Verordening 2008/893 - Handhaving van de antidumpingrechten op stapelvezels van polyester uit Belarus, China, Saoedi-Arabië en Korea na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96

1.

Wettekst

16.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 247/1

 

VERORDENING (EG) Nr. 893/2008 VAN DE RAAD

van 10 september 2008

tot handhaving van de antidumpingrechten op stapelvezels van polyester van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China, Saoedi-Arabië en Korea na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

  • A. 
    PROCEDURE
  • 1. 
    Geldende maatregelen waarop het nieuwe onderzoek betrekking heeft
 

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 428/2005 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op stapelvezels van polyester (polyester staple fibres, „PSF”, zoals nader gedefinieerd in overweging 15) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) en Saoedi-Arabië en Verordening (EG) nr. 2852/2000 (3) houdende instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stapelvezels van polyesters uit de Republiek Korea („Korea”) gewijzigd. Op 8 juli 2008 heeft het Gerecht van eerste aanleg artikel 2 van Verordening (EG) nr. 428/2005 geannuleerd in zoverre daarbij een antidumpingrecht wordt ingesteld op door de Koreaanse onderneming Huvis Corp geproduceerde en naar de Europese Gemeenschap uitgevoerde goederen (4).

  • 2. 
    Vervallen maatregelen waarop het nieuwe onderzoek betrekking heeft
 

(2)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 1799/2002 (5) een definitief antidumpingrecht ingesteld op PSF van oorsprong uit Belarus. De bij die verordening ingestelde maatregelen zijn op 11 oktober 2007 vervallen.

  • 3. 
    Vorig onderzoek betreffende de invoer van PSF van oorsprong uit Maleisië en Taiwan
 

(3)

Na intrekking van de klacht heeft de Commissie bij Besluit 2007/430/EG (6) („het beëindigingsbesluit”) een antidumpingprocedure betreffende de invoer van PSF van oorsprong uit Maleisië en Taiwan („het vorige onderzoek”) beëindigd. Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de basisverordening oordeelde de Commissie dat de opheffing van antidumpingrechten op de invoer uit Maleisië en Taiwan niet strijdig was met het belang van de Gemeenschap.

  • 4. 
    Huidig onderzoek
 

(4)

Nadat de Commissie tot de conclusie was gekomen dat er voldoende voorlopig bewijsmateriaal was waaruit bleek dat de toen geldende maatregelen mogelijk niet langer passend waren omdat handhaving ervan strijdig kon zijn met het belang van de Gemeenschap, heeft zij op 30 augustus 2007 bij bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (7) op eigen initiatief een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend betreffende de maatregelen die op die datum golden voor PSF van oorsprong uit Belarus, Korea, Saoedi-Arabië en de VRC („de betrokken landen”). Het nieuwe onderzoek betreft alleen de vraag of handhaving van de maatregelen al dan niet strijdig is met het belang van de Gemeenschap, waarbij het besluit daarover eventueel met terugwerkende kracht zou ingaan op 22 juni 2007, de datum van inwerkingtreding van het beëindigingsbesluit.

 

(5)

Zoals hierboven al is vermeld, zijn de antidumpingmaatregelen op invoer van oorsprong uit Belarus op 11 oktober 2007 vervallen. Bijgevolg is het nieuwe onderzoek betreffende Belarus stopgezet. Tot die datum heeft het onderzoek echter formeel plaatsgevonden en heeft de Commissie met name overwogen om de tussen 22 juni 2007 en 11 oktober 2007 geldende maatregelen met terugwerkende kracht in te trekken, indien de conclusies dit zouden rechtvaardigen.

  • 5. 
    Betrokken partijen
 

(6)

De Commissie heeft de communautaire producenten, de leveranciers, importeurs en gebruikers, alsmede verenigingen van gebruikers en producenten, de exporteurs en de vertegenwoordigers van de betrokken landen officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden een verzoek indienen om te worden gehoord.

 

(7)

Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord. Volledige antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van twaalf producenten, tien gebruikers, drie importeurs, één Europese vereniging van producenten, één Oostenrijks-Duitse vereniging van producenten, één Duitse bond van gebruikers, twee verenigingen die van die bond deel uitmaken, en één Europese vereniging van gebruikers.

 

(8)

Voorts heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van andere producenten, gebruikers en importeurs die de vragenlijst niet volledig hebben beantwoord.

 

(9)

Tot de producenten en gebruikers die aan het onderzoek hebben deelgenomen, behoren twee verticaal geïntegreerde groepen die PSF (geheel of gedeeltelijk) voor intern verbruik produceren.

 

(10)

Ten slotte hebben één vereniging van Chinese exporteurs en twee Koreaanse exporteurs, bijgestaan door hun autoriteiten, hun standpunt kenbaar gemaakt.

 

(11)

De exporteurs uit Belarus en Saoedi-Arabië hebben hun standpunt niet kenbaar gemaakt. Bovendien hebben geen partijen opmerkingen gemaakt over de maatregelen ten aanzien van deze twee landen.

 

(12)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of handhaving van de maatregelen al dan niet strijdig is met het belang van de Gemeenschap. Bij de volgende belanghebbenden werd ter plaatse een controle verricht:

 

a)

communautaire producenten

 

Silon (Tsjechië),

 

Trevira GmbH (Duitsland),

 

Advansa (Duitsland),

 

Wellman International Ltd (Ierland);

 

b)

communautaire gebruikers

 

PGI Nonwovens bv (Nederland),

 

Libeltex bvba (België),

 

Lück GmbH (Duitsland);

 

c)

communautaire gebruiker en producent

 

ORV Manufacturing SpA (Italië);

 

d)

verenigingen van gebruikers

 

Gesamtverband Textil + Mode (algemeen verbond van de Duitse textiel- en mode-industrie),

 

Edana (European Disposables And Non-woven Applications).

  • 6. 
    Onderzoektijdvak
 

(13)

Het nieuwe onderzoektijdvak („NOT”) bestreek de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007. Het onderzoek naar de voor de beoordeling relevante trends had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot het eind van het NOT („de beoordelingsperiode”).

 

(14)

In het vorige onderzoek bestreek het onderzoektijdvak de periode van 1 januari tot en met 31 december 2005 en had het onderzoek naar de voor de beoordeling relevante trends betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005.

  • B. 
    BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
 

(15)

Het betrokken product is hetzelfde als in de onderzoeken die in de overwegingen 1, 2 en 3 worden vermeld: synthetische stapelvezels van polyesters, niet gekaard, niet gekamd, noch op andere wijze bewerkt met het oog op het spinnen. Het is momenteel ingedeeld onder GN-code 5503 20 00. Het product wordt doorgaans aangeduid met de term stapelvezels van polyester (polyester staple fibres, „PSF”).

 

(16)

Het product wordt als basismateriaal in diverse stadia van het fabricageproces van textielproducten gebruikt. PSF worden in de Gemeenschap gebruikt voor het spinnen, d.w.z. voor het vervaardigen van filamenten voor de productie van textiel, gemengd met andere vezels zoals katoen- of wolvezels, of voor non-woventoepassingen, d.w.z. voor het vullen of watteren van textielproducten zoals kussens, autostoelen en jassen.

  • C. 
    SITUATIE OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT
  • 1. 
    Verbruik in de Gemeenschap
 

(17)

De vaststelling van het totale verbruik in de Gemeenschap werd gebaseerd op de in- en uitvoerstatistieken van Eurostat en de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zoals gedefinieerd in overweging 26) en van andere communautaire producenten.

Tabel 1

 

Verbruik in de Gemeenschap

2004

2005

2006

NOT

Volume (t)

834 141

843 579

822 509

823 667

Index (2004 = 100)

100

101

99

99

 

(18)

Zoals uit de tabel hierboven blijkt, is het verbruik van PSF in de beoordelingsperiode licht gedaald. Deze trend contrasteert duidelijk met de situatie waarop het vorige onderzoek betrekking had. Immers, in de beoordelingsperiode van dat onderzoek (2002-2005) is het verbruik in de Gemeenschap, zoals aangegeven in de verordening tot instelling van voorlopige rechten (8), met 3 % gestegen.

  • 2. 
    Invoer uit Belarus, de VRC, Saoedi-Arabië en Korea: volume, marktaandeel en invoerprijzen
 

(19)

Het volume van de invoer in de Gemeenschap uit de betrokken landen is tussen 2004 en het eind van het NOT met 28 % afgenomen en het marktaandeel is gekrompen van 24,4 % tot 18 %, terwijl de prijzen met 16 % zijn gestegen. De gegevens zijn gebaseerd op Eurostat-statistieken.

Tabel 2

 

Invoer uit de betrokken landen

2004

2005

2006

NOT

Korea

Volume (t)

122 260

108 407

111 967

133 574

Index (2004 = 100)

100

87

92

109

Marktaandeel

15,1 %

13,2 %

14,1 %

16,9 %

Prijzen (EUR/t × 1 000)

0,987

1,115

1,079

1,114

Index (2004 = 100)

100

113

109

113

VRC

Volume (t)

45 713

38 103

2 283

8 935

Index (2004 = 100)

100

83

5

20

Marktaandeel

5,7 %

4,6 %

0,3 %

1,1 %

Prijzen (EUR/t × 1 000)

0,92

0,97

1,06

1,10

Index (2004 = 100)

100

105

115

120

Belarus

Volume (t)

1 771

153

81

43

Index (2004 = 100)

100

8

4,5

2,4

Marktaandeel

0,2 %

0 %

0 %

0 %

Prijzen (EUR/t × 1 000)

0,97

1,17

1,16

1,26

Index (2004 = 100)

100

121

120

130

Saoedi-Arabië

Volume (t)

27 805

6 433

450

72

Index (2004 = 100)

100

23

2

0,3

Marktaandeel

3,4 %

0,8 %

0,1 %

0 %

Prijzen (EUR/t × 1 000)

0,93

1,05

1,21

0,9

Index (2004 = 100)

100

113

130

97

Totaal betrokken landen

Volume (t)

197 549

153 096

114 781

142 624

Index (2004 = 100)

100

77

58

72

Marktaandeel

24,4 %

18,7 %

14,5 %

18 %

Prijzen (EUR/t × 1 000)

0,96

1,08

1,08

1,11

Index (2004 = 100)

100

112

112

116

 

(20)

De scherpe toename van de invoer uit Korea in het NOT was hoofdzakelijk toe te schrijven aan het instellen van voorlopige antidumpingrechten op de invoer uit Taiwan in het eerste semester van 2007 (9). Korea en Taiwan zijn de grootste leveranciers van polyester met laag smeltpunt (Low Melt Polyester, „LMP”) en holle geconjugeerde gesiliconiseerde polyestervezels (Hollow Conjugated Siliconised polyester, „HCS”). Daar de voorlopige rechten op de invoer uit Taiwan voor bepaalde ondernemingen opliepen tot 29,5 %, besloten de importeurs in de Gemeenschap LMP en HCS te betrekken uit Korea, waarvoor aanzienlijk lagere antidumpingrechten golden.

  • 3. 
    Invoer uit andere derde landen: volume, marktaandeel en invoerprijzen

Tabel 3

 

Invoer uit andere derde landen

2004

2005

2006

NOT

Volume (t)

171 633

225 748

278 392

256 291

Index (2004 = 100)

100

132

162

149

Marktaandeel

21 %

28 %

35 %

32 %

Prijzen (EUR/t × 1 000)

1,09

1,20

1,15

1,15

Index (2004 = 100)

100

110

106

106

 

(21)

In de beoordelingsperiode is de invoer uit andere derde landen met 49 % toegenomen. Deze toename is te verklaren doordat in maart 2005 antidumpingrechten op de invoer uit Saoedi-Arabië en de VRC zijn ingesteld en in oktober 2006 de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit Indonesië, Thailand en India zijn ingetrokken.

 

(22)

Daardoor is de invoer in de beoordelingsperiode in totaal gestegen van circa 370 kt tot circa 400 kt. Als het onderzoektijdvak van het vorige onderzoek als uitgangspunt wordt genomen, is een toename van circa 380 kt tot circa 400 kt te zien.

  • D. 
    SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
  • 1. 
    Mate van medewerking
 

(23)

In het NOT produceerden negentien ondernemingen in de Gemeenschap PSF. De communautaire producenten hebben zeer goed meegewerkt aan dit onderzoek. Van de negentien communautaire producenten hebben er twaalf, goed voor 70 % van de productie, volledig meegewerkt. Andere communautaire producenten hebben opmerkingen over het onderzoek ingediend, maar hebben niet volledig meegewerkt. Bovendien hebben twee verenigingen van producenten (CIRFS en IVC) (10) opmerkingen ingediend. Voorts hebben alle communautaire producenten informatie over hun productie verstrekt. Indien met alle ontvangen opmerkingen (individuele producenten en verenigingen) rekening wordt gehouden, kan worden geconcludeerd dat communautaire producenten die 88 % van de communautaire productie voor hun rekening nemen, hun standpunt kenbaar hebben gemaakt en tegen de beëindiging van de maatregelen zijn. Deze mate van samenwerking ligt beduidend hoger dan in het vorige onderzoek, toen slechts drie ondernemingen, goed voor iets meer dan 25 % van de communautaire productie, en één vereniging van producenten (CIRFS) met de Commissie meewerkten en naderhand de klacht introkken.

 

(24)

De Commissie onderzocht alle relevante economische factoren en indexen die van invloed zijn op de situatie van de communautaire producenten.

  • 2. 
    Definitie van communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap
 

(25)

Zoals hierboven al is vermeld, waren er in het NOT negentien ondernemingen in de Gemeenschap die PSF produceerden. Deze negentien producenten vertegenwoordigen dus de totale communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

 

(26)

Twaalf communautaire producenten (Advansa GmbH, Fibracat Europa S.L., Fidion S.r.l., Frana Polifibre SpA, Greenfiber International SA, IMP Comfort Sp.z o.o., Märkische Faser, Nurel SA, ORV Manufacturing SpA, Silon s.r.o., Trevira GmbH en Wellman International Ltd) hebben volledig aan het onderzoek meegewerkt. Zij produceerden in het NOT 347 640 ton en namen daarmee 70 % van de communautaire productie voor hun rekening. Hun productie maakte dan ook een groot deel van de totale communautaire productie van het betrokken product in het NOT uit.

 

(27)

Daarom werd aangenomen dat de twaalf communautaire producenten die volledig aan het onderzoek hebben meegewerkt, de bedrijfstak van de Gemeenschap vormden in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Zij worden hier de „bedrijfstak van de Gemeenschap” genoemd.

  • 3. 
    Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
 

(28)

Tussen 2004 en het eind van het NOT hebben de productie en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 4

 
 

2004

2005

2006

NOT

Productievolume (t)

317 450

307 043

321 127

347 640

Index (2004 = 100)

100

97

101

110

Marktaandeel

36,9 %

32,4 %

38,6 %

41,8 %

 

(29)

Na een daling in 2005 is de communautaire productie met 10 % gestegen tegenover 2004. Deze stijging houdt onder meer verband met de oprichting van nieuwe PSF-fabrieken in Polen en Roemenië in 2006. Verwacht wordt dat de productie in de toekomst verder zal toenemen door de consolidatie van de activiteiten van deze nieuwe fabrieken en het opstarten van nog een fabriek in Bulgarije met een jaarcapaciteit van 12 000 à 14 500 t. Ook het marktaandeel is in 2005 afgenomen en in 2006 en 2007 toegenomen. Uit een vergelijking van deze tabel met de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van het vorige onderzoek (zoals gedefinieerd in overweging 70 van de verordening tot instelling van voorlopige rechten) (11) in de beoordelingsperiode van dat onderzoek (2002-2005) blijkt dat de trend is veranderd. Tussen 2002 en 2005 is de productie van die bedrijfstak van de Gemeenschap immers met 9 % gedaald, terwijl de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode van dit onderzoek met 10 % is gestegen. Wat het marktaandeel betreft, is de situatie ook anders. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap van het vorige onderzoek is immers met 2,3 procentpunten afgenomen, terwijl in dit onderzoek het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met bijna vijf procentpunten is toegenomen.

3.1.   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

(30)

Tussen 2004 en 2005 is de capaciteit met 6 % gedaald. Vanaf 2006 begon de capaciteit toe te nemen en in het NOT werd een niveau van bijna 413 000 t bereikt (bijna 13 % hoger dan in 2004). Deze toename was vooral toe te schrijven aan het feit dat twee van de medewerkende producenten in Polen en Roemenië nieuwe fabrieken hebben opgericht, die in 2006 zijn opgestart. De bezettingsgraad is in de beoordelingsperiode met 2,4 procentpunten gedaald. Deze achteruitgang houdt naar alle waarschijnlijkheid verband met de installatie van nieuwe capaciteit en de daling van het verbruik in de Gemeenschap. De gegevens betreffende de productiecapaciteit staan in sterk contrast met de gegevens die werden verkregen tijdens het vorige onderzoek, toen de capaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode (2002-2005) met 9 % daalde.

Tabel 5

 
 

2004

2005

2006

NOT

Capaciteit (t)

366 062

344 872

378 931

412 916

Index (2004 = 100)

100

94

103,5

112,7

Bezettingsgraad

86,8 %

89,3 %

85 %

84,4 %

3.2.   Omzet en verkochte hoeveelheden

Tabel 6

 
 

2004

2005

2006

NOT

Omzet (EUR × 1 000)

391 259

388 502

403 189

443 540

Index (2004 = 100)

100

99

103

113

Verkoop in de Gemeenschap (t)

281 083

259 314

272 553

300 051

Index (2004 = 100)

100

92

97

107

 

(31)

In de beoordelingsperiode is de omzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Europese Unie met 13 % gestegen en de verkochte hoeveelheid PSF met 7 %. Deze stijgingen houden verband met het feit dat in 2006 in Polen en Roemenië twee nieuwe fabrieken zijn opgestart. Uit een vergelijking van deze gegevens met die van het vorige onderzoek, dat een daling van het verkoopvolume in de beoordelingsperiode met 1 % te zien gaf, blijkt dat de situatie ingrijpend is veranderd, en uit het beschikbare bewijsmateriaal is af te leiden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap een grote inspanning heeft geleverd om aan de vraag te voldoen.

3.3.   Verkoopprijzen en kosten

 

(32)

De eenheidsprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij verkoop in de Europese Unie zijn in de beoordelingsperiode met 6,2 % gestegen (van 1 392 EUR/t in 2004 tot 1 478 EUR/t in het NOT). Vanaf 2005 is echter een lichte daling van de prijzen te zien. De gemiddelde kosten zijn met 9,7 % gestegen (van 1 388 EUR/t in 2004 tot 1 523 EUR/t in het NOT). Deze stijging van de kosten was vooral toe te schrijven aan het feit dat de gemiddelde kosten van de meeste grondstoffen aanzienlijk zijn gestegen (als gevolg van de sterke stijging van de olieprijzen over de hele wereld). Uit deze cijfers blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, omdat hij geen marktaandeel wilde verliezen, niet in staat was verkoopprijzen aan te rekenen die de productiekosten volledig dekten. De prijsstijgingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren veel bescheidener dan in het vorige onderzoek, toen zij in de beoordelingsperiode met 12 % zijn gestegen.

Tabel 7

 
 

2004

2005

2006

NOT

Gewogen gemiddelde prijs (EUR/t × 1 000)

1,39

1,50

1,48

1,48

Index

100

107

106

106

Gewogen gemiddelde kosten (EUR/t)

1,388

1,511

1,556

1,523

Index (2004 = 100)

100

109

112

109,7

3.4.   Werkgelegenheid en lonen

 

(33)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap is tussen 2004 en het eind van het NOT met 17,8 % gestegen, terwijl het gemiddelde loon per werknemer met 10 % is gedaald. Hoewel de productie van PSF niet arbeidsintensief is, ging de capaciteits- en productietoename gepaard met een aanzienlijke toename van het aantal arbeidsplaatsen. Bij het vorige onderzoek ging de werkgelegenheid in de beoordelingsperiode met 19 % achteruit, terwijl de gemiddelde arbeidskosten per werknemer met meer dan 30 % stegen — ook hier dus een totaal andere situatie.

Tabel 8

 
 

2004

2005

2006

NOT

Werkgelegenheid

1 743

1 660

1 944

2 053

Index (2004 = 100)

100

95

111,5

118

Gemiddelde maandelijkse arbeidskosten per werknemer

3 191

3 411

3 015

2 859

Index (2004 = 100)

100

107

94

90

3.5.   Winstgevendheid

 

(34)

De winstgevendheid van de verkoop (12) van het betrokken product aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap is sterk achteruitgegaan, zowel met 2004 als 2005 als uitgangspunt. De situatie is dan ook aanzienlijk verslechterd.

Tabel 9

 
 

2004

2005

2006

NOT

Winstgevendheid

0,3 %

–0,8 %

–5,4 %

–3,2 %

3.6.   Investeringen

Tabel 10

 
 

2004

2005

2006

NOT

Investeringen (EUR × 1 000)

15 604

16 580

39 865

32 618

Index (2004 = 100)

100

106

255

209

 

(35)

Tussen 2004 en het eind van het NOT zijn de investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 109 % gestegen. Deze stijging is grotendeels te verklaren door de oprichting van nieuwe fabrieken in Polen en Roemenië, die in 2006 zijn opgestart.

3.7.   Conclusie betreffende de situatie van de producenten

 

(36)

Uit het onderzoek werd geconcludeerd dat, in tegenstelling tot het in overweging 3 vermelde geval, de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn belang in en productie van dit product uitbreidt en dat zijn levensvatbaarheid is vergroot.

 

(37)

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode met bijna vijf procentpunten weten te vergroten. Deze toename deed zich echter voor in een periode waarin het verbruik met meer dan 1 % is gedaald.

 

(38)

Tijdens de beoordelingsperiode is de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 6 % gestegen, maar vanaf 2005 is een lichte daling te zien. In deze context moet rekening worden gehouden met het feit dat, zoals in overweging 32 is vermeld, deze prijsstijging zich voordeed in een periode waarin de kosten met 10 % zijn gestegen.

 

(39)

Bovendien is de werkgelegenheid sterk toegenomen als gevolg van de inbedrijfstelling van twee nieuwe fabrieken (13). Wat de winstgevendheid betreft, is de situatie de laatste jaren verslechterd, hoewel zich tussen 2006 en het eind van het NOT een verbetering heeft voorgedaan. Om zich op de markt te kunnen handhaven, ziet de bedrijfstak van de Gemeenschap zich genoopt met verlies te verkopen.

 

(40)

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat, hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap in zekere mate profijt heeft getrokken van de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer uit de betrokken landen, hij zich nog niet van de gevolgen van eerdere dumping heeft hersteld en nog steeds in een fragiele en kwetsbare situatie verkeert. Als de maatregelen zouden worden opgeheven, zou deze situatie naar alle waarschijnlijkheid worden verergerd door invoer op hetzelfde en/of een hoger niveau uit de betrokken landen.

  • 4. 
    Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

4.1.   Niet-gebruikte capaciteiten

 

(41)

In de VRC is een reservecapaciteit van circa drie miljoen ton voorhanden, wat overeenkomt met 3,5 keer het verbruik in de Gemeenschap. Deze reservecapaciteit is sinds 2005 (het jaar waarin de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC zijn ingesteld) met 37 % toegenomen. Voor Korea zal de reservecapaciteit volgend jaar 114 000 t bedragen, wat overeenkomt met 14 % van het totale verbruik in de Gemeenschap. Een deel van deze reservecapaciteit berust weliswaar bij de onderneming waarvoor een antidumpingrecht van 0 % geldt, maar over het grootste deel ervan beschikken ondernemingen waarvoor antidumpingrechten gelden. Er zijn geen gegevens beschikbaar voor Saoedi-Arabië. Voor Belarus hoeft geen prospectieve analyse van de reservecapaciteit te worden gemaakt omdat de maatregelen in oktober 2007 zijn vervallen. De reservecapaciteit van deze landen kan voor uitvoer naar de Gemeenschap worden gebruikt indien de maatregelen worden ingetrokken.

4.2.   Stimulansen om de verkoop naar de Gemeenschap te verleggen

 

(42)

Enkele van de grootste exportmarkten ter wereld worden beschermd door antidumpingrechten op PSF van oorsprong uit de VRC en Korea. Zo hebben Turkije en de Verenigde Staten van Amerika rechten ingesteld op de invoer uit de VRC; in het geval van de Verenigde Staten lopen deze rechten op tot 44,3 %. Bovendien gelden in Japan, Turkije, Pakistan en de Verenigde Staten antidumpingrechten op de Koreaanse uitvoer gaande van 0 % tot 24,6 %. Indien de maatregelen in kwestie, zoals beschreven in overweging 4, worden ingetrokken, zal de Europese Unie een van de belangrijkste markten van enige omvang zijn waarvoor de uitvoer uit de VRC en Korea niet aan antidumpingmaatregelen onderworpen zal zijn.

 

(43)

Een aantal gebruikers voerde aan dat de VRC de uitvoer van grondstoffen zoals PSF ontmoedigt. Dit argument kan niet worden aanvaard. Volgens de beschikbare statistieken neemt de nettostroom van PSF in de VRC (vergelijking tussen productie en intern verbruik) gestaag toe en wordt voor de komende jaren een verdere toename verwacht, zoals blijkt uit de tabel hieronder:

Tabel 11

 
 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Nettostroom (vergelijking tussen productie en verbruik voor verwerking) (t × 1 000)

  • – 
    480
  • – 
    200

23

258

449

541

 

(44)

Dit is een duidelijk teken dat de uitvoer van PSF uit de VRC toeneemt en in de toekomst verder zal toenemen ondanks de bewering dat de VRC de uitvoer van PSF ontmoedigt. Het argument wordt dan ook afgewezen.

4.3.   Aankoopbeleid

 

(45)

Een vereniging van gebruikers wees erop dat de producenten van garen en non-wovens van PSF er vaak duidelijk belang bij hebben vezels van oorsprong uit de Europese Unie te kopen teneinde garens en non-wovens van oorsprong te vervaardigen en deze naar landen met preferentiële overeenkomsten uit te voeren. Uit de door de gebruikers in dit onderzoek verstrekte gegevens blijkt echter dat de ondernemingen in de non-wovensector hun omzet aan producten waarin PSF zijn verwerkt, voor 85 tot 100 % realiseren door verkoop in de Gemeenschap. De oorsprongsregels voor uitvoer naar landen met preferentiële overeenkomsten spelen voor de gebruikers van PSF bijgevolg geen belangrijke rol wanneer zij bij de aankoop van de producten een beslissing nemen over de oorsprong ervan. Het argument wordt dan ook afgewezen, temeer daar de genoemde vereniging geen bewijsmateriaal voor haar bewering heeft verstrekt.

4.4.   Conclusie over de ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

 

(46)

Geconcludeerd wordt dat, gezien de bovenvermelde stimulansen, waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden naar de Gemeenschap zullen worden uitgevoerd indien de geldende antidumpingmaatregelen worden opgeheven.

  • 5. 
    Conclusie over de bedrijfstak van de Gemeenschap
 

(47)

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft een grote inspanning geleverd op het gebied van investeringen, wat tot een aanzienlijke expansie heeft geleid. De situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is de laatste jaren sterk veranderd, zoals met name blijkt uit de vestiging van nieuwe productie-installaties in Polen en Roemenië en de geplande expansie in Bulgarije.

 

(48)

Ondanks deze nieuwe inspanningen op het gebied van expansie en investeringen, zij er nogmaals op gewezen dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit het oogpunt van winstgevendheid nog steeds precair is. Het is zeer waarschijnlijk dat een aanzienlijke hoeveelheid met dumping zal worden ingevoerd als de antidumpingmaatregelen worden ingetrokken.

 

(49)

Als grote hoeveelheden tegen dumpingprijzen worden ingevoerd, zullen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer onder druk komen te staan, en zullen de winstmarges en de winstgevendheid dalen en de verliezen groter worden. Dit kan tot gevolg hebben dat verdere investeringen wellicht worden geschrapt, de innovatie wordt afgeremd, de concurrentiepositie van geïntegreerde ondernemingen wordt aangetast, de activiteiten worden ingekrompen en ondernemingen worden gesloten.

 

(50)

Gezien het bovenstaande zou de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder verslechteren indien hij aan de invoer tegen dumpingprijzen van aanzienlijke hoeveelheden uit de VRC, Korea en Saoedi-Arabië wordt blootgesteld en geen maatregelen gelden. Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat de intrekking van de maatregelen strijdig zou zijn met het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

  • E. 
    COMMUNAUTAIRE GEBRUIKERS
 

(51)

De markt voor producten waarin PSF zijn verwerkt, is verdeeld in a) toepassingen in de spinnerij (d.w.z. de vervaardiging van filamenten die, al dan niet vermengd met andere vezels zoals katoen of wol, worden gebruikt voor de fabricage van textielproducten), b) non-woventoepassingen (d.w.z. de vervaardiging van doek en vlies van vezels die niet tot garens zijn verwerkt, met uitzondering van papier), en c) toepassingen als vulmateriaal (d.w.z. voor het vullen of watteren van bepaalde textielproducten zoals kussens of autostoelen).

  • 1. 
    Mate van medewerking van de communautaire gebruikers
 

(52)

Er zijn opmerkingen in verband met dit onderzoek ingediend door zestien industriële gebruikers. Zij vertegenwoordigen 17 % van het totale verbruik van PSF in de Gemeenschap en ongeveer 13 % van de invoer uit de betrokken landen. Volledige medewerking werd echter verkregen van slechts tien gebruikers (14), die ongeveer 12 % van het totale verbruik van PSF in de Gemeenschap vertegenwoordigen (al deze gebruikers die volledig hebben meegewerkt, behoren tot de non-woven- en de vulmateriaalverwerkende sector). De overige gebruikers hebben gedeeltelijk meegewerkt en daarvan is er slechts één actief in de spinnerijsector.

 

(53)

Bovendien hebben Gesamtverband Textil + Mode (de Duitse federatie van de textielnijverheid, die zowel de spinnerij- als de non-wovensector vertegenwoordigt), twee verenigingen die tot de genoemde federatie behoren, namelijk Industrieverband Garne-Gewebe-Technische Textilien e.V. (IVGT) en Verband der Deutschen Heimtextilien-Industrie e.V., en één Europese vereniging die de ondernemingen van de non-wovensector vertegenwoordigt (EDANA) opmerkingen ingediend waarin de Commissie wordt gevraagd de bestaande maatregelen te beëindigen. Al de bovenvermelde gebruikers zijn lid van een of meer van deze verenigingen. Deze verenigingen zijn representatief voor ongeveer 30 % van het totale verbruik van PSF in de Gemeenschap.

 

(54)

De mate van medewerking van individuele gebruikers aan deze procedure is hoger dan bij het vorige onderzoek. Bij het vorige onderzoek hebben alleen de gebruikers die ervoor pleitten geen rechten in te stellen (ongeveer 10 % van het totale verbruik), hun standpunt kenbaar gemaakt, terwijl aan deze procedure ook gebruikers hebben deelgenomen die voor handhaving van de maatregelen zijn.

  • 2. 
    Door de gebruikers aangevoerde argumenten

2.1.   Gebruikers die voor beëindiging zijn

 

(55)

Gebruikers die circa 11 % van het totale verbruik van PSF en 10 % van de invoer uit de betrokken landen vertegenwoordigen, hebben een aantal argumenten tegen de handhaving van rechten aangevoerd. Al deze gebruikers zijn lid van één of meer van de bovenvermelde gebruikersverenigingen, die ook voor beëindiging zijn. De argumenten die naar voren zijn gebracht door de gebruikers en verenigingen die voor beëindiging zijn, worden hieronder onderzocht.

 

(56)

Ten eerste voeren zij aan dat zij met een moeilijke situatie worden geconfronteerd omdat zij voor hun eindproducten te kampen krijgen met toenemende concurrentie van landen die van de uitvoer van PSF zijn overgeschakeld op de uitvoer van non-wovenproducten (bv. de VRC). Zij stellen dat zij bij beëindiging van de bestaande maatregelen goedkoper vezels zullen kunnen aankopen en zo beter zullen kunnen concurreren met eindproducten uit Azië. Als de marktprijs voor PSF daalt, is er kans op een hogere winstgevendheid. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat hun afnemers hoofdzakelijk discountketens zijn waarvoor de laagst mogelijke prijs van doorslaggevend belang is, en dat de marge op eindproducten zeer laag is.

 

(57)

Met betrekking tot deze argumenten zij erop gewezen dat uit de informatie van gebruikers die aan het onderzoek hebben meegewerkt, blijkt dat hun situatie uit het oogpunt van winstgevendheid niet is veranderd niettegenstaande in 2005 antidumpingrechten zijn ingesteld op PSF van oorsprong uit de VRC en de invoer van eindproducten uit dat land is toegenomen. Dit is te verklaren doordat het effect van PSF in hun totale kosten ook stabiel is gebleven, zoals blijkt uit de onderstaande tabel:

Tabel 12

 
 

2004

2005

2006

NOT

Winstgevendheid

3,48 %

4,07 %

3,88 %

3,79 %

Totale kosten van PSF als percentage van de totale kosten

22,3 %

24 %

24 %

24 %

 

(58)

De situatie is dus anders dan in het vorige onderzoek, toen het instellen van nieuwe antidumpingrechten die in sommige gevallen tot bijna 30 % konden oplopen, ongetwijfeld veel ongunstiger gevolgen zou hebben gehad voor de kostenstructuur van de gebruikers van PSF en de mogelijkheid om hun afnemers aantrekkelijke voorwaarden aan te bieden.

 

(59)

Bovendien is hun omzet in de Gemeenschap aan producten waarin PSF zijn verwerkt, in de beoordelingsperiode met ruim 10 % gestegen, zoals blijkt uit tabel 13:

Tabel 13

 
 

2004

2005

2006

NOT

Omzet (EUR × 1 000)

427 694

452 329

456 445

472 750

Index (2004 = 100)

100

106

107

111

 

(60)

Deze cijfers tonen aan dat de toename van de invoer van eindproducten uit de VRC sinds 2005 de communautaire gebruikers van PSF niet heeft belet om verder te groeien en hun producten aan detailhandelaars te verkopen met behoud van hun winstmarge. Met betrekking tot het mogelijke effect op de door de consumenten betaalde eindprijzen zijn geen argumenten aangevoerd, terwijl in het vorige onderzoek werd geconcludeerd dat het instellen van nieuwe rechten die tot bijna 30 % konden oplopen, gevolgen voor de consumenten kon hebben gehad.

 

(61)

De gebruikers die voor beëindiging zijn, hebben ook aangevoerd dat de prijzen van PSF in de Gemeenschap stijgen niettegenstaande de dollar zakt. Deze bewering strookt niet met de gegevens die de Gemeenschap tijdens het onderzoek heeft verkregen. Hoewel de prijs van PSF in 2005 scherp is gestegen, is hij daarna stabiel gebleven, zoals blijkt uit tabel 7 voor in de Gemeenschap vervaardigde en verkochte PSF en uit tabel 14 voor ingevoerde PSF (15):

Tabel 14

 
 

2004

2005

2006

2007

Eerste kwartaal 2008

Prijzen (EUR/t × 1 000)

1,02

1,15

1,13

1,15

1,15

Index (2004 = 100)

100

113

111

113

113

 

(62)

Gezien het bovenstaande lijken de bestaande maatregelen geen al te grote gevolgen te hebben gehad voor de kosten en de winstgevendheid van de verwerkende ondernemingen.

 

(63)

Ten tweede wijzen de gebruikers die tegen het instellen van maatregelen zijn, erop dat er in de Gemeenschap een aanzienlijk verschil in werkgelegenheid is tussen de sector die zich bezighoudt met de productie van PSF (ongeveer 3 000 mensen) en de verwerkende industrie (70 000 mensen naar zij beweren).

 

(64)

Met betrekking tot dit argument kan niet worden ontkend dat, hoewel het cijfer 70 000 overdreven lijkt, de verwerkende industrie arbeidsintensiever is dan de productie-industrie. Gezien de beperkte mate van volledige medewerking onder de gebruikers (de gebruikers die cijfers betreffende het aantal banen hebben verstrekt, vertegenwoordigen slechts 12 % van het totale verbruik in de Gemeenschap), kon de Commissie geen precieze gegevens over de werkgelegenheid verkrijgen. Uit tabel 15 blijkt echter dat de gebruikers die volledig aan het onderzoek hebben meegewerkt, 5 009 mensen in dienst hebben. Dit zou erop wijzen dat ten minste 40 000 à 45 000 mensen betrokken zijn bij de productie van goederen waarin PSF worden verwerkt. De tabel hieronder geeft ook aan hoe de werkgelegenheid zich bij de medewerkende gebruikers ontwikkeld heeft:

Tabel 15

 
 

2004

2005

2006

NOT

Werkgelegenheid

3 898

4 471

4 854

5 009

Index (2004 = 100)

100

115

125

129

 

(65)

Hoewel slechts een beperkt aantal ondernemingen heeft meegewerkt, kan toch worden geconcludeerd dat de bestaande antidumpingrechten niet hebben verhinderd dat de werkgelegenheid in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen. Dit argument van de gebruikers wordt dan ook afgewezen. De situatie was uiteraard anders in het vorige onderzoek, toen het instellen van aanvullende antidumpingrechten die tot 30 % konden oplopen, had kunnen leiden tot verlies van werkgelegenheid in de verwerkende ondernemingen.

 

(66)

Ten derde wijzen de in dit punt bedoelde gebruikers erop dat er in de non-wovensector en bij de verwerkers van vulmateriaal steeds meer vraag is naar twee speciale soorten PSF, namelijk HCS en LMP (zoals vermeld in overweging 20), waarvan de productie in de Gemeenschap beperkt is, terwijl de VRC en Korea daarvoor een grote productiecapaciteit hebben.

 

(67)

In dit verband zij erop gewezen dat, volgens de beste ramingen van de Commissie in het licht van de door belanghebbenden verstrekte informatie, het totale verbruik van LMP in de Gemeenschap in het NOT 85 000 tot 90 000 ton bedroeg en het totale verbruik van HCS 65 000 tot 70 000 ton. De bedrijfstak van de Gemeenschap levert momenteel 2 155 ton LMP en 21 543 ton HCS. De vraag naar deze soorten PSF neemt gestaag toe en volgens een vereniging van gebruikers is de komende jaren voor beide soorten een jaarlijkse stijging met 6 % te verwachten.

 

(68)

De communautaire producenten van PSF voeren aan dat de productie van deze „specialiteiten” in de Gemeenschap beperkt is omdat het niveau van de momenteel toegepaste dumpingprijzen hen niet toelaat de productie te verhogen. Volgens de in dit onderzoek verzamelde gegevens heeft de capaciteit voor HCS en LMP in de bedrijfstak van de Gemeenschap zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

Tabel 16

 
 

2004

2005

2006

NOT

HCS-capaciteit in de bedrijfstak van de Gemeenschap

67 050

46 550

61 550

61 550

Index (2004 = 100)

100

69

92

92

LMP-capaciteit in de bedrijfstak van de Gemeenschap

32 050

32 050

32 050

32 050

Index (2004 = 100)

100

100

100

100

 

(69)

Uit deze tabel blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou zijn te voorzien in 88 tot 95 % van de totale vraag naar HCS en in circa 37 % van de totale vraag naar LMP indien de prijzen een zeker niveau zouden bereiken. Bovendien kunnen de gebruikers, ook al produceert de bedrijfstak van de Gemeenschap slechts beperkte hoeveelheden van deze „specialiteiten”, deze in Korea en de VRC aankopen met beperkte antidumpingrechten (slechts 5,7 % voor Huvis in Korea en 4,9 % voor Far Eastern in de VRC). Wat de mogelijkheid betreft om de producten in Taiwan aan te kopen, werd betoogd dat de productie van PSF in Taiwan daalt en dit tot prijsstijgingen of aanbodschaarste zal leiden en dat, indien deze leveringen moeten worden vervangen door invoer uit de VRC en Korea, het kosteneffect van de voor deze „specialiteiten” uit de VRC en Korea betaalde rechten aanzienlijk zou zijn vanwege de lage winstmarge van de communautaire gebruikers. Deze argumenten kunnen niet worden aanvaard. Ook al daalt de productie van PSF in Taiwan, er wordt een toename van de reservecapaciteit verwacht (de verwachte reservecapaciteit bedraagt 122 000 ton voor 2008 en 150 000 ton voor 2009). Het is dan ook niet duidelijk dat er een structureel tekort aan deze specialiteiten zou zijn.

 

(70)

Wat de prijzen van deze „specialiteiten” betreft, zijn er geen officiële statistieken, maar volgens de door de medewerkende ondernemingen verstrekte gegevens (zie onderstaande tabel) is de prijs van HCS (inclusief antidumpingrechten) tussen 2004 en het eind van het NOT met slechts 2 % gestegen. In 2006 is de prijs zelfs sterk gedaald. De stijging tussen 2006 en het eind van het NOT was allicht toe te schrijven aan het feit dat in het eerste semester van 2007 voorlopige antidumpingrechten op de invoer uit Taiwan zijn ingesteld. Voor LMP is de prijs in de beoordelingsperiode met 18 % gestegen.

Tabel 17

 
 

2004

2005

2006

NOT

Prijs HCS (EUR/t × 1 000)

1,21

1,26

1,05

1,24

Index (2004 = 100)

100

104

87

102

Prijs LMP (EUR/t × 1 000)

1,31

1,44

1,43

1,54

Index (2004 = 100)

100

110

109

118

 

(71)

Bij de analyse van deze gegevens moet rekening worden gehouden met het gewicht van deze specialiteiten in de totale kosten. Uit de door de medewerkende gebruikers verstrekte gegevens kan worden afgeleid dat het effect van HCS op hun totale kosten slechts 1,98 % zou uitmaken en het effect van LMP slechts 4,38 %. Rekening houdend met het feit dat de gemiddelde winstgevendheid ongeveer 4 % bedraagt, is het effect van deze „specialiteiten” op de totale kosten niet significant ondanks de aanzienlijke stijging van de prijs van LMP. Dit argument wordt dan ook afgewezen.

 

(72)

De situatie was anders in het vorige onderzoek, toen het instellen van antidumpingrechten van bijna 30 % op LMP en HCS van oorsprong uit Taiwan en de daaruit voortvloeiende prijsstijgingen voor die producten een groter effect op de totale kosten zouden hebben gehad.

2.2.   Gebruikers die tegen beëindiging zijn

 

(73)

Gebruikers die circa 6 % van het totale verbruik van PSF in de Gemeenschap en 3 % van de invoer uit de betrokken landen vertegenwoordigen, hebben erop gewezen dat de beëindiging van de maatregelen de winstgevendheid van de verwerkende industrie in gevaar zal brengen, daar het verdwijnen van de PSF-sector in de Europese Unie in twee jaar tijd tot stijgingen van de PSF-prijzen zal leiden en bijgevolg een toename kan worden verwacht van de invoer van goederen waarin PSF zijn verwerkt.

 

(74)

Gezien de in punt D.4 uiteengezette argumenten (waarschijnlijkheid van aanzienlijke invoer bij intrekking van de maatregelen) wordt niet uitgesloten dat dit daadwerkelijk gebeurt, met de daaraan verbonden risico’s voor het behoud van een effectieve concurrentie.

  • 3. 
    Conclusie
 

(75)

Rekening houdend met alle bovenbeschreven factoren wordt geconcludeerd dat, hoewel de meeste gebruikers die aan het onderzoek hebben meegewerkt van mening zijn dat de handhaving van rechten strijdig is met hun belang, het onderzoek aantoont dat voortzetting van de maatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor hun economische en financiële situatie zou hebben. Bovendien lopen, in tegenstelling tot wat in het vorige onderzoek het geval was, de meningen van de gebruikers uiteen over de gevolgen van een eventuele beëindiging van de bestaande maatregelen voor hun activiteiten. Hoewel de meesten van hen, zoals eerder is vermeld, de Commissie hebben verzocht de antidumpingrechten in te trekken, is er onder de gebruikers die aan het onderzoek hebben meegewerkt ook een aanzienlijk aantal dat tegen beëindiging van de rechten is.

  • F. 
    IMPORTEURS EN HANDELAARS
 

(76)

Zes importeurs/handelaars hebben binnen de in het bericht van opening vermelde termijn opmerkingen in verband met dit onderzoek ingediend, maar slechts drie van hen (Saehan Europe, GSI Global Service International en Marubeni) hebben volledig meegewerkt en alle door de Commissie gestelde vragen beantwoord. Het zijn allemaal winstgevende ondernemingen en het aantal werknemers dat bij de invoer/verhandeling van PSF-producten betrokken is, is te verwaarlozen.

 

(77)

Het ziet er niet naar uit dat de handhaving van de rechten negatieve gevolgen van betekenis voor hun activiteiten zou hebben. De meesten van hen vinden dat het in hun belang is de maatregelen ten aanzien van de invoer uit Korea te beëindigen, maar niet die ten aanzien van de invoer uit de VRC, omdat dit een enorme goederenstroom op gang zal brengen, en zowel de prijzen als hun winstmarge zullen dalen. Zij zijn overigens van mening dat, aangezien de onbenutte capaciteit van Korea beperkter is dan die van China, het effect van de invoer uit Korea op de prijzen hun activiteiten niet zal schaden.

 

(78)

Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat, of de maatregelen worden gehandhaafd of niet, de activiteiten van de importeurs en de handelaars in het algemeen geen aanzienlijke negatieve gevolgen zullen ondervinden.

  • G. 
    ANDERE OVERWEGINGEN
 

(79)

De communautaire producenten die beweerdelijk 56 % van de PSF van gerecyclede materialen vervaardigen, voerden aan dat de invoer van PSF met dumping de winstgevendheid van de recyclingbedrijven heeft aangetast; voorts werd betoogd dat de inzameling van polyethyleentereftalaat voor levering aan de recyclingbedrijven werk biedt aan 425 000 mensen. In dit verband zij erop gewezen dat de ondernemingen die petflessen recyclen, niet geïnteresseerd waren om aan dit onderzoek deel te nemen niettegenstaande zij daartoe in het bericht van opening werden uitgenodigd en de Commissie hun vragenlijsten heeft toegezonden, waarop echter geen antwoorden werden ontvangen. Overigens is er in Azië een grote en groeiende vraag naar gerecyclede petflessen en het niet instellen van antidumpingmaatregelen zal de ondernemingen die petflessen recyclen niet verhinderen hun producten op de wereldmarkt te verkopen. Deze argumenten worden dan ook afgewezen.

 

(80)

Bovendien hebben communautaire producenten erop gewezen dat voor de vervaardiging van stapelvezels van polyester van gerecyclede materialen minder energie nodig is dan voor het chemische proces en dat het vervoer van ingevoerde PSF uit Azië koolstofemissies meebrengt. Bijgevolg zou de vervanging van de communautaire productie door invoer met dumping, met name uit de VRC en Korea, de koolstofemissies doen toenemen en de Europese Unie verder verwijderen van haar doelstellingen op het gebied van klimaatverandering. In dit verband wordt er in elk geval aan herinnerd dat bij de analyse van het belang van de Gemeenschap in antidumpingprocedures de aandacht vooral uitgaat naar de economische gevolgen van maatregelen voor de betrokken marktdeelnemers en milieuproblemen geen directe aandachtspunten zijn.

 

(81)

Ten aanzien van Saoedi-Arabië (of Belarus) zijn geen argumenten aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen niet in het belang van de Gemeenschap zou zijn.

  • H. 
    CONCLUSIE
 

(82)

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de communautaire producenten van PSF, inclusief de bedrijfstak van de Gemeenschap, profijt trekken van de geldende maatregelen, maar nog steeds in een kwetsbare positie verkeren. In de beoordelingsperiode hebben zij hun marktaandeel, productie, capaciteit, omzet en werkgelegenheid kunnen vergroten. Bovendien hebben zij aanzienlijke inspanningen geleverd op het gebied van investeringen en hebben zij in Polen, Roemenië en Bulgarije nieuwe fabrieken opgestart. Voorts heeft Tergal, een belangrijke leverancier van de spinnerijsector, zijn financiële moeilijkheden overwonnen en staat de onderneming volgens de door haar verstrekte informatie sinds juli 2007 niet langer onder de insolventieprocedure („procédure de sauvegarde”). De financiële situatie van de producenten is echter nog steeds precair en zij zijn niet opgewassen tegen een plotselinge toevloed van met dumping ingevoerde goederen. De handhaving van de rechten zal de bedrijfstak van de Gemeenschap verder aanzienlijke voordelen opleveren en naar alle waarschijnlijkheid bijdragen tot het herstel van zijn levensvatbaarheid. Deze situatie staat in scherp contrast met het beeld dat werd verkregen tijdens het vorige onderzoek, toen werd geconcludeerd dat de levering van PSF op de communautaire markt problemen kon opleveren als gevolg van de industriële omschakeling van één onderneming (La Seda) die haar productie van andere producten wilde verhogen, het faillissement van een andere producent (Pennine Fibers) en de financiële moeilijkheden waarmee Tergal toen te kampen had.

 

(83)

Voor de gebruikers en importeurs vormden de bestaande antidumpingrechten op de uit de betrokken landen ingevoerde producten geen bedreiging voor hun levensvatbaarheid en hun vermogen om hun activiteiten uit te breiden. Dit betekent dat, indien de maatregelen worden beëindigd, de eventuele voordelen voor de gebruikers en importeurs waarschijnlijk beperkt zullen blijven daar de antidumpingrechten geen aanzienlijke gevolgen voor hun economische situatie hadden. In tegenstelling tot deze conclusie bleek uit de analyse van het vorige onderzoek dat het instellen van nieuwe antidumpingrechten die tot bijna 30 % konden oplopen, een dusdanig effect op de prijzen van PSF, met name HCS en LMP, zou hebben gehad dat een aanzienlijk aantal gebruikers misschien in financiële moeilijkheden zou zijn gekomen.

 

(84)

De conclusie luidt dan ook dat de eventuele beperkte voordelen die de gebruikers en importeurs van PSF in de Gemeenschap zouden genieten indien de rechten werden ingetrokken, duidelijk niet in verhouding zouden staan tot de ernstige nadelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

(85)

Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de beëindiging van de bestaande maatregelen ten aanzien van de invoer uit de betrokken landen om redenen die verband houden met het belang van de Gemeenschap niet gerechtvaardigd zou zijn.

  • I. 
    TOEPASSING VAN HET BEGINSEL VAN NON-DISCRIMINATIE
 

(86)

Een aantal belanghebbenden heeft aangevoerd dat antidumpingmaatregelen niet op discriminerende grondslag mogen worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 9, lid 5, van de basisverordening: „In elke zaak wordt op niet discriminerende grondslag een passend antidumpingrecht geheven op alle producten, ongeacht de oorsprong, waarvan is vastgesteld dat zij met dumping worden ingevoerd en dat daardoor schade wordt veroorzaakt, …”. Er is tevens op gewezen dat dit non-discriminatiebeginsel ook een grondbeginsel van het WTO-recht is.

 

(87)

Volgens de belanghebbenden die zich op de toepassing van het non-discriminatiebeginsel beroepen, is in Verordening (EG) nr. 2005/2006 vastgesteld dat PSF uit Taiwan en Maleisië met dumping werden ingevoerd en schade veroorzaakten. Er werd aangevoerd dat „de reden waarom deze twee landen waaruit PSF werden ingevoerd, niet aan antidumpingrechten werden onderworpen niet is dat de Commissie naderhand zou hebben vastgesteld dat de invoer van PSF uit Maleisië en Taiwan niet met dumping werden ingevoerd of geen schade veroorzaakten …”. Bovendien werd betoogd dat het besluit van de Commissie om vanaf 22 juni 2007 niet langer antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van PSF uit Maleisië en Taiwan te laten gelden niettegenstaande was vastgesteld dat deze producten met dumping werden ingevoerd en schade veroorzaakten, de geldigheid van de handhaving van antidumpingrechten op PSF uit andere landen uitholt.

 

(88)

Ten eerste wordt onderstreept dat in het geval van Maleisië en Taiwan de klacht werd ingetrokken en dat de Raad niet definitief heeft geconstateerd dat het passend was antidumpingmaatregelen in te stellen. Bijgevolg is er geen sprake van discriminatie.

 

(89)

Ten tweede is er een verschil in de aard van de juridische toetsen betreffende het belang van de Gemeenschap krachtens artikel 9, lid 1 (van toepassing in het geval van Taiwan en Maleisië), en artikel 21 (van toepassing in dit geval) van de basisverordening. In het eerste geval wordt nagegaan of de afweging van de in het geding zijnde belangen zo positief uitvalt dat de Commissie de procedure ambtshalve moet voortzetten, zelfs indien er geen met bewijzen gestaafde klacht is. In het tweede geval wordt nagegaan of de afweging van de belangen zo negatief is dat de maatregelen moeten worden beëindigd. Gezien de verschillende aard van de toetsen kan er dan ook geen sprake van discriminatie zijn.

 

(90)

Ten derde zou er, zelfs in de hypothetische situatie dat de Raad een definitief besluit neemt betreffende het niet instellen van antidumpingrechten op PSF van oorsprong uit Maleisië en Taiwan, in dit geval geen sprake van discriminatie zijn aangezien het bovengenoemde beginsel alleen van toepassing is als voor verschillende onderzoeken betreffende hetzelfde product gelijke conclusies worden bereikt. Met andere woorden, de naleving van het non-discriminatiebeginsel als bedoeld in artikel 9, lid 5, van de basisverordening en artikel 9, lid 2, van de WTO-antidumpingovereenkomst houdt in dat vergelijkbare situaties niet op verschillende wijze mogen worden behandeld en dat verschillende situaties niet op dezelfde wijze mogen worden behandeld. Zoals eerder is vermeld, verschillen de feiten en conclusies in dit onderzoek fundamenteel van de feiten en conclusies in het geval van Maleisië en Taiwan, zodat de twee situaties niet vergelijkbaar zijn.

 

(91)

Gezien het bovenstaande worden de aangevoerde argumenten betreffende de toepassing van het non-discriminatiebeginsel afgewezen.

  • J. 
    SLOTBEPALINGEN
 

(92)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

 

(93)

Op grond van bovengenoemde feiten en overwegingen wordt geconcludeerd dat in overeenstemming met artikel 11, lid 3, van de basisverordening het tussentijdse nieuwe onderzoek moet worden beëindigd en de bestaande antidumpingrechten op door de betrokken landen geproduceerde en naar de Europese Gemeenschap uitgevoerde PSF moeten worden gehandhaafd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Enig artikel

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de geldende antidumpingmaatregelen ten aanzien van synthetische stapelvezels van polyesters (PSF) van oorsprong uit Belarus, de Republiek Korea, Saoedi-Arabië en de Volksrepubliek China, doorgaans aangegeven onder GN-code 5503 20 00, wordt beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen worden gewijzigd.

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 september 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

  • B. 
    KOUCHNER
 

  • (4) 
    Zaak T-221/05.
  • (8) 
    Verordening (EG) nr. 2005/2006 van de Commissie van 22 december 2006 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van synthetische stapelvezels van polyesters (PSV) afkomstig uit Maleisië en Taiwan (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 65).
  • (9) 
    Idem voetnoot 8.
  • CIRFS („Internationaal Comité voor rayon en kunstvezels”, representatieve organisatie voor de Europese kunstvezelindustrie) en IVC (Industrievereinigung Chemiefaser e.V., vereniging van Duitse en Oostenrijkse kunstvezelproducenten).
  • Idem voetnoot 8.
  • Om te vermijden dat de cijfers een vertekend beeld geven, is geen rekening gehouden met de winstgevendheid van ondernemingen die, geheel of ten dele binnen het onderzoektijdvak, nieuwe productieprocessen startten.
  • In 2005 is één communautaire producent in het Verenigd Koninkrijk failliet gegaan, maar de daling van de productie en de werkgelegenheid als gevolg daarvan werd gecompenseerd door nieuwe fabrieken in Polen en Roemenië.
  • Libeltex, ORV, PGI Nonwovens, Ziegler, Tharreau, Sandler, Frankenstolz, Lück, TWE Vliesstoffwerke en IMP Comfort.
  • Bron: Eurostat. Een vereniging van producenten heeft er ook op gewezen dat zich in juni 2008 een scherpe prijsstijging heeft voorgedaan in vergelijking met juni 2007. Bij deze scherpe prijsstijging gaat het om prijzen in dollar, maar in euro uitgedrukt, zijn de prijzen stabiel gebleven.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.