle 31 bekende gebruikers, van wie er slechts vier een antwoord hebben ingestuurd. Drie beantwoorde vragenlijsten waren afkomstig van ondernemingen in de Gemeenschap die optische witmakers produceren, en één van een onderneming die kleurstoffen produceert. De door deze gebruikers verstrekte informatie over de gevolgen van de maatregelen en het aandeel van sulfanilzuur in hun productiekosten was echter niet van betekenis.

 

(118)

De door deze vier gebruikers ingevoerde hoeveelheid maakte 47,3 % van de totale invoer in de Gemeenschap uit. Aangezien deze vier gebruikers bovendien aanzienlijke hoeveelheden sulfanilzuur van de bedrijfstak van de Gemeenschap kopen, waren zij in totaal goed voor ongeveer 40 % van het verbruik in de Gemeenschap tijdens het nieuwe onderzoektijdvak.

 

(119)

Drie gebruikers brachten dezelfde argumenten tegen handhaving van de maatregelen naar voren, namelijk dat de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap onvoldoende is om aan de vraag te voldoen en dat de maatregelen het concurrentievermogen van hun afgeleide producten schaden. De vierde gebruiker gaf niet aan of hij voor of tegen handhaving van de maatregelen was.

 

(120)

Wat het aanbod op de communautaire markt betreft, wordt opgemerkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap met de huidige productiecapaciteit ongeveer 80 % van het verbruik in de Gemeenschap kan dekken. Bovendien heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap geïnvesteerd in nieuwe voorzieningen om de productie van zuiver sulfanilzuur te verhogen. In elk geval is het doel van de maatregelen niet om invoer van producten uit het betrokken land in de communautaire markt te voorkomen, maar ervoor te zorgen dat deze producten niet worden ingevoerd tegen gesubsidieerde prijzen die schade veroorzaken. Daarom is te verwachten dat ingevoerde producten uit het betrokken land op de markt blijven komen zoals dit reeds het geval was na de instelling van maatregelen in 2002.

 

(121)

Ook moet worden opgemerkt dat de productie van sulfanilzuur buiten de Gemeenschap thans beperkt is tot slecht enkele landen, zoals India, de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten. Het is dan ook van belang dat de bedrijfstak van de Gemeenschap kan werken onder doeltreffende concurrentieverhoudingen zodat alle gebruikers in de Gemeenschap kunnen blijven beschikken over aanvoer van binnen de Gemeenschap.

 

(122)

Wat het concurrentievermogen van de gebruikers betreft, moet worden opgemerkt dat de gebruikers in het kader van dit onderzoek weliswaar geen informatie hebben verstrekt, maar dat bij het oorspronkelijke onderzoek gebleken is dat de antisubsidiemaatregelen de totale kosten van optische witmakers en kleurstoffen die sulfanilzuur bevatten, met minder dan 1 % doen stijgen.

 

(123)

Op basis van het bovenstaande wordt, zoals naar aanleiding van het oorspronkelijke onderzoek, in het kader van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen geconcludeerd dat de handhaving van de maatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor de situatie van de gebruikers zou hebben.

7.5.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

 

(124)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de bestaande antisubsidiemaatregelen niet te handhaven.

  • 8. 
    COMPENSERENDE MAATREGELEN
 

(125)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven en te wijzigen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen die aanleiding gaven om de bovenstaande conclusies te wijzigen.

 

(126)

Gezien de conclusies in de context van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregel met betrekking tot de waarschijnlijkheid van voortzetting van de subsidiëring, de waarschijnlijkheid van herhaling van schade en het belang van de Gemeenschap, moeten de compenserende maatregelen ten aanzien van de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit India worden gehandhaafd om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw schade lijdt door de invoer met subsidiëring.

 

(127)

Gezien de bevindingen van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek, beperkt tot de hoogte van de subsidiëring van de medewerkende exporteur/producent in India, wordt het passend geacht de hoogte van het toepasselijke compenserende recht te wijzigen van 7,1 % naar 4,7 %. Aangezien de medewerkende producent/exporteur tijdens het nieuwe onderzoektijdvak 100 % van de uitvoer van sulfanilzuur vanuit India naar de Gemeenschap voor zijn rekening nam, wordt het raadzaam geacht dat de hoogte van het recht ook van toepassing is op ingevoerde producten van andere Indiase producenten. Dit recht is niet van toepassing op de invoer van het betrokken product dat is vervaardigd en verkocht voor uitvoer naar de Gemeenschap door de medewerkende producent/exporteur van wie een verbintenis is aanvaard bij Besluit 2006/37/EG. In dit verband moet erop worden gewezen dat de minimuminvoerprijzen van de aanvaarde verbintenis van de Indiase onderneming zijn aangepast om rekening te houden met de verlaging van de totale rechten (antidumping en compensatie) die voor deze onderneming gelden.

 

(128)

De wijziging van de hoogte van het compenserende recht zal een weerslag hebben op het definitieve antidumpingrecht van 18,3 % dat bij Verordening (EG) nr. 1000/2008 is ingesteld op de invoer van sulfanilzuur uit India, aangezien het antidumpingrecht was aangepast om dubbeltelling van de effecten van de voordelen van exportsubsidies te voorkomen (het definitieve antidumpingrecht was gebaseerd op de dumpingmarge, aangezien deze lager bleek te zijn dan de schademarge.) Artikel 24, lid 1, van de basisverordening en artikel 14, lid 1, van de antidumpingbasisverordening verbieden dat voor hetzelfde product zowel een antidumpingrecht als een compenserend recht wordt opgelegd om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die het gevolg is van dumping of exportsubsidiëring. Bij het oorspronkelijke onderzoek bleek dat enkele van de onderzochte subsidieregelingen die aanleiding gaven tot compenserende maatregelen, exportsubsidies waren in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de antisubsidiebasisverordening. Deze subsidies waren van invloed op de exportprijs van de Indiase producent/exporteur en leidden tot een verhoging van diens dumpingmarge. Op grond van artikel 24, lid 1, van de basisverordening is het definitieve antidumpingrecht aangepast om de dumpingmarge weer te geven die overblijft na instelling van het definitieve compenserende recht waarmee het effect van de exportsubsidies wordt geneutraliseerd (zie overweging 46 van Verordening (EG) nr. 1339/2002).

 

(129)

Daarom moet het definitieve antidumpingrecht voor India nu worden aangepast om rekening te houden met het herziene niveau van het verkregen voordeel van de exportsubsidies tijdens het nieuwe onderzoektijdvak van het huidige antisubsidieonderzoek. Aangezien het voordeel van de exportsubsidies in dat nieuwe onderzoektijdvak 4,1 % bedroeg en de oorspronkelijk in Verordening (EG) nr. 1339/2002 vastgestelde dumpingmarge 24,6 % bedroeg, dient het herziene niveau van het antidumpingrecht 20,5 % te bedragen. Verordening (EG) nr. 1000/2008 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van sulfanilzuur, ingedeeld onder GN-code ex29214210 (Taric-code 2921421060) van oorsprong uit India.
  • 2. 
    Het definitieve compenserende recht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Europese Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt 4,7 %.
  • 3. 
    Niettegenstaande lid 1 is het definitieve recht niet van toepassing op ingevoerde goederen die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer worden gebracht.
  • 4. 
    Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

  • 1. 
    De voor het vrije verkeer aangegeven goederen die worden gefactureerd door ondernemingen waarvan de Commissie verbintenissen heeft aanvaard en wier namen zijn vermeld in Besluit 2006/37/EG, zoals die telkenmale wordt gewijzigd, zijn vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde compenserend recht op voorwaarde dat:
 

de goederen door de genoemde ondernemingen zijn vervaardigd en verzonden en door hen direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Europese Unie zijn gefactureerd, en

 

de goederen vergezeld gaan van een geldige verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die in de bijlage bij deze verordening zijn vermeld, en

 

de goederen die bij de douane worden aangegeven en aangeboden, exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

  • 2. 
    Er ontstaat een douaneschuld bij de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer van de in artikel 1 beschreven goederen die op de in lid 1 vermelde voorwaarden van rechten zijn vrijgesteld, wanneer wordt vastgesteld dat aan één of meer van deze voorwaarden niet is voldaan. De voorwaarde van lid 1, tweede streepje, wordt als niet vervuld beschouwd wanneer de verbintenisfactuur niet in overeenstemming is met het bepaalde in de bijlage of niet echt blijkt te zijn of wanneer de Commissie de aanvaarding van de verbintenis overeenkomstig artikel 8, lid 9, van Verordening (EG) nr. 384/96 of artikel 13, lid 9, van de antisubsidiebasisverordening heeft ingetrokken bij een verordening of besluit waarin wordt verwezen naar de specifieke transactie(s) en de desbetreffende verbintenisfactuur/facturen ongeldig wordt/worden verklaard.
  • 3. 
    De importeurs aanvaarden als een normaal handelsrisico dat het niet voldoen door een partij aan één of meer van de in lid 1 genoemde voorwaarden die nader zijn omschreven in lid 2, een douaneschuld kan doen ontstaan overeenkomstig artikel 201 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (15). De douaneschuld zal worden geïnd bij intrekking van de aanvaarding van de verbintenis door de Commissie.

Artikel 3

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1000/2008 wordt vervangen door:

„2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 beschreven producten, bedraagt:

 

Land

Definitief recht (%)

Volksrepubliek China

33,7

India

20,5”

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 13 oktober 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

  • B. 
    KOUCHNER
 

  • De met een sterretje gemerkte subsidies zijn exportsubsidies.
 

BIJLAGE

De volgende gegevens moeten worden vermeld in de factuur voor sulfanilzuur waarop een verbintenis van toepassing is:

 

1.

Het opschrift „HANDELSFACTUUR — GOEDEREN DIE ONDER EEN VERBINTENIS VALLEN”.

 

2.

De naam van de onderneming die de factuur heeft opgesteld en die is vermeld in artikel 1 van Besluit 2006/37/EG van de Commissie tot aanvaarding van de verbintenis.

 

3.

Het factuurnummer.

 

4.

De factuurdatum.

 

5.

De aanvullende Taric-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap worden ingeklaard.

 

6.

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

 

het productcodenummer (PCN) dat in de verbintenis is gebruikt (bijvoorbeeld „PA99”, „PS85” of „TA98”);

 

de technische/fysische specificatie van het PCN, namelijk voor „PA99” en „PS85” wit vrijstromend poeder en voor „TA98” grijs vrijstromend poeder;

 

de productcode van de onderneming („company product number” of CPC) (indien van toepassing);

 

de GN-code;

 

de hoeveelheid (in t).

 

7.

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

 

de prijs per ton;

 

de betalingsvoorwaarden;

 

de leveringsvoorwaarden;

 

het totale bedrag aan kortingen en rabatten.

 

8.

De naam van de onderneming die als importeur in de Gemeenschap de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur die de in het kader van de verbintenis geleverde goederen vergezelt.

 

9.

De naam van de werknemer van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld en de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Unie van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door [NAAM VAN DE ONDERNEMING] en door de Commissie bij Besluit 2006/37/EG werd aanvaard. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.