Verordening 2004/1736 - Instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van touw van synthetische vezels uit India

1.

Wettekst

8.10.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 311/1

 

VERORDENING (EG) Nr. 1736/2004 VAN DE RAAD

van 4 oktober 2004

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van touw van synthetische vezels uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 2,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

  • A. 
    VORIG ONDERZOEK
 

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1312/98 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op touw van synthetische vezels uit India.

  • B. 
    HUIDIG ONDERZOEK
 

(2)

Na de publicatie van het bericht dat de huidige antidumpingmaatregelen binnenkort zouden vervallen (3) heeft de Commissie een verzoek ontvangen om een herzieningsonderzoek in te leiden bij het vervallen van maatregelen dat werd ingediend door „het Liaison Committee of E.U. Twine, Cordage and Netting industries (Eurocord)” namens tien producenten die samen goed zijn voor een groot deel (53 %) van de totale productie in de EG van touw van synthetische vezels. Volgens het verzoek zal touw van synthetische vezels uit India waarschijnlijk opnieuw met schade veroorzakende dumping worden ingevoerd, indien de maatregelen vervallen.

 

(3)

Na overleg in het Raadgevend Comité was de Commissie van oordeel dat er voldoende bewijsmateriaal was om een herzieningsprocedure in te leiden (4) en is zij met een onderzoek begonnen ingevolge artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

 

(4)

Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van een voortzetting dan wel herhaling van dumping bestreek de periode van 1 juli 2002 tot 30 juni 2003 („het onderzoektijdvak”), het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van een voortzetting dan wel herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2000 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

 

(5)

De Commissie heeft de volgende partijen officieel van de inleiding van de herzieningsprocedure in kennis gesteld: de EG-producenten die het verzoek hadden ingediend, de overige producenten in de Gemeenschap, de exporteurs en de producenten/exporteurs in India, de haar bekende importeurs/handelaren, verwerkende bedrijven en toeleveranciers.

 

(6)

De Commissie verzocht de bovengenoemde partijen en alle andere partijen die zichzelf binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bekend hadden gemaakt informatie in te dienen. Tevens werden de rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk bekend te maken en een verzoek in te dienen om een onderhoud.

 

(7)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbende partijen, d.w.z. vier producenten/exporteurs in India, zes niet-verbonden importeurs/handelaren in de EU, elf toeleveranciers van grondstoffen in de EU en 23 verwerkende bedrijven in de EU, vragenlijsten toegezonden. Zij ontving van geen van hen antwoord.

 

(8)

Verder zond de Commissie vragenlijsten aan vijf ondernemingen van de EG-bedrijfstak die waren geselecteerd als een representatieve steekproef van de producenten in de Gemeenschap die achter het verzoek staan voor een herzieningsonderzoek in verband met het vervallen van maatregelen en vroeg zij elf niet-klagende producenten in de Gemeenschap om informatie. De vijf ondernemingen in de steekproef beantwoordden de vragenlijst terwijl de niet-klagende producenten hieraan geen gehoor gaven.

 

(9)

De Commissie heeft alle gegevens verzameld en geverifieerd die zij nodig had voor het vaststellen van de waarschijnlijkheid van een voortzetting dan wel herhaling van dumping en schade en om het belang van de Gemeenschap te kunnen bepalen. Bij de volgende producenten in de Gemeenschap werd een controle ter plaatse verricht:

 

Bexco NV (België),

 

Companhia Industrial de Cerdas Artificiais, SA — Cerfil (Portugal),

 

Companhia Industrial Têxtil, SA — Cordex (Portugal),

 

Companhia de Têxteis Sintéticos, SA — Cotesi (Portugal),

 

Cordoaria Oliveira, SA (Portugal).

  • C. 
    PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
  • 1. 
    Product
 

(10)

Dit onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek, namelijk bindgaren, touw, kabel, al dan niet gevlochten, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of ommanteld met rubber of met kunststof, van polyethyleen of polypropyleen, ander dan bindtouw, van meer dan 50 000 decitex (5 g/m), alsmede andere synthetische vezels van nylon of andere polyamiden of van polyester, van meer dan 50 000 decitex (5 g/m). De bovenbeschreven producten worden ingedeeld onder de GN-codes 5607 49 11, 5607 49 19, 5607 50 11 en 5607 50 19. Het product in kwestie kent een groot aantal verschillende toepassingen in de industrie en op zee, vooral in de scheepvaart (in het bijzonder voor de vervaardiging van meertouw), en in de visserij.

  • 2. 
    Soortgelijk product
 

(11)

Zoals uit het vorige onderzoek bleek en in het huidig onderzoek werd bevestigd, zijn de verschillende soorten touw van synthetische vezels die in India verkocht worden, vergeleken met de soorten die naar de Gemeenschap voor de verwerkende industrie worden uitgevoerd, in alle opzichten gelijk en hebben derhalve dezelfde fysieke basis- en chemische kenmerken. Zij worden derhalve in de zin van artikel 1, lid 4 van de basisverordening beschouwd als soortgelijke producten.

 

(12)

Een belanghebbende partij betoogde dat het touw van synthetische vezels dat door de Indiase producenten/exporteurs werd vervaardigd en verkocht niet in alle opzichten gelijk was aan het door de producenten in de Gemeenschap geproduceerde touw omdat er een aantal kwaliteitsverschillen bestaan tussen beide soorten producten.

 

(13)

Kwaliteitsverschillen tussen beide producten betekenen echter niet dat de producten niet kunnen worden beschouwd als soortgelijke producten daar zij dezelfde fysische, technische en chemische basiskenmerken hebben of een nauwe gelijkenis met elkaar vertonen.

 

(14)

In het huidige onderzoek en in het onderzoek dat heeft geleid tot de vaststelling van de huidige maatregelen, werd vastgesteld dat touw van synthetische vezels dat door de producenten in de Gemeenschap wordt vervaardigd concurreert met touw van synthetische vezels dat uit India wordt uitgevoerd. Dit argument moet derhalve worden afgewezen.

  • D. 
    WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING OF HERVATTING VAN DUMPING
 

(15)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot een hervatting van dumping. Omdat geen van de Indiase producenten/exporteurs zijn medewerking verleende, moest de Commissie bij dit onderzoek uitgaan van de informatie waarover zij beschikte van andere bronnen.

  • 1. 
    Ter inleiding
 

(16)

Van de vier in het verzoek om een herzieningsonderzoek in verband met het vervallen van maatregelen genoemde Indiase producenten/exporteurs, verklaarde één bij de aanvang van het onderzoek het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak niet naar de Gemeenschap te hebben uitgevoerd. De diensten van de Commissie adviseerden de onderneming de gevraagde informatie desalniettemin te verstrekken doch deze gaf hieraan geen gehoor. Een andere onderneming verklaarde eveneens het product tijdens het onderzoektijdvak niet te hebben uitgevoerd naar de Gemeenschap maar deed dit nadat de termijn voor het indienen van de vragenlijst was verstreken. Een derde onderneming verklaarde tijdens het onderzoektijdvak niets naar de Gemeenschap te hebben uitgevoerd en bovendien haar activiteiten te hebben gestaakt zodat zij de vragenlijst niet kon beantwoorden. Alle ondernemingen in kwestie werden er op gewezen dat indien geen medewerking werd verleend dit tot gevolg kan hebben dat overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik wordt gemaakt van de beschikbare gegevens.

 

(17)

Omdat geen van de Indiase producenten/exporteurs de vragenlijst van de diensten van de Commissie had beantwoord werd overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens met inbegrip van de gegevens die door de producenten van de Gemeenschap waren verstrekt bij hun verzoek om een herzieningsonderzoek in verband met het vervallen van maatregelen.

 

(18)

De invoer van het betrokken product uit India daalde aanzienlijk nadat in 1998 antidumpingrechten werden ingesteld. Tijdens het onderzoektijdvak bedroeg deze invoer minder dan 20 t per jaar, d.w.z. minder dan 0,1 % van het verbruik in de Gemeenschap.

 

(19)

Omdat de uitvoer naar de EU-markt niet erg hoog was, werd onderzocht hoe de invoer van touw van synthetische vezels uit India zich zou ontwikkelen indien de maatregelen zouden komen te vervallen. Hierbij werd zowel naar de uitvoerprijs als de uitgevoerde hoeveelheden gekeken.

  • 2. 
    Dumping van invoer tijdens het onderzoektijdvak
 

(20)

In het oorspronkelijke onderzoek werden dumpingmarges vastgesteld van 53,0 % voor de medewerkende onderneming en 82,0 % voor de overige producenten/exporteurs. Om dergelijke hoge dumpingmarges te kunnen compenseren zouden de uitvoerprijzen dan ook aanzienlijk moeten worden verhoogd of de normale waarde in de periode sedert de instelling van de oorspronkelijke maatregelen in belangrijke mate moeten zijn gedaald.

 

(21)

De normale waarden in het oorspronkelijke onderzoek waren grotendeels gebaseerd op de binnenlandse prijzen op de markt in India zoals deze waren opgegeven door de medewerkende onderneming. Volgens informatie in het verzoek om een herzieningsonderzoek in verband met het vervallen van maatregelen zijn deze prijzen in de vijf jaar voorafgaand aan het oorspronkelijke onderzoek met 10 à 20 % gedaald. Bij gebrek aan medewerking van de Indiase exporteurs van het betrokken product werd derhalve vastgesteld dat de normale waarde in de vijf jaar voorafgaand aan het oorspronkelijke onderzoek eveneens is gedaald met een soortgelijk percentage.

 

(22)

Volgens de Indiase uitvoerstatistieken daalden de gemiddelde prijzen van de Indiase uitvoer naar alle landen, van de twee productgroepen, d.w.z. producten die worden ingedeeld onder de GN-subposten 5607 49 en 5607 50, met achtereenvolgens 46 % en 51 % tussen 1997/98 en 2002/2003. Soortgelijke prijsdalingen in deze periode werden vastgesteld voor elk van de voornaamste markten van de Indiase uitvoer, zoals Noorwegen en de VS, afzonderlijk genomen. Deze dalingen zijn sterker dan die van de normale waarde, zoals vermeld in overweging 21 zodat het niet waarschijnlijk is dat eventuele dumpingpraktijken in het oorspronkelijke onderzoek zouden zijn stopgezet. De normale waarde van een aantal soorten van het betrokken product uit India was tijdens het onderzoektijdvak bovendien hoger dan de prijzen op de EU-markt in die periode. Wanneer de Indiase exporteurs hun uitvoer naar de EU zouden hervatten, dan zouden de prijzen hiervan waarschijnlijk lager zijn dan de normale waarde, d.w.z. dumpingprijzen, tenminste voor een aantal soorten van het betrokken product.

 

(23)

In de meer gedetailleerde berekeningen per tariefcode die voor de Indiase uitvoer naar de VS en Noorwegen tijdens het onderzoektijdvak werden ingediend door de producenten in de Gemeenschap wordt rekening gehouden met verschillen in prijzen en de normale waarde tussen de verschillende soorten touw van synthetische vezels. Uit deze berekeningen blijkt dat de Indiase uitvoer naar derde landen nog steeds wordt gedumpt en dat de marges uiteenlopen van 53,4 % tot 222,2 %.

 

(24)

Omdat de Indiase exporteurs van het betrokken product geen medewerking verleenden en het betrokken product tijdens het onderzoek niet uitvoerden, kon de hoogte van de dumping tijdens het onderzoektijdvak niet worden vastgesteld. Uitgaande van de belangrijke daling van de Indiase uitvoerprijzen naar andere derde landen in de vijf jaar na het oorspronkelijke onderzoek in combinatie met een geringere daling van de binnenlandse prijzen in dezelfde periode, is de Commissie echter van oordeel dat de dumping van het betrokken product naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak waarschijnlijk hoger zou zijn dan die welke werd vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek.

  • 3. 
    Ontwikkelingen van de invoer indien de maatregelen zouden worden ingetrokken
  • a) 
    Uitvoer naar andere landen (hoeveelheden en prijzen) en prijzen op de Indiase markt
 

(25)

De Indiase uitvoer naar andere landen steeg over het algemeen in de periode van vijf jaar na het oorspronkelijke onderzoek. Volgens de Indiase uitvoerstatistieken stegen de uitgevoerde hoeveelheden van de producten die worden ingedeeld onder de GN-subposten 5607 49 en 5607 50, die voor het grootste deel bestaat uit het betrokken product, tussen 1997/98 en 2002/2003 met 104 %.

 

(26)

De uitvoerprijzen uit India naar de exportmarkten van derde landen lagen 17 % à 61 % lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Dit doet vermoeden dat de Indiase exporteurs hun uitvoer erg graag naar de EG-markt zouden willen verschuiven indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

  • b) 
    Reservecapaciteit en investeringen
 

(27)

De enige producent/exporteur die zijn medewerking verleende in het oorspronkelijke onderzoek lijkt zijn capaciteit de afgelopen vijf jaar slechts licht te hebben verhoogd. Uit voor iedereen toegankelijke informatie blijkt echter dat een aantal andere belangrijke producenten in India hun capaciteit in belangrijke mate hebben uitgebreid of voornemens zijn dit in de nabije toekomst te doen. In het verzoek om een herzieningsonderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen is de bedrijfstak van de EG van oordeel dat de totale capaciteit van de Indiase producent meer dan 110 000 t bedraagt, ruim boven het huidige productieniveau van ongeveer 40 000 t, hetgeen neerkomt op ongeveer 275 % van het verbruik in de Gemeenschap. Omdat de Indiase producenten geen medewerking verleenden en er derhalve geen betrouwbare informatie beschikbaar is, zou dit erop duiden dat een grote reservecapaciteit beschikbaar is, zodat het waarschijnlijk is dat de uitvoer naar de Gemeenschap zou worden hervat indien de maatregelen komen te vervallen.

 

(28)

De Commissie beschikte niet over informatie met betrekking tot recente of geplande investeringen van de Indiase exporteurs die van invloed zouden zijn op de productiecapaciteit.

  • c) 
    Ontwijking/absorptiepraktijken in het verleden
 

(29)

De bedrijfstak van de EG betoogde dat toen de uitvoer van de producten die aan maatregelen zijn onderworpen en zijn ingedeeld onder GN-post 5607 („bindgaren, touw of kabel …”) werd gestaakt, de uitvoer van producten van GN-post 5609 („artikelen van bindgaren, touw of kabel …”) sterk omhoog ging, van 200 t tot 800 t tussen 1997 en 2002, terwijl de gemiddelde prijs van deze uitvoer daalde van 2,51 EUR tot 1,58 EUR per ton. De uit hoofde van GN-post 5609 uitgevoerde producten worden vervaardigd door dezelfde producenten en vertonen grote overeenkomsten met de producten die onderworpen zijn aan de maatregelen, zelfs in die mate dat zich problemen voordoen bij de douane-indeling en -inspectie. Dit punt werd door de producenten in de Gemeenschap onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie, de nationale douaneautoriteiten van Italië en die van het Verenigd Koninkrijk. Onderzoek bevestigde vervolgens dat er in een aantal gevallen inderdaad sprake was van een onjuiste indeling en de EU-douaneautoriteiten ondernamen stappen om mogelijke ontwijking van de bestaande antidumpingmaatregelen te voorkomen.

 

(30)

Dit gedrag kan, los van de eventuele ontwijking, worden beschouwd als een teken dat de Indiase producenten/exporteurs zeer geïnteresseerd zijn in verkoop op de EG-markt.

  • 4. 
    Conclusie over de waarschijnlijkheid van een herhaling van dumping
 

(31)

De feiten waarover de Commissie bij gebrek aan medewerking van de Indiase producenten/exporteurs beschikt, wijzen erop dat de uitvoer naar derde landen nog steeds geschiedt tegen dumpingprijzen, met dumpingmarges die hoger zijn dan die in het oorspronkelijke onderzoek. Het feit dat de gemiddelde uitvoerprijzen sneller zijn gedaald dan de normale waarde wijst erop dat de Indiase exporteurs na 1997 niet zijn gestopt met hun dumping doch deze meer hebben gericht op de markten van derde landen.

 

(32)

Het strategisch belang dat de Indiase producenten hechten aan de Europese markt, gekoppeld aan hun enorme reservecapaciteit, wijst erop dat zij hun uitvoer naar de Gemeenschap waarschijnlijk zouden hervatten, met belangrijke hoeveelheden, indien de maatregelen zouden komen te vervallen. Rekening houdend met de beschikbare feiten over het prijsgedrag van de Indiase exporteurs op de markt van derde landen, de daling van de normale waarde en het feit dat de normale waarde van bepaalde soorten van het betrokken product hoger is dan de prijzen op de EU-markt, is het zeer waarschijnlijk dat een hervatting van de uitvoer gepaard zou gaan met dumpingprijzen. Het vervallen van de maatregelen leidt dan ook waarschijnlijk tot een herhaling van de uitvoer met dumping.

  • E. 
    DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE EG EN STEEKPROEVEN
 

(33)

Tien EG-producenten, namens wie het verzoek voor een herzieningsonderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen was ingediend door Eurocord, verleenden hun medewerking aan het onderzoek. Tijdens het onderzoek werd duidelijk dat de gegevens van één EG-producent niet betrouwbaar waren zodat dit bedrijf overeenkomstig artikel 18, lid 1 van de basisverordening werd beschouwd als een onderneming die geen medewerking verleende. Deze EG-producent werd derhalve uitgesloten van de definitie van de EG-bedrijfstak. De negen overige ondernemingen vertegenwoordigen 53 % van de EG-productie van touw van synthetische vezels in het onderzoektijdvak en vormen derhalve de EG-bedrijfstak in de zin van artikel 4, lid 1 en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

 

(34)

Gezien het grote aantal EG-producenten dat zich achter het verzoek om een herzieningsonderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen had geschaard, en overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening, besloot de Commissie haar onderzoek uit te voeren op basis van een steekproef van EG-producenten. De steekproef werd uitgekozen op basis van de grootste representatieve productie en de verkochte hoeveelheden die redelijkerwijze binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht.

 

(35)

Zoals vermeld in overweging 8 werden aanvankelijk vijf ondernemingen geselecteerd voor de steekproef, waarbij werd uitgegaan van hun productie en de verkochte hoeveelheden die zij hadden opgegeven na de inleiding van het onderzoek. Op grond van de in overweging 33 vermelde redenen moest één EG-producent die niet kon worden beschouwd als EG-producent uit de steekproef worden genomen. De vier overige ondernemingen zijn goed voor 66 % van de productie en 62 % van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap die bestaat uit de negen klagende ondernemingen zoals vermeld in overweging 33. De definitieve steekproef bestond uit de volgende ondernemingen die allemaal in Portugal zijn gevestigd:

 

Companhia Industrial de Cerdas Artificiais, SA („Cerfil”)

 

Companhia Industrial Têxtil, SA („Cordex”)

 

Companhia de Têxteis Sintéticos, SA („Cotesi”)

 

Cordoaria Oliveira, SA.

 

(36)

In het vorige onderzoek werd de steekproef eveneens samengesteld op basis van de productie en de verkochte hoeveelheden en werden uiteindelijk acht bedrijven geselecteerd. Met uitzondering van Cerfil, maakten alle hierboven vermelde ondernemingen ook deel uit van de steekproef in het eerdere onderzoek.

  • F. 
    SITUATIE VAN DE EG-BEDRIJFSTAK
  • 1. 
    Verbruik op de EG-markt
 

(37)

Het zichtbaar EG-verbruik van touw van synthetische vezels werd vastgesteld op basis van de verkochte hoeveelheden van de EG-bedrijfstak en andere EG-producenten op de EG-markt vermeerderd met de invoer uit India en andere derde landen in de Gemeenschap, uitgaande van Eurostat-gegevens.

 

(38)

Tussen 2000 en het onderzoektijdvak daalde het zichtbaar communautair verbruik met 9,4 % van 39 825 t in 2000 tot 36 093 t in het onderzoektijdvak. Een van de voornaamste redenen voor deze daling in het verbruik is een daling van de vraag naar touw van synthetische vezels van de visnetindustrie als gevolg van een verlaging van de vangstquota in de Gemeenschap. Deze vangstquota werden in de betrokken periode geleidelijk teruggebracht van ongeveer 4,99 miljoen t in 2000 tot 4,12 miljoen t in 2003, d.w.z. met ongeveer 17,4 %.

  • 2. 
    Invoer uit India
 

(39)

Nadat in 1998 maatregelen waren ingesteld daalde de invoer uit India aanzienlijk en bleef in de gehele periode in kwestie te verwaarlozen met een marktaandeel van minder dan 0,1 %.

  • 3. 
    Invoer uit andere derde landen
 

(40)

De invoer uit andere derde landen steeg tijdens de betrokken periode met 44 % (d.w.z. van 8 280 t in 2000 tot 11 893 t in het onderzoektijdvak). Dit komt neer op een stijging van het marktaandeel van 20,8 % in 2000 tot 33,0 % in het onderzoektijdvak. De belangrijkste exportlanden in het onderzoektijdvak waren de toetredende landen Tsjechië, Polen, Hongarije, gevolgd door de Republiek China en Tunesië. De gemiddelde prijzen van deze landen daalden van 3,3 EUR/kg tot 2,8 EUR/kg in de betrokken periode.

  • 4. 
    Economische situatie van de EG-bedrijfstak
 

(41)

Sedert het oorspronkelijke tijdvak hebben verschillende klagende ondernemingen hun activiteiten volledig stopgezet en hun bedrijven gesloten, bijvoorbeeld Ostend Stores (België), Brindon Marine (VK), Irish Ropes (Ierland), Lima (Portugal) en Carlmark (Zweden).

 

(42)

Alle in artikel 3, lid 5, van de basisverordening vermelde schade-indicatoren werden onderzocht voor de ondernemingen in de steekproef. Een aantal van deze schade-indicatoren (d.w.z. productie, verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid en productiviteit) werden niet alleen ten aanzien van de vier bedrijven in de steekproef onderzocht maar ook voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

(43)

In overeenstemming met de daling van het verbruik in de EG, daalden de verkochte hoeveelheden van de EG-bedrijfstak op de EG-markt tijdens de betrokken periode, zij het in mindere mate. Terwijl het EG-verbruik met 9,4 % omlaag ging, daalden de verkochte hoeveelheden van de EG-bedrijfstak van 16 587 t in 2000 tot 15 457 t in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 6,8 %.

 

(44)

De productie van het soortgelijke product van de EG-bedrijfstak daalde tijdens de betrokken periode met 3,9 % van 18 782 t in 2000 tot 18 053 t in het onderzoektijdvak.

 

(45)

Omdat de daling van het verbruik in de Gemeenschap sterker was dan de daling van de verkoop van de EG-bedrijfstak in de periode tussen 2000 en het onderzoektijdvak, daalde het marktaandeel van de EG-bedrijfstak licht, van 41,6 % in 2000 tot 42,8 % in het onderzoektijdvak.

 

(46)

De werkgelegenheidssituatie van de EG-bedrijfstak liet een achteruitgang zien in de betrokken periode: van 1 076 personen in 2000 tot 992 personen in het onderzoektijdvak. De productiviteit, gemeten als productie per jaar per werknemer steeg in die zelfde periode van 17 454 kg tot 18 194 kg.

  • a) 
    Productie, productiecapaciteit en capaciteitsbenutting
 

(47)

De productiecapaciteit bleef tijdens de betrokken periode op hetzelfde peil terwijl het productievolume van de ondernemingen in de steekproef licht daalde met 1,7 % van 12 136 t in 2000 tot 11 928 t in het onderzoektijdvak, hetgeen resulteerde in een lichte daling van de capaciteitsbenutting van 87 % in 2000 tot 85 % in het onderzoektijdvak.

  • b) 
    Voorraden
 

(48)

De producenten van touw van synthetische vezels houden hun voorraden over het algemeen onder de 10 % van hun productievolume omdat zij grotendeels op bestelling produceren. De gemiddelde voorraden lieten tijdens de betrokken periode echter een negatieve trend zien en stegen met 18 % van 853 t in 2000 tot 1 007 t in het onderzoektijdvak.

  • c) 
    Verkochte hoeveelheden en marktaandeel
 

(49)

De verkochte hoeveelheden daalde met 7,5 % van 10 484 t in 2000 tot 9 699 t in het onderzoektijdvak. Net als bij de EG-bedrijfstak daalde het marktaandeel van de ondernemingen in de steekproef licht van 26,3 % in 2000 tot 26,9 % in het onderzoektijdvak.

  • d) 
    Verkoopprijzen, factoren die van invloed zijn op de prijzen en winstgevendheid van de Gemeenschap
 

(50)

De gemiddelde prijzen van het soortgelijke product dat in de Gemeenschap wordt verkocht bleven ongewijzigd op 2,2 EUR/kg in de betrokken periode. Ondanks dit stabiele prijsniveau daalde de winst vóór belasting aanzienlijk van 9,8 % van de omzet in 2000 tot 0,7 % in het onderzoektijdvak, hoofdzakelijk als gevolg van een stijging van de gemiddelde kosten.

 

(51)

De voornaamste oorzaken van deze stagnerende prijzen waren enerzijds de verslechtering aan de vraagzijde en anderzijds, als gevolg van de scherpe concurrentie op de markt, de onmogelijkheid om het prijsniveau op te trekken tot het niveau van vóór de maatregelen in 1998, toen de schadelijke dumping uit India zich voordeed.

  • e) 
    Investeringen en het vermogen om kapitaal bijeen te brengen
 

(52)

Ondanks de negatieve ontwikkelingen van bovengenoemde schade-indicatoren, stegen de investeringen van 809 432 EUR in 2000 tot 1 768 029 EUR in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 118,4 %. De ondernemingen in de steekproef ondervonden geen problemen bij het verkrijgen van toegang tot nieuw kapitaal.

  • f) 
    Rendement van de investeringen
 

(53)

Aansluitend op de dalende trend van de winstgevendheid, liet het rendement van de investeringen een achteruitgang zien van 12 % in 2000 tot 3 % in het onderzoektijdvak.

  • g) 
    Kasstroom
 

(54)

Het betreft hier een kapitaalintensieve bedrijfstak met hoge afschrijvingen die rechtstreekse gevolgen hebben voor de kasstroom. De kasstroom bleef tijdens de betrokken periode positief maar liep wel achteruit van 4,66 miljoen EUR in 2000 tot 2,23 miljoen EUR in het onderzoektijdvak.

  • h) 
    Werkgelegenheid, productiviteit en arbeidskosten
 

(55)

Zoals blijkt uit de beoordeling van de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel, ging ook de werkgelegenheidssituatie bij vier ondernemingen in de steekproef achteruit. De werkgelegenheid daalde met 7,1 % van 747 werknemers in 2000 tot 694 in het onderzoektijdvak. De productiviteit per werknemer ging tijdens de betrokken periode met 5,8 % omhoog. De productiviteitsverbetering moet worden gezien als een resultaat van de investeringen in hoog-technologische machines voor de vervaardiging van touw in de betrokken periode.

 

(56)

Hoewel het aantal werknemers in de ondernemingen in de steekproef tussen 2000 en het onderzoektijdvak daalde lieten de totale arbeidskosten een stijgende lijn zien van 4,49 miljoen EUR tot 4,84 miljoen EUR, d.w.z. met 7,8 %.

 

(57)

Omdat de invoer van het betrokken product uit India tijdens het onderzoektijdvak verwaarloosbaar was kon geen dumpingmarge worden vastgesteld.

 

(58)

Onderzocht werd of de bedrijfstak van de Gemeenschap zich nog aan het herstellen is van de gevolgen van dumping in het verleden. Gezien de talloze negatieve economische indicatoren die betrekking hebben op de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel en de EG-producenten in de steekproef, is het echter waarschijnlijk dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die voor een deel weliswaar vooruitgaat, nog steeds niet volledig is hersteld van de schadelijke gevolgen van dumping in het verleden.

 

(59)

Ondanks het feit dat er momenteel doeltreffende antidumpingrechten zijn ten aanzien van de invoer uit India, bevindt de EG-bedrijfstak zich nog steeds in een kwetsbare positie, waarbij de aantekening moet worden gemaakt dat een aantal indicatoren een verbetering laat zien ten opzichte van de definitieve bevindingen in het oorspronkelijke onderzoek (bijvoorbeeld de winstgevendheid) en andere indicatoren een beduidend positieve ontwikkeling (bijvoorbeeld marktaandeel, investering en productiviteit).

 

(60)

Met uitzondering van het marktaandeel en investeringen, die omhoog gingen, en de productiecapaciteit, de gemiddelde prijzen en het vermogen om kapitaal bijeen te brengen die stabiel bleven, lieten alle overige schade-indicatoren een negatieve ontwikkeling zien. Deze factoren werden onderzocht voor de EG-bedrijfstak als geheel en voor de ondernemingen in de steekproef en vertonen een soortgelijke ontwikkeling.

 

(61)

De hierboven beschreven negatieve ontwikkeling van de bedrijfstak kan, gezien de doeltreffende rechten die zijn ingesteld niet worden toegeschreven aan de invoer uit India. De oorzaak van de zwakke financiële situatie van de EG-bedrijfstak kan worden toegeschreven aan i) de afnemende vraag die hoofdzakelijk voortvloeit uit de inkrimping van de Europese visserijvloot en de verlaging van de vangstquota’s, ii) de opmerkelijke toename van de invoer uit en het marktaandeel van andere landen dan India (hoofdzakelijk de toetredende landen) met de dien overeenkomstig verlies van verkoopvolume van de EG-bedrijfstak, iii) prijzen die nooit het niveau hebben bereikt van vóór de dumping als gevolg van de scherpe concurrentie op de markt die het resultaat is van de toenemende invoer uit andere landen dan India en iv) de neerwaartse trend van de economie als geheel vanaf 2001.

 

(62)

Anderzijds bleek dat de winstgevendheid van de EG-bedrijfstak tijdens de betrokken periode in het oorspronkelijke onderzoek (d.w.z. van januari 1993 tot mei 1997) minder gunstig was dan tijdens de betrokken periode in dit herzieningsonderzoek. Dit duidt op een relatieve verbetering van de situatie van de EG-bedrijfstak nadat de rechten zijn ingesteld.

 

(63)

Een belangrijke factor voor de levensvatbaarheid van de EG-bedrijfstak in het algemeen zijn de investeringen. De investeringen lieten tijdens de betrokken periode meer dan een verdubbeling zien waaruit blijkt dat de bedrijfstak zichzelf als levensvatbaar beschouwt. Uit de verbetering van de productiviteit en de toename van het marktaandeel van de EG-bedrijfstak blijkt dat deze bedrijfstak, ondanks de intense concurrentie van andere derde landen, er niet alleen in slaagde zijn positie op de EG-markt te behouden maar zelfs licht kon versterken.

  • G. 
    WAARSCHIJNLIJKHEID VAN EEN HERHALING VAN SCHADE
 

(64)

Bij de beoordeling van de waarschijnlijke gevolgen van het vervallen van de thans geldende maatregelen voor de situatie van de EG-bedrijfstak werd rekening gehouden met een aantal factoren zoals uiteengezet in de overwegingen 31 en 32.

 

(65)

Zoals reeds vermeld zou dumping bij de invoer van het betrokken product uit India worden hervat indien de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat in dat geval de omvang van de invoer met dumping in de Gemeenschap aanzienlijk zou toenemen als gevolg van de enorme reservecapaciteit van de Indiase producenten. Zoals uiteengezet in overweging 27 beschikken de Indiase producenten/exporteurs over een reservecapaciteit van ongeveer 70 000 t, d.w.z. bijna tweemaal de omvang van de EG-markt in het onderzoektijdvak (36 093 t).

 

(66)

Onderzoek van de uitvoer van de Indiase exporteurs aan derde landen (de VS en Noorwegen), die volgens zeggen zou plaatsvinden tegen dumpingprijzen, wijst er duidelijk op dat de prijs van Indiase uitvoer, indien deze zou worden hervat naar de Gemeenschap, de prijzen van de EG-bedrijfstak zou onderbieden. Uitgaande van de officiele handelsstatistieken in de VS en Noorwegen, bedroeg de gewogen gemiddelde exportprijs van het betrokken product 1,73 EUR/kg bij uitvoer naar de VS en 1,70 EUR/kg bij uitvoer naar Noorwegen. Deze gemiddelde prijzen zouden de gemiddelde prijs van de EG-bedrijfstak voor het soortgelijke product onderbieden met achtereenvolgens 21 % en 22 %.

 

(67)

De EG-bedrijfstak bevindt zich nog steeds in een moeilijke situatie, met name wat betreft de winstgevendheid; deze liet een opmerkelijke verbetering zien net nadat de maatregelen in kwestie waren ingesteld, doch verslechterde vervolgens weer aanzienlijk als gevolg van de in overweging 51 uiteengezette oorzaken.

 

(68)

Op grond van het bovenstaande wordt vastgesteld dat de hernieuwde invoer van het betrokken product uit India opnieuw tot schade zou leiden.

  • H. 
    BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
  • 1. 
    Inleiding
 

(69)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of een verlenging van de bestaande antidumpingmaatregelen tegen het belang van de Gemeenschap als geheel zou indruisen. Hierbij werden alle verschillende belangen onderzocht, d.w.z. die van de EG-bedrijfstak, andere EG-producenten, de importeurs/handelaren alsmede de verwerkende bedrijven en toeleveranciers van grondstoffen van het betrokken product.

 

(70)

In het eerdere onderzoek werd vastgesteld dat goedkeuring van de maatregelen niet zou indruisen tegen het belang van de Gemeenschap. In het huidige herzieningsonderzoek kan derhalve worden nagegaan of de invoering van maatregelen negatieve gevolgen had voor het belang van de Gemeenschap.

 

(71)

Hiertoe werd onderzocht of er ondanks de waarschijnlijke hervatting van schadelijke dumping indien de maatregelen zouden komen te vervallen, dwingende redenen zijn om vast te stellen dat het niet in het belang is van de Gemeenschap de bestaande maatregelen in dit specifieke geval te handhaven.

  • 2. 
    Belangen van de EG-bedrijfstak
 

(72)

De EG-bedrijfstak is ondanks de negatieve ontwikkeling van zijn financiële situatie tijdens de betrokken periode, structureel gezien levensvatbaar omdat deze bedrijfstak zijn niet onaanzienlijke marktaandeel kon behouden. Voorts beschouwt deze bedrijfstak zichzelf als levensvatbaar hetgeen werd aangetoond door de scherpe stijging van zijn investeringen in de betrokken periode. Gezien de conclusies met betrekking tot de situatie van de EG-bedrijfstak zoals uiteengezet in de overwegingen 59 tot en met 61, met name wat betreft de extreem lage winstgevendheid en gelet op de in deel G opgenomen argumenten is de Commissie van oordeel dat de financiële situatie van de EG-bedrijfstak, indien geen maatregelen worden genomen, waarschijnlijk zal verslechteren. Uitgaande van de verwachte omvang en de prijzen van de invoer van het betrokken product uit India nadat de maatregelen zouden komen te vervallen zou de EG-bedrijfstak nog meer risico lopen, waardoor het marktaandeel achteruit zou gaan, een neerwaartse druk zou worden uitgeoefend op de prijzen en de winstgevendheid dezelfde negatieve weg zou afleggen als die in de betrokken periode in het oorspronkelijke onderzoek. Handhaving van de bestaande maatregelen druist derhalve niet in tegen het belang van de EG-bedrijfstak.

  • 3. 
    Belang van andere producenten
 

(73)

De Commissie vroeg 11 niet-klagende producenten in de Gemeenschap informatie te verstrekken. Geen van hen vulde de vragenlijst in.

 

(74)

De niet-klagende producenten van het soortgelijke product zouden, gezien de waarschijnlijke hoeveelheden van het betrokken product die, indien de maatregelen zouden komen te vervallen, uit India naar de Gemeenschap zouden worden uitgevoerd, en de prijzen hiervan, hun marktaandeel en hun economische situatie ook achteruit zien gaan.

 

(75)

Omdat er geen aanwijzingen zijn die op het tegenovergestelde duidden wordt derhalve vastgesteld dat voortzetting van de maatregelen geen negatieve gevolgen zou hebben voor de niet-klagende EG-producenten.

  • 4. 
    Belang van de niet-verbonden importeurs/handelaren en toeleveranciers van grondstoffen
 

(76)

De Commissie zond zes niet-verbonden importeurs/handelaren en elf toeleveranciers van grondstoffen vragenlijsten.

 

(77)

Slechts een van de zes niet-verbonden importeurs/handelaren die 0,07 % van het EG-verbruik van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak voor zijn rekening namen, diende argumenten in tegen voortzetting van de rechten. Deze onderneming verstrekte echter geen informatie of bewijsmateriaal met betrekking tot de gevolgen van de thans geldende maatregelen voor zijn onderneming en kon evenmin naar behoren uiteenzetten in welke mate handhaving van het recht zijn positie als importeur negatief zou beïnvloeden. De overige vijf niet-verbonden importeurs dienden geen opmerkingen of informatie in.

 

(78)

Een toeleverancier van grondstoffen toonde zich echter uitdrukkelijk voorstander van handhaving van de maatregelen.

 

(79)

Onder deze omstandigheden wordt vastgesteld dat handhaving van de maatregelen geen negatieve gevolgen zou hebben voor de niet-verbonden importeurs/handelaren en de toeleveranciers van grondstoffen.

  • 5. 
    Belang van de verwerkende bedrijven
 

(80)

De Commissie zond 23 verwerkende bedrijven van het betrokken product, hoofdzakelijk visserij- en scheepvaartbedrijven, vragenlijsten. Geen van hen vulde de vragenlijst volledig in. Een verwerkend bedrijf maakte bezwaar tegen voortzetting van de maatregelen doch kon dit niet met redenen omkleden.

 

(81)

Omdat vrijwel geen van de verwerkende bedrijven medewerking verleende en de gevolgen van rechten verwaarloosbaar zijn vergeleken met de voornaamste kosten van de verwerkende bedrijven (d.w.z. afschrijving van de vaartuigen, brandstof, verzekering, arbeid en onderhoud), wordt vastgesteld dat voortzetting van de maatregelen geen negatieve gevolgen zal hebben voor dergelijke verwerkende bedrijven.

  • 6. 
    Conclusie
 

(82)

Verwacht wordt dat de gevolgen van de voortzetting van maatregelen de EG-bedrijfstak zou helpen zijn winstgevendheid te verbeteren hetgeen positieve gevolgen zou hebben voor de concurrentie op de EG-markt en ertoe zal leiden dat de dreiging van verdere sluitingen en verlies van werkgelegenheid afneemt. Verwacht wordt dat de EG-producenten als gevolg van de positieve gevolgen de vruchten kunnen plukken van de investeringen in de afgelopen jaren zodat zij nieuwe hoog-technologische producten blijven ontwikkelen voor nieuwe en gespecialiseerde toepassingen.

 

(83)

Gezien bovenstaande conclusies over de gevolgen van voortzetting van de maatregelen voor de verschillende partijen op de EG-markt, wordt vastgesteld dat voortzetting van de maatregelen niet indruist tegen het belang van de Gemeenschap.

  • I. 
    ANTIDUMPINGMAATREGELEN
 

(84)

Alle betrokken partijen werden op de hoogte gebracht van de fundamentele feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens is handhaving van de bestaande maatregelen in hun huidige vorm aan te bevelen. Tevens werd een periode vastgesteld waarbinnen zij naar aanleiding van deze bekendmaking opmerkingen konden maken; geen van hen dienden echter opmerkingen in die wijziging van de bovenstaande bevindingen zou rechtvaardigen.

 

(85)

Uit het bovenstaande volgt dat, zoals bepaald in artikel 11, lid 2, van de basisverordening, de antidumpingrechten die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1312/98 moeten worden gehandhaafd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Hierbij wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van bindgaren, touw en kabel, al dan niet gevlochten, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of ommanteld met rubber of kunststof van polyethyleen of polypropyleen, ander dan bindtouw, van meer dan 50 000 decitex (5 g/m), alsmede andere synthetische vezels van nylon of andere polyamiden of van polyester, van meer dan 50 000 decitex (5 g/m), ingedeeld onder de GN-codes 5607 49 11, 5607 49 19, 5607 50 11 en 5607 50 19 van oorsprong uit India.
  • 2. 
    Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens-Gemeenschap, vóór inklaring bedraagt:

voor producten vervaardigd door:

 

Garware Wall Ropes Ltd: 53,0 % (aanvullende Taric-code 8755),

 

Overige producenten: 82,0 % (aanvullende Taric-code 8900).

Artikel 2

Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 3

Deze verordening treedt de dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    J. DE GEUS
 

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.